direct naar inhoud van Artikel 3 Detailhandel - Tuin-, sfeer- en interieurcentrum
Plan: Aamse Poort Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0031ELSTaampoozuid-ONHE

Artikel 3 Detailhandel - Tuin-, sfeer- en interieurcentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel – Tuin-, sfeer- en interieurcentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een tuin-, sfeer- en interieurcentrum, met dien verstande dat dieren en dierenbenodigdheden tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 500 m² toegestaan zijn;
  • b. detailhandel in aanvullend assortiment I tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 450 m²;
  • c. detailhandel in aanvullend assortiment II tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 1.100 m², waarbij:
  • 1. overige detailhandel tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 500 m² is toegestaan, met
    uitzondering van detailhandel in bruin- en witgoed, juweliersartikelen, drogisterijartikelen,
    lingerie-artikelen, huishoudelijke artikelen en andere kleding dan tuin- en outdoorkleding;
  • 2. detailhandel in dagelijkse versartikelen als een supermarkt niet is toegestaan;
  • d. detailhandel in het kader van een tijdelijke actie tot een maximum vloeroppervlakte van 50 m²;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2', voor horeca, categorie 1 en 2;

met daarbij behorende:

  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de capaciteit ten behoeve van de waterberging binnen de bestemmingen Detailhandel – Tuin-, sfeer en interieurcentrum en Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 892 m³ bedraagt;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. overige bij de bestemming behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1

Op de gronden als bedoeld in 3.1 zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • d. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.

3.2.3

In afwijking van het bepaalde in 3.2.2 geldt voor gebouwen van openbaar nut, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, dat de bebouwde oppervlakte niet meer dan 15 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

3.2.4

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 3 meter, zulks met uitzondering van lichtmasten, reclamemasten en vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 12 meter mag bedragen.

3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.3 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van grotere nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • c. de ontheffing mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  • d. de ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

3.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.2 onder d, teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft geen bebouwing in geaccidenteerd terrein;
  • b. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in 3.2.2 onder c. met het meerekenen van de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen niet wordt overschreden. Als bebouwde oppervlakte van ondergrondse gebouwen wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1 onder a de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde een perifere of grootschalige detailhandelsvestiging mogelijk te maken, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vestiging mag uitsluitend gerealiseerd worden in het zuidelijke deel van het plangebied;
  • b. de vestiging moet passen binnen het thema 'tuin en buitenleven';
  • c. de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een duurzame ontwrichting van de (gemeentelijke en regionale) detailhandelsstructuur. Burgemeester en wethouders kunnen hiertoe bepalen dat een distributie-planologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden;
  • d. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid;
  • e. er dient voorzien te worden in voldoende waterberging. Hiertoe dient advies gevraagd te worden aan het Waterschap.