direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Grote Molenstraat ongenummerd, Elst (tussen 115 en 115b)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Grote Molenstraat ongenummerd (tussen 115 en 115b) in het buitengebied nabij Elst, gemeente Overbetuwe, bestaat het voornemen om twee vrijstaande woningen te ontwikkelen. De bouwrechten voor het ontwikkelen van twee woningen bestaan op basis van in het verleden gesloopte agrarische opstallen op het perceel Engelandstraat 1, Andelst. Een eerder voornemen om deze te realiseren op een locatie elders in de gemeente werd niet haalbaar geacht.

Om het verzoek mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Overbetuwe acht het toevoegen van twee woningen op de betreffende locatie onder voorwaarden ruimtelijk aanvaardbaar. Voorwaarde is onder meer dat er sprake is van landschappelijke verevening. Onderhavig bestemmingsplan 'Buitengebied, Grote Molenstraat ongenummerd, Elst (tussen 115 en 115b)' voorziet in het planologisch-juridisch kader voor de voorgenomen realisatie van twee woningen en de daaraan gekoppelde landschappelijke verevening.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe aan de Grote Molenstraat, ten noorden van de kern Elst. Deze kern bevindt zich op ca. 180 meter van het plangebied. Elst is het grootste dorp binnen de gemeente Overbetuwe, met circa 20.000 inwoners en een regionaal voorzieningenaanbod. De ligging van het plangebied wordt weergegeven in figuur 1. Hierop is de kern Elst zichtbaar en in het noorden nog juist de zuidelijke uitbreidingslocaties van de stad Arnhem. Het plangebied is gelegen in overwegend agrarisch gebied. Ten noorden, zuiden en westen van het plangebied bevinden zich enkele agrarisch bouwvlakken. Ten noorden bevindt zich de burgerwoning Grote Molenstraat 115b en zuidelijk de burgerwoning Grote Molenstraat 113a. Aan de overzijde van de Grote Molenstraat, ca. 65 meter ten zuidoosten van het plangebied, bevindt zich een bedrijfslocatie (afvalverwerkingsbedrijf). De Grote Molenstraat vormt één van de hoofdontsluitingswegen binnen de gemeente Overbetuwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0001.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0002.png"  
Figuur 1: ligging en begrenzing van het plangebied  

Het plangebied betreft een onbebouwd agrarisch perceel aan de Grote Molenstraat, tussen de (agrarische bedrijfs)woningen Grote Molenstraat 115 en 115a en de woning Grote Molenstraat 115b in. Kadastraal was het plangebied voorheen bekend als gemeente Elst, sectie I, nr. 3592. Dit perceel is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling verkaveld in vier percelen, te weten sectie I, nrs. 3971, 3972, 3973 en 3974. Op de percelen met nrs. 3972 en 3974 worden de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen ontwikkeld. Het plangebied volgt de kadastrale begrenzing van het oorspronkelijke kadastrale perceel. Aan de noord-, oost- en zuidkant van het plangebied zijn waterlopen (sloten) aanwezig. Het plangebied beslaat ca. 1,74 hectare.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan is 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld op 5 maart 2013. De bestemming is 'Agrarisch' en voorts gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' (noordwestelijke en in het midden gelegen zone) en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (overige deel van het plangebied). Er is geen bouwvlak opgenomen. Er zijn geen gebieds-, gebruiks- of bouwaanduidingen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0003.png"  
Figuur 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'  

Het voorgenomen initiatief past qua gebruik en bebouwing niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Derhalve wordt een bestemmingsplanherziening doorlopen om het project mogelijk te maken. Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Grote Molenstraat ongenummerd, Elst (tussen 115 en 115a)' bevat het juridisch-planologische kader voor het voorgenomen project.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.

 

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Conclusie
De voorgestane ontwikkeling speelt zich gezien de aard en omvang daarvan af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie
De voorgestane ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie
De in het plan voorziene ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Uit de jurisprudentie volgt dat de realisatie van 3 nieuwe woningen geen stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van slechts 2 woningen. Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame ontwikkeling derhalve geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Op 25 februari 2015 hebben Provinciale Staten een herziening van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is op 18 juni 2015 gepubliceerd. Op 8 juli 2015 is een tweede actualisatie (natuur en water) gedeeltelijk vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Het plangebied is geheel of gedeeltelijk gelegen binnen de volgende aanduidingen:

  • Stadsregio;
  • Stedelijke agglomeratie (toelichtend);
  • Windenergie uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen;
  • Windenergie aandachtsgebied (alleen noordwestelijk gedeelte van het plangebied);
  • Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij;
  • Glastuinbouw in overige gebieden;
  • Romeinse Limes.


Conclusie
In de Stadsregio Arnhem Nijmegen streven de provincie en haar partners naar innovatie en economische structuurversterking, bereikbaarheid, sociaal-economische vitaliteit en verstedelijking en het benutten van de gebiedskwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie). De belangrijkste regionale opgaven zijn:

  • versterking van de basiseconomie en de topsectoren;
  • versterking van het stedelijk kerngebied;
  • realisatie van een aantrekkelijk regionaal vestigingsklimaat voor wonen en werken;
  • behouden en verbeteren leefbaarheid in steden en omringende kernen;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • behouden en benutten gebiedskwaliteiten.

Het onderhavige initiatief doet geen afbreuk aan deze opgaven, maar is te kleinschalig van aard om op zichzelf bij te dragen aan de verwezenlijking van de opgaven. In het inrichtingsplan is wel rekening gehouden met het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke gebiedskwaliteiten.

In het verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij zijn verschillende functies aanwezig. Er is groei mogelijk voor agrarische bedrijfsontwikkeling voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden. Nieuwvestiging van veehouderijen is niet mogelijk. Er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

De overige binnen het plangebied geldende aanduidingen zijn voor dit project niet van belang. De ligging binnen de Romeinse Limes komt hierna aan de orde bij de Omgevingsverordening Gelderland. Het project is niet in strijd met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. Een actualisatie van deze verordening is vastgesteld op 8 juli 2015 en gepubliceerd op 21 augustus 2015.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de verordening zijn gebaseerd op de hierboven beschreven provinciale Omgevingsvisie.

Het plangebied is geheel of gedeeltelijk gelegen binnen de volgende aanduidingen:

  • Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij;
  • Tijdelijk verbod nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging glastuinbouw;
  • Romeinse Limes;
  • Intrekgebieden.

Conclusie
Verwevingsgebied
Het verwevingsgebied is reeds aan de orde gekomen met betrekking tot de Omgevingsvisie.

Intrekgebieden
Dit bestemmingsplan bevat geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt, zodat de ontwikkeling past binnen het intrekgebied.

Romeinse Limes
Artikel 2.7.6.3 bevat regels waaraan een bestemmingsplan gelegen binnen de aanduiding Romeinse Limes dient te voldoen:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes die op kaart zijn aangegeven als terreinen met een beschermde status, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten zoals bedoeld in artikel 2.7.6.2, eerste en tweede lid, aantasten.
  • 2. De toelichting op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, het door de gemeente te voeren beleid en de onderbouwing hiervan.
  • 3. De wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan, wordt vervat in daartoe strekkende planregels in het bestemmingsplan.
  • 4. Bij de beschrijving van de waarden wordt gebruik gemaakt van de beschrijving van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes als bedoeld in artikel 2.7.6.2.

De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn te omschrijven als de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) noordelijke grens van het Romeinse Rijk, bestaande uit forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, militaire infrastructuur en scheepswrakken. Het betreft erfgoed van uitzonderlijke universele waarde en is het grootste archeologische monument van Nederland. De grens van het Romeinse Rijk betrof de huidige noordelijke grens van de gemeente Overbetuwe (de Nederrijn) en is dan ook met name in de noordelijke zone van de gemeente herkenbaar. Het herkenbaar maken van de Romeinse Limes wordt in die zone door de gemeente nadrukkelijk gestimuleerd, onder meer in het Landschapsontwikkelingsplan. In het plangebied, dat niet in deze zone ligt, zijn geen bijzondere cultuurhistorische of archeologische waarden aanwezig (zie ook paragraaf 3.11, 'Archeologische waarden'). Dit bestemmingsplan kan dan ook niet bijdragen aan het behoud, het herstel of het herkenbaar maken van de Romeinse Limes, maar doet anderzijds geen afbreuk aan bestaande cultuurhistorische en archeologische waarden.

Wonen
Par. 2.2 van de Omgevingsverordening bevat regels met betrekking tot wonen. Nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen zijn slechts toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In 2013 is de Regionale Woonagenda 2013-2020 voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, waartoe Overbetuwe behoort, tot stand gekomen. Deze vormt een uitwerking van de provinciaal vastgestelde opgave. Concrete afspraken worden echter op subregionaal niveau gemaakt, in dit geval Arnhem en omgeving. Eén van de opgaven voor de subregio is het benutten van onbenutte potentie van landelijk wonen. De onderhavige woningbouwontwikkeling past binnen deze opgave. Het plangebied betreft een geschikte locatie voor landelijk wonen, gelegen nabij de kern Elst. Voorts passen de toe te voegen woningen binnen de woningbouwopgave van Overbetuwe, zoals vastgelegd in de Woonvisie Overbetuwe 2010-2015.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Enkele subdoelstellingen, die in het kader van voorliggend bestemmingsplan van belang zijn, zijn het vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied en het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en platteland.

Verstedelijking vormt een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen en voor de kwaliteiten van het landelijk gebied. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient in beginsel terughoudend te worden omgegaan met stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied. In een aantal gebieden kan echter het toevoegen van een beperkt aantal woningen mogelijkheden bieden voor versterking van het landschap, mits hieraan strikte voorwaarden wat betreft locatie, volume en architectonische en landschappelijke inpassing van de woningen worden verbonden.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen in het buitengebied. In het opgestelde inrichtingsplan zijn strikte voorwaarden opgenomen betreffende de situering van de woningen met bijbehorende bouwwerken en de landschappelijke inpassing. Realisatie van het inrichtingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd. Hiermee wordt recht gedaan aan de landschappelijk kwaliteiten van het agrarische gebied, onder meer door te waarborgen dat voldoende open gebied met doorzichten naar het achterliggende gebied behouden blijven. Op deze wijze is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het Regionaal Plan.

2.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie+ 'Overbetuwe verbindt'
De Toekomstvisie+ is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020 en is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid en handelen van de gemeente. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De in de visie geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. In de Toekomstvisie+ wordt de gemeente onderverdeeld in twee delen: het oostelijk en het westelijk deel. Het oostelijk gedeelte is een intermediair gebied in de stadsregio tussen Arnhem en Nijmegen, terwijl het westelijk gedeelte een meer agrarisch karakter heeft. Het plangebied is gelegen in het oostelijke gedeelte. In deze zone zijn meer functies gevestigd die voor de hele stadsregio een rol spelen, zoals wonen, werken, verkeer en recreatie.

Conclusie
Een belangrijke opgave is het behoud en de versterking van de eigenheid en kenmerken van het landschap (opgave 1). Het plangebied is gelegen in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Bij de opzet van dit project, zoals vastgelegd in het inrichtingsplan, is met deze opgave rekening gehouden door twee kleinschalige woonpercelen met een enkele woning per perceel toe te laten. De naast- en achtergelegen agrarische percelen zijn eveneens kleinschalig van opzet. Het project is derhalve in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting.

Woonvisie Overbetuwe 2010-2015
In de Woonvisie van Overbetuwe is het gemeentelijk woonbeleid vastgelegd. De Woonvisie is een uitwerking van het beleidsveld wonen uit de hiervoor beschreven Toekomstvisie+. Doel is het behouden en waar nodig versterken van de kwaliteit van wonen en leven in de diverse kernen binnen de gemeente. De Woonvisie dient om de visie en opvattingen van de gemeente helder te maken, in te spelen op veranderende woonbehoeften en richting te geven aan de omvang en de samenstelling van het woningbouwprogromma. Bij laatstgenoemd doel vindt een doorkijk richting 2020 plaats. Het aantal huishoudens neemt in de periode 2010-2020 naar verwachting toe met ca. 2.400 naar 19.600 huishoudens in 2020. In de periode 2008-2020 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 2.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei. Daarnaast draagt de gemeente bij aan de regionale woonopgave in het oostelijk deel van de gemeente. In totaal zijn voor de periode tot 2020 ca. 3.000 woningen gepland. Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen.

Conclusie
Het plangebied ligt nabij de kleinstedelijke kern Elst, die groeiende is. Variatie in woningbouw is hier een speerpunt. Elst heeft relatief weinig vrijstaande woningen. Gezien de ligging van het plangebied nabij deze kern, past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Woonvisie. In de Woonvisie is geen specifiek beleid voor het buitengebied opgenomen.

Beleidsregel 'Functieverandering'
In 2008 is de beleidsregel 'functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied' opgesteld. Deze bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.

Conclusie
Het plangebied ligt in het gebiedstype agrarisch gebied. In het agrarisch gebied is de bouw van nieuwe woningen alleen toegestaan, indien wordt voldaan aan de in art. 7.1 van de beleidsregel beschreven voorwaarden. Kort gezegd is de essentiële voorwaarde om medewerking te verlenen aan deze functiewijziging dat landschappelijke verevening plaatsvindt: bouwrechten voor maximaal twee woningen in ruil voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering kan bestaan uit sloop van bebouwing, verkleining van agrarische bouwvlakken en/of landschappelijke inpassing. Voor de realisatie van twee nieuwe woningen dient in beginsel minimaal 1.500 m² aan agrarische bebouwing te worden gesloopt.

In het onderhavige geval is de ruimtelijke kwaliteitsverbetering tweeledig: er is in het verleden voor 1.100 m² aan agrarische bebouwing gesloopt elders binnen de gemeente (Engelandstraat 1, Andelst), terwijl in het plangebied zelf wordt voorzien in landschappelijke inpassing en landschappelijke verevening. De bouwrechten vanwege de sloop van de agrarische bebouwing zijn nog aanwezig bij de initiatiefnemer op basis van eerder gemaakte afspraken. Omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat minimaal 1.500 m² aan agrarische bebouwing moet worden gesloopt, is aanvullende ruimtelijke kwaliteitsverbetering noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet daarin. De landschappelijke inpassing en verevening beslaat meer dan de 'standaard' verplichte landschappelijke inpassing en is vastgelegd in het inrichtingsplan. In de regels wordt uitvoering van het inrichtingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat planologisch verzekerd wordt dat de ontwikkeling een ruimtelijk aanvaardbaar resultaat oplevert. De wijze van landschappelijke verevening wordt beschreven in par. 4.2 van deze toelichting. Zoals eerder onder 'Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen' al is beschreven, wordt daarbij recht gedaan aan de karakteristiek en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving van het plangebied. Ook wordt aangesloten bij het hieronder beschreven Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe.

Alhoewel formeel niet volledig aan de beleidsregel voor functiewijziging in het buitengebied wordt voldaan, acht de gemeente het acceptebel om hiervan in dit concrete geval af te wijken. Enerzijds vanwege de voorgeschiedenis en anderzijds vanwege de landschappelijke verevening, waardoor het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.

Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In hoofdstuk 2 van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Om dit hoofddoel te realiseren is een vijftal doelstellingen geformuleerd en beschreven:

  • 1. instandhouden en versterken van de waardevolle samenhang tussen kom-oeverwal en uiterwaarde (gradiënten).
  • 2. behouden en versterken van de openheid, grootschaligheid en de kernmerkende weidebouw in de kommen, tegenover de kleinschalige structuur van de oeverwallen.
  • 3. waardevolle landschappelijke en historische elementen en structuren beter herkenbaar maken in het landschap.
  • 4. benutten van de landschapecologische potenties die het watersysteem biedt.
  • 5. verbeteren van de overgangen tussen de stads- en dorpskernen en het platteland. Waar gewenst de mogelijkheden voor recreatief medegebruik onderzoeken.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen het op de visiekaart als oeverwal aangegeven gebied (behoud ruimtelijke afwisseling en versterking kleinschaligheid hogere oeverwallen). Aan de 5 genoemde algemene doelstellingen zijn telkens meerdere opgaven gebonden (zie pag. 62 van het LOP). Eén van de opgaven is het behouden en versterken van het onderscheid tussen de kleinschaligheid van de oeverwallen en de openheid en grootschaligheid in de gebieden daarbuiten. Het gebied oostelijk van het plangebied (Park Lingezegen) is juist aangewezen voor grootschalige landschapsversterking. Door de voorziene ontwikkeling wordt de kleinschaligheid in het plangebied versterkt. Het plan draagt ook bij aan de ruimtelijke afwisseling en past daarom binnen de algemene doelstellingen van het LOP.

Naast de genoemde algemene doelstellingen en opgaven, zijn ook gebiedsspecifieke kenmerken en doelstellingen van belang. Het plangebied ligt in het deelgebied 13b, Raayen. Door kleinschaligheid op de oeverwal in dit deelgebied te versterken, wordt het contrast met het open komgebied vergroot en aldus de overgang tussen kern en landelijk gebied verbeterd. Het onderhavige bestemmingsplan draagt hieraan bij. In het inrichtingsplan is met deze wens nadrukkelijk rekening gehouden. Ook wordt, door het zuidelijke gedeelte van het plangebied als fruitboomgaard te ontwikkelen, bijgedragen aan het beleefbaar maken van de cultuurhistorie. Op de oeverwal waartoe het plangebied behoort lagen van oorsprong veel boomgaarden (bongerds). Het plan is dan ook in overeenstemming met het LOP.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Conclusie
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied.
  • 3. In dit Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.


Een m.e.r.-beoordeling is gezien het voorgaande niet noodzakelijk.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De zones langs wegen zijn vastgelegd in artikel 74 Wgh. Alle straten en wegen hebben een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De voorkeursgrenswaarde in buitenstedelijk gebied bedraagt 48dB (artikel 82 Wgh). De maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB (artikel 83 lid 1 Wgh).

De gemeente Overbetuwe heeft een geluidbeleid vastgesteld in de 'Nota Hogere Grenswaarden" d.d. 3 juni 2009. Het plangebied valt onder het gebiedstype 'buitengebied'. Hiervoor geldt een ambitiewaarden van 43 dB en een bovengrens van 53 dB.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk in de vorm van 2 vrijstaande woningen. De woningen liggen binnen de geluidszone van de Grote Molenstraat. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer noodzakelijk. Het rapport behorende bij dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hierna beknopt weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0004.png"  
Tabel 1: resultaten geluidbelasting vanwege het wegverkeer  

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Ook de ambitiewaarde van het gemeentelijk geluidbeleid (43 dB) wordt daarmee overschreden. Op de oostgevels van de beide woningen wordt ook de maximale ontheffingswaarde van 53 dB, en daarmee tevens de gemeentelijke bovengrens, overschreden. De maximale geluidbelasting op de oostgevels bedraagt 58 dB. Derhalve zijn geluidreducerende maatregelen noodzakelijk.

In het akoestisch onderzoek zijn enkele mogelijke geluidreducerende maatregelen onderzocht. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn om financiële en ruimtelijke motieven niet haalbaar. Wel is het mogelijk om de oostgevels van beide woningen uit voeren als dove gevels. Bij een dove gevel is toetsing aan de Wgh niet aan de orde. Met het oog op het leefcomfort is het onwenselijk om meer dan één dove gevel per woning te realiseren. Met het uitvoeren van één dove gevel kan worden voldaan aan de maximale ontheffingswaarde en bovengrens (53 dB). Er dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Hiervoor heeft de gemeente Overbetuwe beleid opgesteld. De procedure voor het vaststellen van hogere geluidwaarden wordt gekoppeld aan de onderhavige bestemmingsplanprocedure. Realisatie van een dove gevel wordt middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan verzekerd.

De geluidbelasting valt binnen de geluidklasse 'onrustig' (48-53 dB). Het is niet mogelijk en wenselijk om effectieve bron- of overdrachtsmaatregelen te nemen. In het ontwerp van de woningen dient er rekening mee te worden gehouden dat de geluidbelasting ter plaaste van de buitenruimte niet meer dan 43 dB zal bedragen. Verder is bij het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met de verhoogde geluidbelasting, door de woningen zoveel mogelijk in westelijke richting van het plangebied, en daarmee zo ver mogelijk van de Grote Molenstraat af, te realiseren. Mitsdien wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid voor hogere geluidwaarden.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
In het onderhavige plan worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Uit artikel 4 jo. bijlage 3a van de Regeling NIBM volgt dat een woningbouwlocatie van ten hoogte 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt. Het onderhavige plan valt derhalve onder deze categorie en draagt niet in betekenende mate bij.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij een planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende enerzijds de kwaliteit van het leefmilieu voor woningen en andere gevoelige functies te handhaven en te bevorderen en anderzijds te voorkomen dat bedrijven en andere milieubelastende functies onevenredig worden beperkt of belemmerd. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Conclusie
In de omgeving van het plangebied bevinden zich een vijftal agrarische bedrijven, waarvan één intensieve veehouderij, alsmede een niet-agrarisch bedrijf en een horecalocatie. De ligging van deze functies ten opzichte van het plangebied is weergegeven op figuur 3. Het omgevingstype kan, hoewel er sprake is van enige mate van functiemenging in de omgeving en het plangebied aan een verbindingsweg ligt, worden gekenschetst als 'rustig buitengebied'. Hierdoor gelden de reguliere richtafstanden van de VNG-brochure.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0005.png"  
Figuur 3: omliggende functies  

In de tabel hierna wordt de kleinste afstand tussen de beoogde woonpercelen en de rand van de omliggende functies weergegeven (agrarisch bouwvlak bij intensieve veehouderij, bedrijfsgebouwen bij grondgebonden agrarische bedrijven en bestemmingsgrens bij niet-agrarische functies). Verder wordt de richtafstand die bij de betreffende omliggende functie hoort weergegeven. De nummers in de eerste kolom corresponderen met de in figuur 3 opgenomen nummers.

Nr.   Adres   Functie   Milieucat.   Richtafstand   Afstand werkelijk  
1.   Grote Molenstraat 115a   Grondgebonden agr. bedrijf   2   30 m   40 m  
2.   Grote Molenstraat 108   Bed & breakfast   1   10 m   260 m  
3.   De Korte Helster 1   Milieustraat, brandweerkazerne,
zend- en ontvanginstallatie  
3.1
3.1
3.2  
50 m
50 m
100 m  
85 m
230 m
200 m  
4.   Snodenhoeksestraat 14   Intensieve veehouderij (pluimvee)   4.1   200 m   120 m  
5.   Grote Molenstraat 115   Grondgebonden agr. bedrijf   2   30 m   30 m  
6.   Snodenhoeksestraat 18   Grondgebonden agr. bedrijf   2   30 m   105 m  
7.   Snodenhoeksestraat 20   Grondgebonden agr. bedrijf   2   30 m   170 m  

Uit de bovenstaande tabel volgt dat aan de meeste richtafstanden ten opzichte van de te realiseren woningen wordt voldaan. Aandachtspunt is de afstand van de zuidelijke woning tot de intensieve veehouderij (pluimveehouderij) aan de Snodenhoeksestraat 14. Het aspect geur is hier maatgevend. Dit aspect wordt hieronder in paragraaf 3.5 (geurhinder) nader onderbouwd.

Geconcludeerd wordt dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is en dat er geen bedrijfsfuncties worden gehinderd ten gevolge van de ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.


3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. In het buitengebied geldt een geurnorm van maximaal 8 odour units per vierkante meter lucht (art. 6 sub c Wgv). Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld. Derhalve gelden de normen uit de Wgv.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe geurgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevindt zich de intensieve veehouderij aan de Snodehoeksestraat 14 op ca. 120 meter ten zuidwesten van de zuidelijke woonkavel (pluimveehouderij). Hiervoor geldt geen vaste afstand, maar geldt de geurnorm van 8 odour units uit art. 6 sub c Wgv. De meest recente vergunning van deze veehouderij dateert van 8 februari 2012. Uit de vergunning blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen aan de Grote Molenstraat. De geurbelasting bedraagt 1,6 odour units per kubieke meter lucht. Vanwege de aanwezigheid van diverse burgerwoningen op aanmerkelijk kortere afstand van de intensieve veehouderij, wordt deze veehouderij bovendien niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling. Vanuit heta spect geurhinder bestaan dan ook geen belemmerigen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Op basis van art. 8 Woningwet en art. 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Overbetuwe (2012) geldt een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin voortduren of nagenoeg voortdurend mensen verblijven, op vervuilde grond.

Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen. Hiermee worden derhalve bouwwerken mogelijk gemaakt waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Een verkennend bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk. Het rapport van het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bijgevoegd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beknopt beschreven.

De grond is licht verontreinigd met Kobalt, Nikkel en Lood. Het grondwater is licht verontreinigd met Barium. De gehalten van deze stoffen zijn hoger dan de achtergrond-/streefwaarde, maar lager dan de toetsingswaarde. Pas wanneer de toetsingswaarde wordt overschreden, bestaat een vermoeden van ernstige bodemverontreiniging en is nader onderzoek noodzakelijk. Nu dit niet het geval is, bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik. Eventueel vrijkomende grond kan echter niet zonder meer in het grondverkeer worden opgenomen.

3.7 Externe veiligheid


Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing in de vorm van kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.


Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In bovenstaande besluiten is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld.

Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 2 nieuwe woningen en derhalve in nieuwe kwetsbare objecten. Bezien dient te worden of zich in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, leidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen bevinden. Hieronder is in figuur 4 een uitsnede uit de risicokaart opgenomen. Het plangebied is weergegeven met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0006.png"  
Figuur 4: uitsnede Risicokaart  

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle objecten, leidingen en transportroutes. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaat dan ook geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

3.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen, die planologische bescherming behoeven cq. genieten.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.


Beleid Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland in de periode 2010-2015 gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Gemeentelijk beleid
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.

Watertoets
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 2 woningen met bijgebouwen. De woningen hebben een oppervlakte van 126 m² per woning en daarnaast wordt per woning voorzien in een vrijstaand bijgebouw van 70 m². In totaal wordt derhalve 394 m² aan bebouwing gerealiseerd. Bij benutting van de maximale planologische mogelijkheden (volledige benutting van het bouwvlak en maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken) bedraagt de toename aan bebouwing 692 m². Verder worden er twee erftoegangen naar de woonpercelen gerealiseerd. In de bestaande situatie is het plangebied geheel onbebouwd. De oppervlakte aan verharding neemt derhalve toe.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de vergunningaanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen moeten compenseren, geldt er op basis van de Beleidsregels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht bij toename van verhardingen met maximaal 1.500 m² in landelijk gebied. Met de bouw van twee woningen inclusief bijgebouwen wordt de compensatieplicht niet overschreden.

Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling neutraal. Hemelwater van daken en verhardingen wordt afgekoppeld, zodat scheiding van vuilwater en hemelwater wordt bewerkstelligd. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een C-watergang tussen het perceel en het fietspad. Deze sloot wordt door de aanliggende grondeigenaren onderhouden. Er wordt één extra duiker gerealiseerd. De watergang blijft voor het overige intact. Ook de sloten aan de noord- en zuidkant van het plangebied blijven intact.

3.10 Flora en fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Voordat de voorgenomen ontwikkeling van twee woningen kan worden gerealiseerd, dient een onderzoek te worden verricht naar het mogelijk voorkomen van beschermde soorten in en rondom het plangebied en naar de mogelijke effecten van de planologische wijziging op beschermde natuurgebieden. Hiertoe is een quickscan flora en fauna verricht, inclusief eenmalig veldbezoek. De resultaten van de quick scan worden hierna beknopt weergegeven.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Veluwe is op ca. 5 kilometer ten noorden van het plangebied gelegen. Op ca. 6 kilometer zuidelijk van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden Waal en Gelderse Poort) en op ca. 7 kilometer oostelijk het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied Gelderse Poort). Gezien de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling, de afstand van het plangebied tot de betreffende Natura 2000-gebieden en de tussenliggende verstorende elementen (wegen), zijn geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.

Het plangebied ligt op ca. 80 meter afstand van de Groene Ontwikkelingszone (GO) en ca. 400 meter van het Gelders Natuurnetwerk. Beide gebieden zijn aangewezen in de Omgevingsverordening Gelderland. Aangezien het plangebied niet tot deze gebieden behoort, vormen de uit de Omgevingsverordening volgende voorwaarden geen beperking voor de voorgenomen plannen. Weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden bevinden zich op aanmerkelijk grotere afstand. Effecten op deze gebieden zijn niet te verwachten.

Nader onderzoek naar het aspect gebiedsbescherming is niet noodzakelijk.

Resultaten soortenbescherming
In en rondom het plangebied komen strikt beschermde soorten voor. Voor strikt beschermde soorten moeten bij aantasting van vaste rust- of verblijfplaatsen mitigerende maatregelen worden getroffen en dient zoals hierboven beschreven mogelijk een ontheffing te worden aangevraagd.

Vaatplanten
Strikt beschermde vaatplanten worden, vanwege de voedelrijke en verstoorde bodem, in het plangebied niet verwacht. De zwanenbloem is in het plangebied aangetroffen. Dit betreft echter een tabel 1-soort, waarvoor een algehele vrijstelling geldt op basis van art. 75 van de Flora- en faunawet.

Grondgebonden zoogdieren
Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals de eekhoorn, steenmarter, wild zwijn, bever, das en waterspitsmuis worden in het plangebied niet verwacht. Het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor deze soorten.

Vleermuizen
In het plangebied kunnen vleermuizen foerageren rond de bomenrij aan de Grote Molenstraat, die juist buiten het plangebied gelegen is. Deze bomenrij blijft behouden en er is geen sprake van een toename van kunstmatige verlichting. Derhalve wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast. Vliegroutes en verblijfplaatsen worden niet aangetast.

Vogels
In het plangebied zijn geen nestlocaties van de jaarrond beschermde soorten huismus en gierzwaluw aanwezig. Voor wat betreft de huismus is ook de functionele leefomgeving beschermd. Zeer onwaarschijnlijk is echter dat het plangebied daarvan deel uitmaakt.

Mogelijk kan het plangebied dient doen als foerageergebied voor enkele roofvogelsoorten zoals de buizerd. Vanwege het ontbreken van bomen in het plangebied zijn er geen nesten van de buizerd in het plangebied aanwezig. Ook de bomenrij aan de Grote Molenstraat is daarvoor niet geschikt. Het is daarom onwaarschijnlijk dat het plangebied deel uitmaakt van essentieel foerageergebied van de buizerd.

Algemene vogelsoorten zijn wel aangetroffen in en rondom het plangebied. Deze soorten mogen tijdens het broeden niet worden verstoord. De geplande werkzaamheden dienen dan ook buiten het broedseizoen (half april - half augustus) te worden uitgevoerd, tenzij voorafgaand aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in of direct nabij het plangebied aanwezig zijn.

Reptielen, amfibieën en insecten
Strikt beschermde reptielen en amfibieën worden vanwege het ontbreken van geschikt biotoop niet in het plangebied verwacht. Ook voor beschermde insecten en ongewervelden, die een zeer specifiek habitat nodig hebben, is geen geschikt biotoop aanwezig in het plangebied.

Vissen
De watergang aan de oostelijke grens van het plangebied is ondiep (<45cm) en bestaat uit twee delen, onderbroken door een duiker met opgang tot het perceel. Er wordt één nieuwe duiker met opgang gerealiseerd ten behoeve van de noordelijke woonkavel. De oevers van de watergang zijn zodanig begroeid dat de watergang overgroeid is. De watergang is niet geschikt voor strikt beschermde vissoorten als de bittervoorn en kleine modderkruiper. Strikt beschermdevissoorten worden niet verwacht.

Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en -beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan dit ruimtelijk plan. Wel dienen de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen (half april - half augustus) te worden uitgevoerd, tenzij voorafgaand aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in of direct nabij het plangebied aanwezig zijn. Verder geldt de algemene zorgplicht.

3.11 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Conclusie
In het plangebied en ook ter plaatse van de twee beoogde woonkavels, gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' (zeer hoge verwachting) en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (hoge verwachting). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk voor ingrepen groter dan respectievelijk 50 m² en 100 m² met een diepte van meer dan 30 cm-mv. De voorgenomen ontwikkeling overschrijdt deze drempelwaarden. Derhalve is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatsen van de twee woonkavels. De resultaten van het onderzoek worden hieronder weergegeven. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat in geen enkel bodemprofiel archeologische indicatoren aanwezig zijn. Archeologische waarden ter plaatse van de woonpercelen zijn dan ook waarschijnlijk niet aanwezig. Deze percelen kunnen worden vrijgegeven voor de voorgenomen planologische ontwikkeling. De gronden ter plaatse van de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Agrarisch' zijn in het onderzoek niet meegenomen. Binnen deze gronden worden geen bouwwerkzaamheden verricht of mogelijk gemaakt. De archeologische dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' ter plaatse van deze gronden worden in dit bestemmingsplan overgenomen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een ca. 1,74 hectare grote agrarische kavel aan de Grote Molenstraat. Het plangebied is momenteel agrarisch in gebruik (akkerbouw). Voorheen is het perceel als laagstamboomgaard in gebruik geweest. Er is geen bebouwing aanwezig. Aan de oostgrens van het plangebied bevindt zich een C-waterloop. Dit betreft een overgroeide sloot met een duiker en toegang tot het agrarisch perceel. Tussen het plangebied en de Grote Molenstraat bevindt zich een bomenlaan.

In de omgeving bevinden zich overwegend agrarische gronden van grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede enkele burgerwoningen. De Molenstraat is één van de vier linten die het agrarische gebied tussen de zuidrand van Arnhem en de kern Elst doorkruist. Op betrekkelijk korte afstand zuidelijk van het plangebied (ca. 180 meter) bevindt zich de kern Elst.

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling, die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt, betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. De woningen worden op twee uit elkaar gelegen woonkavels van ca. 2.670 en 2.730 m² ontwikkeld. Op deze wijze blijven de doorzichten vanaf de Grote Molenstraat richting het achtergelegen open agrarische gebied behouden. Om akoestische, stedenbouwkundige en landschappelijke redenen worden de woningen op enige afstand van de Grote Molenstraat gerealiseerd.

De woningen worden landschappelijk ingepast in het omliggende agrarisch gebied. Hiertoe is een inpassingsplan/beplantingsplan opgesteld. Uitvoering van dit plan wordt middels een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.

Er wordt een kleinschalig en gevarieerd landschap gecreëerd. De delen van het plangebied die niet als woonkavel (tuin) worden ingericht, behouden de bestemming 'Agrarisch' en kunnen een functie als weiland, grasland, hooiland, etc. krijgen. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt ingericht als boomgaard. Voorts wordt parallel aan de noordelijke perceelsgrens een houtwal gerealiseerd en worden verspreid in het plangebied enkele solitaire bomen aangeplant.

Figuur 4 geeft een beeld weer van de beoogde situering van de woonkavels en de bebouwing, terwijl in figuur 5 de aan het planvoornemen gekoppelde landschappelijke inpassing is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0007.png"  
Figuur 4: weergave toekomstige situatie (Rob Aben Lanschapsarchitectuur)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0220BUITgrotemolen-VSG1_0008.png"  
Figuur 5: inrichtingsplan (Rob Aben Lanschapsarchitectuur)  

Hoofdstuk 5 Beschrijving van de bestemmingen

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Grote Molenstraat ongenummerd, Elst (tussen 115 en 115b)' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieuhygiënische aspecten, aangevuld met de onderhavige toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen opgenomen. Daarnaast zijn voor zover nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' opgenomen. Ten behoeve van de te realiseren woningen zijn bouwvlakken opgenomen. Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen binnen het gedeelte van het plangebied waar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is voor de regels zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' gezien de ligging van het plangebied. Er is een regeling op maat samengesteld ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, met slechts een beperkte mate van flexibiliteit. Realisatie van het inrichtingsplan met daarin opgenomen de landschappelijke inpassing en verevening, is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Uitvoering van dit plan is immers noodzakelijk uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening.

5.2 Toelichting op de verbeelding en de bestemmingen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de beoogde functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Agrarisch
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch grondgebruik, het behoud, de bescherming en het herstel van kleinschalige landschapselementen, extensieve dagrecreatie, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, de bestaande nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen waaronder tuinen en erven.

Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken van maximaal 1 meter hoogte. Voor teeltondersteunende voorzieningen behorende bij een (buiten het plangebied gelegen) agrarisch bedrijf is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Omgevingsvergunning werken en werkzaamheden
Er is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden. Een uitzondering op de omgevingsvergunningplicht is opgenomen voor de werkzaamheden die voor de realisatie van het inrichtingsplan nodig zijn. Het uitvoeren van deze ingrepen is immers in dit bestemmingsplan verantwoord.

Wonen
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden), tuinen en erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen, evenementen en nutsvoorzieningen.

Aan de gebruiksregels is de voorwaardelijke verplichting gekoppeld dat uiterlijk binnen één jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, de landschappelijke inpassing te zijn aangelegd overeenkomstig het inrichtingsplan en dat deze vervolgens in stand wordt gehouden. Op deze wijze wordt de stedenbouwkundige en landschappelijke aanvaardbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling verzekerd.

Bouwen
Uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan, maximaal één woning per bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 meter. Per bouwperceel mag maximaal 90 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waaronder één caport. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3 en 5 meter. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, waarbij de bouwhoogte afhankelijk is van de situering voor of achter de voorgevel van het hoofdgebouw (1 respecitevelijk 2 meter). Tevens mag een zwembad met een maximumoppervlakte van 90 m² worden gerealiseerd.

Waarde - Archeologische verwachting 1 en Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan zijn deze archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Een deel van het plangebied, namelijk de beoogde woonpercelen, is na het verrichten van archeologisch onderzoek vrijgegeven, zodat de dubbelbestemmingen uitsluitend buiten de woonpercelen zijn opgenomen. De begrenzing correspondeert met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de hoofdbestemming 'Agrarisch'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemmingen bevatten een omgevingsvergunningplicht voor bodemingrepen groter dan 50 respectievelijk 100 m² en met een diepte van meer dan 30 cm-mv.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen, evenementen, nutsvoorzieningen, de maximale inhoud van woningen en tijdelijk kamperen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven aan welke voorwaarden bij toepassing van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid in ieder geval dient te worden voldaan.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat artikel 6.12 lid 1 Wro van toepassing is.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer van de voorgenomen ontwikkeling beschikt over voldoende middelen om deze ontwikkeling te kunnen realiseren. Gebleken is dat er geen onvoorziene hoge kosten te verwachten zijn. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe omvang en de aard en impact van de voorgenomen ontwikkeling geen inspraak plaatsgevonden.

7.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en de aard en impact van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 26 november 2015. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen binnen deze periode ingediend.

Het plan is daarna ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 15 maart 2016.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.