Plan: | Oosterhout, Vredesplein 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0348OOSTvrdspln3-VSG1 |
Op het perceel Vredesplein 3 te Oosterhout is een vrijstaande woning met tuin aanwezig. Het achterliggende perceel heeft momenteel een Agrarische bestemming, maar is al enige tijd niet meer voor bedrijfsmatige agrarische doeleinden in gebruik. Het perceel maakt functioneel en ruimtelijk onderdeel uit van de tuin bij de woning Vredesplein 3. De initiatiefnemer wil het perceel als tuin bij de woning gebruiken. Daarnaast is het wenselijk dat een erfafscheiding van meer dan 1 meter hoogte om het perceel kan worden geplaatst. Om dit mogelijk te maken, moet de bestemming van het perceel worden gewijzigd in de bestemming 'Tuin'. Het opstellen van een wijzigingsplan is hiervoor noodzakelijk. Het geldende bestemmingsplan biedt namelijk de mogelijkheid om de huidige bestemming 'Agrarisch' onder voorwaarden te wijzigen naar 'Tuin'. Dit wijzigingsplan 'Oosterhout, Vredesplein 3' wijzigt de bestemming en biedt een bouw- en gebruikskader voor de gewenste bestemming 'Tuin'.
Het plangebied bestaat uit een perceel achter de woning Vredesplein 3 te Oosterhout. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Oosterhout, sectie L, perceelnummer 2151. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Oosterhout. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied aan. De indicatieve begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven en komt overeen met de kadastrale begrenzing van het perceel L 2151. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Bing Maps) |
![]() |
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps)
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oosterhout'. Dit bestemmingsplan is sinds 24 augustus 2012 onherroepelijk. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan 'Oosterhout', met de begrenzing van het plangebied, is weergegeven op figuur 1.3.
![]() |
Figuur 1.3: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Oosterhout' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken als tuin bij het aangrenzende woonperceel Vredesplein 3. Daarnaast is het niet mogelijk om erfafscheidingen hoger dan 1 meter op te richten. Het beoogde gebruik als tuin en het oprichten van een erfafscheiding van meer dan 1 meter hoogte zijn beide dus niet toegestaan volgens de huidige bestemming.
De bestemming 'Agrarisch' bevat een wijzigingsbevoegdheid, die het onder voorwaarden mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen in 'Tuin' of 'Groen' (artikel 3.6). Van deze bevoegdheid wordt door middel van dit wijzigingsplan gebruik gemaakt. In deze toelichting wordt aangetoond dat aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Ook wordt aangetoond dat het plan in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven, waarbij ook aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid is getoetst. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het wijzigingsplan gevolgde procedure beschreven.
Het plangebied betreft een perceel achter de woning Vredesplein 3 te Oosterhout. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Oosterhout, sectie L, perceelnummer 2151 en is in eigendom van de eigenaar van Vredesplein 3. Op het perceel Vredesplein 3 is een vrijstaande woning aanwezig. Op het achtererf zijn twee bijgebouwen gesitueerd. Achter deze bijgebouwen ligt de oorspronkelijke tuin, die grenst aan het plangebied. Het perceel in het plangebied is een oorspronkelijk agrarisch perceel, dat als weiland is ingericht en in open verbinding met de achtertuin staat. In ruimtelijk opzicht vormt het perceel een geheel met de tuin.
Op de omliggende gronden zijn woonpercelen, agrarische gronden en een agrarisch bedrijf aanwezig. Het plangebied maakt onderdeel uit van de rand van de bebouwde kom van Oosterhout. Achter het perceel ligt een relatief smal agrarisch gebied, dat een onderbreking vormt tussen het Overbetuwse en Nijmeegse gedeelte van Oosterhout.
![]() |
Figuur 2: luchtfoto huidige situatie en kadastrale situatie plangebied en directe omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
De initiatiefnemer wil het perceel in het plangebied gebruiken als tuin bij de woning. Onlangs is om het perceel een schutting geplaatst van circa 2 meter hoogte. De achterkant van de beoogde tuin sluit in ruimtelijk opzicht logisch aan op de percelen aan weerszijden. De bestaande perceelsstructuur blijft gehandhaafd en herkenbaar. In ruimtelijk-stedenbouwkundig opzicht is de uitbreiding van de tuin in de diepte dan ook niet bezwaarlijk.
Naast de reeds gerealiseerde schutting worden er geen fysieke wijzigingen voorzien. Er komen op het perceel geen bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Het toevoegen van bebouwing op dit perceel, behoudens een erfafscheiding, zou afbreuk doen aan de ruimtelijke en landschappelijke situatie in de omgeving. De gronden krijgen daarom de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming is het mogelijk om erfafscheidingen op te richten tot maximaal 2 meter hoogte. Overige bouwwerken worden uitgesloten, ook bijbehorende bouwwerken welke normaliter vergunningsvrij kunnen worden opgericht. Zie hierover nader paragraaf 6.3. Met de nieuwe bestemming worden het beoogde gebruik en bebouwing mogelijk gemaakt.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2023, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. De NOVi en het Barro hebben geen doorwerking naar dit plan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of
zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een
bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van
de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt
buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied
in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeling
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is ook van toepassing op wijzigingsplannen. Dit wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van een onbebouwd agrarisch perceel naar een Tuinbestemming. Op het perceel mag geen bebouwing, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Gezien de aard en omvang van de wijziging is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog enkele actualisatieplannen vastgesteld. Het actuele beleid is opgenomen in de geconsolideerde versie van december 2018. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit plan van belang zijn. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening of de Omgevingsverordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. In december 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de volgende aanduidingen:
Het plan maakt eeen bestemmingswijziging van een agrarisch perceel naar een Tuinbestemming bij het aangrenzende woonperceel mogelijk. Er is hiermee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Gezien de aard en omvang van de wijziging zijn er verder geen provinciale belangen in het geding.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling
Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming van een onbebouwd agrarisch perceel naar een Tuinbestemming behorend bij het aangrenzende woonperceel. Het perceel is in ruimtelijk opzicht al één geheel met de aangrenzende tuin en heeft geen agrarische functie meer. De uitbreiding van de tuin sluit in ruimtelijk-functioneel opzicht aan bij de omgeving. De bestaande perceelsstructuur blijft gehandhaafd. De wijziging doet geen afbreuk aan de kenmerken en het karakter van de omgeving, onder meer doordat op het perceel enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk worden gemaakt. Voor het overige is het plan te kleinschalig van aard om een bijdrage aan de zes hoofdopgaven van de Omgevingsvisie te leveren.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Met dit wijzigingsplan wordt een agrarisch perceel bestemd als tuin bij een bestaande woning. Of voor deze ontwikkeling een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van de vraag of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r. moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.
Beoordeling en conclusie
De voorgenomen wijziging komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd en er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt. Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit wijzigingsplan is om die reden niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.
Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming van het plangebied van 'Agrarisch' naar 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Tuin' kunnen geen geluidsgevoelige objecten worden opgericht. De Wgh staat niet aan de wijziging in de weg. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming van het plangebied van 'Agrarisch' naar 'Tuin'. Aangezien het om een tuin bij een bestaand woonperceel gaat, heeft de wijziging geen invloed op het aantal verkeersbewegingen (zie ook paragraaf 5.13). Het project valt zonder meer onder de regeling NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit zorgt daarom niet voor belemmeringen.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Beoordeling
De bestemming 'Agrarisch' wordt met dit plan gewijzigd naar de bestemming 'Tuin'. Woningen worden als een gevoelige functie beschouwd, tuinen op zichzelf echter niet. In het plangebied worden geen mogelijkheden geboden om bijbehorende bouwwerken op te richten. Ook vergunningsvrij bouwen hiervan wordt uitgesloten (zie ook paragraaf 6.3). Omliggende functies behoeven geen rekening te houden met de functies en bebouwing op het perceel in de toekomstige situatie. Er treden door de bestemmingswijziging dus geen belemmeringen op voor omliggende bedrijven. Andersom worden met de wijziging geen overlast veroorzakende functies mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering geeft geen belemmering voor de bestemmingswijziging. Er zijn geen beperkingen over en weer ten opzichte van andere functies.
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).
Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.
Beoordeling
Het wijzigingsplan maakt geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk in het plangebied. Een nadere toetsing aan de Wgv is daarom niet aan de orde.
Conclusie
De Wgv vormt geen belemmering in het kader van dit wijzigingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740-richtlijnen in die gevallen noodzakelijk.
Beoordeling
Dit wijzigingsplan wijzigt de huidige Agrarische bestemming naar een Tuinbestemming. Daarmee is er sprake van een gevoeliger functie. Er worden echter geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt en geen bodemingrepen voorzien. Een bodemonderzoek is in het kader van deze bestemmingswijziging daarom niet noodzakelijk. Het huidige gebruik van de bodem geeft hiertoe ook geen aanleiding.
Conclusie
Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Met dit wijzigingsplan wordt een Agrarische bestemming gewijzigd in een Tuinbestemming. Zowel de huidige als de toekomstige bestemming maakt geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten op het perceel mogelijk. Een nadere toetsing aan het plaatsgebonden risico is daarom niet nodig.
De beoogde bestemmingswijziging leidt bovendien niet tot een wezenlijke toename van het aantal personen in het plangebied. De wijziging is in het kader van het groepsrisico dan ook niet relevant. Risicobronnen bevinden zich bovendien op grote afstand van het plangebied. Daarom kan een nadere toetsing aan externe veiligheid achterwege blijven. De wijziging is in het kader van zowel het PR als het GR niet relevant.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er op veel plaatsen kans bestaat op het aantreffen van onontplofte munitie.
Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke niet-gesprongen explosieven (NGE's) van belang. Er is in dit geval echter geen sprake van dergelijke werkzaamheden. Nader onderzoek is daarom niet benodigd voor de bestemmingswijziging.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.
Beoordeling en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Bovendien vinden er geen werkzaamheden plaats in het kader van de wijziging, die tot gevaar of beperkingen ten aanzien van kabels en leidingen kunnen leiden. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de wijziging.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Beoordeling
Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming van het perceel achter Vredesplein 3 gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Tuin'. Het plangebied is in de huidige situatie onverhard. In de toekomstige situatie is geen relevante toename van verhard oppervlak te verwachten. Extra bebouwing wordt niet toegestaan, uitgezonderd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en kleinschalige uitbreidingen van aangrenzende bebouwing. Een compensatieverplichting volgens de Keur is niet aan de orde.
De bestemmingswijziging is niet van invloed op de afvoer van hemelwater en vuilwater. De woning (buiten het plangebied) is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Hieraan wijzigt niets. Omdat er geen toename van verhard oppervlak voorzien is, zijn er ook geen voorzieningen voor hemelwaterberging nodig. Het plan is hydrologisch neutraal.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Dit wijzigt niet. Er zijn geen watergangen met een beschermde status volgens de Legger van het waterschap in het plangebied of de directe omgeving aanwezig. De wijziging heeft dus geen invloed op oppervlaktewateren.
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Dit aspect levert geen belemmeringen of nadere voorwaarden voor de ontwikkeling op.
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Op ruim 800 meter van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken. Gezien de aard van de wijziging in het plangebied, zijn negatieve effecten op de kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de vorm van verstoring, hinder en dergelijke uitgesloten. Ook een toename van stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jr is op voorhand uitgesloten vanwege de aard van het plan. Het toekomstige gebruik als tuin levert geen toename van stikstofuitstoot op. Daarnaast zijn er hooguit incidentele werkzaamheden aan de orde voor de realisatie van de bestemming. Dit feit in combinatie met de afstand maakt dat overtreding van de Wnb in deze zin is uitgesloten.
Het Natuurnetwerk Nederland ligt op minimaal 700 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard van de wijziging, de toekomstige bestemming en vanwege de afstand tot het NNN, kunnen negatieve effecten op het NNN op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Vanuit het aspect soortenbescherming zijn er geen bezwaren verbonden aan het plan en is nader onderzoek niet nodig.
Soortenbescherming
Negatieve effecten op de beschermde dier- en plantensoorten zijn redelijkerwijs uitgesloten vanwege de aard van de ontwikkeling. Het betreft uitsluitend een bestemmingswijziging van een als 'Agrarisch' bestemd onbebouwd stuk grond (weiland) naar de bestemming 'Tuin'. Behoudens de reeds geplaatste erfafscheiding zijn er geen nieuwe (potentieel) verstorende activiteiten aan de orde, wordt er geen nieuwe bebouwing gerealiseerd, geen bebouwing gesloopt en er worden geen bomen of groenvoorzieningen gekapt of gerooid. Overtreding van de Wet natuurbescherming in het kader van soortenbescherming kan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Conclusie
Het aspect flora en fauna zorgt niet voor belemmeringen bij de bestemmingswijziging. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Overtreding van de Wet natuurbescherming kan met inachtname van de algemene zorgplicht op voorhand worden uitgesloten.
Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde volgens de archeologische beleidskaart. In het huidige bestemmingsplan is de bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
In dit wijzigingsplan worden de archeologische (verwachtings)waarden, zoals aangegeven op de beleidskaart en in het huidige bestemmingsplan, vertaald door het handhaven van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de verbeelding en in de regels. Deze komt voor wat betreft de drempelwaarden voor archeologisch onderzoek, namelijk vanaf 100 m² en een diepte van meer dan 30 cm, overeen met de beleidskaart. Op deze wijze is de bescherming van eventuele archeologische waarden voor de toekomst gewaarborgd.
Met de wijziging zijn geen bouwwerkzaamheden of andere werkzaamheden aan de orde, die tot verstoring van de grond en daarmee van archeologische waarden kunnen leiden doordat zij de drempelwaarden overschrijden. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
In en nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, elementen of structuren aanwezig. De bestemmingswijziging wijzigt de perceelsstructuren bovendien niet. De wijziging heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden. Een nadere verantwoording van het apect cultuurhistorie is daarom niet nodig.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit wijzigingsplan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is gehandhaafd ter waarborging van de bescherming van archeologische verwachtingswaarden ter plaatse. Indien in de toekomst bodemingrepen aan de orde zijn, is eventueel een onderzoeks- en vergunningplicht van toepassing.
Verkeer
In de huidige situatie is het plangebied bestemd voor agrarische doeleinden. Incidenteel verkeer in het kader van agrarisch grondgebruik is te verwachten. In de toekomstige situatie is het perceel bestemd als tuin behorend bij een bestaande woning (Vredesplein 3). Deze bestemming heeft op zichzelf geen verkeersaantrekkende werking gezien de aard van het toegestane gebruik. De tuin is ook enkel bereikbaar via het bestaande woonperceel. De bestemmingswijziging brengt derhalve geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. De verkeerskundige situatie wijzigt niet. In verkeerskundig opzicht zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). De toekomstige bestemming als tuin genereert geen zelfstandige parkeerbehoefte. Het parkeren bij de bestaande woning buiten het plangebied kan op dezelfde wijze blijven plaatsvinden als nu het geval is. Het aspect parkeren zorgt daarmee niet voor belemmeringen.
De gewenste planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Tuin' is mogelijk met toepassing van artikel 3.6 van het huidige bestemmingsplan 'Oosterhout'. Een wijzigingsplan kan uitsluitend worden opgesteld als wordt aangetoond dat aan de voorwaarden van de toe te passen wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Hierna wordt het plan getoetst aan deze voorwaarden.
Het perceel is al geruime tijd in gebruik als weide. Bedrijfsmatig agrarisch gebruik van het perceel is al jaren niet meer aan de orde.
Het perceel is in eigendom van de initiatiefnemer, die tevens eigenaar is van het woonperceel Vredesplein 3. De gronden zijn niet nodig voor agrarische bedrijfsactiviteiten. De eigenaar wil de grond voor privé-doeleinden blijven gebruiken. De locatie is overigens gezien de ligging in een woonlint ook niet geschikt om in de toekomst een agrarisch bedrijf te starten. Een dergelijke ontwikkeling is niet passend in deze omgeving. Om deze redenen is een hervatting van bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik niet aan de orde.
Conclusie
Het plan voldoet aan de voorwaarden om de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6 van het bestemmingsplan 'Oosterhout' te kunnen toepassen. Verder is in deze toelichting aangetoond dat het plan in overeenstemming met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is. Daarom is het mogelijk om de bestemming van het plangebied door middel van een wijzigingsplan te wijzigen naar 'Tuin'.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het wijzigingsplan (de verbeelding en regels).
Het wijzigingsplan 'Oosterhout, Vredesplein 3' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de wijziging beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze bestemmingen worden hierna toegelicht.
De opzet van het plan
Een wijzigingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. De regels komen inhoudelijk overeen met het moederplan 'Oosterhout'.
Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Tuin
Het plangebied is geheel bestemd als 'Tuin'. Het wijzigingsplan is immers opgesteld met het doel om het perceel deze bestemming te geven. De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen behorend bij de op de aangrenzende percelen gelegen bebouwing, alsmede voor nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Onder voorwaarden zijn evenementen toegestaan.
Binnen de bestemming mogen geen hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Daarmee is het mogelijk om bijvoorbeeld erfafscheidingen op te richten tot maximaal 2 meter hoogte.
Beperking vergunningsvrije bouwmogelijkheden
Omdat de betreffende gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Tuin' worden deze doorgaans tot het 'erf' behorende bij de woning Vredesplein 3 gerekend. Op basis van de wettelijke regeling voor vergunningsvrij bouwen in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, is het dan mogelijk om zonder omgevingsvergunning bepaald bouwwerken, waaronder bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen. Dit ongeacht de bepalingen in de regels van het bestemmingsplan. Vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt is het echter niet gewenst dat in het plangebied bijbehorende bouwwerken kunnen worden opgericht. Het plangebied ligt aan de rand van een relatief open gebied, dat het Overbetuwse deel van de kern Oosterhout ruimtelijk en functioneel scheidt van het binnen de gemeente Nijmegen gelegen gedeelte van Oosterhout. Het is wenselijk deze open bufferzone zoveel mogelijk te behouden. Het oprichten van bijbehorende bouwwerken zou daarop onevenredige inbreuk kunnen maken. Daarnaast zou het toevoegen van bijbehorende bouwwerken binnen het plangebied tot een ongewenste verdichting kunnen leiden. Met het vrijhouden van deze zone van bijbehorende bouwwerken, blijft er een voldoende compact bebouwd erf over, met daarachter een tuin die landschappelijk goed aansluit op het aangrenzende gebied. Tot slot zouden er zonder restricties ook onbedoelde en ongewenste potentiële beperkingen voor het naastgelegen perceel kunnen ontstaan, omdat er in theorie milieugevoelige functies zouden kunnen worden gerealiseerd. Ook dit is onwenselijk.
Om deze redenen is een beperking van de vergunningsvrije bouwmogelijkheden gewenst. Het oprichten van een erfafscheiding tot maximaal 2 meter hoog aan de randen van het plangebied is echter wel acceptabel. Daarom heeft de gemeente ervoor gekozen om het gehele plangebied, uitgezonderd de randen daarvan (een strook met een breedte van 0,5 meter), niet aan te merken als 'erf', zoals bedoeld in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Hiertoe is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' opgenomen. Aan de randen, waar de gronden dus wel als 'erf' zijn aangemerkt, is hierdoor een (eventueel vergunningsvrije) erfafscheiding toegestaan. Gezien de zeer beperkte breedte is het hier feitelijk niet mogelijk om een (milieugevoelig) bijbehorend bouwwerk op te richten. In de rest van het plangebied zijn, al dan niet vergunningsvrije bouwwerken, geheel uitgesloten.
Waarde - Archeologie
In het plangebied is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Deze dubbelbestemming komt overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente. Naast deze dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming, in dit geval 'Tuin'. De regels van de hoofdbestemming en een dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemmingen bevatten een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m². Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend waarbij deze drempelwaarde wordt overschreden, moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bouwgrenzen. Ook is een regeling voor evenementen opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen en het bouwen van kleine gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen.
Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure in geval van toepassing van de (algemene) wijzigingsbevoegdheden in het plan beschreven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de wijziging is, dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is er geen sprake van een bouwplan, omdat enkel de bestemming wordt gewijzigd. Daarom is kostenverhaal niet verplicht. De kosten voor het opstellen van het wijzigingsplan worden verhaald door middel van de gemeentelijke legesverordening.
Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten gezien de aard van het plan. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit wijzigingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van de wijziging, geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van de wijziging, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.
De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan vond plaats volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is bepaald in de algemene procedureregels van het huidige bestemmingsplan 'Oosterhout' (artikel 27.2). Het ontwerp wijzigingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken van 4 maart tot en met 14 april 2021. Gedurende deze periode konden belanghebbenden hun zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er is één zienswijze ingediend. Deze heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van het wijzigingsplan, namelijk het uitsluiten van vergunningsvrije bouwmogelijkheden buiten de perceelsafscheiding rondom het erf.
Het plan is vervolgens op 28 juni 2022 vastgesteld door het college van de gemeente Overbetuwe.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.