Plan: | Boscompensatie De Mellard, Valburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0162BUITbosmellard-VSG1 |
De brug bij Ewijk is al jaren een vaak genoemd knelpunt in de Nederlandse infrastructuur. Bijna dagelijks staan er files. Om de doorstroming van het verkeer als ook de bereikbaarheid van de regio te verbeteren, wordt het weggedeelte A50 Ewijk-Valburg in beide richtingen van 2x2 naar 2x4 rijstroken verbreed. Er komt een extra brug over de Waal (ten westen van de bestaande) in de A50. Ook past Rijkswaterstaat de knooppunten Ewijk en Valburg aan. Om deze verbreding mogelijk te maken zijn bomen en struiken gerooid. Na voltooiing van de weg kan 10,44 hectare beplanting worden terug geplant en resteert er nog een compensatieplicht van 4,01 hectare.
Om aan de resterende compensatieplicht van 4,01 te voldoen worden gronden die thans de agrarische bestemming hebben omgevormd naar bos en natuur. Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' laat deze ontwikkeling niet toe. Het is dan ook noodzakelijk het bestemmingsplan ter plaatse van de compensatie te herzien.
Het plangebied voor de boscompensatie ligt nabij het knooppunt Valburg, ten noorden van de A15 en ten oosten van de A50. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De percelen waar de compensatie plaats vindt betreffen de percelen 1423 en 1424 in de kadastrale gemeente Valburg met een gezamenlijk kadastraal oppervlak van iets minder dan 5,5 hectare.
![]() |
Figuur 1. Ligging plangebied |
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (vastgesteld 5 maart 2013). Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van de hoogspanningsleidingen die het plangebied doorsnijden geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsleiding'. Verder ligt op het plangebied de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschaligheid' en 'waardevol landschap'.
De gronden zijn dus bedoeld voor (kleinschalige) agrarische bedrijfsvoering, waarbij er sprake is van de ligging in een waardevol landschap en zijn hierdoor mede bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van bijzondere kwaliteiten van het landschap. Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied geldt de genoemde dubbelbestemming. Onder de hoogspanningsleidingen mag in principe alleen ten behoeve van de dubbelbestemming worden gebouwd.
In figuur 2 een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
![]() |
Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' |
Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Hieronder zijn deze weergegeven.
Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Conclusie
Het onderhavige plan bevindt zich niet in de nationale hoofdstructuur en omvat geen ontwikkelingen van landsbelang. De voorliggende ontwikkeling is niet in strijdt met Rijksbeleid.
Provinciale structuurvisie / Streekplan Gelderland 2005
Met het Streekplan 'Gelderland 2005; kansen voor regio's' kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Op provinciaal niveau richt men zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Deze kenmerken en waarden zijn: natuur en water in het 'groenblauw raamwerk', en ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daarvoor samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.
Het plangebied bevindt zich binnen een zone dat door het streekplan is aangewezen als 'waardevol landschap'.
![]() |
Figuur 3. Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur. |
Waardevol landschap
Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.
Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de algemene voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een 'ja mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones voor stedelijke functies of zoekzones landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.
In de waardevolle landschappen zijn lokale en regionale ontwikkelingen mogelijk. Aard, omvang en vormgeving in samenhang met de kernkwaliteiten zijn bepalend. Het plangebied ligt in het waardevolle landschap 'Hollanderbroek'.
Belangrijk kenmerken van dit landschap zijn:
Relatie waardevol landschap en ontwikkeling
De inpassing in het landschap is een voorwaarde geweest bij het ontwerp. Ook is een relatie gelegd met de cultuurhistorie binnen het plangebied en omgeving (zie ook paragraaf 3.9) Een uitgebreide beschrijving is terug te vinden in bijlage 2 van de toelichting. In de volgende alinea's een korte samenvatting.
Met het bosontwerp wordt het oudere kleinschalige verhaal van De Mellard naar voren gehaald. Daartoe zijn de ontginningslijnen van De Mellard opgespoord en opnieuw geïnterpreteerd. In de 16e eeuw is dit land hier waarschijnlijk ontgonnen met een hoofdverkaveling vanuit één punt. Het ontginningsverhaal is in het ontwerp opnieuw toegepast door een nieuwe ‘eerste piketpaal’ te slaan als basis voor het ontwerp van het nieuwe bos in de kom van De Mellard. De Mellardsestraat en zichtlijnen over het landgoed passen ook in de waaier van lijnen vanuit deze nieuwe piketpaal.
Weteringen ontwaterden vanouds de komkleipolders. Zijsloten daarvan werden zijving of zeeg genoemd. Als startpunt voor het nieuwe bos is vanuit de nieuwe piketpaal een nieuwe zijving in de richting van de oude verkaveling gegraven.
Als fysieke uiting van de reikwijdte van de invloed van het oude landgoed wordt een nieuwe kade opgeworpen. Over deze kade loopt een halfverhard wandelpad. Deze nieuwe kade vormt in het ontwerp de scheidingslijn tussen:
De nieuwe zijving wordt door de nieuwe kade onderbroken. Een duiker is niet gewenst. Het deel van de zijving binnen de kade staat niet in verbinding met open water. Het deel buiten de kade kan wel worden aangesloten op de sloot langs de Betuweroute. Op deze wijze is in het landschapsbeeld aangegeven dat het land van De Mellard verder reikt dan de kade.
Met de waterrijke zone is het verkavelingspatroon verduidelijkt. Hier kan een biotoop voor onder andere amfibieën worden gecreëerd en een natuurlijke afscheiding van het openbare deel van het terrein worden bewerkstelligd.
Binnen de kade kan bos worden ontwikkeld dat geïnspireerd is op de de bossen en gaarden in de traditie van het landgoed. Zo wordt een relatie gelegd met de cultuurhistorie die gebied kenmerkt. Buiten de kade worden 21e eeuwse wildernis en moderne grienden ontwikkeld. Dit is geïnspireerd op de moerasbossen in de vroegere onontgonnen kommen. De grienden zijn een hedendaagse variant op de cultuurhistorische gebruiksnatuur in de kom, namelijk in de vorm van snelgroeiend hout dat om de 3 jaar geoogst wordt.
De paden zijn bedoeld als onderdeel van het ‘rondje De Mellard’ vanuit Valburg. Het gaat om een extensieve recreatievoorziening. In het ontwerp zijn twee belvedères opgenomen als accentpunten. Mellard, zowel over het onbeboste deel van de komkleipolder, als op het landhuis en de tuinen. Een van deze belvedères kan bestaan uit een kleine uitkijktoren bij een groep bijzondere bomen.
De bovenstaande beshrijving heeft geresulteerd in het ontwerp zoals in figuur 5 is afgebeeld.
Figuur 4. Ontwerp (bron: Loo Plan) |
Conclusie
Het plangebied is gelegen in 'waardevol landschap'. Het beleid is het behouden en versterken van landschappelijke kwaliteiten. Bij de inrichting van het plangebied zoals opgenomen in het inrichtings-, beplantings-, en beheerplan Boscompensatie reconstructie A50' (zie bijlage 2) zijn deze kwaliteiten (en cultuurhistorische kenmerken) als uitgangspunten genomen. Dit heeft geresulteerd in een ontwerp dat recht doet aan de kwaliteiten van het waardevol landschap.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 15 december 2010. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.
![]() |
Figuur 5. Uitsnede Ruimtelijke Verordening |
In de verordening is het plangebied aangeduid 'Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan'.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de ruimtelijke verordening. Er wordt bos en natuur aangelegd. Er zijn beperkingen in de verordening opgenomen ten aanzien van deze functies.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het plangebied bevindt zich in een zone dat door het beleidsdocument is aangewezen als 'waardevol landschap'. Voor deze landschappen is het beleid uit het Streekplan Gelderland 2005 van toepassing.
![]() |
Figuur 6. Uitsnede Beleidskaart regionaal plan |
Conclusie
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'waardevol landschap'. Omdat het regionale beleid in lijn is met het provinciale beleid past de voorgenomen ontwikkeling binnen het regionaal plan (zie paragraaf 2.1).
Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen.
Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente.
![]() |
Figuur 6. Uitsnede Visie op ruimte |
Het plangebied bevindt zich binnen de zone 'Komgebied'.
Komgebied
Om de openheid en grootschaligheid van de komgronden te behouden worden de bouwmogelijkheden in de komgronden beperkt. Op de komgronden is ruimte voor extensieve recreatie, agrarisch gebruik in de vorm van weiland, natuurontwikkeling, waterberging en waterbeheersing.
Conclusie
Het onderhavige plan betreft het aanleggen van bos en natuur. Er zijn in principe geen bouwmogelijkheden opgenomen. Het gebied biedt de mogelijkheid voor extensieve recreatie (wandelen) en de ontwikkeling van natuur. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
In het onderhavige plan worden geen geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Het betreft de aanleg van een bos. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
In het onderhavige plan wordt de aanleg van een bos mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de regeling NIBM. De verkeersaantrekkende werking van een bos met een oppervlakte van 4,01 ha is redelijkerwijs kleiner dan die van een woonwijk met 1.500 woningen (een dergelijk project wordt beschouwd als NIBM). Om die reden kan geconcludeerd dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bos mogelijk. Om deze reden is toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering niet aan de orde.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Uit de toepassingskaart behorend bij de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de boven- ondergrond van het plangebied bedoelt zijn voor landbouw/ natuur. Er worden geen gevoelige objecten toegevoegd en er gaan geen mensen verblijven. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico's, gelet op kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. De toepassing van de risicobenadering heeft dus primair betrekking op de onderdelen pro-actie, de preventie en de preparatie van de veiligheidsketen. Het beleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan door maatregelen te treffen bij of aan de bron (inrichtingen, auto's etc.) en door de restrisico's te beperken, bijvoorbeeld door zonering. Het doel wordt vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico.
Groepsrisico
Ten aanzien van het groepsrisico (GR) is een oriënterende waarde vastgelegd. Deze wordt uitgedrukt in de kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute en een ongewoon voorval binnen die inrichting of op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. De kans dat (een groep) slachtoffers vallen, wordt weergegeven met een curve (de fN-curve).
Een belangrijke factor bij het bepalen van het groepsrisico is het aantal personen dat zich in de omgeving van de risicovolle activiteit bevindt. Dit aspect kan vanuit de ruimtelijke ordening, door het toestaan of juist uitsluiten van functies waarbij een hoge personendichtheid in een bepaald gebied, worden beïnvloed.
In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.
In de nabijheid van het plangebied liggen de Rijkswegen A15 en A50. Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Ten zuiden van het plangebied ligt een container uitwisselpunt van de Betuweroute. Het plangebied ligt buiten de 'terreingrens' van dit uitwisselpunt. Het container uitwisselpunt vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De ontwikkeling maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk, immers de ontwikkeling betreft de realisatie van natuur en bos. Dit betekent dat ook het transport van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt voor de voortgang van de ontwikkeling.
![]() |
Figuur 7. Uitsnede Visie op ruimte |
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Watertoets
Binnen het plangebied is sprake van een vrij hoge waterstand (grondwatertrap V/VI). Hierbij is de hoogste waterstand minder dan 40 centimeter onder het maaiveld, en de laagste waterstand dieper dan 1,20 meter beneden het maaiveld.
Het plangebied is in de huidige situatie onverhard. Voor plannen met minder dan 1.500 m2 extra verharding in landelijk gebied is geen compenserende waterberging vereist. De voorgenomen ontwikkeling laat in principe geen verharding toe. Het betreft namelijk de ontwikkeling van natuur en bos. Er is dan ook geen compenseren waterberging nodig.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze toets moet inzicht geven in de vraag of de geplande werkzaamheden uitvoerbaar zijn in het licht van de natuurwetgeving. In het navolgende worden de resultaten van de quickscan beschreven.
Gebiedsbescherming
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen invloed op gebiedsbescherming. De beschermde gebieden (Natura 2000 en EHS) liggen op ruime afstand. De ingreep heeft een beperkte uitstraling, waarbij de beschermde natuurwaarden geen nadelige effecten ondervinden.
Beschermde soorten
In de watergang komen de beschermde vissoorten kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Bij de aanleg van de natuurvriendelijke oever wordt het leefgebied niet aangetast. Mogelijk komt de rietorchis voor in de oevervegetatie. De groeiplaats kan met gepaste mitigerende maatregelen behouden blijven. Mogelijk is het plangebied onderdeel van het essentiële foerageergebied van de steenuil. Dit vereist een nader onderzoek.
Voorwaarden
Afhankelijk van het tijdstip waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd dient rekening gehouden te worden met broedende vogels. Vogels die broeden mogen nimmer verstoord worden.
Conclusie
Uit de quick scan natuurwaarden voor de boscompensatie "De Mellard" van bureau Looplan, is gebleken dat de voorgenomen werkzaamheden met aanvullende maatregelen voor de rietorchis kunnen worden uitgevoerd.
Verder is gebleken dat in de omgeving van het plangebied een aantal territoria voorkomen van de steenuil. Als het plangebied essentieel foerageergebied betreft dan zou de nieuwe inrichting van het plangebied, kunnen leiden tot een aantasting van de vaste verblijfplaats. Om deze reden is aanvullend onderzoek gedaan om de kwaliteit en kwantiteit van de territoria van de steenuil in beeld te brengen.1
Conclusie aanvullend onderzoek steenuil
Het inrichtingsplan heeft voldoende elementen in zich om het verlies aan foerageergebied voor de steenuil te mitigeren. Het areaal aan zeer geschikt biotoop neemt toe ten koste van het areaal matig geschikt biotoop. Op kleinere schaal vindt een verschuiving plaats van matig geschikt biotoop naar ongeschikt biotoop.
Grosso modo wordt het beter voor de steenuil. Door de inrichting van het plangebied verdwijnt echter tijdelijk zeer geschikt foerageergebied voor de steenuil (door frezen gras van paardenwei verdwijnt areaal aan foerageergebied).
Op grond van artikel 11 van de Flora- en faunawet is het verboden nesten of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van steenuilen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen blijft er kwalitatief en kwantitatief voldoende foerageergebied behouden. De maatregelen dienen te bestaan uit het aanbrengen van een aantal takkenhopen of - rillen liefst in het smulbos of de directe omgeving hiervan en door begrazing van het smulbos. Ten behoeve van de begrazing moet een raster worden aangebracht. De (permanente) begrazing met schapen of vergelijkbaar vee, moet worden geborgd in de privaatrechtelijke overeenkomst. In het inrichtingsplan moet rekening gehouden worden met individuele boombescherming (tegen vraat).
Bovengenoemde maatregelen zijn absoluut noodzakelijk om het areaal foerageergebied van de steenuil in kwantitatieve en kwalitatieve zin op peil te houden. Deze relatief goedkope en simpele maatregelen worden in het bestek meegenomen.
De natuurvriendelijke oever is in het natuurwaardenonderzoek meegenomen. De aanleg van de oever veroorzaakt ook een tijdelijke achteruitgang van het foerageergebied van de steenuil. De mitigatie hiervan is meegenomen in (tijdelijke) maatregelen (aanbrengen van de takkenbossen/-rillen (circa 10%)).
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren.
Volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Overbetuwe geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting. Er is volgens het gemeentelijk beleid geen noodzaak tot behoud in de huidige staat. Een inventariserend archeologisch onderzoek is alleen verplichting als het bruto-oppervlakte van de ingreep groter is dan 2.500 m2 en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv. Er wordt gewerkt met een gesloten grondbalans, waarbij slechts beperkt ontgraven en opgehoogd wordt. Uitzondering vormt de te graven Zijving. Deze kent een grotere diepte van circa 75 centimeter, maar de totale oppervlakte is met circa 1.500 m² kleiner dan de grens waarbij onderzoek noodzakelijk is.
Geomorfologie
Op de geomorfologische kaart is in de groene tinten het onderscheid tussen oeverwallen en stroomruggen ten opzichte van de rivierkomvlaktes te zien. Beide zijn rivierafzettingen uit de afgelopen duizenden jaren. Het dorp Valburg ligt uiteraard op de drogere rivieroeverwal (of stroomrug). Knooppunt Valburg ligt in het zuiden van de rivierkomvlakte van polder Valburg.
Ten westen van Valburg steekt een donk, of een rijtje donken, door die rivierafzettingen heen. Het is een rivierduin (geel op kaart) die tijdens de laatste ijstijd in een guur en vriesdroog klimaat is opgestoven.
In de loop der tijd zijn deze donken altijd hoge, relatief droge plekken in het vruchtbare doch dynamische rivierengebied geweest. Logisch dat mensen die donken steeds als bewoningsplaats uitkozen.
Bodem
De rivierduin van Valburg stak de afgelopen eeuwen als een schiereiland vanaf de drogere zavelige stroomrug de kleiige natte komvlakte in. De afgelopen decennia werd deze kom doorsneden door nieuwe infrastructuurlijnen, waardoor in het veld de kom van polder Valburg amper meer als één geheel te ervaren is. Voor de mensen op de rivierduin waren de verschillen in bodem en waterhuishouding uitermate belangrijk; iedere plek had hierbij zijn eigen functie.
Ook op het landgoed De Mellard is daar steeds op ingespeeld. Vandaar dat juist op en om de donk van De Mellard op korte afstand een grote verscheidenheid aan cultuurhistorische relicten te vinden is, zowel in de beplantingen als in de verkavelingen als in het wegenpatroon.
Op de donk zelf zijn akker- en fruitbouw, maar ook bos en tabaksteelt belangrijk geweest. In de lagere velden eromheen vond men meer weidebouw en nattere gronden in smalle kavels met lange sloten die met elzen, wilgen en meidoorns waren omzoomd.
Cultuurhistorie in relatie tot de ontwikkeling
De invloed van mensen veranderde de afgelopen decennia. Met name de infrastructurele werken in het rivierengebied houden geen rekening met lokale verschillen in bodem, hoogte en waterhuishouding.
Zeker in de omgeving van een rivierduin als bij Valburg met landgoed De Mellard heeft dat een grote invloed op de beleving van het landschap. De Betuweroute met de geluidschermen en de hooggelegen snelwegen met nieuwe fly-overs heeft de afgelopen jaren het landschap ingrijpend veranderd. De beleving van het landschap vanuit de omgeving van Valburg wordt als het ware overdonderd door die nieuwe landschapselementen. De schaal van deze ingrepen maakt de beleving van het kleinschalige oude cultuurlandschap moeilijk.
Door middel van een bos en andere landschapselementen die bij het rivierenlandschap horen zijn deze nieuwe ingrepen voor een deel los te koppelen van de beleving van het landgoedlandschap van De Mellard. Door in het ontwerp voor dit bos ook in te spelen op dit landgoedlandschap is het landgoedkarakter versterkt.
In paragraaf 2.2 wordt de relatie gelegd tussen cultuurhistorie en de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het plan verder beschreven. Een uitgebreide beschrijving is terug te vinden in bijlage 2 (Inrichtings-, beplantings- en beheerplan Boscompensatie reconstructie A50).
Plangebied en omgeving
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit weiland en een klein deel is in gebruik als boomgaard. De oppervlakte van het plangebied is iets minder dan 5,5 ha. Aan de noordzijde van het plangebied loopt een weg (de Mellardsestraat). De oostzijde van het plangebied zijn gronden met een agrarische functie. Aan het zuiden en het westen wordt het gebied begrensd door water.
Ten zuiden van het plangebied ligt een spoorweg en de Rijksweg A15. De Rijksweg A50 ligt ten westen van het plangebied. Ten noorden van het plangebied liggen enige woningen en bedrijven.
De ontwikkeling
Binnen het plangebied wordt in totaal 4,51 hectare als bos of mantelvegetatie aangemerkt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de herplantplicht van 4,01 hectare.
Om een relatie tussen het bestaande landgoed de Mellard en het nieuwe bos te maken, wordt een kade en een zijving aangelegd. Het pad en de zijving worden niet ingeplant, maar in het volwassen bos vormen ze een geheel met het bos en krijgen de bestemming 'Bos'.
Het gebied wordt niet enkel via het schouwpad ontsloten. In het natuurbos is ruimte voor een laarzenpad en het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om op de plek waar de kade het bos verlaat (zuidzijde) een uitkijktorentje te plaatsen. De gekozen ontsluiting biedt duidelijk een meerwaarde op het gebied van (recreatieve) beleving en landschap. Het terrein is vrij toegankelijk voor wandelaars. De realisatie van de uitkijktoren is niet in de uitwerkingsplannen opgenomen en wordt vooralsnog niet gerealiseerd.
In figuur 5 in paragraaf 2.2 is een afbeelding opgenomen van de inrichting van het plangebied zoals dit is beschreven in het rapport 'Inrichtings-, beplantings- en beheerplan Boscompensatie reconstructie A50'.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt.
Financiële haalbaarheid
Er is een overeenkomst gesloten met Rijkswaterstaat en Waterschap Rivierenland waarin afspraken zijn gemaakt over de kosten van deze ontwikkeling.
De initiatiefnemers beschikken over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Gebleken is dat er geen onvoorziene hoge kosten te verwachten zijn. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Boscompensatie De Mellard, Valburg' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en wordt de ontwikkeling onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.
De bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen opgenomen.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Bos' en 'Water' opgenomen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Bos' en 'Water' te zien. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemming vormt het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Om te weten wat binnen de bestemming op de verbeelding is toegestaan, dienen de regels hierbij gelezen te worden. De regels en verbeelding zijn derhalve niet los van elkaar te zien.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het bestemmingsplannen 'Buitengebied Overbetuwe' van de gemeente Overbetuwe (vastgesteld op 5 maart 2013). Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 2 enkelbestemmingen en 3 dubbelbestemmingen.
Bos
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor bos, extensieve dagrecreatie, speelvoorzieningen, educatieve voorzieningen, beeldende kunstwerken en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene (natte) natuur- en landschapswaarden. De uitkijktoren is op de verbeelding aangeduid. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (waaronder tevens bankjes en bewegwijzering wordt verstaan) wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen.
Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Water
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, extensieve dagrecreatie, de aanleg, het behoud en de versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden en evenementen als medegebruik. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers toegestaan.
Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Dubbelbestemmingen
Over (delen) van het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' van toepassing. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
De aanduiding 'waardevol landschap' is overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' opgenomen voor het beschermen en ontwikkelen van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan.
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een wijzigingsbevoegdheid.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe ingreep geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling vindt vooroverleg niet plaats.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode heeft een ieder zijn zienswijzen kenbaar kunnen maken tegen het plan. Er is 1 zienswijze ingediend, die niet heeft geleid tot aanpassingen van het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.