direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Honingveldsestraat 1-1a, Driel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0243BUIThoningveld-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel Honingveldsestraat 1-1a te Driel de bestaande woning te splitsen. De woning is feitelijk en kadastraal reeds gesplitst. De bestemming ter plaatse is 'Wonen'. Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' bevat een wijzigingsbevoegdheid om de splitsing mogelijk te maken. Daarnaast wil initiatiefnemer een tweede inrit aanleggen. Dit kan middels een afwijkingsbevoegdheid. Om de ontwikkelingen in één procedure juridisch-planologisch mogelijk te maken, is gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan en is voorliggend bestemmingsplan (ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening) opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is tegen de kern van Driel aan de oostelijke zijde van de kern gesitueerd in het buitengebied. Het perceel wordt omsloten door de sportvelden van de voetbalvereniging uit Driel en direct ten oosten ligt een groenteverwerkingsbedrijf. Honingveldsestraat 1-1a staat kadastraal bekend als gemeente Heteren, sectie O, perceelnummers 1891 en 1892.

Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daaronder is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in de nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0243BUIThoningveld-VSG1_0001.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0243BUIThoningveld-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied (plangebied in rood kader, boven: globale ligging in groter verband, onder: gedetailleerde ligging in nabije omgeving) (Bron: Bing Maps)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Dit plan is vastgesteld op 5 maart 2013. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Sport', 'Wonen' en 'Water'. Binnen de bestemming 'Sport' is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden' geldt tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kleinschaligheid'. Een uitsnede uit de verbeelding bij het vigerende bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0243BUIThoningveld-VSG1_0003.png"  
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  


Het perceel waar de woningen op gerealiseerd worden is weliswaar voorzien van de bestemming 'Wonen', er zijn echter geen twee woningen (wooneenheden) toegestaan. De beoogde tweede in- en uitrit wordt deels gerealiseerd binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Water'. Derhalve is het gewenst om het gehele perceel, met uitzondering van de zuidelijke strook die als 'Water' bestemd blijft, te bestemmen voor woondoeleinden. Om deze wensen mogelijk te maken, is een bestemmingsplanwijziging en -herziening nodig.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Conclusie
De voorliggende ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van twee woningen. Feitelijk en kadastraal is al sprake van twee woningen. In het vigerend bestemmingsplan wordt maar één wooneenheid toegestaan, waardoor sprake is van een toename van één woning. Hiermee wordt niet voorzien in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Gezien het voorgaande is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal- en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op 11 november 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:

  • Innovatie en economische structuurverbetering;
  • Bereikbaar en verbonden;
  • Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
  • Benutten gebiedskwaliteiten.


Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan de voorliggende initiatieven worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijn.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van 11 november 2015.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Conclusie
Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonvisie 2015-2020. De voorgenomen ontwikkeling betreft het splitsen van een bestaande woning in het buitengebied ten oosten van de kern Driel. Deze ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma zoals vastgelegd is in de Woonvisie.

Voor het overige gelden er binnen het plangebied geen aanduidingen, die voor de voorgenomen ontwikkeling van belang zijn. Dit bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Conclusie
In de bij het Regionaal Plan behorende beleidskaart is ter plaatse van het plangebied geen aanduiding opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de woningbouwcontouren of zoekgebieden voor uitbreiding daarvan en voorziet ook niet in uitbreiding van of nieuwbouw in een kern. Eén van de (algemene) kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De karakteristiek van het gebied blijft met de voorgestane ontwikkeling bewaard. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkelingen niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke.. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.


Conclusie
Een belangrijke opgave is het behoud en de versterking van de eigenheid en kenmerken van het landschap (opgave 1). Het plangebied is gelegen in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Bij de opzet van dit project is met deze opgave rekening gehouden door twee kleinschalige woonpercelen met op ieder perceel één woning per perceel toe te laten. De naastgelegen agrarische percelen zijn eveneens kleinschalig van opzet. Het project is derhalve in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting.

Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen – streven naar het vergroten van het aanbod betaalbare woningen (huur én koop);
  • Keuzevrijheid en doorstroming - inspelen op de wensen van mensen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten middels stimuleren doorstroming;
  • Meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
  • Inzetten op bijzondere doelgroepen.

De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren.

Conclusie
Het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de Woonvisie, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. Gemeente Overbetuwe vindt het voor Driel belangrijk om het dorps karakter tebehouden. Onderhavig initiatief past binnen deze uitgangspunten aangezien sprake is van intensivering op een kleinschalige manier. De bestaande woning wordt gesplitst in twee wooneenheden, waardoor het bestaand bebouwd gebied intensiever wordt gebruikt, maar wel rekening houdend met het dorps karakter van de directe omgeving.

Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In hoofdstuk 2 van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden.

Conclusie
Het betreft een initiatief van geringe omvang. De woningen zijn feitelijk en kadastraal al gesplitst en er ligt een bestemming 'Wonen' op een groot deel van het perceel. Daarbij is de aanzet voor de inrit al aanwezig. De inrit kan vergunningsvrij gerealiseerd worden, alleen laat de huidige bestemming de aanleg niet toe. Gezien de geringe omvang en ongewijzigde functie van het initiatief is van verplichte landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering geen sprake. Tenslotte is van belang dat een sportbestemming met bouwvlak wordt wegbestemd, hetgeen uit landschappelijk oogpunt een verbetering is.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied wordt planologisch-juridisch één extra woning gerealiseerd. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. Het plangebied ligt dan ook niet in een gevoelig gebied.
  • 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk bezien. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.


Conclusie
Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw buiten de bebouwde kom bedraagt 53 dB.

Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische verruiming naar twee wooneenheden aan de Honingveldsestraat 1/1a. De bestaande woning binnen het plangebied wordt gesplitst binnen de bestaande bebouwing. Er is sprake van een al jaren bestaande situatie en de afstand van de bebouwing tot de weg blijft gelijk, waardoor een akoestisch onderzoek niet geëist wordt.


Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aanwezig.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft het juridisch-planologisch splitsen van een woning en het wegbestemmen van een sportlocatie. Het juridisch-planologisch toevoegen van één woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.

Beoordeling
Het plangebied en de directe omgeving zijn te karakteriseren als overgangsgebied van de kern Driel naar het buitengebied, met een zekere mate van functiemenging (wonen, sport, bedrijvigheid en agrarische gronden) en is dus aan te merken als gemengd gebied. De aangehouden richtafstand voor verschillende bedrijven uit de VNG-publicatie mag met een afstandsstap worden verlaagd. In de directe omgeving zijn de volgende bedrijven aanwezig

  • Honingveldsestraat 7, Groenteverwerkingsbedrijf. Deze activiteit behoort tot de omschrijving 'Groente- en fruitconserven: groente algemeen' (SBI-2008: 1032.2, 1039.2; categorie 3.2). De richtafstand van dit type bedrijf bedraagt 100 meter en wordt verlaagd naar 50 meter. De afstand tussen plangebied en bedrijf bedraagt ruim 160 meter waardoor voldaan wordt aan de aan te houden richtafstand.
  • Honingveldsestraat 2, Café en cafetaria. Deze activiteit valt onder de categorie 'Logies, maaltijden- en drankenverstrekking' (SBI-2008; categorie 1) vanwege het café. De richtafstand van dit type bedrijf bedraagt 10 meter en wordt verlaagd naar 0 meter. Voldaan wordt aan de aan te houden richtafstand; de afstand bedraagt ruim 120 meter.
  • Honingveldsestraat 6a, Paardenpension. Deze activiteit valt onder de categorie 'Dierenasiels en -pensions' (SBI-2008; 9609; categorie 3.2). De richtafstand van dit type bedrijf bedraagt 100 meter en wordt verlaagd naar 50 meter. De afstand tussen het plangebied en het paardenpension bedraagt 56 meter. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de aan te houden richtafstand.
  • Dorpsstraat 13: Voetbalvelden. Deze activiteit valt onder de categorie 'Veldsportcomplex (met verlichting)' (SBI-2008; 931; categorie 3.1). De richtafstand van dit type bedrijf bedraagt 50 meter en wordt verlaagd naar 30 meter. De afstand tussen de rand van het bouwvlak en deze bestemming ('Sport') bedraagt ruim 30 meter. Om te voorkomen dat uitbreidingen van de woning (aangebouwde bijbehorende bouwwerken, die ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan) op te korte afstand kunnen worden gebouwd, is in de regels opgenomen dat de afstand tot de achterste perceelsgrens minimaal 30 meter dient te bedragen. Op deze wijze wordt aan de aan te houden richtafstand voldaan.


Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet op het voorgaande geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Derhalve worden omliggende functies niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één geurgevoelig object. Schuin tegenover Honingveldsestraat 1-1a is Paardenpension 'De Drielse Vrijheid' gelegen. Vanuit de Wgv geldt een vaste afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom voor dergelijke bedrijven. De afstand van het bouwvlak van de woning tot het bouwvlak van het paardenpension bedraagt ruim 55 meter. Aan de vaste afstand wordt voldaan. Derhalve is uitgesloten dat er vanuit het aspect geurhinder belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling bestaan.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.

Beoordeling en conclusie
Het perceel Honingveldestraat 1-1a is grotendeels reeds bestemd als 'Wonen'. De bestaande woning wordt gesplitst. De gebouwen waarin van voortdurend verblijf van personen sprake is, bevinden zich binnen de huidige bestemming 'Wonen'. Dit deel van het plangebied is derhalve al bestemd als een gevoelige locatie. Er hoeft om deze reden geen afweging met betrekking tot bodemkwaliteit plaats te vinden; er is en blijft sprake van een gevoelige functie. Bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Gezien het bovenstaande vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.


De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de daarmee samenhangende Regeling basisnet. Daarnaast wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit.

In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.

Beoordeling en conclusie
In de nabijheid van Honingveldsestraat 1-1a zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Op ruim 500 meter bevindt zich een bedrijf met een bovengrondse tank. Het initiatief bevindt zich ruim buiten de plaatsgebonden en groepsgebondenrisicocontour van de tank. Daarnaast is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van een snelweg of buisleiding waarover of -door gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien het voorgaande wordt de voorgenomen ontwikkeling verantwoord geacht. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het juridisch-planologisch toevoegen van een woning in het plangebied.

3.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland 2014" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.

Watertoets
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de splitsing van een woning en in een herbestemming van een agrarische en sportbestemming op een deel van het perceel. Feitelijk en kadastraal is de woning al gesplitst. Het bebouwde en verharde oppervlak neemt alleen toe door de aanleg van de inrit. De toename is beperkt (circa 50 m2). Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen moeten compenseren, geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht bij toename van verhardingen met maximaal 1.500 m² in landelijk gebied. Met de aanleg van de inrit wordt de compensatieplicht niet overschreden. Overigens wordt met voorliggend bestemmingsplan tevens een niet benut bouwvlak (circa 100 m²) wegbestemd. Feitelijk neemt de verharding echter met circa 50 m² toe.

Wel dient de ontwikkeling hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn voldoende infiltratiemogelijkheden voor het hemelwater aanwezig. In het plangebied is oppervlaktewater in de vorm van een sloot aanwezig. Onderhavig initiatief heeft geen invloed op deze sloot aangezien de aanzet van de inrit al gerealiseerd is ter plaatse van de sloot.

Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er, mits de bovengenoemde aandachtspunten in acht worden genomen, geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het voorliggend plan.

3.10 Flora en Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt. In de Omgevingsverordening Gelderland vindt gebiedsgerichte bescherming plaats via het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelzones.

De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet 1998 en Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuur) aangewezen gebieden. De meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe bevinden zich op ca. 2 kilometer ten noorden en westen van het plangebied. Voorts is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelzones.

Resultaten soortenbescherming
Bij ruimtelijke planvorming en ingrepen is het verplicht om een toetsing aan de natuurwetgeving uit te voeren. De locatie is momenteel reeds in gebruik als woonperceel. Dit gebruik wijzigt niet. Daar waar de uitrit gerealiseerd wordt is nu een weiland aanwezig dat regelmatig wordt beweid of gemaaid. Door het intensieve gebruik van het weiland zijn flora- en faunawaarden ter plaatse uitgesloten. Zodoende treden door de planontwikkeling geen negatieve effecten voor mogelijke flora- en faunawaarden. Flora- en faunaonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.


Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en -beleid zijn er geen bezwaren verbonden aan het voorliggend plan.

3.11 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan3 en een archeologische beleidsadvieskaart4 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen. Dit betekent dat bij bodemingrepen bij een oppervlakte van meer dan 500 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is. De gesplitste woning verandert niet ten opzichte van de huidige situatie; er wordt geen bebouwing toegevoegd. De te realiseren inrit is gelegen binnen de dubbelbestemming blijft ruim onder de oppervlaktegrens van 500 m2 (circa 50 m²). Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Honingveldsestraat 1-1a is momenteel in gebruik voor woondoeleinden. Op het perceel bevindt zich een woonboerderij met op het achtererf een aantal bijgebouwen. De woonboerderij is feitelijk en kadastraal reeds gesplitst. In afbeelding 3 is de woning weergegeven. Zoals te zien is op de afbeelding is reeds een inrit aanwezig voor Honingveldsestraat 1a. Op het plangebied rust een bestemming 'Wonen' en een bouwvlak met ruimte voor een wooneenheid. Het naastgelegen (oostelijke) perceelsgedeelte is bestemd als 'Agrarisch met Waarden'. Dit is als weiland in gebruik (hobbymatig agrarisch gebruik bij de woning). Dit geldt ook voor het noordoostelijke perceelsgedeelte, dat nog bestemd is als 'Sport'. Aan de zuidkant van het perceel is een sloot aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0243BUIThoningveld-VSG1_0004.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0243BUIThoningveld-VSG1_0005.jpg"  
Afbeelding 3: Huidige situatie plangebied vanaf de Honingveldsestraat (Bron: Funda)  

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De feitelijk bestaande situatie wordt juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat de woonboerderij juridisch-planologisch wordt gesplitst in twee woningen, zodat er twee woonheden op locatie zijn toegestaan. Er wordt een bouwvlak op maat opgenomen ter plaatse van de bestaande woning. De vigerende bestemmingen 'Sport' en 'Agrarisch met waarden' aan de oostkant van het perceel worden, conform het bestaande gebruik eveneens bestemd als 'Wonen'. De bestemming 'Water' aan de zuidkant blijft gehandhaafd. Daarnaast wil initiatiefnemer voor Honingveldsestraat 1 een inrit realiseren. De aanzet voor de inrit is al gerealiseerd en is gelegen in de bestemming 'Water'. De tweede inrit loopt daarnaast ook over de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Middels de voorgenomen bestemmingsplanherziening worden alle beschreven ontwikkelingen in één keer meegenomen.

4.3 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de twee woningen dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2014. Er zijn reeds twee woningen aanwezig. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen aanwezig. De woningen worden ontsloten op de weg Honingveldsestraat via de bestaande en de aan te leggen inrit.

Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig.


Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Honingveldsestraat 1-1a, Driel' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.


De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Water', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', vooral ten aanzien van de afwijkingsmogelijkheden.

Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.


Water 
Gebruik
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, extensieve dagrecreatie, de aanleg, het behoud en de versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden. Tevens zijn in- en uitritten toegestaan, alsmede bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

Bouwen
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, maximaal 8 meter voor bruggen en viaducten en maximaal 4,5 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


Wonen

Gebruik

Het gehele perceel, met uitzondering van de sloot aan de zuidkant, wordt bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden), nevenactiviteiten, hobbymatig agrarisch gebruik met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven. Op de verbeelding is het maximumaantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven (2 woningen).


Bouwen
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het op maat opgenomen bouwvlak toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 meter. De bestaande inhoud mag niet worden vergroot. Per bouwperceel mag maximaal 90 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. In het onderhavige geval zijn er meer bijbehorende bouwwerken aanwezig. Deze vallen onder de algemene regel voor bestaande afwijkende maatvoering. Het vastleggen van een grotere toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken wordt niet wenselijk geacht. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan mits deze minimaal 30 meter van de achterste perceelsgrens worden gerealiseerd. Dit in verband met de sportbestemming noordelijk van het plangebied. De maximale goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen respectievelijk 3 en 5 meter. Voorts mag maximaal 30 m² aan overkappingen worden gerealiseerd. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten. Waarbij de bouwhoogte afhankelijk is van de situering voor of achter de voorgevel van het hoofdgebouw (1 respectievelijk 2 meter). Tevens mag een zwembad met een maximumoppervlakte van 90 m² worden gerealiseerd.

Waarde - Archeologische verwachting 3
In het plan is deze archeologische dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld. Met de voorgenomen ontwikkelingen wordt deze drempelwaarde niet overschreden.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen, evenementen, nutsvoorzieningen, de maximale inhoud van woningen en tijdelijk kamperen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
 
De kosten worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, wordt een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

 

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken van 15 september 2016 t/m 26 oktober 2016. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Binnen de betreffende periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

7.4 Beroep

Op 10 januari 2017 is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.