direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Waaldijk 29, 33 en 34 Slijk-Ewijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0174BUITwaaldijk-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het verleden kocht de gemeente Overbetuwe een aantal panden voor de realisatie van het Multimodaal Transport Centrum (MTC). Doordat de plannen voor het MTC niet zijn gerealiseerd heeft de gemeente een aantal 'MTC-panden' in eigendom.

De panden en percelen aan Waaldijk 29, 33 en 34 in Slijk-Ewijk zijn dergelijke MTC locaties. In het plangebied zijn aan de Waaldijk 29 en 34 agrarische bedrijfswoningen aanwezig, op het perceel Waaldijk 33 is een burgerwoning aanwezig. De wens is om de panden op de drie percelen in gebruik te nemen voor wonen. De huidige bestemming van de percelen is "Agrarisch gebied met Landschapswaarden", waardoor de ingebruikname van de panden als burgerwoningen op de percelen niet past binnen het vigerend bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied (bestaande uit twee deelgebieden) is gelegen aan Waaldijk 29, 33 en 34, ten zuidoosten van de kern Slijk-Ewijk. De twee deelgebieden worden aan de zuidzijde begrensd door de Waaldijk en aan de andere zijden door de aangrenzende percelen die agrarisch gebruikt worden. Het westelijke deelgebied betreft het perceel aan Waaldijk 29. Het oostelijke deelgebied betreft de percelen aan Waaldijk 33 en 34.

De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie K, nummers 360, 436, 437 (Waaldijk 29), 289 (Waaldijk 33) en 391 (Waaldijk 34) en hebben een oppervlakte van circa 12.950 m² (Waaldijk 29), 14.800 m² (Waaldijk 33) en 11.200 m² (Waaldijk 34).

Op navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0174BUITwaaldijk-VSG1_0001.png"  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert de beheersverordening 'Buitengebied, beheersverordening De Danenberg', vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013.

De twee deelgebieden van het plangebied hebben in de beheersverordening de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschapswaarden'. Daarbij heeft Waaldijk 29 de aanduiding 'bouwperceel' en de aanduiding 'glastuinbouwbedrijf'. Het perceel aan Waaldijk 33 heeft de dubbelbestemming 'wonen' en het perceel aan Waaldijk 34 heeft de aanduiding 'bouwperceel'. Vanwege de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschapswaarden' zijn de gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid en de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden. Daarbij is ten hoogste één bedrijfswoning binnen het bouwperceel toegestaan. Vanwege de aanduiding 'glastuinbouwbedrijf' is op het perceel aan Waaldijk 29 een glastuinbouwbedrijf toegestaan. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Wonen' op het perceel aan Waaldijk 33 is één woning toegestaan. Met onderhavig bestemmingsplan zal het plangebied wijzigen van bestemming.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Vanuit het Barro (artikel 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat langs de Waal een zone als vrijwaringszone - dijk moet worden opgenomen voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering en indirect tevens om een eventuele dijkverlegging of -aanpassing in de toekomst niet onmogelijk te maken. Deze zone loopt ook over grote gedeelten van de percelen van het plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0174BUITwaaldijk-VSG1_0002.jpg"  
Ladder voor duurzame verstedelijking (bron ministerie van I&M, 2012)  


Trede 1: Is er een regionale behoefte?
In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio Arnhem-Nijmegen een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft per saldo 0 woningen. Er is immers sprake van het herbestemmen van drie bestaande (bedrijfs)woningen. Onderhavig plan past daarmee binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma, waaruit geconcludeerd kan worden dat er een regionale behoefte is.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied buiten het bestaand stedelijk gebied, buiten de woningbouwcontour van de provincie Gelderland (zie paragraaf 2.2.). Er is echter sprake van reeds bestaande woonbebouwing met een bestemming Agrarisch gebied met landschapswaarden die herbestemd wordt naar wonen. Landschappelijk/stedenbouwkundig gezien verandert er niets ten opzichte van de huidige situatie. Er is dus sprake van een duurzame ontwikkeling, vanwege het hergebruik van bestaande gebouwen.

Conclusie
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. De ontwikkeling van de woningen kan gezien worden als het gebruiken van een locatie die in de bestaande situatie reeds bebouwd is. Rijkswaterstaat heeft in het vooroverleg aangegeven dat herbouw/verplaatsing van een woning/bijgebouw alleen kan als er toestemming is van rijkswaterstaat. Dit in verband met het Barro. Dit is verwerkt in de regels van het bestemmingsplan, waardoor dit plan niet conflicteert met het Barro en de SVIR.
Toepassing van de ladder duurzame verstedelijking is slechts marginaal aan de orde, immers worden er per saldo geen woningen toegevoegd. Wel kan worden gesteld dat met de herbestemming beter op het beoogde gebruik en de behoefte kan worden ingespeeld. Gezien het voorgaande kan geconstateerd worden dat de ontwikkeling doorgang moet kunnen vinden. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid en bijdraagt aan de doelstelling van intensief ruimtegebruik.

2.2 Provinciaal- en regionaal beleid

Streekplan Gelderland 2005
Met het Streekplan 'Gelderland 2005; kansen voor regio's' kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Op provinciaal niveau richt men zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Deze kenmerken en waarden zijn: natuur en water in het 'groenblauw raamwerk', en ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daarvoor samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.

Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie Gelderland en omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten, onder andere gericht op vitale steden en dorpen. Elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijke programma tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit. Tevens moeten samenwerkende gemeenten zich richten op nieuwe economische dragers, waardoor werkgelegenheid buiten de landbouw wordt geboden. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral worden geaccommodeerd in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.

Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 19 december 2012. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.

Ten aanzien van het aspect verstedelijking is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:

In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:

  • binnen bestaand bebouwd gebied;
  • de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen;
  • binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen;
  • binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking;
  • binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Artikel 2.6 van de verordening voorziet in een ontheffingsmogelijkheid om buiten deze gebieden te bouwen. Het verlenen van de ontheffing is enkel mogelijk wanneer is aangetoond dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde gebieden en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Ten aanzien van het aspect wonen is onderstaand voorschrift (artikel 3) opgenomen:
Alle nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.

Conclusie
De locatie waar de woningen voorzien zijn, ligt buiten de woningbouwcontour zoals bepaalde in de provinciale Ruimtelijke Verordening. Het betreft echter de herbestemming van drie bestaande (bedrijfs)woningen. Daarmee wordt netto geen woning toegevoegd. Er wordt meer optimaal gebruik gemaakt van een locatie die in de huidige situatie reeds bebouwd is. Er kan worden gesteld dat met de herbestemming beter op het beoogde gebruik en de behoefte kan worden ingespeeld.

Onderhavig plan past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma. In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft per saldo 0 woningen. Er is immers sprake van het herbestemmen van drie bestaande (bedrijfs)woningen. Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.


Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De herbestemming van de percelen kan gezien worden als het meer optimaal gebruiken van een locatie. Er kan gesteld worden dat met de herbestemming sprake is van een betere afstemming op de behoefte en op de gebruiksmogelijkheden. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen.

Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.

Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.

Conclusie
Het westelijke deelgebied ligt binnen de zone die door zijn bijzondere oorspronkelijkheid en relatie met de omgeving is aangewezen als 'parel van de Overbetuwe'. De uiterwaarden en de oeverwal, waarop Slijk-Ewijk ligt, worden aangeduid als waardevol gebied en de waardevolle visuele relatie met de uiterwaarden wordt van belang geacht.

Het oostelijke deelgebied is niet specifiek aangeduid in de visie. Wel behoort de Waaldijk waaraan de percelen liggen aangeduid als 'Parel van de Overbetuwe'.

Met de voorgestane ontwikkeling worden drie (bedrijfs)woningen herbestemd tot burgerwoning. Daarmee wordt meer optimaal gebruik gemaakt van een locatie die in de bestaande situatie reeds bebouwd is. De karakteristiek van de bestaande situatie blijft behouden en wordt zelfs versterkt doordat de bedrijfsbestemming komt te vervallen en de mogelijkheden voor het oprichten van bedrijfsbebouwing ter plaatse er niet meer zijn. Dit draagt bij aan een positieve belevingswaarde van de 'Parel van de Overbetuwe'. Hiermee is het onderhavige initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0174BUITwaaldijk-VSG1_0003.png"  
Kaart Kadernota 'Visie op ruimte': uitwerking landschappelijk kader Slijk-Ewijk  

Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen – streven naar het vergroten van het aanbod betaalbare woningen (huur én koop);
  • Keuzevrijheid en doorstroming - inspelen op de wensen van mensen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten middels stimuleren doorstroming;
  • Meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
  • Inzetten op bijzondere doelgroepen.

De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren.

Conclusie
Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De herbestemming van de drie (bedrijfs)woningen kan gezien worden als het optimaler gebruiken van een locatie die in de huidige situatie reeds bebouwd is, omdat er is gekozen voor een bestemming die beter aansluit op de behoefte. Daarnaast biedt deze bestemming meer mogelijkheden om kwalitatieve (en kwantitatieve) ingrepen te doen in de woningen. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met de gemeentelijke woonvisie.

 

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


In het onderhavige bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Het betreffen bestaande (bedrijfs)woningen die herbestemd worden naar wonen. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan.

3.2 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Conclusie
Binnen het plangebied worden drie woningen mogelijk gemaakt waardoor er geen sprake is van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende woningen.

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven en voorzieningen. De dichtstbijzijnde bedrijven/voorzieningen in de omgeving van het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied waardoor zij geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. Daarnaast betreft de voorgestane ontwikkeling de herbestemming van drie (bedrijfs)woningen naar wonen. De situatie wijzigt derhalve niet. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

3.4 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.

3.5 Bodem en grondwater

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

Uit de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de grond in het plangebied onverdacht is. Met de voorgestane ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt de bodem niet geroerd. Bodemonderzoek is zodoende niet noodzakelijk. Bescherming tegen bouwen op vervuilde grond wordt gevonden in de Wabo. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen3 (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen4 (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen5 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico6 . Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen7 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen8 .

In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.

Conclusie 
Er zijn geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Op 10 tot 30 meter van het oostelijke deelgebied bevinden zich drie aardgastransportleiding van de Gasunie. De plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van deze leidingen reikt niet tot in het plangebied. Voor wat betreft het groepsrisico is er geen sprake van de toename van het aantal personen binnen de invloedssfeer van de leiding en neemt het groepsrisico dus ook niet toe. Voor wat betreft externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

3.7 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.

3.8 Waterparagraaf

Rijksbeleid

Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.


Waterschap Rivierenland

Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Gemeente Overbetuwe

Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.


Watertoets
De voorgestane ontwikkeling betreft de herbestemming van drie bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoning. Het bestaande bebouwde en verharde oppervlak blijft met deze ontwikkeling ongewijzigd. Er geldt dus geen wateropgave.

Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling neutraal, door het gelijk blijven van de verharde oppervlakken. Hemelwater van daken en verhardingen kunnen, net als in de huidige situatie, worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering.

Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.

Ter bescherming van de waterkering die ten zuiden van de deelgebieden gesitueerd is, is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

3.9 Flora en Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten voor de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. Ten zuiden van de Waaldijk zijn de gronden aangeduid als EHS en als Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal'. Gezien het feit dat de voorgestane ontwikkeling alleen de herbestemming van de drie percelen betreft en dus landschappelijk/stedenbouwkundig gezien geen veranderingen tot gevolg heeft en gezien de huidige verstorende elementen zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van het plan op de beschermde gebieden niet te verwachten. Met het plan worden geen instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied aangetast.

Resultaten soortenbescherming
Met het plan zijn geen negatieve effecten op strikt beschermde soorten te verwachten. De percelen zijn in de bestaande situatie reeds bebouwd en landschappelijk/stedenbouwkundig gezien verandert er met de voorgestane ontwikkeling niets. Een nader onderzoek of ontheffingsvraag is voor de uitvoering van de plannen niet noodzakelijk.

3.10 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan9 en een archeologische beleidsadvieskaart10 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0174BUITwaaldijk-VSG1_0004.png"  

Ten aanzien van het aantreffen van archeologische waarden is het plangebied gelegen binnen de zone 'lage archeologische verwachting'. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting is onderzoek verplicht (IVO-protocol 1) als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 2.500 m² en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 m-Mv. Daarnaast bevindt zich op het perceel Waaldijk 33 een archeologische vindplaats met een attentiezone van 50 meter.

Met de voorgestane ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt de bodem niet geroerd. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

In het plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in het plangebied. Bij een ingreep groter dan 2.500 m² dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Daarnaast is op de gronden van de archeologische vindplaats en de attentiezone van 50 meter de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden binnen de gronden met deze dubbelbestemming. Bij een ingreep groter dan 50 m² dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Omgeving plangebied
De percelen aan Waaldijk 29, 33 en 34 liggen ten zuidoosten van de kern Slijk-Ewijk. De Waaldijk ligt ten noorden van de Waal. Het gebied rondom de percelen is een gemengd gebied met land- en tuinbouw. Het beeld van het landschap is afwisselend, met weiland, bouwland en glastuinbouw.

Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Op het oostelijke deelgebied bevinden zich de percelen aan Waaldijk 33 en 34. Op het perceel aan Waaldijk 33 bevindt zich een bestaande burgerwoning. Op het perceel aan Waaldijk 34 bevindt zich een bedrijfswoning. Het westelijke deelgebied betreft Waaldijk 29 en is ingericht met een bedrijfswoning.

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de herbestemming van drie percelen van een bestemming Agrarisch gebied met landschapswaarden naar een woonbestemming. De bestaande (bedrijfs)woningen blijven behouden. Op de percelen zullen de mogelijkheden binnen de woonbestemming worden afgestemd op de mogelijkheden (qua maatvoering en gebruik) van andere woningen in het buitengebied. Landschappelijk/stedenbouwkundig gezien vinden er geen wijzigingen plaats. De mogelijkheden voor het oprichten van bedrijfsbebouwing ter plaatse zijn er niet meer.

4.3 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de woningen dienen op eigen terrein per perceel twee parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op het terrein is ruimte voor deze parkeerplaatsen. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de herbestemming naar woningen afnemen. De capaciteit van de Waaldijk is dusdanig dat er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling zijn.

Hoofdstuk 5 Beschrijving van de bestemmingen

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofd-stukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Waaldijk 29, 33 en 34 Slijk-Ewijk' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en wordt de ontwikkeling onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Verkeer' opgenomen. Daarnaast zijn om bepaalde waarden te beschermen dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving.

Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Verkeer' te zien. De bestemmingen is afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functie). De bestemming vormt het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Om te weten wat binnen de bestemming op de verbeelding is toegestaan, dienen de regels hierbij gelezen te worden. De regels en verbeelding zijn derhalve niet los van elkaar te zien.

5.3 Bestemmingen op de planregels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het bestemmingsplannen 'Buitengebied Overbetuwe' van de gemeente Overbetuwe (vastgesteld op 5 maart 2013). Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat twee enkelbestemmingen.

Agrarisch

Gebruik

Deze gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan, het houden van dieren uitsluitend op de begane grondvloer, hobbymatig agrarisch grondgebruik, teeltondersteunende voorzieningen, extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en evenementen als medegebruik. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingsvoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven toegestaan.

Bouwen
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Wonen

Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor in totaal drie woningen, maximaal 1 per bouwvlak. Daarnaast zijn aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten toegestaan. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen.

Bouwen
Het betreft de bestaande woningen. Herbouw is alleen toegestaan op de bestaande locatie, De goot- en bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 10 meter. Tevens zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Verkeer

Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen, de handel en verkoop van goederen aan particulieren in kramen en wagens, niet zijnde bouwwerken, met bijbehorende gebouwen, waaronder eventueel bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.

Bouwen
Wat betreft gebouwen zijn uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Waarde - Archeologische verwachting 4 en Waterstaat - Waterkering
Over het gehele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 4' van toepassing. Over een gedeelte van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.


Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen met betrekking tot de bestaande maten en afstanden: wanneer de bestaande afstanden of maten legaal hoger/ groter zijn dan de maximaal toegestane afstanden of maten, gelden de bestaande maten of afstanden als maximale maat of afstand. Tevens zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen.


Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

Op basis van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen ter bescherming van de dijk.


Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een wijzigingsbevoegdheid.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting


Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Daardoor geldt de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet.

Financiële haalbaarheid
De gemeente beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De plankosten zin verrekend in de grondprijs bij verkoop.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe ingreep geen inspraak plaatsgevonden.

7.3 Overleg

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan is voorbesproken met de provincie en rijkswaterstaat. De provincie is akkoord met het plan, de reactie van rijkswaterstaat (dat herbouw/verplaatsing van een woning/bijgebouw alleen kan als er toestemming is van rijkswaterstaat) is verwerkt in het bestemmingsplan. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling vindt vooroverleg met andere partijen niet plaats.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening lag het ontwerpbestemmingsplan zes weken voor zienswijzen ter inzage en was het digitaal te bekijken op de websites www.overbetuwe.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder was in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Daarnaast is de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan op grond van art 3.8 lid 1 sub b Wro toegestuurd aan de provincie.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.