Gemeente: | Midden-Drenthe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
De coöperatie Land van Ons is eigenaar van 8,3 hectare landbouwgrond op de Holtesch. De eerste percelen, met een totale oppervlakte van 7,7 hectare zijn aangekocht op 31 maart 2020. Op 15 april 2021 is de eigendom van Land van Ons op de Holtesch met 0,6 hectare uitgebreid naar de huidige 8,3 hectare. Het doel van Land van Ons is het herstellen van de door het intensieve gebruik verdwenen biodiversiteit en het herstel van het landschap. De percelen van Land van Ons worden vervolgens weer verpacht aan boeren om er op biologische wijze gewassen te verbouwen. Met de schaalvergroting in de landbouw zijn veel waardevolle elementen in het landschap verloren gegaan zoals houtwallen, hagen en bosjes. Land van Ons is voornemens om een in de jaren na de Tweede Wereldoorlog van de Holtesch verdwenen esrandbos van circa 0,7 hectare terug te brengen. Dit draagt niet alleen bij aan het herstel van het landschap, door toevoeging van diverse soorten bomen en struiken komt dit ook weer de biodiversiteit ten goede.
Figuur 1: Begrenzing eigendom Land van Ons op de Holtesch
Het oorspronkelijk esrandbos is tot circa 1953 terug te vinden op historisch kaartmateriaaal, hoewel het reeds gedurende de oorlog verloren is gegaan. Ook is op historische kaarten te zien hoe overige landschapselementen op en rond de es zijn verdewenen als gevolg van de schaalvergoting van de landbouw in de jaren na de Tweede Wereldoorlog.
Figuur 2: Het oorspronkelijke esrandbos op de topografische kaart anno 1953 (bron: www.topotijdreis)
Door het verdwenen esrandbos weer terug te brengen werkt Land van Ons niet alleen aan het herstellen van de biodiversiteit, het brengt ook verdwenen (cultuurhistorische) landschapselementen weer terug. Van oudsher diende een esrandbos onder meer als natuurlijke (veekerende) afscheiding, windbreker, beschermer tegen erosie en leverde het geriefhout. Om deze functies te dienen bestond een esrandbos veelal uit dichte en gevarieerde begroeiing en werd het regelmatig onderhouden om optimaal te blijven functioneren. Om de historie eer aan te doen wordt bij herstel van het esrandbos enkel gebruik gemaakt van oorspronkelijk in de omgeving voorkomende soorten.
Ook draagt het esrandbos bij aan een impuls voor het leefgebied van diverse soorten kleine zoogdieren (o.a. egels, muizen, hazen en konijnen)
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe. Langs de westzijde worden de percelen van Land van Ons en het plangebied begrensd door de verder naar het noorden doodlopende Zwiggelterweg. Het plangebied voor het esrandbos wordt langs de zuidzijde begrensd door een bomenrij behorende bij het perceel van de woning gelegen aan de Zwiggelterweg 1. Langs de noord- en oostgrens is er geen duidelijke begrenzing van het plangebied in het landschap aangezien het deel uit maakt van het geheel wat in gebruik is als akkerland.
Figuur 4: Ligging plangebied
Figuur 5: Begrenzing eigendom Land van Ons (rood) met plangebied voor esrandbos (groen)
Het plangebied voor het esrandbos wordt langs de zuidzijde begrenst door een bomenrij behorende bij het perceel van de woning gelegen aan de Zwiggelterweg 1. Langs de noordgrens is de oost-west lopende groene strook de begenzing van het plangebied, langs oostgrens is er geen duidelijke begrenzing van het plangebied in het landschap. De Holtesch als geheel wordt in het oosten begrensd door de bossen behorende bij natuurgebied Heuvingerzand, het deel in bezit van Land van Ons wordt in het noorden eveneens begrensd door bos.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022, vastgesteld d.d. 30 juni 2022.
Het plangebied kent de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 2' met daarnaast de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en gebiedsaanduidingen 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' en 'vrijwaringszone - radiotelescoop 2' (zie figuur 6).
Figuur 6: Uitsnede kaart bestemmingsplan Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022
Hieronder zal kort in worden gegaan op de omschrijvingen en bepalingen van de bestemmingen.
Artikel 5 Agrarisch met waarden - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
met de daarbij behorende:
alsmede voor:
Artikel 32 Waarde - Archeologie 1
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen 5 m uit het hart van leidingen die liggen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas.
32.2 Bouwregels
32.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Waarde - Archeologie 2
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met dien verstande dat:
33.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
33.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 33.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
De realisatie van het esrandbos is niet direct strijdig met het bestemmingsplan. Het initiatief kan aangemerkd worden als 'doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer' zoals beschreven in de bestemmingsomschrijving.
Voortkomend uit de beschikking voor de SKNL-subsidie voor het realiseren van voorliggend plan is een wijziging van het bestemmingsplan echter wel vereist. Door de bestemming in het plangebied te wijzigen van 'agrarisch met waarden' naar 'natuur' is het behoud van het te realiseren bos juridisch geborgd.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een tiental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de historische en geografische beschrijving van het gebied. Hoofdstuk 3 beschrijft beleidsmatige randvoorwaarden vanuit de gemeente, de provincie en het rijk in relatie tot het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan, hoofdstuk 6 beschrijft de opzet van de regels van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 sluit af met de handhaafbaarheid van de opgestelde planregels.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied tussen de kernen Hooghalen en Beilen, direct ten oosten van de spoorlijn Beilen - Assen. De huidige bestemming is agrarisch en de gronden worden door Land van Ons verpacht aan een bio-dynamische boer die op de Holtesch strokenteelt bedrijft.
Figuur 7: Huidige situatie plangebied
De Holtesch is gelegen op een hoogte van circa 17 meter boven NAP op het Drents plateau, gevormd tijdens de voorlaatse ijstijd. Op de locatie van het plangebied bevindt zich op een diepte van 1 tot 2 meter onder het maaiveld een keileemlaag van 1 tot 2,5 meter dik. Doordat de leemlaag slecht water door laat en afloopt in zuidelijke richting is er een klein beekdal gevormd wat afloopt richting de Beilerstroom. Bovenop het keileem hebben zich dekzanden afgezet waardoor het gebied geomorfologisch wordt bezien als een dekzandwelving. Het ten noorden en oosten van het plangebied gelegen Heuvingerzand is een geaccidenteerd terrein van jonge stuifzandgronden. In het plangebied bevinden zich een pingo-ruïne (oostelijk gelegen binnen het plangebied) en een uitstuiflaagte (westelijk gelegen binnen het plangebied) die zijn opgevuld met zandig materiaal en daardoor niet meer herkenbaar zijn in het landschap (zie figuur 8).
Figuur 8: Geomorfologische kaart (Geoportaal Provincie Drenthe)
Mogelijk dateert de vroegste ontginnging van de Holtesch al van het begin van de jaartelling. Uit eerdere archeologische onderzoeken blijkt dat de Holtesch al in de eerste eeuwen na Christus werd bewoond. In de middeleeuwen was er sprake van enkele erven op het noordelijke deel van de es. Er zijn sporen van bewoning gevonden uit diverse periodes in de middeleeuwen. Permanente bewoning door de middeleeuwen heen is echter nooit met zekerheid aangetoond. Het is mogelijk dat er perioden zijn geweest waarin er geen sprake is geweest van bewoning op de es.
Middeleeuwse landbouw maakte gebruik van het potstal systeem. In de stal waar het vee 's winters verbleef werden plaggen van de heide als strooisel gebruikt om de mest op te vangen. De plaggen en de mest werden vervolgens weer op het land gebracht om de vruchtbaarheid op peil te houden. Door jarenlang opbrengen van de plaggen hebben essen de kenmerkende bolle vorm gekregen en werden zogenaamde enkeerdgronden gevormd.
Uit historische kaarten is het landgebruik in de afgelopen 200 jaar globaal te herleiden. In het begin van de 19e eeuw is de Holtesch vrij smal en langgerekt terug te vinden op de kaart (zie figuur 9), omgeven door heideterreinen. Rond 1900 is de Holtesch in min of meer de huidige vorm te herkennen op de kaarten. De es wordt echter nog omrand door smalle bosstroken en esrandbosjes die de gronden beschermen tegen inwaaiend zand van de omgliggende heidegebieden. In de decennia na 1900 wordt het heidelandschap geleidelijk ontgonnen tot landbouwgrond. Rond de jaren '30 wordt het heidegebied van het Heuvingerzand omgevormd tot bosgebied en gaan de meeste esrandbosjes op in het grotere geheel van bossen. Het westelijke esrandbosje verdwijnt aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Van oudsher werd de Holtesch gebruikt als landbouwgrond, vanaf de jaren '80 werden delen wisselend ook als grasland gebruikt.
Figuur 9: Historische kaarten Holtesch, bovenste rij 1850 (l), 1900 (r). Onderste rij 1950 (l) en 2000 (r) (www.topotijdreis.nl)
Op een niet permanent watervoerende kavelsloot langs de zuidelijke grens van het plangebied voor het esrandbos na, kent het plangebied geen watergangen. Enkel in het noorden is op de percelen in bezit van Land van Ons een diepe kavelsloot aanwezig. Deze is echter niet van belang in het kader van voorgenomen ontwikkeling.
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 Ontstaansgeschiedenis behoort het plangebied en de rest van de Holtesch tot de dekzandwelvingen. De Holtesch maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zie figuur 10. Op circa 3,5 kilometer afstand is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied gelegen, het Drentsche Aa gebied.
Figuur 10: Ligging plangebied Holtesch in Natuurnetwerk Nederland (www.atlasleefomgeving.nl)
Archeologie
Het plangebied is gelegen in een gebied met een bijzonder hoge archeologische verwachtingwaarde en is aangewezen als archeologisch monument. Om deze archeologische waarden te beschermen gelden op grond van het bestemmingsplan strenge regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Op grond van de bestemmingsregels is een omgevingsvergunning vereist voor onder meer:
De benodigde vergunning kan slechts verleend worden wanner er voldoende archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en er aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeoloogische- of cultuurhistorische waarde, of er voldoende maatregelen zijn getroffen tot behoud en bescherming van de aanwezige waarden.
Cultuurhistorie
Essen zijn kenmerkend voor het landschap van Drenthe. De essen zelf zijn doorgaans nog goed terug te zien in het landschap, maar kenmerkende elementen als houtwallen en esrandbossen zijn als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw veelal verdwenen. In voorliggend plan wordt een verdwenen esrandbos weer hersteld.
In voorliggend plan zijn stedenbouwkundige waarden niet aan de orde. Het plangebied kent geen bebouwing en maakt ook geen nieuwe bebouwing mogelijk.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over kleinschalige lokale ontwikkelingen als voorliggend. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals genoemd in de NOVI, maar past wel binnen de doelen van de NOVI.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt circa 0,7 hectare bos gerealiseerd en worden verder geen nieuwe wooneenheden toegevoegd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In voorliggend plan is met realisatie van 0,7 hectare (esrand)bos geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling'. De ladder voor duurzmane verstedelijking is niet van toepassing
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe.
Met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 wordt invulling gegeven aan de strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. De provincie heeft in de omgevingsvisie de volgende missie gesteld: 'Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passen bij deze kernkwaliteiten'.
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het is van provinciaal belang dat deze kwaliteiten behouden blijven, en waar mogelijk verder ontwikkeld worden. Hierbij gaat het om landschap, natuur, cultuurhistorie, archeologie, aardkundig erfgoed en rust (stilte en duisternis). Daarnaast zet de provincie in op robuuste systemen; nieuwe ontwikkelingen hebben geen significant effect op het functioneren van de hoofdfuncties natuur, landbouw, water en de sociaaleconomische functies wonen, werken, energie, recreatie, toerisme, bodem en ondergrond en mobiliteit. De provincie streeft naar ontwikkelingen die bijdragen aan de robuustheid van de systemen.
Hieronder wordt nader ingegaan op de relevante aspecten uit de omgevingsvisie, deze worden vervolgens toegespitst op de voorgenomen ontwikkeling.
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Landschap is één van de zes kernkwaliteiten van Drenthe. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld past bij de (ontwikkelings-)geschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
Onze doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn het behouden en versterken van:
Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:
Drenthe is rijk aan karakteristieke en vaak unieke natuur, zowel binnen als buiten de bekende natuurgebieden. Er leven nog veel soorten die elders schaars zijn of zelfs verdwenen. Dat geeft een grote verantwoordelijkheid om goed voor die natuur te zorgen, voor de natuur zelf, maar ook voor onze toekomst!
Beleven, benutten en beschermen
Het landschap en de natuur worden door velen ervaren als een aangename leefomgeving en een goed vestigingsklimaat. Daarvan profiteren onder andere de toeristische sector, de landbouw en het waterbeheer, waar waterdoelen en ecologische doelen elkaar vaak versterken. De natuur in Drenthe wordt beschermd om de biodiversiteit in stand te houden en te versterken. Er wordt gezocht naar combinaties met andere functies, waardoor derden mee kunnen helpen om het natuurnetwerk beter te laten functioneren.
De provincie streeft naar natuurinclusieve groei door duurzame landbouw te bevorderen en ruimte te bieden aan een duurzame recreatief-toeristische sector. Andere sectoren worden uitgenodigd om met plannen te komen die goed zijn voor de economie van Drenthe en goed zijn voor de natuur. Drenthe kan zich hiermee in brede zin profileren. Naarmate het natuurnetwerk meer robuust en vitaal is, zijn er meer mogelijkheden voor combinaties met andere functies. Dit vraagt per gebied een afweging, waarbij de aard en schaal van een gebied, de aanwezige natuurwaarden, de ruimte in de (inter-)nationale regelgeving en het soort initiatief het verschil maken.
Beschermen, beleven en benutten moeten in balans zijn, waarbij het uitgangspunt is dat beleven en benutten niet ten koste gaan van de natuur, de biodiversiteit en de potentiële waarden van de natuur. Immers als we de natuur onvoldoende beschermen, dan valt er ook niets meer te beleven en te benutten.
Beschermen
Bescherming van natuur vindt primair plaats via de landelijke wet- en regelgeving. Bij maatschappelijk gewenste ruimtelijke ingrepen in de natuur moet vanuit dit beschermingskader getoetst worden of en op welke wijze gewenste ruimtelijke ingrepen al dan niet kunnen plaatsvinden. Natuur is een kernkwaliteit en daarmee een provinciaal belang waarop initiatieven van derden beoordeeld worden. Het doel daarbij is altijd om een kernkwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken in combinatie met het realiseren van een initiatief.
Beleven
Actief zijn in de natuur ondersteunt een goede gezondheid en welbevinden. Door een toename van natuurbeleving groeit de actieve betrokkenheid bij natuur en landschap. Daarnaast is educatie en voorlichting nodig om de waarden van natuur onder de aandacht te brengen en draagvlak voor de natuur te vergroten. Uit onderzoek blijkt dat de natuur en het gevarieerde landschap in Drenthe door veel mensen worden bezocht. Slechts een beperkte groep komt voor de hoogwaardige natuurgebieden van Drenthe, terwijl het overgrote deel vooral de afwisseling en de rust waardeert. Dit is een gegeven dat bij het in stand houden en verbeteren van de beleefbaarheid van de Drentse natuur een rol moet spelen.
Benutten
Diverse maatschappelijke trends kunnen inspireren tot een prachtige combinatie van natuur en economie, die voor beide sectoren winst op kunnen leveren. Dit soort combinaties zien we al ontstaan en willen we graag bevorderen. Zo kan natuur in de transformatie naar een biobased economy bijdragen als leverancier van grondstoffen voor chemie, energie en farmacie. Klimaatverandering leidt tot de aanwijzing van waterbergingsgebieden en buffergebieden. Dit gaat vaak samen met natte natuur. Ook CO2 vastlegging (bosuitbreiding of vernatting) en het tegengaan van veenoxidatie laat zich goed combineren met natuur.
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe wij onze leefomgeving ervaren. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarvoor heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin twee sturingsniveaus. Daarnaast heeft de provincie een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. De gebieden van de Koloniën van Weldadigheid, waarvan er een aantal in Drenthe liggen, worden daarnaast van internationaal belang geacht. Deze gebieden zijn sinds 2021 UNESCO Werelderfgoed. De leefomgeving, en dus ook ons cultuurlandschap, ontwikkelt zich tegelijk voortdurend en verandert mee met de grote opgaven van deze tijd. De provincie zet cultuurhistorie integraal in als ontwikkelfactor bij de ruimtelijke, economische en maatschappelijke opgaven, zoals krimp en leefbaarheid, duurzame energie, klimaatadaptatie, toekomstbestendige landbouw en vrijetijdseconomie.
Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota ‘Cultuurhistorisch Kompas Drenthe’. Twee doelstellingen staan hierin centraal:
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor het bepalen welke onderdelen van provinciaal belang zijn heeft de provincie de volgende criteria toegepast:
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. In het Cultuurhistorisch Kompas onderscheid de provincie drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Deze drie sturingsniveaus zijn conform de Omgevingswet beleidsneutraal vertaald naar twee sturingsniveau's: Betrekken bij en Rekening houden met.
Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe. Archeologiebeleving en -beoefening is in Drenthe een geliefde vrijetijdsbesteding voor jong en oud. De hunebedden zijn samen met de vele andere archeologische monumenten belangrijke trekpleisters voor toerisme en recreatie. Karakteristiek voor de provincie zijn de vele routes die dit erfgoed ontsluiten en verbinden met het omringende landschap.
Archeologie houdt zich bezig met de reconstructie van oude culturen door middel van het bestuderen van materiële overblijfselen hiervan. Daarbij gaat het om alles wat de mens ooit heeft achtergelaten, bijvoorbeeld restanten van huizen, begraafplaatsen, wapens, sieraden, huisraad, afval en voedselresten. Deze overblijfselen kunnen duizenden jaren oud zijn of slechts een paar honderd jaar. Tegenwoordig wordt ook archeologisch onderzoek gedaan naar in de bodem aanwezige overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog.
Archeologische hoofdstructuur
De provinciale archeologische hoofdstructuur is opgebouwd uit bekende, zichtbare én onzichtbare archeologische vindplaatsen en gebieden, waar een beredeneerde verwachting is op het aantreffen van archeologische vindplaatsen, de zogenaamde archeologische verwachtings- gebieden. Samen vormen zij de essentiële bouwstenen die nodig zijn om het verhaal van de regionale bewoningsgeschiedenis te kunnen (blijven) vertellen, voor nu en voor toekomstige generaties. De Archeologische Hoofdstructuur heeft doorwerking in de Provinciale Omgevingsverordening. Het beschermingsbeleid dat aan de Archeologische Hoofdstructuur is gekoppelt, is destijds in samenwerking met gemeenten, uitgewerkt in de eerste versie van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaarten. Deze zijn het uitgangspunt geweest voor de omgang met het provinciaal belang en de Kernkwaliteit Archeologie.
Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de archeologische waarde en verwachting van de locatie en het vrijstelllingenbeleid. Op hoofdlijnen betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een archeologische verwachting, die valt onder het provinciaal belang archeologie, een onderzoeksvraagstelling tot maximaal 1000 m2 mogelijk is. Voor bekende archeologische vindplaatsen van provinciaal belang geldt geen onderzoeksvrijstelling.
De provincie maakt onderscheid tussen de volgende beschermingsniveau's voor de kernkwaliteit archeologie:
De identiteit van Drenthe en het Drentse landschap wordt sterk bepaald door het natuurlijke bodem- en grondwatersysteem. Dit systeem wordt ook wel aardkundig landschap genoemd en is en wordt gevormd in een samenspel tussen klimaat, natuur en mens. Daar waar onder de kernkwaliteit ‘Landschap’ het waarneembare deel van de aarde wordt verstaan, bepaald door natuur en cultuur, gaat het bij het aardkundige landschap ook en vooral om de natuurlijke ondergrond, zowel zichtbaar (reliëf, vormen) als onzichtbaar (ondergrond, bodemopbouw).
Het gevarieerde aardkundige landschap ontstond onder invloed van tektoniek, ijs, water, wind, natuur en tenslotte menselijk handelen. Het is de informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Het natuurlijke bodem- en grondwatersysteem draagt bij aan landschappelijke diversiteit en biodiversiteit, een aantrekkelijke omgeving om te wonen en te recreëren, het opvangen van de effecten van klimaatverandering en behoud van informatiewaarde over het verleden.
De provincie maakt onderscheid tussen zes aardkundige hoofdlandschappen, met kenmerkende aardkundige elementen, bestaande uit bijvoorbeeld stuwwallen, dekzandruggen en beekdalen. Aardkundige monumenten zijn goede voorbeelden van die elementen. Tezamen vertellen zij het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van de Drentse ondergrond vanaf de laatste drie ijstijden tot heden.
Kenmerkende aardkundige elementen, de opbouw van de ondergrond (bijvoorbeeld de aanwezigheid van keileem en het voorkomen van bijzondere bodems) en actieve geologische processen (bijvoorbeeld meandering en zandverstuiving) beschouwen wij als aardkundig erfgoed.
De zes aardkundige hoofdlandschappen zijn:
Figuur 11: Aardkundige hoofdlandschappen omgevingsvise Drenthe
Voor het aardkundige erfgoed kent Drenthe drie beschermingsniveau's:
Rust
In Drenthe wordt rust nog ervaren. Op veel plekken is het stil. Rust en stilte zijn kwaliteiten die in de huidige maatschappij steeds moeilijker te vinden zijn. De provincie wijst twaalf gebieden aan als stiltegebied. Deze vallen veelal volledig binnen bestaande natuurgebieden. Het aanwijzen van stiltegebieden is een wettelijke taak vanuit de Omgevingswet en het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. Het aanwijzen van stiltegebieden wordt specifiek gedaan om de mens de mogelijkheid te bieden zich terug te kunnen trekken en de rust te ervaren. Ontwikkelingen die dit aspect aantasten kunnen dan ook zonder meer niet worden toegestaan.
De stilte in deze gebieden is van provinciaal belang. Het doel van de provincie is om de stilte in deze gebieden te behouden door geen ontwikkelingen toe te staan die de rust verstoren. Deze gebieden worden zo goed mogelijk beschermd tegen verstoring. Het woord ‘stilte’ betekent niet dat er helemaal geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, vallen hier niet onder.
Een stiltegebied als onderdeel van de kernkwaliteit rust biedt kansen voor (nieuwe) ontwikkelingen in Drenthe. Daarbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij deze kwaliteit, deze zoveel mogelijk in stand houden en daar waar mogelijk, zelfs verbeteren.
Duisternis
Duisternis is van belang voor zowel mens, plant als dier. Uit onderzoek blijkt dat het in bijna de helft (47%) van de provincie Drenthe donker genoeg is om de Melkweg goed te kunnen zien. In de Natura 2000-gebieden en in de Nationale Parken Dwingelderveld, Drents-Friese Wold en Drentsche Aa zet de provincie in op het behouden van de duisternis. Deze gebieden wenst de provincie de hoogste bescherming tee bieden. De belangrijkste bronnen van lichthinder vallen onder de bevoegdheid van de gemeenten. Te denken valt aan openbare verlichting, glastuinbouw, open melkstallen, sportveldverlichting, terreinverlichting, sierverlichting en reclameverlichting. De provincie onderzoeken samen met de Drentse gemeenten welke mogelijkheden er zijn om lichthinder terug te dringen en duisternis te bevorderen. Dit draagt ook bij aan energiebesparing.
Duisternis als onderdeel van de kernkwaliteit rust biedt kansen voor (nieuwe) ontwikkelingen in Drenthe. De provincie wil de specifieke kwaliteit van duisternis benutten als basis voor het ontwikkelen van (nieuwe) activiteiten. Deze activiteiten kunnen zich richten op het beleven van Drenthe, maar ook het ontwikkelen van bedrijvigheid buiten de sector vrijetijdseconomie (VTE). Daarbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij deze kwaliteit en deze zoveel mogelijk in stand houden en, daar waar mogelijk, zelfs verbeteren.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Kernkwaliteit Landschap
Figuur 12: Uitsnede kaart kernkwaliteit landschap (Actualisatie Omgvingsvisie Drenthe 2022)
De Holtesch is deels aangewezen als es, met uitzondering van het westelijke deel waar het plangebied is gelegen. Het deel waar het plangebied is gelegen is aangewezen als 'Esdorpenlandschap'. Voor het landschapstype 'Esdorpenlandschap' zijn van provinciaal belang de essen met kenmerkende open ruimtes die zijn omgeven met esrandbeplanting en de onbebouwde beekdalen met kleinschalige beplantingsstructuren. Het beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en het behouden van de karakteristieken van het beekdal.
In voorliggend initiatief wordt een verdwenen esrandbos terug gebracht, een ontwikkeling die past binnen de doelen voor de kernwaarde landschap zoals gegeven in de omgevingsvisie.
Kernkwaliteit Natuur
Figuur 13: Uitsnede kaart kernkwaliteit natuur (Actualisatie Omgvingsvisie Drenthe 2022)
De gehele Holtesch, inclusief het plangebied voor het esrandbosje, is gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een robuuste, samenhangende structuur van natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen en agrarische gebieden met hoge natuurwaarden. Met het NNN zet de provincie in op het instandhouden en versterken van de biodiversiteit door het verbinden van natuurgebieden en het slechten van barrières, herstel en verbetering van milieucondities en het benutten van slimme combinaties met andere beleidsopgaven.
In voorliggend plan wordt binnen het NNN circa 0,7 hectare landbouwgrond omgevormd tot esrandbos, een ontwikkeling die bij draagt aan het versterken van het NNN door uitbreiding van het oppervlak (nieuwe) natuur.
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
Figuur 14: Uitsnede kaart kernkwaliteit cultuurhistorie (Actualisatie Omgvingsvisie Drenthe 2022)
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'velden en beekdalen van Centraal Drenthe' waar het sturingsniveau 'betrekken bij' geldt. In dit gebied is het herkenbaar houden van de samenhang van bos- en heidegebieden met nabij gelegen esdorpen richtinggevend.
De realisatie van voorliggend intitiatief brengt een verdwenen esrandbos terug. Essen en esrandbosjes zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat een esrandbos ook tot cultuurhistorisch element maakt wat hersteld wordt.
Kernwaarde Archeologie
Figuur 15: Uitsnede kaart kernkwaliteit archeologie (Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022)
De gehele Holtesch heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Eventuele archeologische waarden dienen in situ behouden te blijven. In het kader van de realisatie van voorliggend plan is er, aansluitend bij de omgevingsvisie, archeologisch onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid van archeologische waarden ter plaats van het plangebied. Zie hiervoor 4.10 Archeologie en cultuurhistorie van deze toelichting.
Kernkwaliteit aardkundig erfgoed
Figuur 16: Uitsnede kaart kernkwaliteit aardkundige waarden (Actualisatie Omgvingsvisie Drenthe 2022)
De Holtesch kent deels een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden en deels, ter plaatse van het plangebied, het beschermingsniveau middel. Aardkundige waarden vormen een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Het behoud van de aardkundige karakteristieken is het uitgangpsunt. Voorliggend initiatief past binnen het uitgangspunt van het behouden van aardkundige waarden, de kenmerkende bodemopbouw van de es wordt niet verstoord door de realisatie van het esrandbos.
Conclusie
Voorliggend intiatief is passend binnen de uitgangspunten van de verschillende kernkwaliteiten zoals benoemd in de omgevingsvisie. In paragraaf 4.10 Archeologie en cultuurhistorie wordt de archeologische waarde van het plangebiedd beschreven.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd. Om dit te bewerkstelligen bevat de omgevingsverordening zowel rechtstreeks werkende regels als instructieregels voor gemeenten met onder meer vereisten voor bestemmingsplannen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op basis van de ligging van het plangebied zijn onderstaande artikelen uit de Omevingsveroedening van toepassing:
Artikel 2.28 Natuurnetwerk Nederland
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een esrandbos op agrarische grond binnen het NNN (zie figuur 13). Daarmee zorgt het initiatief voor versterking van het NNN. Wezenlijke kenmerken en waarden blijven behouden of worden versterkt. Doordat de agrarische gronden reeds deel uit maken van het NNN blijft het oppervlak gelijk, maar wordt er wel meer natuur toegevoegd.
Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten
Het plangebied is gelegen in een gebied waar in de omgevingsverordening archeologie (zie figuur 15), aardkundige waarden (zie figuur 16) en cultuurhistorie (zie figuur 14) als kernkwaliteiten zijn aangewezen. Archeologisch onderzoek zal moeten aantonen hoe voorgenomen ontwikkeling zich verhoudt tot de (mogelijk) aanwezige archeologische of aardkundige waarden, zie hiervoor paragraaf 4.10 Archeologie en cultuurhistorie . Esrandbosjes zijn van oudsher een onderdeel van een es. Het herstel van een verdwenen esrandbosje herstelt een cultuurhistorisch element.
Figuur 17: Uitsnede kaart Provinciale omgevingsverordening - Kernkwaliteit Landschap
Artikel 2.27 Nationaal Park Drentsche Aa
De Holtesch is deels aangewezen als beschermde es , dit geldt echter niet voor het plangebied voor het te herstellen esrandbos. Voorliggend initiatief is derhalve niet in strijd met het beschermen van de es als kernkwaliteit van het landschap. Wel is het plangebied onderdeel van het Nationaal Park Drentsche Aa. De realisatie van voorliggend initiatief is niet in strijd met het behoud en versterken van het landschap en is derhalve niet strijdig met het de omgevingsverordening
Op 2 juni 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Midden-Drenthe vastgesteld, een ruimtelijke visie met een link naar gezondheid die de beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving op lange termijn vastlegd. In de omgevingsvisie werkt de gemeente met de volgende centrale thema's; landschap, leefbaarheid, gezondheid en duurzaamheid. Per thema worden kernambities geformuleerd en welke opgaven er liggen.
Landschap
Voor landschap is de kernambitie om te streven naar een divers landschap waarin geïntegreerde combinaties en meer samhang tussen landbouw, natuur en recreatie voorop staan. De belangrijkste opgaven zijn:
Leefbaarheid
De kernambitie is het streven naar een leefbare omgeving, zowel in de dorpen als in het buitengebied. De opgaven voor het thema leefbaarheid hebben met name betrekking op zaken als wonen, voorzieningen, onderwijs en bereikbaarheid en mobiliteit. In het kader van voorliggend plan zijn deze aspecten niet relevant.
Gezondheid
De kernambitie voor het thema gezondheid is het streven naar een gezonde leefomgeving door het bevorderen en faciliteren van veiligheid, beweging en ontmoeting. De relevante opgave voor dit thema is het waarderen van de natuur en het beleefbaar en bereikbaar en toegankelijk maken ervan.
Duurzaamheid
De kernambitie voor duurzaamheid is het streven naar een toekomstbestendig Midden-Drenthe waarbij de fysieke leefomgeving wordt afgestemd op klimaatverandering, materialen en afval circulair zijn, energie wordt bespaard en duurzaam opgewekt. Ook zet de gemeente in op een vitale bodem die in staat is om klimaatverandering het hoofd te bieden. Relevante opgaven zijn:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Figuur 18: Uitsnede kaart Omgevingsvisie Midden-Drenthe, deelgebied Beken- en Essengebied Midden-Drenthe Noord
Het plangebied is gelegen in het Beken- en Essengebied Noord. Dit gebied kenmerkt zicht als een divers gebied met veel bossen en recreatie mogelijkheden. Ook voor erfgoed is het een hoogwaardig gebied met onder meer Kamp Westerbork en het dorp Orvelte. Herkenbaarheid en ruimtelijke kwaliteit zijn essentieel voor recreatie en toerisme. Erfgoed is de drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Waar mogelijk worden cultuurhistorische waarden versterkt. Om de herkenbaarheid en kwaliteit van het landschap te versterken zet de gemeente in op het versterken van de verschillende landschapstypen; het behoud van open ruimtes en het versterken van es- en beekdalrand beplanting. Ook faciliteert de gemeente initiatieven om natuurgebieden te herstellen of te versterken.
Conclusie
Voorliggend initiatief is passend bij de door gemeente Midden-Drenthe gestelde ambities uit de omgevingsvisie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de relevante beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1 Wro dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Ofwel kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten in relatie tot de ontwikkeling op de locatie Zwiggelterweg W214 te Hooghalen.
Op 18 december 2020 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel de 'vergewisplicht' genoemd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst een MER-beoordelingsplicht geldt. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond'.Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er wordt in voorliggend plan circa 0,7 hectare landbouwgrond omgevormd tot esrandbos, waardoor de ontwikkeling ruimschoots onder de drempelwaarden van de onderdeel D blijven.
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De locatie is in het verleden altijd in gebruik geweest als agrarische landbouwgrond. Ter plaatse van het adres Zwiggelterweg 1 te Hooghalen is een woning aanwezig, deze maakt echter geen deel uit van de voorgenomen ontwikkeling. Ter plaatse van de te ontwikkelen locatie zijn geen bodembedreigende activiteiten uitgevoerd. Wel kunnen er mogelijk dammen, oude weggetjes of slootdempingen aanwezig zijn. De grond ter plaatse van dergelijke locaties kan mogelijk verontreinigd zijn. Indien er bodembedreigende activiteiten (dammen, oude weggetjes of slootdempingen, etc.) aanwezig zijn en er vinden ter plaatse graafwerkzaamheden plaats, dan dient hier in het kader van de Wet bodembescherming een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
In voorliggend plan wordt geen bestemming toegevoegd waarbij bodemverontreiniging een belemmerende factor kan zijn. Ook maken grondwerkzaamheden vooralsnog geen deel uit van de geplande werkzaamheden. Wanneer er wel grondwerkzaamheden uitgevoerd zullen worden ter plaatse van bodembedreigende activiteiten, dan zal bodemonderzoek uitgevoerd worden. Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet enkel in realisatie van een esrandbos. Er wordt met de bestemming 'natuur' geen geluidsgevoelige bestemming toegevoegd. Het aspect geluid is derhalve niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.
In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet slechts in de realisatie van circa 0,7 hectare (esrand)bos. Er kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe (vastgesteld 28 januari 2021) is vastgelegd dat de minimale afstanden zoals gegeven in de Wet geurhinder en veehouderij worden aangehouden.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet niet in de toevoeging van een geurgevoellig object of bestemming. Het aspect geur kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'natuur' is niet milieubelastend voor de omgeving.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het aspect bedrijven en milieuzonering kan buiten beschouwing worden gelaten aangezien voorliggend plan niet voorziet in de toevoeging van een milieubelastende functie en/of milieugevoelige functies.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats (buiten de inrichting of langs een transportroute of een buisleiding), uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats (langs een inrichting, een transportroute of een buisleiding) zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval (binnen de inrichting of op de transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is (Bevi, artikel 1 [3]; Bevt, artikel 1 [1]; Bevb, artikel 1 [2]).
Bij het beoordelen van gevaarlijke locaties gaat het Rijk uit van een basisnorm: het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof mag voor omwonenden niet hoger zijn dan één op de miljoen per jaar. Dat betekent dat op een bepaalde plek een omwonende geen grotere kans op zo’n ongeluk mag hebben dan één op de miljoen per jaar.
(Bevi, artikel 8 [3]; Bevt, artikel 4 [1]; Bevb, artikel 11 [2]).
De omvang van het risico is een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, hoe kleiner het risico. De diverse niveaus van het plaatsgebonden risico worden geografisch weergegeven door zogenaamde isorisicocontouren (lijnen) om een risicovol object of een transportas van gevaarlijke stoffen. Daarbij verbindt elke lijn plaatsen in de omgeving van een risicovol object of een transportas met een even hoog plaatsgebonden risico.
Voor kwetsbare objecten (bijv. een woning of een school) geldt een grenswaarde van PR 10-6 /jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijv. een sporthal) geldt een richtwaarde van PR 10-6/jaar. De grenswaarden moeten bij de uitoefening van een aangewezen wettelijke bevoegdheid in acht worden genomen, terwijl met richtwaarden zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden (Bevi, artikel 8 [3]; Bevt, artikel 4 [1]; Bevb, artikel 11 [2]).
Afwijking van een richtwaarde is bij alle beperkt kwetsbare objecten mogelijk vanwege zwaarwegende belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ordening en economie (verder te noemen ‘gewichtige redenen’).
Afwijking is op grond van de Handleiding Besluit externe veiligheid inrichtingen bladzijde 99 [5] tevens toegestaan bij het opvullen van kleine open gaten in het bestaand stedelijk gebied of vervangende nieuwbouw in het kader van de herstructurering van stedelijk gebied.
Afwijking is primair een verantwoordelijkheid van het ter zake van een besluit aangewezen bevoegde gezag. Daarbij dient voorafgaand overleg met alle betrokken bestuursorganen plaats te vinden. In de motivering bij het betrokken besluit moet het bevoegd gezag aangeven waarom wordt afgeweken van de norm.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van aanwezigheid in het invloedsgebied (van een inrichting of van een transportroute) en een ongewoon voorval (binnen die inrichting of langs die transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is (Bevi, artikel 1 [3]; Bevt,artikel 1 [1]; Bevb, artikel 1 [2]).
Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute (ook bij buisleidingen) aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de risicobron. Dit laatste geldt ook voor inrichtingen.
Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar en op de horizontale as het aantal doden logaritmisch is weergegeven.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment (geldt ook voor buisleidingen) gemeten per kilometeren per jaar:
(Bevt, artikel 1 [1]; Bevb, artikel 12 [2]).
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij inrichtingen is per inrichting gemeten en per jaar:
(Bevi, artikel 12 [3]).
Bij de toetsing moet worden bezien of de kans per inrichting of per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan bovengenoemde oriëntatiewaarden. Deze oriëntatiewaarden gelden in alle situaties.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Figuur 19: Uitsnede kaarten Transport gevaarlijke stoffen wegen, spoor, water, verkeer en buisleidingen + veiligheids informatie milieubelastende activiteiten (www.atlasleefomgeving.nl)
Ten westen van het plangebied loopt een buisleiding (gas) tussen de Zwiggelterweg en de spoorlijn. De spoorlijn zelf is eveneens transportroute voor gevaarlijke stoffen. Voorliggend plan voorziet niet in de toevoeging van een gevoelig object of bestemming waarbij rekening dient te worden gehouden met externe veiligheid.
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met behulp van een watertoets op de website www.dewatertoets.nl is het plan getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij waterschap Drents Overijsselse Delta.
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerprogramma 2022 - 2027. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde documenten zijn te raadplegen via www.wdodelta.nl.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Voorliggend plan voorziet enkel in de realisatie van circa 0,7 hectare bos.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit de digitale watertoets, zie Bijlage 1 van deze toelichting, is gebleken dat er bij voorgenomen ontwikkeling sprake is van de 'geen belang' procedure bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het aspect water kan verder buiten beschouwing worden gelaten.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van circa 0,7 hectare bos op grond die tot op heden in landbouwkundig gebruik is. Er is derhalve geen sprake van toename van verhard oppervlak of andere aspecten waar in het kader van klimaatadaptatie rekening mee dient te worden gehouden. Wel kan gesteld worden dat voorgenomen ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan klimaatadaptatie door het, al is het in beperkte mate, vergroten van het oppervlak aan bos.
Om de archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen is in februari 2023 door RAAP verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het uitgangspunt voor dit onderzoek wordt gevormd door het wettelijk en beleidsmatig kader voor de ruimtelijke ordening en monumentenzorg. De gemeente is de bevoegde overheid die een besluit zal nemen over hoe om te gaan met de eventueel aanwezige archeologische waarden. Volgens het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022 gelden voor het plangebied de dubbelbestemming ‘waarde - archeologie 1’ en 'waarde - archeologie 2'. Hierbij moet onderzoek uitgevoerd worden bij ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 cm. Het te onderzoeken gebied maakt onderdeel uit van een AMK-terrein met een hoge archeologische waarde (monumentnummer 9551). Het gaat om een nederzettingsterrein met daarin sporen van middeleeuwse bewoning. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is daarom verplicht conform het vigerend beleid. Zie Bijlage 2 van deze toelichting voor het volledige rapport van dit onderzoek.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Gezien eerdere vondsten van aardewerk uit de late middeleeuwen tot nieuw tijd in de zuidoosthoek van het plangebied, wordt de kans op vondsten uit deze periode het grootst geacht. Deze resten worden in de top van het dekzand verwacht. Eventuele restanten van een esdek zullen een conserverende werking hebben gehad op eventuele archeologische resten.
Uit de resultaten van het booronderzoek is gebleken dat de verstoringsdiepte (inclusief bouwvoor) binnen het plangebied varieert tussen 0,32 en 0,82 m -mv (15,65 en 16,89 m +NAP). In die delen van het plangebied die buiten de dobbe liggen is de bodem vrijwel overal verstoord tot in het gele dekzand. Het archeologisch vondstniveau (de top van het dekzand) is hier niet meer aanwezig. In het gele dekzand zouden nog wel (onderkanten van) archeologische sporen aanwezig kunnen zijn. In één boring aan de oostzijde van het plangebied (boring 5) is onder de bouwvoor een intact podzolprofiel aangetroffen.
Ter plaatse is zowel het archeologisch vondst- als sporenniveau nog aanwezig. Gezien de resultaten van de overige boringen is de zone met een intact vondstniveau echter zeer beperkt. Ter plaatse van de dobbe zelf is geen dekzand aangetroffen, hier reikt de verstoring (vermoedelijk eendempingspakket) tot in de fluvioperiglaciale afzettingen. Ter plaatse is geen archeologisch relevant niveau aanwezig. Ook heeft de dobbe geen paleobotanische waarde, aangezien er geen organische vullingen (meer) aanwezig zijn.
Net buiten het plangebied (in boring 2) is onder de bouwvoor nog een esdekrestant aanwezig met daaronder het gele dekzand. Onder het esdek kunnen nog archeologische sporen worden verwacht. Binnen het plangebied zelf is geen esdek (meer) aanwezig.
Hoewel in het hele plangebied in het gele dekzand nog archeologische sporen kunnen worden verwacht (en lokaal nog een archeologisch vondstniveau), wordt gezien de geringe ingrepen (de graafwerkzaamheden beperken zich tot de bouwvoor (maximaal 0,3 m -mv)) vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De graafwerkzaamheden reiken niet tot in het archeologisch relevante niveau. Vervolgonderzoek zou daardoor destructiever zijn voor de eventueel aanwezige archeologische resten dan de geplande ingrepen zelf.
In het verleden heeft binnen het gehele plangebied reeds bos gestaan, de nieuwe bomen zullen met hun wortels vermoedelijk dan ook niet tot extra schade leiden bij een eventueel onderliggende archeologische vindplaats. Mochten in de toekomst binnen het plangebied alsnog graafwerkzaamheden worden uitgevoerd die reiken tot in het natuurlijke (al dan niet afgetopte) dekzand dan dient in overleg met de bevoegde overheid te worden bepaald of voor deze werkzaamheden alsnog gravend archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Geadviseerd wordt dan ook om de dubbelbestemming ‘waarde - archeologie 1’ voor het plangebied te handhaven. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden alsnog onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' blijven in voorliggend plan gehandhaafd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan of wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De Holtesch kan gezien worden als een element van cultuurhistorische waarde. Esrandbeplanting en esrandbosjes waren van oudsher hier onlosmakelijk mee verbonden. Als gevolg van schaalvergroting in de landbouw zijn dergelijke elementen echter in grote mate verloren gegaan. Het in voorliggend plan te herstellen esrandbos is echter reeds in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Door het esrandbosje terug te brengen in het landschap wordt een cultuurhistorisch element terug gebracht in het landschap.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet Natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
De voorgenomen ontwikkeling is door een bevoegd ecoloog van Land van Ons zelf getoetst aan de Wet natuurbescherming, zie Bijlage 3 van deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegven.
Soortenbescherming
Het plangebied is tot op heden in agrarisch gebruik en is zodoende geen leefgebied voor beschermde plant- of diersoorten. De akkers zijn hoogstens foerageergebied voor algemene soorten zoals hazen en reeën en mogelijk ook beschermde soorten als de wolf en de das. Van de das zijn graafsporen gevonden in het perceel ten zuiden van het plangebied. Er kan gesteld worden dat de realisatie van het esrandbos juist eeen verbetering is voor het leefgebied van alle in en om het plangebied aanwezige diersoorten en mogelijkheden biedt voor het vergroten van de biodiversiteit.
Gebiedbescherming
Niet stikstof-gerelateerde effecten:
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied. Op circa 3,5 kilometer afstand is het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied gelegen (Drentse Aa). De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Om de stikstof-gerelateerde effecten inzichtelijk te maken is een notitie opgesteld ter onderbouwing van de effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Zie tevens 4.12 voor een verdere toelichting op het aspect stikstof.
Bescherming houtopstanden
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Er worden enkel bomen geplant. Bescherming van houtopstanden is derhalve niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN kent geen externe werking zoals bij Natura 2000 wel het geval is. Het doel van het NNN is het het beschermen en ontwikkelen van de wezenlijke kenmerken van natuurgebieden. De realisatie van voorliggend plan zorgt voor omvorming van akkerland binneen het NNN tot bos en heeft derhalve geen negatieve effecten op het NNN. Een nadere toetsing aan het NNN beleid wordt hierom niet noodzakelijk geacht.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor voorliggend plan. Er wordt akkerland omgevormd tot bos. Dit heeft geen negatieve effecten voor beschermde plant- of diersoorten of beschermde gebieden. Het kan juist gezien worden als een kwaliteitsimpuls voor de aanwezige natuurwaarden op en rond de Holtesch. Bij uitvoering van de werkzaamheden zal echter wel rekening moeten worden gehouden met algemene zorgplichten, zoals het in acht nemen van het broedseizoen (1 maart t/m 15 juli).
Ontwikkeling van bos op landbouwgrond zal door het staken van de bemesting automatisch leiden tot een positief effect ten aanzien van de stikstofdepositie. Zie tevens 4.12 voor een verdere toelichting op het aspect stikstof.
Beoordelingsplicht
Binnen Natura 2000 worden de meest waardevolle natuurgebieden in Europa beschermd om de hierin voorkomende biodiversiteit te behouden. Om deze biodiversiteit te beschermen is in 1979 de vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de habitatrichtlijn. Alle Europese lidstaten wijzen specifieke vogelrichtlijn of habitatrichtlijngebieden aan als onderdeel van deze Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen bepaald van doelsoorten of habitattypen welke gericht zijn op het behouden, uitbreiden of verbeteren van deze soorten of habitattypen. De bescherming van deze vogel- en habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland juridisch vertaalt in de Wet natuurbescherming. Bij nieuwe plannen en projecten is het van belang dat deze instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden niet negatief worden aangetast. Eén van de mogelijkheden waarbij sprake is van aantasting van deze instandhoudingsdoelen is via stikstofdepositie. Stikstofdepositie veroorzaakt vermesting en verzuring op habitattypen binnen Natura 2000-gebieden en kan ervoor zorgen dat instandhoudingsdoelen niet worden gehaald. Een onderbouwing van de stikstofdepositie dient uit tewijzen of de voorgenomen plannen een significante stikstofdepositie veroorzaken op habitattypen van veelal omliggende Natura 2000-gebieden
Als de stikstofdepositie op de habitattypen en leefgebieden van soorten 0,00 mol/hectare is, is een negatief effect door stikstofuitstoot niet aan de orde en hoeft er geen vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, aangevraagd te worden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Aangezien het in voorliggend plan gaat om de ontwikkeling van bos op agrarische gronden kan gesteld worden dat er automatisch een afname van de stikstofdepositie zal zijn. Er is immers geen sprake meer van bemesting van de gronden waarbij ammoniak (NH3) vrijkomt.
Wanneer men stopt met menselijke activiteiten op een voormalig landbouwperceel zal uiteindelijk door het natuurlijk verloop van de successie bos ontstaan. Echter de meeste bossen in Nederland ontstaan door actief menselijk handelen. Zowel bij natuurlijkbos (gericht op biodiversiteit en natuurlijke processen) als productiebos (gericht op de productie van hout) heeft de aanleg van deze bossen veel overeenkomsten met de landbouw. Het zijn als het ware langjarige gewassen. De voorbereidingen op het planten en het planten zelf gebeurt met dezelfde machines en in dezelfde intensiteit zoals dit ook binnen het bestaande agrarisch gebruik plaatsvindt.Daar deze werkzaamheden ook voorkomen binnen het huidige agrarische gebruik is er geen sprake van een toename in stikstof uitstoot. Hiermee is een berekening van de aanlegfase niet aan de orde. Als bijkomend positief effect zal vanaf het moment van aanplant geen bemesting meer plaatsvinden.
In tegenstelling tot het huidige landbouwkundige gebruik zal er bij bosontwikkeling geen stikstofuitstoot plaatsvinden. Minder in aandeel zijn de jaarlijkse activiteiten als zaaien, oogsten en gewasbescherming. Maar in meerdere mate het niet langer bemesten van de bosgronden maakt dat bos een gegarandeerd positief effect op de stikstofuitstoot teweegbrengt. Bij het bemesten van landbouwgronden komt voornamelijk ammoniak NH3 vrij. Bij het bebossen zal deze bemesting komen te vervallen. Om inzichtelijk te maken wat deze jaarlijkse bemesting voor besparing behelst is gebruik gemaakt van de door Bij12 gepubliceerde standaardkengetallen per mestdeeleenheid. Het plangebied bevindt zich in mestdeelgebied 64. Voor dit deelgebied is een gemiddelde emissie vastgesteld van 16,46 kg NH3/ha/jaar. Voor het gehele project gebied geeft dit een vervolgens een emissie van 11,19 kg NH3/jaar.
Het onttrekken aan de landbouwkundige activiteit geeft zodoende een behoorlijke reductie van de emissie. Hierdoor zal bebossen van landbouwgrond altijd positief effect hebben in de gebruiksfase.
Er kan gesteld worden dat het ontwikkelen en in gebruik nemen van bosgrond niet tot nadelige gevolgen leidt voor omliggende N2000-gebieden. Daarentegen leidt dit zelfs tot een positief effect door het uitblijven van bemesting. Hiermee is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, niet aan de orde voor de desbetreffende werkzaamheden. Zie Bijlage 4 voor de complete onderbouwing.
Langs het plangebied loopt de doodlopende Zwiggelterweg, vanaf waar de percelen op de Holtesch te bereiken zijn. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een esrandbos en zorgt zodoende niet voor extra belasting van de Zwiggelterweg.
Voorliggend initiatief voorziet enkel in de realisatie van bos. Het aspect parkeren kan verder buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de realisatie van voorliggend plan worden er geen nieuwe in- en uitritten aangelegd, dit aspect kan verder buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de realisatie van voorliggend plan wordt er geen verlichting toegevoegd, dit aspect kan verder buiten beschouwing worden gelaten.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van circa 0,7 hectare bos, een functie die geen risico vormt voor het aspect gezondheid.
In het kader van dit bestemmingsplan is geen melding in het kader van het activiteiten besluit, een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming of een andere toestemmingsvereiste noodzakelijk.
Uit de toetsing aan relevante omgevingsaspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door aspecten uit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve hinder voor de directe omgeving.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Voorliggend plan voorziet in realisatie van bos op landbouwgrond in bezit van Land van Ons. Land van Ons heeft hiervoor reeds SKNL-subsidie toegekend gekregen waarmee de economische uitvoerbaarheid is gedekt.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 14 december 2023 tot 25 januari 2024 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
Land van Ons heeft vanaf het begin van de planvorming samengewerkt met betrokkenen uit de directe omgeving en heeft omwonenden in een vroeg stadium op de hoogte gebracht van het voornemen tot het aanleggen cq. herstellen van het esrandbos op de Holtesch. Het beheer en inrichtingsplan is door initiatiefnemers opgesteld samen met een direct aanwonende. Andere omwonenden of gebruikers van omliggende gronden zijn ook actief op de hoogte gesteld van het voornemen.
Tevens heeft Land van Ons tijdens de leden- en burenavond (augustus 2021) gepresenteerd aan de eigen leden en geïnteresserde omwonenden. Zie Bijlage 5 van deze toelichting voor het complete verslag van de participatie.
Het voorontwerp bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de provincie Drenthe, het waterschap Drents Overijsselse Delta en Gasunie. De vooroverlegpartners kunnen instemmen met het plan. Door het verlenen van de SKNL-subsidie is de provincie Drenthe reeds volledig op de hoogte gesteld van het voornemen. Zie Aanvraag SKNL van de toelichting voor de volledige SKNL aanvraag voor de aan Provincie Drenthe verstrekte informatie.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In de huidige situatie is er in het plangebied geen sprake van recht van overpad waarmee rekening gehouden dient te worden in het bestemmingsplan.
Voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden wordt een klicmelding uitgevoerd. Met deze melding wordt duidelijk welke kabels en leidingen er in het gebied aanwezig zijn, zodat er in de uitvoering rekening mee gehouden wordt.
Het plangebied is bereikbaar via de (doodlopende) Zwiggelterweg. Aangezien er in voorliggend plan enkel bos gerealiseerd wordt is bereikbaarheid voor hulpdiensten of huisvuildiensten verder niet aan de orde.
Bij de voorgenomen werkzaamheden zal waarschijnlijk geen sprake zijn van tijdelijke opslag van grond. Mocht dit wel het geval zijn, dan is er binnen het plangebied en de omliggende gronden in bezit van Land van Ons ruimschoots plaats voor.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3.1 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022 van de gemeente Midden-Drenthe.
In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" grotendeels en waar relevant overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw (esrand)bos. De voor Natuur aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan zoals extensief dagrecreatief medegebruik en voet- of fietspaden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" grotendeels en waar relevant overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw (esrand)bos. De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met archeologische waarden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" grotendeels en waar relevant overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw (esrand)bos. De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene beschreven. Het gaat om algemene bouw en gebruiksregels. Tevens zijn een aantal wijzigings en afwijkingsregels opgenomen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden de algemene gebiedsaanduidingen beschreven. Deze regels stellen aanvullende regels voor de aangewezen gebieden met het oog op onder meer water, natuur, milieu en/of externe veiligheid.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regel geeft het Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid onder voorwaarden enkele bestemmingen te wijzigen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel zijn de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden beschreven.
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in dit artikel. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Ter realisatie van voorliggend plan is door Land van Ons SKNL-subsidie aangevraagd bij de Provincie Drenthe, inclusief een plan voor het esrandbos (zie Bijlage 6 bij de regels). De provincie heeft positief gereageerd op deze aanvraag en de subsidie verstrekt. Om de realisatie en instandhouding van het esrandbos te borgen is in Artikel 3.3.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding.
Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen vindt plaats via de publiekrechtelijke weg. Bij ernstige overtredingen zal handhaving via het (regulier) bestuursrechtelijke traject worden ingezet.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.