Plan: | Heteren, Boterhoeksestraat ongenummerd (tussen 12b en 12c) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0231HTRNboterstron-VSG1 |
Voorliggend bestemmingsplan 'Heteren, Boterhoeksestraat ongenummerd (tussen 12b en 12c)' heeft betrekking op het perceel Boterhoeksestraat ongenummerd (tussen 12b en 12c) te Heteren. Er is een verzoek bij de gemeente Overbetuwe ingediend om op dit perceel één woning toe te voegen. De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'Heteren - Indoornik'. De ontwikkeling wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het perceel Boterhoeksestraak ongenummerd, tussen Boterhoeksestraat 12b en 12c. Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de kern Heteren, binnen de bebouwde kom aan de Boterhoeksestraat (N837). Aan de overzijde van deze weg bevindt zich een open agrarisch gebied. Voor het overige wordt het perceel omgeven door woonpercelen.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Boterhoeksestraat. Aan de overige zijden wordt de kadastrale begrenzing ten opzichte van de omliggende percelen gevolgd (westzijde Boterhoeksestraat 12c, oostzijde Boterhoeksestraat 12b en noordzijde Julianaweg 16). Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Heteren, sectie C, nummer 2174.
Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Te zien zijn de kern Heteren, het bedrijventerrein Poort van Midden Gelderland Zuid (zuidoostelijk van het plangebied) en de rijskweg A50 (uiterst oostelijk). Daaronder is een gedetaillerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in de nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
![]() |
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied (plangebied in rood kader, boven: globale ligging in groter verband, onder: gedetailleerde ligging in nabije omgeving) |
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Heteren - Indoornik', dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 28 juni 2011.
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' geldt tevens de bouwaanduiding 'VD2' (vrijstaand of dubbelwoningen van twee bouwlagen). Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 2.
![]() |
Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Heteren - Indoornik' |
Het perceel is weliswaar voorzien van de bestemming 'Wonen', er is echter geen bouwvlak aanwezig op het gedeelte van het perceel waar de nieuwe woning voorzien is. De bestemming 'Wonen' beslaat bovendien slechts een klein gedeelte van het plangebied; het grootste gedeelte is bestemd als 'Tuin'. Zodoende is de voorgestane ontwikkeling op basis van het vigerende bestemmingsplan zowel ruimtelijk als functioneel niet mogelijk.
Allereerst wordt in hoofstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat dhet initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt niet voorzien in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Gezien het voorgaande is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op 11 november 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Het plangebied is gelegen in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De Stadsregio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:
In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:
Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan de voorliggende initiatieven worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijn.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van 11 november 2015.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Conclusie
Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonvisie 2015-2020. De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning binnen de bebouwde kom op een inbreidingslocatie. Deze ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma zoals vastgelegd is in de Woonvisie.
Voor het overige gelden er binnen het plangebied geen aanduidingen, die voor de voorgenomen ontwikkeling van belang zijn. Dit bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.
Conclusie
Eén van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van de dorpskernen. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één nieuwe woning op een inbreidingslocatie aan de rand van de dorpskern Heteren. De woning past binnen de stedenbouwkundige structuur van de bestaande bebouwing aan de Boterhoeksestraat. De karakteristiek van het gebied blijft bewaard. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk, etc.. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de toekomstvisie is gebaseerd op een lagenbenadering. Aan de hand van deze methodiek is aandacht voor de volgende doelstellingen:
Conclusie
De dorpskern Heteren is in de Toekomstvisie+ aangeduid als cultuurhistorisch waardevol gebied. Het plangebied en de directe omgeving bevatten echter geen specifiek te behouden of te versterken cultuurhistorische waarden. Eén van de relevante uitgangspunten van de Structuurvisie+ is het behouden van de karakteristiek van de dorpskernen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige structuur van de bestaande bebouwing aan de Boterhoeksestraat. De karakteristiek van het gebied blijft bewaard.
In de kern Heteren wordt ingezet op inbreiding binnen de bestaande bebouwingscontour, waartoe het plangebied behoort, boven uitbreiding van de kern. De voorgenomen ontwikkeling doet recht aan dit uitgangspunt.
Gelet op het voorgaande past het bestemmingsplan in de Structuurvisie+.
Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de Woonvisie, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De voorgenomen ontwikkeling past binnen deze uitgangspunten. Er wordt een nieuwe, moderne woning gerealiseerd op een inbreidingslocatie. De ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke Woonvisie.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Conclusie
Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:
Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom bedraagt 53 dB.
De gemeente Overbetuwe heeft mede in het kader van deze beoordeling geluidbeleid vastgesteld om een goede leefkwaliteit te behouden en daar waar mogelijk te verbeteren (Nota geluidbeleid). Het plangebied is in de Nota aangeduid als 'buitencentrum'. In dit gebied geldt een ambitiewaarde van 38-43 dB en, bij het opvullen van een open plaats in de bebouwing zoals in onderhavig bestemmingsplan het geval is, een bovengrens van 58 dB.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning en voorziet derhalve in een nieuw geluidgevoelig object. De nieuwe woning is gelegen binnen de geluidzone van de Boterhoeksestraat (N837) en de Julianaweg. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer uitgevoerd. De rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek worden hierna beknopt weergegeven.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Boterhoeksestraat maximaal 53 dB bedraagt. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de gemeentelijke ambitiewaarde (43 dB) en de voorkeursgrenswaarde vanuit de Wgh (48 dB). Wel valt de geluidbelasting binnen de geluidsklasse 'onrustig' (<54 dB) en wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde op basis van de Wgh (63 dB). Gezien het voorgaande is een nadere maatregelenafweging nodig.
In het akoestisch onderzoek is onderzocht in hoeverre de geluidbelasting kan worden gereduceerd door bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen. Een verplaatsing van de woning verder van de weg gelegen is gelet op de beperkte ruimte op het perceel niet mogelijk. Bovendien levert een verplaatsing van 10 meter slechts een beperkte geluidreductie van 2 dB op. Vervanging van het wegdektype (DAB) door een stiller type levert eveneens slechts een reductie van 2 dB op. De kosten van een dergelijke maatregel (ca. € 10.500,-) staan niet in verhouding tot de beperkte reductie die hiermee behaald wordt. Vervanging van het wegdektype over een beperkte lengte van ca. 50 meter is voorts niet wenselijk. Ook overdrachtsmaatregelen zijn redelijkerwijs niet mogelijk. Voor een effect van 2 dB dient een geluidsscherm van ca. 55 meter lengte en 4 meter hoogte te worden gerealiseerd (kosten ca. €66.000,-). Hiertegen bestaan bezwaren van zowel financiële als landschappelijk-stedenbouwkundige aard. Zowel bron- als overdrachtsmaatregelen zijn gelet op het voorgaande niet doelmatig.
Op de west-, zuid- en oostegevel van de nieuwe woning treden hogere geluidbelastingen op; de noordelijke gevel is daarentegen geluidluw. Het treffen van dove gevels is conform het gemeentelijk geluidbeleid niet wenselijk, omdat hierdoor een vermindering van de woonkwaliteit wordt ervaren. Gezien de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en het feit dat de maximale geluidbelasting met 53 dB ruim onder de maximale ontheffingswaarde op basis van het gemeentelijk beleid (58 dB) ligt, is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. De Boterhoeksestraat is de enige relevante geluidbron. Er zal dan ook geen cumulatie van geluidsbronnen optreden.
Conclusie
Voor de nieuwe woning dient vanwege de overschrijding van de voorkeurswaarde een hogere waarde te worden aangevraagd. Gelet op het voorgaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast zijn de volgende aspecten van belang:
Het vaststellen van een hogere geluidwaarde wordt vanuit ruimtelijk en milieuhygiënisch oogpunt dan ook aanvaardbaar geacht.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning en valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk woningen. Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Boterhoeksestraat, zijn agrarisch onbebouwde percelen aanwezig. Ten oosten en noordoosten van het plangebied zijn twee bedrijfspercelen gelegen (zie afbeelding 3). Het betreft het autobedrijf aan de Julianaweg 12 en het (agrarisch) loonwerk- en grondverzetbedrijf aan de Julianaweg 13/Flessestraat 60.
![]() |
Afbeelding 3: omliggende bedrijven |
Onderstaande tabel geeft de afstand van de nieuwe woning ten opzichte van de beide bedrijven, de milieucategorieën en de richtafstanden (uitgaande van het omgevingstype rustige woonwijk) weer.
Adres | Type bedrijf | Milieucat. | Richtafstand | Afstand werkelijk |
Julianaweg 12 | Autobedrijf | 2 | 30 m | 65 m |
Julianaweg 13/ Flessestraat 60 | Loonwerk- en grondverzetbedrijf | 3.1 | 50 m | 110 m |
Uit de tabel blijkt dat ruimschoots aan de richtafstanden van de nieuwe woning ten opzichte van de nabijgelegen bedrijven wordt voldaan. Hierdoor is uitgesloten dat deze bedrijven worden gehinderd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet op het voorgaande geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een geurgevoelig object in de vorm van één woning. In en nabij het plangebied bevindt zich echter geen belemmerende agrarische bedrijvigheid. De agrarische gronden aan de overzijde van de Boterhoeksestraat betreffen onbebouwde gronden. Agrarische bedrijven bevinden zich op minimaal bijna 500 meter afstand van het plangebied. Derhalve is uitgesloten dat er vanuit het aspect geurhinder belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling bestaan.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 2). De resultaten van het onderzoek worden hierna beknopt weergegeven. Voor de volledige resultaten wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem met betrekking tot alle onderzochte stoffen niet verontreinigd is; alle gehalten zijn lager dan de achtergrondwaarde. Het grondwater is centraal op de onderzoekslocatie licht verontreinigd met barium en xylenen; deze concentraties overstijgen de streefwaarde, maar zijn lager dan de tussenwaarde. De lichte vverontreiniging met barium is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoofde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Voor de lichte verontreiniging met xylenen is op voorhand geen verklaring te geven.
De mate van verontreiniging is zodanig, dat er geen reden voor een nader onderzoek bestaat. Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen realisatie van de woning.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen3 (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen4 (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen5 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico6. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen7 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen8. In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is. Voorts bevinden zich geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de omgeving.
Het plangebied ligt wel op korte afstand van de hogedruk aardgasleiding N-568-32 (diameter 4 inch, druk 40 bar), die ten zuiden van het plangebied onder de Boterhoeksestraat ligt. De nieuwe woning is gelegen op ca. 20 meter afstand van de leiding. Het perceel ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van deze buisleiding. De plaatsgebonden risicocontour vormt dan ook geen belemmering voor realisatie van het plan. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de buisleiding wat betreft het groepsrisico. Het aantal personen dat zich binnen het plangebied bevindt zal door de toevoeging van de woning toenemen. Het groepsrisico ligt in de bestaande en in de toekomstige situatie onder de oriënterende waarde. De wijziging in het plangebied heeft geen (significant) negatief effect op de hoogte van het groepsrisico.
Conclusie
Gezien het voorgaande acht de gemeente Overbetuwe de voorgenomen ontwikkeling verantwoord. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor realisatie van een woning in het plangebied.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Conclusie
In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland 2014" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.
Watertoets
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één woning, deels binnen de vigerende woonbestemming. Dit bestemmingsvlak wordt uitgebreid. In de huidige situatie is het plangebied (nagenoeg) geheel onverhard. Het bebouwde en verharde oppervlak neemt toe. De toename valt echter binnen de eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht (< 500 m² binnen stedelijk gebied). Wel dient de ontwikkeling hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn voldoende infiltratiemogelijkheden voor het hemelwater aanwezig. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er, mits de bovengenoemde aandachtspunten in acht worden genomen, geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt. In de Omgevingsverordening Gelderland vindt gebiedsgerichte bescherming plaats via het Geldern Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelzones.
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. Het dichtbij gelegen Natura 2000-gebied Rijntakken bevindt zich op ca. 1,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Voorts is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelzones.
Resultaten soortenbescherming
Het plangebied is momenteel onbebouwd, geheel onverhard en is grotendeels ingericht als tuin. Aan de voorzijde (zuidkant) van het perceel bevinden zich diverse bomen, evenals in de noordwesthoek. Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
De nieuwe woning wordt zo gesitueerd, dat de bomen grotendeels behouden kunnen blijven. Gezien de bestaande situatie binnen het plangebied en de aard van de wijzigingen zal de voorgestane ontwikkeling geen invloed hebben op de flora en fauna, mits de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren verbonden aan het voorliggend plan. Bouwwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan9 en een archeologische beleidsadvieskaart10 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 100 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is. Deze onderzoeksplicht geldt ook op basis van de vigerende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van een woning met een virjstaand bijbehorend bouwwerk. Er zal een bodemverstorende ingreep met een diepte van meer dan 30 cm-Mv en een oppervlakte groter dan 100 m² plaatsvinden. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk, voordat met de bouwwerkzaamheden wordt gestart. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. De archeologische waarden die eventueel in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd. De onderzoeksplicht voor bodemverstorende ingrepen van meer dan 30 cm-Mv en groter dan 100 m² blijft van kracht. Archeologisch onderzoek zal door deze dubbelbestemming uitgevoerd moeten worden alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend kan worden.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt op voorhand geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Archeologisch onderzoek zal op grond van de opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' in het kader van de omgevingsvergunningprocedure moeten worden uitgevoerd. Indien tijdens de geplande werkzaamheden, voor zover die uitgevoerd worden, archeologische waarden aangetroffen worden dan geldt conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 een meldingsplicht. Per 1 juli 2016, na inwerkingtreding van de Erfgoedwet 2016, dient de melding te geschieden bij de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Overbetuwe. In de opgenomen dubbelbestemming is voorgesorteerd op de Erfgoedwet 2016.
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel aan de Boterhoeksestraat, gelegen tussen de vrijstaande woningen Boterhoeksestraat 12b en 12c. Het perceel is ingericht als tuin, met bomen aan de zuid- en de noordwestkant.
In de omgeving bevinden zich hoofdzakelijk woonpercelen met vrijstaande woningen. De woningen aan de Boterhoeksestraat in de omgeving van het plangebied zijn divers van vorm, grootte en situering. Er is sprake van een verspringende rooilijn. Ten noorden van het plangebied zijn tuinen aanwezig, die behoren bij de woningen aan de Julianaweg. Dit zijn percelen met diepe achtertuinen. Ten zuiden van het plangebied is zicht op het open agrarisch landschap aan de overzijde van de Boterhoeksestraat. De Boterhoeksestraat is een doorgaande weg van Heteren richting Randwijk/Zetten. De weg is voorzien van een vrijliggend fietspad direct grenzend aan het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een vrijstaande woning met een bijbehorend bouwwerk. In afbeelding 4 is de beoogde ligging van de nieuwe woning aangegeven. De rest van het perceel blijft in gebruik voor woondoeleinden en als tuin.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De nieuwe woning wordt dwars op de Boterhoeksestraat gerealiseerd met een brede voorgevel en bestaat uit één bouwlaag met een kap. De goothoogte bedraagt ca. 3,10 meter en de bouwhoogte ca. 7,10 meter. De woning heeft een frontbreedte van ca. 12,50 meter en een diepte van ca. 9 meter. Bij de situering van de woning is rekening gehouden met de bebouwing in de omgeving. De rooilijn van de nieuwe woning ten opzichte van de naastgelegen woningen ligt iets naar voren. Hiermee wordt recht gedaan aan de verspringende rooilijn zoals die reeds aan de Boterhoeksestraat aanwezig is en wordt dit patroon voortgezet. De westelijke zijgevel van de nieuwe woning ligt op circa 5,50 meter van de zijdelingse perceelsgrens en ca. 24 meter van de woning Boterhoeksestraat 12c. Er blijft daardoor een aanzienlijke open ruimte tussen de bebouwing aanwezig. Aan de rechterzijde wordt ca. 10 meter afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens aangehouden. Hier is de naastgelegen woning aanmerkelijk dichter bij het plangebied gelegen.
Er wordt een vrijstaand bijbehorend bouwwerk gerealiseerd in de noordoostelijke hoek van het perceel, op ca. 4 meter van de zijdelingse en ca. 6,80 meter van de achterste perceelsgrenzen. Ook bij de situering van het bijbehorend bouwwerk is rekening gehouden met de overige bebouwing, zodat een stedenbouwkundig aanvaardbaar geheel ontstaat. Het bijbehorend bouwwerk heeft een goothoogte van ca. 3,10 meter, evenals de woning, en een bouwhoogte van ca. 4,70 meter.
![]() |
|
Afbeelding 4: schets van de voorgestane ontwikkeling in het plangebied |
Ten behoeve van de realistie van de woning dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2014. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor deze parkeerplaatsen aanwezig. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de realisatie van de nieuwe woning enigszins toenemen. Dit is echter zeer beperkt, waardoor er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling. De woning wordt via een nieuwe oprit ontsloten op de Boterhoeksestraat.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Heteren, Boterhoeksestraat ongenummerd (tussen 12b en 12c)' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Oosterhout', dat het meest recente komplan van Overbetuwe is.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Tuin en Wonen
Binnen het plangebied is onderscheid gemaakt in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', waarbij het bestemmingsvlak 'Wonen' is uitgebreid ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Er is een bouwvlak op maat opgenomen voor de nieuwe woning. Het woningtype (vrijstaand) en de maximale goot- en bouwhoogte (respectievelijk 3,50 en 7,50 meter) zijn op de verbeelding opgenomen. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestemming 'Wonen', die binnen het bouwvlak en vanaf 3 meter achter de voorgevellijn gelegen is.
Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, indien aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
De voortuin en een deel van de zijtuinen zijn zoveel mogelijk binnen de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit is gedaan om te voorkomen dat voor- en zijerven worden bebouwd en daarmee het straatbeeld grote wijzigingen ondergaat.
Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan is een dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van bodemverstorende ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm-Mv. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt voor een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat onderhavig bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd. Tevens is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.
Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is vervolgens ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Na vaststelling is het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.