Plan: | Buitengebied, Waaldijk 29 en Oosterhoutsestraat 11, Slijk-Ewijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0218BUITwaaldijk29-VSG1 |
Voorliggend bestemmingsplan 'Buitengebied, Waaldijk 29 en Oosterhoutsestraat 11, Slijk-Ewijk' ziet toe op twee percelen. De eigenaar van het perceel aan Waaldijk 29 in Slijk-Ewijk heeft de gemeente verzocht de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning te realiseren. Daarnaast is verzocht om de toevoeging van twee recreatiewoningen. Het tweede perceel ligt aan Oosterhoutsestraat 11 te Slijk-Ewijk. Op deze locatie is een woning met kassen aanwezig. De bedrijfsvoering is beëindigd. De initiatiefnemer wenst op dit perceel een vrijstaande woning te bouwen. Ter compensatie worden de bestaande glasopstanden gesloopt.
Deze veranderingen passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Deze ontwikkelingen worden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden.
Het eerste perceel is gelegen aan Waaldijk 29 te Slijk-Ewijk, ten zuidoosten van de kern. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Waaldijk en aan de noordzijde door de Dorpsstraat. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door omliggende percelen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie K, nummers 360, 436 en 437. Het perceel heeft een oppervlakte van 12.949 m².
Het tweede deelgebied betreft de percelen aan Oosterhoutsestraat 9 en 11 te Slijk-Ewijk, ten noordoosten van de kern (gezien de huidige planologische situatie valt het perceel aan Oosterhoutsestraat 9 ook binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan). Het deelgebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Oosterhoutsestraat en aan de oostzijde door de Nieuwedijk. Aan de overige zijden wordt het deelgebied begrensd door de percelen aan Oosterhoutsestraat 7 en Nieuwedijk 1. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie K, nummers 198, 576, 611 en 612. Het deelgebied heeft een oppervlakte van 7.371 m².
Op afbeelding 1 is de globale ligging van de deelgebieden in groter verband weergegeven. Daarnaast zijn gedetailleerde luchtfoto's afgebeeld waarop de ligging van de deelgebieden in hun nabije omgeving te zien zijn. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied Waaldijk 29 en Oosterhoutsestraat 11, Slijk-Ewijk |
Waaldijk 29
Voor het plangebied aan Waaldijk 29 vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied, Waaldijk 29, 33 en 34 Slijk-Ewijk', vastgesteld door de gemeenteraad op 4 februari 2014.
Het zuidelijke gedeelte van het perceel heeft de bestemming 'Wonen' en het noordelijke gedeelte heeft de bestemmnig 'Agrarisch'. Daarbij hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' en gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast zijn de gronden gedeeltelijk voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
Het perceel is weliswaar gedeeltelijk voorzien van de bestemming 'Wonen', de gewenste woning is echter noordelijker voorzien, binnen de bestemming 'Agrarisch' waardoor dit niet mogelijk is. Daarnaast zijn de twee recreatiewoningen niet toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Oosterhoutsestraat 9/11
Voor het plangebied aan Oosterhoutsestraat 9/11 vigeert de beheersverordening 'Buitengebied, beheersverordening De Danenberg', vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013. In de beheersverordening is het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg' (na herziening 2002, vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 25 juni 2002 en goedgekeurd door GS op 21 januari 2003) van kracht verklaard.
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' met de aanduiding 'glastuinbouwbedrijf'. Er ligt een bouwperceel over de twee percelen. Daarnaast is de bebouwing aan Oosterhoutsestraat 9 aangeduid als monument.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Binnen elk bouwperceel mag uitsluitend worden gebouwd de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing. Onder die bebouwing zijn begrepen ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning. Zodoende is de voorgestane ontwikkeling niet toegestaan op basis van de vigerende beheersverordening.
Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkelingen. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkelingen komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Conclusie
Beide initiatieven spelen zich af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de initiatieven niet conflicteren met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
Beide initiatieven spelen zich af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de initiatieven niet conflicteren met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Conclusie
Voor wat betreft beide ontwikkelingen kan gesteld worden dat er gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (de herbouw van één woning en de toevoeging van twee recreatiewoningen voor wat betreft Waaldijk 29 en de bouw van één vrijstaande woning aan Oosterhoutsestraat 9/11), niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr 201302867/1/R4). De in het plan voorziene ontwikkelingen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale beleid (paragraaf 3.2 Provinciaal beleid). Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame ontwikkeling geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:
De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspaken een regierol.
Conclusie
De twee deelgebieden bevinden zich niet in een specifieke zone die van invloed is op de voorgestane ontwikkelingen. De voorgestane ontwikkelingen betreffen de herbouw van een woning, de bouw van twee recreatiewoningen en de realisatie van één woning. Er is sprake van vraaggestuurde ontwikkelingen, het betreft immers particuliere initiatieven. De voorgestane ontwikkelingen zijn dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie.
Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Conclusie
Onderhavig plan past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma en de kwantitatieve opgave wonen. In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Binnen het plangebied wordt één nieuwe woning toegevoegd. Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan én het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.
Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De voorgestane ontwikkelingen kunnen gezien worden als het meer optimaal gebruiken van de locatie. De karakteristiek van het gebied wordt met deze ontwikkelingen verbeterd (zie ook paragraaf 4.3 Landschappelijke inpassing). Geconstateerd kan worden dat de ontwikkelingen niet conflicteren met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdragen aan de hoofduitgangspunten van het beleid.
Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten.
Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.
Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.
Conclusie
Het deelgebied aan Waaldijk 29 ligt binnen de zone die door zijn bijzondere oorspronkelijkheid en relatie met de omgeving is aangewezen als 'parel van de Overbetuwe'. De uiterwaarden en de oeverwal, waarop Slijk-Ewijk ligt, worden aangeduid als waardevol gebied en de waardevolle visuele relatie met de uiterwaarden wordt van belang geacht. Met de voorgestane ontwikkeling op dit perceel wordt de bestaande woning gesloopt en een nieuwe woning gerealiseerd. Daarnaast worden twee recreatiewoningen gerealiseerd. Daarmee wordt meer optimaal gebruik gemaakt van een locatie die in de bestaande situatie reeds bebouwd is. Zoals in paragraaf 4.3 Landschappelijke inpassing wordt gesteld, wordt de karakteristiek van het gebied met deze ontwikkeling verbeterd. Hiermee is onderhavig initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.
Het deelgebied aan Oosterhoutsestraat 9/11 ligt binnen de zone die is aangewezen als bufferzone stedelijk gebied. Het voorgestane initiatief betreft de sloop van glasopstanden en de realisatie van een woning. Daarmee wordt meer optimaal gebruik gemaakt van een locatie die in de huidige situatie reeds bebouwd is. De karakteristiek van het gebied wordt verbeterd (zie ook paragraaf 4.3 Landschappelijke inpassing). Hiermee is het onderhavige initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.
Beleidsregel functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied
De gemeente Overbetuwe heeft het bestaande beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en functieverandering geactualiseerd en vastgelegd in de beleidsregel 'Functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied' (1 november 2008). Deze beleidsregel is een actualisatie van het huidige gemeentelijke beleid voor hergebruik en is tevens de implementatie van het provinciale en regionale beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied.
De beleidsregel is bedoeld als toetsingsinstrument voor functieverandering en nieuwvestiging van agrarische en niet-agrarische functies in het buitengebied. Dit beleid heeft als algemene doelstelling vrijkomende bebouwing in het buitengebied te kunnen hergebruiken om hierdoor de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren/ op peil te houden. Een functieverandering kan hiermee bijdragen aan behoud van karakteristieke bebouwing in het buitengebied. De mogelijkheden voor functieverandering en nieuwvestiging zijn gekoppeld aan verschillende gebiedstypen, namelijk de uiterwaarden, bijzonder gebied, agrarisch gebied met waarden en agrarisch gebied.
Het deelgebied Oosterhoutsestraat 9/11 van onderhavig bestemmingsplan ligt in een agrarisch gebied met waarden (buiten EHS). In een agrarisch gebied met waarden zijn ruime mogelijkheden voor functieverandering. Met de ontwikkeling aan Waaldijk 29 is geen sprake van een functieverandering, waardoor de beleidsregel niet van toepassing is op deze ontwikkeling.
Functieverandering
Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied. Deze beleidsregel is niet alleen van toepassing op vrijkomende agrarische bebouwing, maar ook op overige functieveranderingen. Door functieverandering van bestaande gebouwen kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. Enkele vormen van hergebruik worden expliciet uitgesloten, vanwege verkeersaantrekkende werking, milieuhinder, de planologische situatie of een landschappelijk ongewenste activiteit. Dit zijn:
Algemene voorwaarden
Bij het toestaan van nieuwe activiteiten en/of functieverandering dient aan de volgende algemene voorwaarden te worden voldaan:
Functieverandering naar wonen
Conclusie
Aangezien aan de voorwaarden voldaan wordt, kan gesteld worden dat de voorgestane ontwikkeling aan Oosterhoutsestraat 9/11 past binnen de Beleidsregel functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied. Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De eerste voorwaardelijke verplichting is om te garanderen dat het inrichtingsplan wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De tweede voorwaardelijke verplichting is om te garanderen dat de sloop van de kas wordt uitgevoerd.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Conclusie
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Waaldijk 29
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie heeft betrekking op de herbouw van een woning en de realisatie van twee recreatiewoningen. Een woning is een geluidsgevoelig object in de zin van de Wgh. Zowel de bestaande als de nieuwe woning liggen binnen de geluidzone van de Waaldijk. Omdat het gaat om herbouw van een woning, wordt een akoestisch onderzoek ten aanzien van de woning echter niet noodzakelijk geacht. De nieuwe woning wordt verder van de Waaldijk gerealiseerd dan de huidige woning, zodat de situatie in akoetisch opzicht verbetert.
Recreatiewoningen zijn geen geluidsgevoelige objecten. Om deze reden is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van deze recreatiewoningen evenmin noodzakelijk.
Oosterhoutsestraat 9/11
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie heeft betrekking op de realisatie van één woning. De woning bevindt zich binnen de geluidszone van de Nieuwedijk en de Oosterhoutsestraat. Er is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd.2 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.
Uit de berekeningen blijkt dat vanwege het verkeer op zowel de Oosterhoutsestraat als de Nieuwedijk de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, waardoor het vaststellen van hogere waarden niet benodigd is. Vanuit de Wgh zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de nieuwe woning.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor beide ontwikkelingen.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Waaldijk 29
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herbouw van een woning en de realisatie van twee recreatiewoningen. De ontwikkeling van de recreatiewoningen is niet opgenomen in de regeling NIBM. De verkeersaantrekkende werking van de twee recreatiewoningen is redelijkerwijs kleiner dan die van een woonwijk met 1.500 woningen (een dergelijk project wordt beschouwd als NIBM). Om die reden kan geconcludeerd dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de realisatie van de voorgestane ontwikkeling.
Oosterhoutsestraat 9/11
De voorgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor beide ontwikkelingen.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''3. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Waaldijk 29
Binnen het plangebied krijgen de gronden gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' en wordt één woning herbouwd en worden twee recreatiewoningen gerealiseerd. Daardoor is er geen sprake van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende woningen.
De gronden binnen het deelgebied hebben grotendeels al de bestemming 'Wonen', waardoor er voor wat betreft bedrijven en milieuzonering vrijwel niets veranderd. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele (agrarische) bedrijven. De dichtstbijzijnde bedrijven in de omgeving van het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied waardoor zij geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling.
Oosterhoutsestraat 9/11
Binnen het plangebied krijgen de gronden gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' en wordt één woning toegestaan. Daardoor is er geen sprake van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende woningen.
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele (agrarische) bedrijven. De dichtstbijzijnde bedrijven in de omgeving van het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied waardoor zij geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. Daarnaast bevinden zich tussen het plangebied en de bedrijven dan wel evenwijdig aan de nieuwe woning in het plangebied reeds bestaande woningen waardoor de toevoeging van de woonbestemming binnen het plangebied niet voor extra belemmeringen kan zorgen voor de bedrijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
Conclusie
In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Waaldijk 29
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de herbouw van een woning en de realisatie van twee recreatiewoningen. Dit vindt grotendeels plaats binnen de vigerende bestemming 'Wonen'. Daarnaast wijzigt voor een beperkt deel van de gronden de huidige bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. Uit de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de grond in het plangebied onverdacht is. Gezien het voorgaande is een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Bescherming tegen bouwen op vervuilde grond wordt gevonden in de Wabo en de Woningwet. In het kader van een toekomstige omgevingsvergunningprocedure zal een een bodemonderzoek aan de orde zijn. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Oosterhoutsestraat 9/11
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de realisatie van een woning. Daarom is ter plaatse van deze toekomstige woning een bodemonderzoek noodzakelijk. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek onderzoek uitgevoerd.4 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), dan wel voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor beide ontwikkelingen.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In bovenstaande besluiten is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.
Waaldijk 29
Er zijn geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en zijn er geen buisleidingen aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Voor wat betreft externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Oosterhoutsestraat 9/11
Er zijn geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op ongeveer 100 meter van het deelgebied bevindt zich een aardgastransportleiding van de Gasunie. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 reikt niet tot in het plangebied. Voor wat betreft het groepsrisico is er geen sprake van de toename van het aantal personen binnen de invloedssfeer van de leiding en neemt het groepsrisico dus ook niet toe. Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Conclusie
Gezien het voorgaande acht de gemeente Overbetuwe de voorgestelde wijzigingen verantwoord. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor realisatie en aanvullende ruimtelijke aanpassingen/maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.
Watertoets
Waaldijk 29
Ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling worden de bestaande woning en bijgebouwen gesloopt. Er vindt herbouw van een woning plaats en er worden twee recreatiewoningen gerealiseerd. Het betreft een 'aardewoning' die onder een aarden wal zijn vorm krijgt. Ook de recreatiewoningen worden als zondanig uitgevoerd. Gezien het voorgaande is er geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Er geldt dus geen wateropgave. Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling neutraal. Hemelwater van daken en verhardingen wordt afgekoppeld. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.
Ter bescherming van de waterkering/dijk die ten zuiden van het perceel gesitueerd is, zijn de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen.
Oosterhoutsestraat 9/11
De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Daarvoor worden ter compensatie de bestaande glasopstanden gesloopt. Het verharde oppervlak neemt met deze ontwikkeling af. Er geldt dus geen wateropgave. Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling positief, door het afnemen van de verharde oppervlakken. Hemelwater van daken en verhardingen kunnen, net als in de huidige situatie, worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt. Wat betreft water zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.
Conclusie
Wat betreft water zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Waaldijk 29
Middels een verkennend flora- en faunaonderzoek5 is een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen invloed op gebiedsbescherming. De ingreep heeft een zeer beperkte uitstraling, waarbij de beschermde natuurwaarden geen nadelige effecten ondervinden. Vanwege de zeer beperkte ingreep wordt geen invloed op het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ verwacht.
In de stallen nestelen een aantal vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn (merel/lijster), of die voldoende flexibel zijn om elders een nieuw nest te maken (boerenzwaluw). Afhankelijk van het tijdstip waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd dient rekening gehouden te worden met broedende vogels. Vogels die broeden mogen nimmer verstoord worden. Indien er rekening gehouden wordt met het broedseizoen is een nader onderzoek naar beschermde natuurwaarden niet nodig.
Oosterhoutsestraat 9/11
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. De Boswet is niet van toepassing en in het bestemmingsplan worden vanuit natuur ook geen beperkingen opgelegd aan het ruimtelijk plan.
Het plangebied bestaat uit een grotendeels bebouwd en verhard terrein. Er is geen water in het plangebied aanwezig. De wijzigingen zullen gezien hun aard geen invloed hebben op de flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan6 en een archeologische beleidsadvieskaart7 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Waaldijk 29
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het deelgebied binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 6: gebieden met een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 2.500 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is.
Met de voorgestane ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt vinden geen bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² plaats. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen. De archeologische waarden die eventueel in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd.
Oosterhoutsestraat 9/11
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het noordelijke gedeelte van het deelgebied binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 100 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is. Daarnaast is het zuidelijke gedeelte aangeduid als categorie 6: gebieden met een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 2.500 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is.
De voorgestane ontwikkeling die op dit perceel mogelijk worden gemaakt betreft de de realisatie van een woning. Daarbij vinden bodemverstorende ingrepen met een diepte van meer dan 30 cm - mv en met een oppervlakte van meer dan 100 m² plaats binnen de zone die is aangeduid als categorie 4. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek onderzoek uitgevoerd.8 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.
Tijdens het veldonderzoek zijn verdeeld over het plangebied zes boringen gezet met een diepte van 3,0 meter. Het plangebied ligt op zuidrand van de stroomrug van Ressen Phase D. Het zandlichaam van de stroomrug eindigt tussen boringen 3 en 2, de oeverwal die het zandlichaam bedekt reikt echter nog verder naar het zuiden dan boring 2. In de oeverwalafzettingen van de stroomrug zijn verschillende archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van deze indicatoren wordt verondersteld dat er in het plangebied een archeologische vindplaats voorkomt die dateert vanaf de Bronstijd tot in de Romeinse tijd - Late Middeleeuwen. Deze vindplaats is aanwezig vanaf een diepte van ongeveer 60 cm-mv tot ongeveer 130 cm-mv, tussen ongeveer 7,5 en 8,3 m NAP. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
In onderhavig bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen. Bovengenoemde archeologische waarden die in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemmingen beschermd. Het proefsleuvenonderzoek zal op basis daarvan uitgevoerd moeten worden alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend.
Waaldijk 29
Het perceel aan Waaldijk 29 ligt ten zuidoosten van de kern Slijk-Ewijk. De Waaldijk ligt ten noorden van de Waal. Het gebied rondom het perceel is een gemengd gebied met land- en tuinbouw. Het beeld van het landschap is afwisselend, met weiland, bouwland en glastuinbouw.
Het perceel aan Waaldijk 29 bestaat uit een woonhuis met bijgebouwen in een slechte staat van onderhoud en een vervallen pruimenboomgaard. Te midden van de boomgaard staat een oude schuur.
Oosterhoutsestraat 9/11
Het perceel is gelegen in het Betuwse rivierenlandschap op een oeverwal. Door het afnemen van de cultuurhistorische elementen in het landschap, kenmerkt het huidige beeld zich door zijn openheid. De Oosterhoutsestraat is een historisch bebouwingslint met veel oude boerderijen met een meer klassieke erfindeling. Het recentere bebouwingslint aan de Nieuwedijk kent een andere erfstructuur met een minder duidelijke compositie op het erf en een minder herkenbaar beeld.
In de huidige situatie is het plangebied gedeeltelijk bebouwd met kassen op het noordelijke en oostelijke gedeelte. Op het zuidelijke gedeelte van het plangebied bevinden zich twee woningen.
Waaldijk 29
Initiatiefnemer heeft het voornemen om de huidige woning en bijgebouwen te slopen en een nieuwe organisch vormgegeven woning met twee recreatiewoningen terug te plaatsen.
Daarbij wordt een specifieke vorm van wonen nagestreefd, een 'aardewoning' dat volledig zelfvoorzienend is en onder een aarden wal zijn vorm krijgt. De aardewoning is een duurzaam en ecologisch verantwoord huis, dat geheel onafhankelijk in alle behoeften van zijn bewoners kan voorzien. De twee recreatiewoningen zijn ook organisch vormgegeven en maken onderdeel uit van het geheel.
De entree van het woning is ten oosten van het gebouw gesitueerd in een soort binnenplaats waar tevens de gemeenschappelijke parkeerplaatsen zijn gesitueerd. Parkeren bij de recreatiewoningen is niet toegestaan, behoudens bij aankomst en vertrek voor eventueel laden en lossen is er toegang.
De huidige vervallen boomgaard zal voor een deel behouden blijven en hersteld worden. Daarnaast komt er een landschappelijke tuin met een natuurlijke vijver (paddenpoel) waarin naast groente en fruit ook ruimte is voor natuur. De natuurlijke vijver zal tevens dienen om de vrijkomende grond te hergebruiken voor het realiseren van de aardewoning. In de landelijk tuin worden natuurlijke buitenlocaties gecreëerd voor het uitoefenen en houden van cursussen en workshops.
Oosterhoutsestraat 9/11
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het slopen van de bestaande kas. Op het noordelijke gedeelte van het plangebied wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. De overige gronden van het perceel worden opnieuw ingericht, daar wordt nader op ingegaan in de volgende paragraaf over de landschappelijke inpassing.
Het bouwvlak bevindt zich in de bestaande rooilijn van de Nieuwedijk en heeft de afmetingen 15 x 8 meter. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 600 m³ inclusief aan- en uitbouw. De woning bestaat uit één laag met een kap.
Waaldijk 29
Voor de voorgestane ontwikkeling is een rapport ten aanzien van de landschappelijke inpassing opgesteld.9 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit plan weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.
Voor de landschappelijke inpassing van de aardewoning en de twee recreatiewoningen op het perceel is het uitgangspunt dat de nieuwe woningen één bebouwingscluster vormen en geïntegreerd is in het landschap. De aardewoning wordt grotendeels aan het zicht onttrokken door nieuw bos. Wel is het nieuwe bos zo ontworpen dat vanaf de dijk een zichtlijn zorgt voor een verrassende doorkijk. De aardewoning is gesitueerd in een aardewal met zeer flauwe glooiingen die versmolten in het landschap liggen. Deze glooiingen worden hier en daar geaccentueerd door opgaande beplanting in de vorm van bos, boomgroepen en solitaire bomen in het gras. Via een landelijke oprijlaan is de woning te bereiken. Een inheemse haag omzoomd aan de oostzijde de parkeerplaatsen.
De flauwe glooiing ten westen van de woning en de bestaande elzensingel zorgen voor een meer besloten ruimte. Hier bevind zich het privéterras en bijbehorende tuin waar men uitkijkt op het open landschap en de oude kern Slijk-Ewijk ‘Parel van de Overbetuwe’. Verspreid staan in het gras streekeigen solitaire bomen en boomgroepen.
De noordelijke gelegen glooiing verbindt de twee recreatiewoningen met de aardewoning. De recreatiewoningen zijn georiënteerd op het noordwesten en kijken uit op de gegraven natuurlijk vijver, gelegen in het meer open deel van het plangebied. De vijver en laagtes zijn zo vormgegeven dat het meebeweegt met de glooiingen van de aardewoning. Deze oeverzone is ondiep zodat de zonnewarmte daar al vroeg in het voorjaar zorgt voor een aangename watertemperatuur voor amfibieën. Verspreid in het landschap staan hier en daar knotwilgen.
De vervallen pruimenboomgaard is een halfstamboomgaard en is in de nieuwe situatie kleiner van omvang. De boomgaard is zeer karakteristiek voor het landschap en heeft daarmee grote cultuurhistorische waarde. Achterstallig onderhoud wordt weggewerkt en eventuele lege plekken worden opnieuw ingevuld met diverse oude fruitrassen zoals Notarisappel, Sterappel, Zoete Kroon, Oomskinderpeer, Zoete brederode en Gieser Wildeman. Hierdoor ontstaat er een hoogstamboomgaard met meerdere fruitrassen dan alleen pruimen. Door nieuwe aanplant wordt de boomgaard verjongd en blijft hierdoor voor de toekomst behouden. De voorzijde van de boomgaard is meer transparant doordat de bomen meer verspreid staan. Dit geeft een vloeiende overgang op de natuurlijke vijver. Gemaaide graspaden zorgen voor de ontsluiting in de boomgaard en het landschap.
![]() |
Afbeelding 2: Inrichtingsschets Waaldijk 29 |
Oosterhoutsestraat 9/11
Voor de voorgestane ontwikkeling is een rapport ten aanzien van de landschappelijke inpassing opgesteld.10 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit plan weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.
Stedenbouwkundig wordt de kavel aan het bebouwingslint van de Nieuwedijk gevoegd. Het bouwvlak is 8x15 meter groot en bevindt zich in de rooilijn van de Nieuwedijk. Het bijgebouw is vrijstaand gesitueerd.
Het woonperceel heeft een breedte van 35 meter en past daarmee in het heersende ritme van de Nieuwedijk. De beplantingsstructuur is hiërarchisch opgebouwd door het toepassen van verschillende volumes zoals een solitaire boom, struweelhaag, sierhaag en gazon. Zo ontstaat er een gelaagdheid op het erf en een gebiedseigen beeld.
De open zone dient als buffer tussen het bebouwingslint van de Nieuwedijk en de Oosterhoutsestraat en draagt tevens bij aan het open karakter van het omringende landschap. Deze ingrepen zullen het beeld van het cultuurhistorische oeverwallenlandschap versterken.
De gekozen inrichtingselementen en plantsoorten zorgen voor een afwisselend beeld gedurende het jaar met spectaculaire bloei, vruchten, bessen en herfstkleuren. De hagen zijn ecologisch interessant en bieden een habitat voor verscheidene diersoorten. Er is gekozen voor gebiedseigen plantsoorten die geschikt zijn voor de aanwezige geologische omstandigheden.
![]() |
Afbeelding 3: Inrichtingsschets Oosterhoutsestraat 11 |
Waaldijk 29
Ten behoeve van de realisatie van de twee recreatiewoningen en de herbouw van de woning dienen op eigen terrein parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Op het terrein is ruimte voor deze parkeerplaatsen. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de toevoeging van de twee recreatiewoningen toenemen. De capaciteit van de Waaldijk is dusdanig dat er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling zijn.
Oosterhoutsestraat 9/11
Ten behoeve van de realisatie van de woning dienen op eigen terrein parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Op het terrein is ruimte voor deze parkeerplaatsen. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Met de voorgestane ontwikkeling verdwijnt ter plaatse een agrarisch bedrijf en daarmee dus ook de verkeersbewegingen ten gevolge van dit bedrijf. Er wordt een woning op het perceel gerealiseerd, deze heeft een aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkelingen naar verwachting niet toenemen. Daardoor zijn er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Waaldijk 29 en Oosterhoutsestraat 11, Slijk-Ewijk' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en worden de ontwikkelingen onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' opgenomen. Daarnaast zijn om bepaalde waarden te beschermen dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. De regels zijn integraal overgenomen uit dit bestemmingsplan.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Agrarisch
Op een gedeelte van de gronden van de beide deelgebieden is de bestemming Agrarisch opgenomen. Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
Wonen
Voor de gronden op beide deelgebieden geldt gedeeltelijk de bestemming Wonen, die in het moederplan 'Buitengebied Overbetuwe' is opgenomen. Deze regels zijn voor zover van toepassing overgenomen. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw is toegestaan. Het bouwvlak is strak begrensd, zodat niet verdekt grote bouwmogelijkheden zijn ontstaan. Binnen het plangebied is maximaal één woning per bouwvlak toegestaan. Op het achtererf en binnen het bouwvlak is wel ruimte voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en carports. Op het perceel aan Waaldijk 29 is de aanduiding 'recreactiewoning' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn maximaal twee recreatiewoningen/ -appartementen toegestaan.
Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, indien aan de gestelde voorwaarden in de regels wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
Waarde - Archeologische verwachting 2 en 4 en Waterstaat - Waterkering
In het plan is een dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Daarnaast is over een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'Wonen'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt voor wat betreft beide deelgebieden een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter zijn met de ontwikkelende eigenaren van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, anterieure overeenkomsten gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkelaars beschikken over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe ingreep geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Het plan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld bij besluit van 16 februari 2016.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.