direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Heteren
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0015HTRNbedrijfter-ONHE

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ter plaatse van de aanduidingen:
    'bedrijf tot en met categorie 2'   bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten A (bijlage 1 ) behorende bij deze regels;  
    'bedrijf tot en met categorie 3.1'   bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten B (bijlage 1), behorende bij deze regels;  
    'bedrijf tot en met categorie 3.2'   bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten B (bijlage 1), behorende bij deze regels;  
    'bedrijf tot en met categorie 4.1'   bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten B (bijlage 1), behorende bij deze regels;  
    'bedrijf tot en met categorie 4.2'   bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten B (bijlage 1), behorende bij deze regels;  
  • b. een restaurant ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – restaurant';
  • c. bestaande (vergunde) bedrijfswoningen;
  • d. een brandweerkazerne, ambulance- en politiepost ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';
  • e. een reclamemast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reclamemast';
  • f. een sportcentrum ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';
  • g. bestaande (al dan niet zelfstandige) kantoren;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. parkeren;
  • j. geluidswerende voorzieningen;
  • k. zend- en ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plekke van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. evenementen;
  • o. de uitoefening van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • p. in- en uitritten.

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

3.1.2

Detailhandel is als zelfstandige activiteit niet toegestaan, met dien verstande dat wel is toegestaan bestaande volumineuze detailhandel en de volgende detailhandel tot een maximum van 1.500 m2 bruto vloeroppervlak per bedrijf:

  • a. detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans, en landbouwwerktuigen;
  • b. detailhandel in grove bouwmaterialen;
  • c. detailhandel in bedden, keukens, meubels, kringloop, sanitair, en andere vergelijkbare volumineuze goederen';
  • d. ophaalcentra van internetwinkels waarbij geen showroom aanwezig is;
  • e. detailhandel in verwarmingsmaterialen;
  • f. tuincentra;
  • g. bouwmarkten.

.

3.2 bouwregels
3.2.1

Op de gronden als bedoeld in artikel 3.1 zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van openbaar nut.

3.2.2

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het 'bouwvlak';
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding maximale goothoogte aangegeven goothoogte;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte aangegeven bouwhoogte;
  • d. het aangegeven bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage, gemeten over het bouwvlak, mag op de binnen het bouwvlak aanwezige bouwpercelen niet worden overschreden, voor zover geen percentage is gegeven bedraagt dit 100;
  • e. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen, met dien verstande dat daar waar op het naburige bouwperceel de afstand tot bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde minder dan 3 meter bedraagt een afstand van minimaal 6 meter tot dat gebouw of bouwwerken geen gebouwen zijnde moet worden aangehouden, waarbij het gestelde in deze bepaling niet geldt voor erfafscheidingen;
  • f. in afwijking van het gestelde onder 3.2.2 sub e geldt de verplichting niet als de bouwperceelgrens en de grens van het bouwvlak samenvallen en op minder dan drie meter van de grens van het bestemmingsvlak zijn gelegen.
  • g. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;
  • h. ter plaatse van de bestaande (vergunde) bedrijfswoning geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter;
  • i. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de ondergrondse bebouwing de bovengrondse bebouwing met een (horizontale) diepte van 3 meter mag overschrijden. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
3.2.3

Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie geldt, dat de bebouwde oppervlakte niet meer dan 15 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening een nutsvoorziening ter grootte van het aangegeven bouwblok wordt toegelaten met een maximale bouwhoogte van 5 meter.

3.2.4

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder keerwanden) mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 4 meter;
  • d. de bouwhoogte van de reclamemast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reclamemast' mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • e. de afstand van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot de bouwperceelgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen, met dien verstande dat daar waar op het naburige bouwperceel de afstand tot bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde minder dan 3 meter bedraagt, een afstand van minimaal 6 meter tot dat gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde moet worden aangehouden, waarbij het gestelde in deze bepaling niet geldt voor erfafscheidingen.
  • f. in afwijking van het gestelde onder 3.2.4 sub e geldt de verplichting niet als de bouwperceelgrens en de grens van het bouwvlak samenvallen en op minder dan drie meter van de grens van het bestemmingsvlak zijn gelegen.
3.2.5

Overschrijding van het bouwvlak is toegestaan voor overhangende bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkon, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 meter.

3.3 afwijken van de bouwregels
3.3.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder i, teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft geen bebouwing in geaccidenteerd terrein;
  • b. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m2. Als bebouwde oppervlakte van ondergrondse gebouwen wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1, de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.2

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.3 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van grotere nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • c. de afwijking mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.3

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder c teneinde binnen het bouwvlak een bouwhoogte toe te staan van maximaal 12 meter, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een kalksilo niet meer mag bedragen dan 12 meter;
  • b. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de kalksilo maximaal 25 m2 bedraagt.
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dat betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.4

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder a teneinde voor erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak een bouwhoogte toe te staan van maximaal 3 meter, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uit veiligheidsoverwegingen en/of beveiligingsoogpunt van het bedrijf is de verhoging noodzakelijk;
  • b. de erf-/ terreinafscheiding die hoger is dan 1 meter dient voor het deel boven de 1 meter uitgevoerd te worden als een doorzichtige dan wel open constructie;
  • c. het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van de omgeving.
3.3.5

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder c, teneinde keerwanden en een pompplaats toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dat betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • c. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.6

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder c, teneinde hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 meter;
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dat betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • c. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.7

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder a en c, teneinde hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van cameratoezicht voor beveiligingsdoeleinden toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter;
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dat betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • c. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.8

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder c ten behoeve van het oprichten van overkappingen bij verkooppunten van motorbrandstoffen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 meter;
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dat betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • c. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.3.9

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder e, teneinde op een kleinere afstand dan 3 meter te bouwen van de bouwperceelsgrens, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dat betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • c. voorzien is in een goede ontsluiting van het perceel;
  • d. er in kader van calamiteiten en calamiteitenbestrijding het perceel voldoende toegankelijk blijft en in kader van brandveiligheid voldoende afstand wordt gehouden tot naburige gebouwen.

3.4 specifieke gebruiksregels
3.4.1

Op de gronden als bedoeld in artikel 3.1 is buitenopslag toegestaan met dien verstande dat:

  • a. buitenopslag ten behoeve van detailhandelsactiviteiten niet is toegestaan;
  • b. de buitenopslag uitsluitend is toegelaten achter het verlengde van de voorgevel van de op het bouwperceel aanwezige hoofdgebouw danwel achter de voorgevelrooilijn indien het bouwperceel niet bebouwd is; vorenstaande geldt niet voor zover er sprake is van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit alsdan geldt het gestelde onder 3.4.2 sub b;
3.4.2

Met inachtneming van het bepaalde in 3.1.2 is detailhandel verder uitsluitend toegestaan in de volgende vormen:

  • a. als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
  • b. buitenopslag enkel voor (uit)stalling ten behoeve van de verkoop aan de eindgebruiker, van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen aan voorzijde van de gevel van de op het bouwperceel aanwezige hoofdgebouw;
  • c. in combinatie met een benzine(service)station de verkoop van motorbrandstoffen, alsmede aan de reis gerelateerde producten, zoals een bloemenkiosk, etenswaren voor onderweg, tijdschriften en autobenodigdheden, met uitzondering van stalling van voertuigen. buitenopslag enkel voor stalling van voertuigen aan voorzijde van de gevel van de op het bouwperceel aanwezige hoofdgebouw;
3.4.3

Het gebruik waarbij voor de parkeersituatie geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn;

  • a. waarbij voor bestaande bedrijven geldt dat moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 2 bij deze regels en;
  • b. waarbij voor de overige bedrijven geldt dat moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 3 bij deze regels.
3.4.4

Het gebruik van de gronden ten behoeve van een bedrijfsverzamelgebouw als genoemd in bijlage 1 van de regels onder categorie 6312 “Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)” is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend gebruik ten behoeve van stalling en opslag;
  • b. vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit en uitstraling dienen units/boxen alleen inpandig te kunnen worden ontsloten, waarbij er direct sprake dient te zijn van een inpandige centrale toegang tot de binnenruimte;
  • c. in afwijking van de overige regels is ter plaatse van gronden die overeenkomstig het bepaalde in dit artikel worden gebruikt geen buitenopslag, geen opslag van gevaarlijke stoffen of van levende of dode have toegestaan.
3.4.5

Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:

  • a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
  • b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  • c. het evenement duurt maximaal zeven (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat hiervan kan worden afgeweken als bedoeld in artikel 20.3;
  • d. het gebruik waarbij voor de parkeersituatie geldt dat al dan niet op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 2 (bestaande bedrijven) en bijlage 3 (overige bedrijven) bij deze regels.
3.4.6

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft bijgebouwen;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.
3.5 afwijken van de gebruiksregels
3.5.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1.1 teneinde bedrijven toe te staan die niet worden genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels (bijlage 1), die qua aard en omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de ter plaatse toegelaten categorie mits:

  • a. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • b. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige;
  • c. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen in elk geval de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geur, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens wordt gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
3.5.2

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.6 onder b en worden toegestaan dat een bijgebouw bij een bedrijfswoning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. duidelijk is wie de zorgbehoevende(n) is of zijn;
  • c. er wordt gebruikgemaakt van één in/uitrit door zowel verzorger als zorgbehoevende(n);
  • d. de bereikbaarheid voor (aanleg van) algemene voorzieningen en nutsvoorzieningen en voor hulpdiensten blijft gewaarborgd;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • g. er ontstaat geen zelfstandige woning.
3.5.3

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.1 en worden toegestaan dat opslag voor de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn plaatsvindt met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de buitenopslag uitsluitend is toegelaten op eigen terrein;
  • b. de maximale hoogte van de buitenopslag 3 meter bedraagt;
  • c. het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van de omgeving.
3.5.4

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1.2 voor het toestaan van volumineuze detailhandel met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per bedrijf, onder de volgende voorwaarden:

  • a. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de bestaande lokale en regionale detailhandelsstructuur;
  • b. het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij de provincie en de Stadsregio over de vraag of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of kan worden gedaan aan de intergemeentelijke samenwerking ter zake van een goede detailhandelsstructuur in de regio;
  • c. dat grootschalige detailhandelsvoorzieningen slechts op een perifere locatie wordt toegestaan, indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen - volumineuze goederen - en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn;
  • d. er geen sprake is van vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op een perifere locatie;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • f. het gebruik waarbij voor de parkeersituatie geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 3 bij deze regels;
  • g. de verkeersaantrekkende werking in beeld is gebracht en is aangetoond dat omliggende wegen de toename van het verkeer kunnen verwerken;
  • h. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de verkeersveiligheid;
  • i. locatieonderzoek heeft aangetoond dat binnen het gemeentelijk grondgebied alternatieve locaties niet voorhanden zijn.
3.5.5

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1.1 onder o juncto 3.4.6 onder b voor het toestaan van een op publiekgericht beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

3.5.6

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1.2 voor het toestaan van:

  • a. sportscholen en/of fitnesscentra;

onder de volgende voorwaarden:

    • 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    • 2. het gebruik waarbij voor de parkeersituatie geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 3 bij deze regels;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking in beeld is gebracht en is aangetoond dat omliggende wegen de toename van het verkeer kunnen verwerken;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de verkeersveiligheid;

3.5.7

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.3 voor het toestaan van een loonwerkbedrijf onder de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat op het eigen terrein in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid ten behoeve van het loonwerkbedrijf;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • c. er sprake is van een goede ontsluiting van het bedrijfsterrein.
3.6 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen voor het toestaan van een bedrijf dat is opgenomen in de naasthogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan ter plaatse is toegestaan, - niet zijnde een bedrijf uit categorie 5 of hoger -, dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van die naasthogere categorie - niet zijnde een bedrijf uit categorie 5 of hoger -, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen in elk geval de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geur, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens wordt gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
  • b. het betreft geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.