Plan: | Veegplan 2014 (5 initiatieven) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0179VGP5locaties-VSG1 |
De gemeente Overbetuwe heeft een aantal verzoeken ontvangen voor kleinschalige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn niet mogelijk op grond van de vigerende bestemmingsplannen. Om medewerking te kunnen verlenen is voorliggend bestemmingsplan 'Veegplan 2014 (5 initiatieven)' opgesteld.
Gezien het feit dat de ontwikkelingen klein van aard zijn, heeft de gemeente Overbetuwe er voor gekozen om deze middels één bestemmingsplan mogelijk te maken.
Het plangebied bestaat uit vijf locaties in Driel, Slijk-Ewijk, Oosterhout, Zetten en Elst. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In navolgende figuren is de globale ligging en begrenzing van deze gebieden aangeduid met een rood kader. Voor de exacte begrenzing van de locaties wordt verwezen naar de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
![]() |
Figuur 1. Weergave ligging van de vijf locaties (bron: maps.google.nl) |
![]() |
![]() |
Figuur 2. Honingveldsestraat 7, Driel | Figuur 3. Oosterhoutsestraat 2, Slijk - Ewijk |
![]() |
![]() |
Figuur 4. Wageningsestraat 114, Zetten | Figuur 5. Oosterhoutsestraat 56, Oosterhout |
![]() |
Figuur 6. 1e Molenbergstraat 1, 3 en 5, Elst |
Voorliggend plan herziet de bestemmingsplannen die van kracht zijn in het plangebied alsmede alle partiële herzieningen. Het betreffen de volgende bestemmingsplannen:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een samenvatting van de relevante beleidskaders op landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van relevante milieuaspecten, de waterhuishouding en archeologie & cultuurhistorie. Hoofdstuk 4 beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en vervolgens volgt de ruimtelijke beschrijving van het huidige plangebied. In afzonderlijke paragrafen worden de opzet van de bestemmingsplanregeling en de afwijkingen met de vigerende regeling uiteengezet. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 volgt een financieel-economische toelichting bij het voorliggende bestemmingsplan. Ten slotte komen in het zevende en laatste hoofdstuk de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke
ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro en Rarro hebben dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.
Conclusie
De verschillende initiatieven spelen zich af op lokaal niveau en hebben geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de initiatieven niet conflicteren met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Streekplan Gelderland 2005
Met het Streekplan 'Gelderland 2005; kansen voor regio's' kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Op provinciaal niveau richt men zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Deze kenmerken en waarden zijn: natuur en water in het 'groenblauw raamwerk', en ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daarvoor samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie Gelderland en omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten, onder andere gericht op vitale steden en dorpen. Elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijke programma tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit. Tevens moeten samenwerkende gemeenten zich richten op nieuwe economische dragers, waardoor werkgelegenheid buiten de landbouw wordt geboden. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral worden geaccommodeerd in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 15 december 2010. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.
Ten aanzien van het aspect verstedelijking is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:
Artikel 2.5 van de verordening voorziet in een ontheffingsmogelijkheid om buiten deze gebieden te bouwen. Het verlenen van de ontheffing is enkel mogelijk wanneer is aangetoond dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde gebieden en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van het aspect wonen is onderstaand voorschrift (artikel 3) opgenomen:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid extra woningen toe te voegen. De 3 woningen aan de 1e Molenbergstraat 1, 3 en 5 betreffen herbouw. Deze locatie ligt binnen bestaand bebouwd gebied.
De andere locaties liggen binnen de zone 'nieuwe bebouwing buitengebied'. Voor de percelen:
geldt dat geen nieuwe of extra bouwmogelijkheden worden gecreëerd ten opzichte van de vigerende situatie. Hiermee passen ook deze ontwikkelingen binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Een belangrijk thema is de gewenste kwaliteitsimpuls in stad en land. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de dorpen. Met betrekking tot nieuwe verstedelijking kunnen gemeenten binnen de ‘contour woningbouw’ zelf bepalen zelf wat de te ontwikkelen locaties zijn en wat de aantallen zijn van de nieuw te bouwen woningen.
Conclusie
De voorliggende ontwikkelingen zijn kleinschalig van aard. In de meeste gevallen is slechts sprake van een functieverandering of een kleine verruiming van een bestemming. Deze ontwikkelingen zullen dan ook niet belemmerend werken voor de ambities die in het regionaal plan worden omschreven. Wat betreft de herbouw van 3 woningen in Elst geldt dat deze binnen de contour woningbouw liggen en dus passen binnen het beleid van de stadsregio.
Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen.
Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.
Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.
Conclusie
De 3 woningen die in Elst worden herbouwd, liggen binnen de bestaande kern en voldoen dus aan de ambitie van de gemeente om binnen de kernen de ontwikkeling van woningen te bewerkstelligen.
Voor de andere ontwikkelingen geldt dat deze buiten de bestaande kernen liggen. Omdat het ontwikkelingen betreft op percelen die in de huidige situatie al bebouwd en in gebruik zijn passen deze binnen de gestelde gemeentelijke kaders.
![]() |
Figuur 7. Kaart Kadernota 'Visie op ruimte': landschappelijk kader |
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt
Op 8 september 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe de toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt. vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk, etcetera. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de toekomstvisie is gebaseerd op een lagenbenadering. Aan deze hand van deze methodiek is aandacht voor de volgende doelstellingen:
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de visiekaart.
![]() |
Figuur 8. Uitsnede visiekaart. |
Conclusie
Behoudens de herbouw van de 3 woningen in Elst liggen alle ontwikkelingen buiten de bebouwingscontour. Dit vormt echter geen belemmering. De betreffende ontwikkelingen zijn dusdanig klein van schaal dat ze geen belemmering vormen voor de gestelde doelen in de toekomstvisie. Daarnaast wordt opgemerkt dat ze plaatsvinden op percelen die nu reeds bebouwd en in gebruik zijn.
Omdat de herbouw van de 3 woningen in Elst plaatsvindt binnen de bebouwingscontour past deze binnen de kaders van de toekomstvisie.
Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De herbouw van de 3 woningen aan de 1e Molenbergstraat past dan ook binnen de gemeentelijke woonvisie.
Welstandsnota 2010
De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Overbetuwe. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven.
In principe moet worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling aan burgemeester en wethouders.
Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden er zal altijd rekening moeten worden gehouden met en respect moeten worden getoond voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.
Conclusie
De welstandsnota is alleen van toepassing wanneer er sprake is van nieuwe bebouwing. In principe maakt het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk ten opzichte van de vigerende situaties. Wel vindt er bij de herbouw van de 3 woningen aan de 1e Molenbergstraat te Elst een toets aan de welstandsnota plaatsvinden. Deze toets vindt plaats buiten de kaders van het bestemmingsplan. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft het ingediende plan voor de 1e Molenbergstraat 1, 3 en 5 positief beoordeeld.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Honingveldsestraat 7, Driel
Een bedrijf en de uitbreiding van een bedrijfsperceel zijn geen geluidsgevoelige objecten in de de zin van de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Oosterhoutsestraat 2, Slijk-Ewijk
Een bedrijf en de uitbreiding van een bedrijfsperceel zijn geen geluidsgevoelige objecten in de de zin van de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Wageningsestraat 114, Zetten
Met de gewenste functiewijziging kan de huidige bebouwing in gebruik worden genomen als bedrijf. Een bedrijf is geen geluidsgevoelige object in de de zin van de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Oosterhoutsestraat 56, Oosterhout
De bestemming Bedrijf die (voor een deel) op dit perceel ligt wordt omgezet naar Wonen. Er is geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig gebouw of object wat getoetst moet worden aan de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
1e Molenbergstraat 1, 3 en 5, Elst
De bestemming Wonen wordt gehandhaafd. Er is alleen sprake van een hogere bouwhoogte dan in de huidige situatie. Aangezien er in de huidige situatie reeds woningbouw mogelijk is kan gesteld worden dat er geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze zo kleinschalig zijn dat ze qua verkeersaantrekkende werking ruimschoots minder verkeer aantrekken dan de gevallen genoemd in de Regeling NIBM. Het aspect luchtkwaliteit vormt voor geen van de ontwikkelingen een belemmering.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Van deze richtstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Onderzoek
Oosterhoutsestraat 56, Oosterhout
In het geval van de Oosterhoutsestraat 56 te Oosterhout is sprake van het omzetten van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Het perceel sluit aan op gronden die worden gebruikt ten behoeve van het wonen (hobbymatig agrarisch gebruik).
De omzetting van de functie naar wonen werkt derhalve niet belemmerend. Daarnaast zijn de woonpercelen die aan weerszijden van de Oosterhoutsestraat 56 liggen al maatgevend.
Overigens verbetert de planologische situatie ter plaatse van het perceel en aangrenzende percelen met het verwijderen van de bedrijfsbestemming: immers, de mogelijkheid tot het oprichten van een bedrijf verdwijnt.
1e Molenbergstraat 1, 3 en 5, Elst
Er zijn geen bedrijven in de omgeving van de 3 geplande woningen aan de 1e Molenbergstraat te Elst.
Wageningsestraat 114, Zetten, Oosterhoutsestraat 2, Slijk-Ewijk en Honingveldsestraat 7, Driel
Voor de overige percelen geldt dat er geen sprake is van een woonbestemming of andere gevoelige bestemming. Het aspect bedrijven en milieuzonering speelt daar ook geen rol.
Conclusie
Er zijn op het gebied van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkelingen.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
In en nabij van de plangebieden bevinden zich geen agrarische bedrijven die een belemmering kunnen vormen.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Onderzoek
Wageningsestraat 114, Zetten, Oosterhoutsestraat 2, Slijk-Ewijk en Honingveldsestraat 7, Driel
Bij de voorgenomen uitbreiding van een bedrijfsbestemming, de functieverandering van agrarisch naar bedrijf is in het kader van het bestemmingsplan geen bodem- of grondwateronderzoek nodig.
1e Molenbergstraat 1, 3 en 5, Elst
Met betrekking tot de 3 woningen aan de 1e Molenbergstraat geldt dat de gronden al de bestemming Wonen hebben. Er kan dan ook worden verondersteld dat de bodem dus geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit geldt ook voor het grondwater.
Oosterhoutsestraat 56, Oosterhout
Ter plaatse van het perceel Oosterhoutsestraat 56, wordt de bedrijfsbestemming verwijderd en de woonbestemming toegekend. Dit betekent dus dat de gronden nu voor wonen in gebruik worden genomen. Er gelden anderen normen in het geval van een woonfunctie. Nu in voorliggend geval er alleen sprake is van een functiewijziging, en niet van bouwwerkzaamheden waar mee in de grond wordt geroerd, kan gesteld worden dat de aspecten bodem en grondwater geen belemmering zijn voor de functiewijziging.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit zijn er geen belemmeringen ten aanzien van ontwikkeling van woningen.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen3 (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen4 (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen5 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico6. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen7 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen8.
Risicovolle inrichtingen
Uit het onderzoek externe veiligheid blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, vaarwegen en buisleidingen zijn gelegen.
Wel ligt op het perceel Oosterhoutseweg 56 te Oosterhout de veiligheidszone die toebehoort aan een gasleiding. Echter, het deel van het perceel waar de bestemmingswijziging plaats vindt valt buiten deze veiligheidszone. De zone vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Transport gevaarlijke stoffen
Over de Rijksweg A15 en de Betuweroute vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze routes liggen binnen het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat geen van de plangebieden binnen de veiligheidszones van de risicobronnen bevindt. Er hoeven dan ook geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Groepsrisico
Er is geen sprake van een relevant groepsrisico in de huidige situatie. In principe zullen de geplande ontwikkelingen hier geen verandering in brengen. Er wordt opgemerkt dat voor wat betreft de Wageningsestraat 114, Zetten er als gevolg van de functieverandering weliswaar een toename van het aantal personen optreedt, maar dat dit zeer beperkt is en daarmee aanvaardbaar van uit oogpunt van het groepsrisico. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
De effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen kunnen buiten de genoemde 200 meter optreden. Reeds ten tijde van de komst van de Betuweroute de hulpverleningscapaciteit is geoptimaliseerd. De plangebieden liggen zodanig dat het mogelijk is om van de risicobron af te ontvluchten, waardoor het mede gelet op de afstand tot de risicobronnen aannemelijk is dat aanwezige personen, mits tijdig gewaarschuwd, zichzelf in veiligheid kunnen brengen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkelingen vanuit het perspectief van externe veiligheid mogelijk zijn.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
In de plangebieden zelf zijn geen kabels en/of leidingen gelegen. Ten oosten van het perceel Oosterhoutsestraat 56 te Oosterhout ligt wel een gasleiding. De leiding zelf vormt geen beperking of belemmering. In paragraaf 3.6 is al ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.
Watertoets
De ontwikkelingen zijn alleen kleinschalig van aard. Waar er sprake is van slechts een functieverandering, wordt er geen verharding toegevoegd dan wel bebouwing. Bij de gevallen waar de bestemming wordt verruimd, is de mogelijkheid om extra verharding toe te voegen nihil dan wel minimaal. Met betrekking tot de bouw van 3 woningen geldt dat het vigerende plannen al verharding mogelijk maakt. Alleen de bouwhoogte wordt hoger dan nu mogelijk is, dit leidt niet tot extra verharding. Er hoeft dus geen verharding gecompenseerd te worden.
Verder worden er bij geen van de ontwikkelingen sloten of ander open water gedempt. Geen van de ontwikkelingen ligt in de zone van een waterkering of ander waterhuishoudkundig object.
Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak (waar daar sprake van is) geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Resultaten gebiedsbescherming
Voor de EHS geldt geen externe werking. Aangezien de onderzoekslocatie niet zijn gelegen in of grenzen aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Uiterwaarden van de Waal is, gelet op afstand tot de onderzoekslocaties en de aard van de verschillende ingrepen, niet aan de orde.
Resultaten soortenbescherming
De ingrepen zijn kleinschalig van aard. De gevallen (Wageningsestraat 114, Zetten en Oosterhoutsestraat 56) waar sprake is van een functieverandering zullen geen invloed hebben op eventueel aanwezige flora en fauna. Bij de Honingveldsestraat 7, Driel en Oosterhoutsestraat 2, Slijk-Ewijk wordt de bedrijfsbestemming uitgebreid. In het eerste geval wordt een agrarische bestemming omgezet. Omdat de agrarische gronden als zodanig lange tijd in gebruik zijn geweest is de kans op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna verwaarloosbaar. In het tweede geval is er sprake van een bestemming Groene Ruimte welke ook in gebruik is en dus ook geen beschermde flora en fauna zal kennen.
Bij de Oosterhoutsestraat 2 wordt de bestaande bomenrij verplaatst. Om dit landschappelijk in te passen, is in de regels een voorwaardelijke bepaling opgenomen.
Voor de ontwikkeling van de 3 woningen aan de 1e Molenbergstraat te Elst geldt dat het vigerende bestemmingsplan al de bouw van woningen toe laat. Daarnaast wordt opgemerkt dat de woningen die op deze percelen stonden al gesloopt zijn en de gronden braak liggen. Om die reden kan de aanwezigheid van beschermde flora en fauna worden uitgesloten.
Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan de voorgenomen ontwikkelingen. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan9 en een archeologische beleidsadvieskaart10 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Ter plaatse van de percelen Honingveldsestraat 7 (Driel), Wageningsestraat 114 (Zetten), Oosterhoutsestraat 56 (Oosterhout) en Oosterhoutsestraat 2 (Slijk-Ewijk) geldt een dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting. Met deze dubbelbestemming zijn de eventuele waarden in de grond planologisch beschermd.
Voor het perceel waar de herbouw van 3 woningen in Elst wordt mogelijk gemaakt geldt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Indien de nieuw te bebouwen oppervlakte minder dan 100 m2 bedraagt kan er gebouwd worden zonder dat het aspect archeologie een belemmering vormt.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden worden mogelijk gemaakt. De grond wordt dus niet geroerd waardoor eventuele archeologische waarden niet worden geraakt.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voortgang van de ontwikkeling. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden, voor zover die uitgevoerd worden, toch archeologische waarden aangetroffen worden dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het door hem vertegenwoordigd bevoegd gezag, de gemeente Overbetuwe.
Honingveldsestraat 7, Driel
Dit perceel ligt in het noord-westen van de gemeente Overbetuwe, ten zuiden van de kern Driel. Op het perceel is een bedrijf gevestigd ten behoeve van groenteverwerking. Het perceel is voor een gedeelte bestemd als Agrarisch. Die gronden zijn als zodanig in gebruik.
Oosterhoutsestraat 2, Slijk-Ewijk
Dit perceel ligt in het noordoosten van de kern Slijk-Ewijk en is bestemd als Bedrijf. Op het perceel is een stratenmakersbedrijf gevestigd. Tevens is er een bedrijfswoning op het perceel gevestigd.
Wageningsestraat 114, Zetten
Dit perceel ligt ten noorden van de kern Zetten en is bestemd als Agrarisch met waarden. De gronden zijn reeds in gebruik ten behoeve van een sociale werkplaats. Op het perceel is tevens een bedrijfswoning gevestigd.
Oosterhoutsestraat 56, Oosterhout
Dit perceel ligt ten westen van de kern Oosterhout en is bestemd als Wonen. De achterzijde van het perceel heeft de bestemming Bedrijf. Het schildersbedrijf is niet gelegen op de gronde met de bestemming Bedrijf.
1e Molenbergstraat 1, 3 en 5, Elst
Deze percelen liggen in de kern Elst en zijn bestemd als Wonen en als Tuin (aan de straatzijde). Het perceel ligt braak, de woningen die hier stonden zijn gesloopt.
Honingveldsestraat 7, Driel
De initiatiefnemer is voornemens het bestaande bedrijf uit te breiden. Dit is niet mogelijk binnen de agrarische bestemming. De uitbreiding is alleen bedoeld voor buitenopslag. Dit betekent dus dat sec de bestemming Bedrijf groter wordt. Het bouwvlak blijft gelijk.
Oosterhoutsestraat 2, Slijk-Ewijk
De initiatiefnemer is voornemens het bestaande bedrijf uit te breiden. Dit betekent dat zowel het bestemmingsvlak als het vigerende bouwvlak wordt aangepast. Het bouwvlak wordt kleiner dan in de huidige situatie, maar wordt wel verplaatst. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Wageningsestraat 114, Zetten
De initiatiefnemer is voornemens de huidige bebouwing te gebruiken voor een leerwerkplek. Dit betekent een functieverandering van agrarisch naar bedrijf met een sociale werkplaats. Omdat er sprake is van een functieverandering moet er op basis van het beleid 50% worden gesloopt. In dit geval is dat niet mogelijk, omdat de bebouwing noodzakelijk is voor de nieuwe functie.
Er wordt dus niet gesloopt maar als vorm van verevening zijn twee inrichtingsplannen opgesteld door Stichting Landschapsbeheer Gelderland voor zowel het plangebied (De Lingenboerderij, Wageningsestraat 114, Zetten) als een andere locatie (Vluchtheuvelkerk). In het kader van een landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld dat moet worden uitgevoerd bij gebruik van de sociale werkplaats, en duurzaam in stand moet worden gehouden.
Oosterhoutsestraat 56, Oosterhout
Een deel van het perceel heeft een bedrijfsbestemming. De woning zelf heeft een woonbestemming. Gelet op het (toekomstig) gebruik van het perceel is het wenselijk de bestemming Bedrijf om te zetten in de bestemming Wonen.
1e Molenbergstraat 1, 3 en 5, Elst
De initiatiefnemer is voornemens om de inmiddels gesloopte rijwoningen (3) te herbouwen. Het ingediende plan wijkt af met betrekking tot de toegestane maximale bouwhoogte.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Veegplan 2014 (5 initiatieven)' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
De inventarisatie en visie op het buitengebied, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Bedrijf - 1, 'Bedrijf - 2', 'Tuin', 'Water', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' opgenomen. Daarnaast geldt op een aantal percelen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving.
Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. De bestemmingen sluiten zoveel mogelijk aan bij het bestemmingsplan Oosterhout van de gemeente Overbetuwe.
Bedrijf - 1
De bestemming Bedrijf - 1 is opgenomen voor de Honingveldsestraat 7 (Driel) en de Wageningsestraat 114 (Zetten). Aangesloten is bij de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.
Bedrijf - 2
Deze bestemming is opgenomen voor de Oosterhoutsestraat 2 (Slijk-Ewijk). Aangesloten is bij het bestemmingsplan 'Slijk-Ewijk, Oosterhoutsestraat 2'.
Tuin
Deze bestemming is opgenomen voor de 1e Molenbergstraat 1, 3 en 5 (Elst). De regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Elst is aangehouden.
Water
Deze bestemming is opgenomen voor de Oosterhoutsestraat 2 (Slijk-Ewijk). Aangesloten is bij het bestemmingsplan 'Slijk-Ewijk, Oosterhoutsestraat 2'.
Wonen - 1
Deze bestemming is opgenomen voor de Oosterhoutsestraat 56 (Oosterhout). De regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied is aangehouden.
Wonen - 2
Deze bestemming is opgenomen voor de 1e Molenbergstraat 1, 3 en 5 (Elst). De regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Elst is aangehouden.
Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting 2, 3 en 4
In het plan zijn meerdere dubbelbestemmingen opgenomen, die aansluiten bij de reeds bestaande bestemminsplannen. Naast de betreffende dubbelbestemmingen hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'Wonen - 1'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt.
De kosten voor de herziening van het bestemmingsplan worden gedekt door leges. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft, gezien de zeer geringe ingrepen en ontwikkelingen die met deze planherziening mogelijk gemaakt zijn, geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling vindt vooroverleg niet plaats.