direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westerhaar 2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Aan de Westerhaar 2 te Wijster bevindt zich minicamping Westenenk. De eigenaren wensen de huidige agrarische bestemming te wijzigen naar 'Wonen - voormalige boerderijen'. De initiatiefnemer wil graag de mogelijkheid om te kamperen achter de boerderij en de logeermogelijkheid in de boerderij behouden.

1.2 Huidige planologisch regime

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Drenthe" van de gemeente Midden-Drenthe. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 26 januari 2012 en geconsolideerd op 20 augustus 2014.

Het gehele plangebied kent de enkelbestemming: 'Agrarisch met waarden - 1' en de dubbelbestemming: 'Waarde - archeologie 2'. Binnen het plangebied kent de cirkel de functieaanduiding: 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'. Het blok ten westen hiervan kent de functieaanduiding: 'specifieke vorm van recreatie - minicamping'. Hieronder een uitsnede van de verbeelding van de geconsolideerde versie van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe'.

De wijziging van de bestemming ´Agrarisch met waarden - 1´ naar 'Wonen - Voormalige boerderijen' is mogelijk op basis van een wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0001.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Drenthe"

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1)
  • Regels
  • Toelichting

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond op het gebied van milieu aspecten en aanwezige waarden. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische plan opzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Westerhaar 2 te Wijster (zie onderstaande afbeelding). Net ten westen van het dorp Wijster in de gemeente Midden-Drenthe. Het betreft een oud akkerbouwbedrijf waar een aantal jaar geleden een minicamping bij is gekomen. In de bestaande boerderij is een logeermogelijkheid gerealiseerd. Het gehele ensemble is reeds landschappelijk ingepast en grenst aan een groot bos met wandelpaden, vennen en vijvers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0002.png" Luchtfoto van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0003.png"

Oblique foto van het plangebied aan de Wijsterhaar 2 te Wijster.

2.3 Planbeschrijving

De eigenaren van de mini-camping Westenenk hebben de wens uitgesproken om de huidige agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming met daarbij de gelegenheid tot kamperen achter de voormalige boerderij en logeren in de boerderij.

De wijziging betreft een puur planologische bestemmingsplanwijziging. De planologische situatie wordt in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. De agrarische functie is niet meer aanwezig en daarmee is de bestemming agrarisch niet meer passend. De bestemming ´Wonen - voormalige boerderijen´ is beter passend in de situatie, daarom zal gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die het bestemmingsplan biedt in Artikel 4.9 sub i. Om deze wijzigingsbevoegdheid te doorlopen zijn er een zevental voorwaarden:

Art. 4.9 sub i. (wijziging in de bestemming Wonen – Voormalige boerderijen) ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - Voormalige boerderijen ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, met dien verstande dat:

1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels voor Artikel 4 Wonen - voormalige boerderijen van overeenkomstige toepassing zijn;

2. deze wijzigingsbevoegdheid niet mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';

Het perceel heeft niet een dergelijke aanduiding.

3. de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' moeten worden verwijderd;

De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' zal met deze bestemmingsplanprocedure worden verwijderd.

4. aangetoond moet zijn dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

Er is in dit geval geen sprake van aangrenzende bedrijven. Het meest dichtsbijzijnde gelegen (niet-agrarische) bedrijf bevindt zich op 80 meter afstand. In paragraaf 5.6 Bedrijven en milieuzonering  is onderbouwd dat dit geen hinder oplevert in ontwikkelingsmogelijkheden.

5. de woonfunctie moet worden ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;

De huidige woonfunctie is al ondergebracht in de voormalige boerderij.

6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm moeten worden gehandhaafd;

Het boerderijpand en de omringende landschappelijke elementen blijven gehandhaafd. Er zullen feitelijk geen veranderingen plaatsvinden.

7. aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

In Hoofdstuk 4 Waardentoets en Hoofdstuk 5 Milieuaspecten is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen.

De omzetting naar een woonfunctie levert geen beperkingen op voor de uitbreidingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving. Ook wordt voor de bestemmingswijziging het woon- en leefklimaat niet aangetast. Doordat de agrarische bestemming verdwijnt wordt de situatie alleen maar beter.

Conclusie:

Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat met deze ontwikkeling geen Rijksbelangen in het geding komen.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw wijzigingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling voor ontwikkeling vanaf 12 woningen.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling komt niet in het geding met het Barro. De ontwikkeling is namelijk geen onderdeel van een project van Rijksbelang. In de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van nieuwbouw of uitbreiding, hierdoor is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid Drenthe

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor zowel ruimtelijke als economische ontwikkelingen in Drenthe. Het tijdspad van de visie is tot 2030. In de visie zijn de belangen, rollen, ambities, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie opgenomen. De hiervoor genoemde aspecten zijn gevat in de missie die Drenthe heeft;

‘Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten’.'

De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn:

  • Het sociaal-economisch systeem
  • Het watersysteem
  • Het landbouwsysteem
  • Het natuursysteem

Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In de Omgevingsvisie is daarom opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. De visie maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteitenanalyse

De voorgenomen ontwikkeling is beoordeeld aan de hand van een kernkwaliteitenanalyse. De uitkomsten van deze analyse dienen te worden meegenomen in de ontwikkeling. In totaal zijn er zes verschillende kernkwaliteiten; aardkundige waarden, rust, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie. De volgende alinea geeft weer welke kernkwaliteiten van toepassing zijn op de ontwikkeling aan de Westerhaar 2 te Wijster.

Kernkwaliteit - Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0004.png"

Ligging plangebied ten opzichte van kernkwaliteit landschap: plangebied valt binnen het esdorpenlandschap (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018)

De ontwikkellocatie kenmerkt zich als esdorpenlandschap (zie afbeelding hierboven). Kenmerkend voor dit landschap zijn de volgende onderdelen die alsmaar terugkeren in het landschap: dorpen, essen, beekdalen, de velden, bossen en heide. De esdorplandschappen liggen voornamelijk op de landschappelijke overgangen van beekdalen (nat) naar essen, heide of bossen (droog).

Het beleid van de provincie Drenthe is gericht op:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting;
  • behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdalbeplanting.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling tast het esdorpenlandschap niet aan. De open ruimte en het onbebouwde karakter blijft behouden en de ontwikkeling sorteert geen significant negatieve effecten.

Kernkwaliteit - Natuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0005.png"

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied grenst aan het Natuur Netwerk Nederland. Doordat er ruimtelijk gezien geen veranderingen zullen plaatsvinden, er geen afname plaatsvindt van areaal, en een woonbestemming minder belastend is dan een agrarische bestemming worden er geen effecten verwacht op de kernkwaliteit Natuur. Er zal dan ook geen compensatie benodigd zijn.

Kernkwaliteit - Aardkundige waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0006.png"

Ligging plangebied ten opzichte van aardkundige waarden.

Voor het plangebied geldt een generiek beschermingsniveau. De provincie Drenthe wil de aardkundige waarden behouden en waar mogelijk versterken. Voor de aardkundige waarden wordt onderscheid gemaakt in drie beschermingsniveaus: hoog, gemiddeld en generiek. De ontwikkellocatie valt binnen een generiek beschermingsniveau (zie afbeelding hierboven). In deze gebieden zijn de kenmerkende aardkundige waarden beschermd via het gemeentelijke bestemmingsplan.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De aanwezige aardkundige waarden op de ontwikkellocatie aan de Westerhaar zijn in paragraaf 4.3.1 en 5.2 getoetst. Uit deze toetsing blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de aanwezige aardkundige waarden.

Kernkwaliteit - Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0007.png"

Ligging plangebied ten opzichte van cultuurhistorische waarden.

Het plangebied ligt in deelgebied 6: "De velden in centraal Drenthe". Hierin staat 'respecteren' centraal.

De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom willen we die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. Provincie Drenthe zal plannen en initiatieven daar op beoordelen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Feitelijk vinden er geen activiteiten plaats. De cultuurhistorische samenhang wordt door de bestemmingswijziging van het perceel niet verstoord.

Kernkwaliteit - Archeologische waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0008.png"

Ligging plangebied ten opzichte van archeologische waarden.

Voor de bescherming van archeologie hanteert de provincie vier beschermingsniveaus: generiek, behoud in situ, behoud in situ indien niet mogelijk behoud ex situ en verwachting toetsen door onderzoek. Voor het plangebied geldt het beschermingsniveau generiek (zie afbeelding hierboven). Het uitgangspunt voor dit beschermingsniveau is dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De vier beschermingsniveaus zorgen ervoor dat er verantwoord en zorgvuldig omgaan wordt met de archeologische waarden. In paragraaf 4.3.1 Archeologie zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige waarden inzichtelijk gemaakt. Uit deze toetsing blijkt dat de ontwikkeling aan Westerhaar 2 geen negatieve invloed heeft op de aanwezige archeologische waarden.

Kernkwaliteit - Rust

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0009.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de kernkwaliteit Rust

Bij de kernkwaliteit rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren benoemd. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. Mensen verwachten dat in dit gebied deze hoeveelheid licht en geluid aanwezig is. Zij ervaren het gebied als rustig. Als de menselijke zintuigen geprikkeld worden door onverwacht meer kunstmatig licht of geluid, ervaren we het gebied als onrustig. De kernkwaliteit 'rust' is daarnaast ondersteunend aan de kernkwaliteit 'natuur' waar het gaat om flora en fauna en aan de kernkwaliteit 'landschap' als het gaat om beleving.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied ligt niet in de betreffende zone voor kernkwaliteit 'rust'. Daarmee heeft het geen betrekking op het plangebied.

Overige aspecten Omgevingsvisie Drenthe

Recreatie

Vrijetijdseconomie is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur. In het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor niet-agrarische activiteiten, waaronder recreatie en toerisme. Bij nieuwvestiging moet de systematiek van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking worden toegepast. Dit betekent dat eerst moet worden gekeken naar de mogelijkheden van de bestaande verblijfsrecreatie, voordat nieuwe ontwikkelingen in beeld komen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De bestemmingswijziging van de locatie hoeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, aangezien het binnen deze ontwikkeling niet gaat om een nieuwvestiging of uitbreiding. Het plan past binnen de doelstellingen wat betreft de ontwikkeling van recreatieve en toeristische activiteiten in het landelijk gebied.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling past binnen het beleid rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Doordat er feitelijk niets verandert, wordt er geen inbreuk gedaan op zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3.2 Provinciale verordening Drenthe

Naast de hiervoor genoemde Omgevingsvisie, heeft de provincie Drenthe een provinciale Omgevingsverordening. De verordening is voor de provincie Drenthe een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, dat is opgenomen in de Omgevingsvisie, uit te voeren. De Omgevingsverordening is vastgesteld op 3 oktober 2018 door de Provinciale Staten.

In hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening zijn de regels van het ruimtelijk omgevingsbeleid opgenomen. In dit hoofdstuk zijn in artikel 2.17 en 2.21 de regels opgenomen voor woningbouw en verblijfsrecreatie.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De regels uit de Provinciale verordening zijn niet van toepassing. In dit geval gaat het om een plan waarbij de planologische situatie in overeenstemming gebracht wordt met de feitelijke situatie. Er is geen sprake van nieuwbouw of uitbreiding.

3.3.3 Conclusie

Het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid, zoals weergegeven in de provinciale omgevingsvisie en -verordening. Het plan respecteert de kernkwaliteiten van het landschap, draagt bij aan het verbeteren van de verblijfsrecreatie in de provincie en daarnaast wordt er voldaan aan zorgvuldig landgebruik.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Landschapsbeleidsplan 2012 Gemeente Midden-Drenthe

Het landschapsbeleidsplan beschrijft de ontstaansgeschiedenis van de gemeente en de visie op het landschap, waar de komende 10 jaar vorm aan wordt gegeven door het uitvoeren van de opgenomen projecten en aandachtspunten.

In het landschapsbeleidsplan zijn diverse landschapstypen gedefinieerd. Onderstaande afbeelding geeft aan dat het plangebied zich bevindt in de jongere ontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0010.png"  

Uitsnede Landschapsbeleidsplan Midden-Drenthe 2012

Kenmerkende eenheden die horen bij de jonge veldontginningen zijn:

  • agrarische bebouwing langs wegen
  • boscomplexen
  • beplanting langs wegen
  • blokvormig en geometrische verkaveling
  • grootschalig karakter
  • open ruimte


Het grootste deel van de jongere ontginningen op het plateau dateert uit het begin van de 20e eeuw. Het zijn relatief grote gebieden die op planmatige wijze zijn ontgonnen. De kavelrichting was veelal een voortzetting van de bestaande grenzen in de omgeving. Er is een min of meer blokvormig wegenpatroon uitgezet met daarbinnen meerdere blokvormige kavels voor een goed landbouwkundig gebruik. Ze worden van elkaar gescheiden door sloten en afrasteringen. Er zijn geen houtwallen aangelegd. Binnen het patroon van doorgaande wegen ligt een fijnmazig patroon van zandwegen.


Bebouwing ligt langs de wegen, waar ook de beplanting staat. Overheersend is het grootschalige en open karakter. Voorbeelden zijn het Spieringerveld en het daarop aansluitende Westerhaar en delen van het Oosterse Veld, het Drijberse Veld, het Scharreveld, het Westersche Veld en het Hijkerveld. Onder invloed van de oude wegen, essen, bosgebieden of heidevelden buigen de blokvormige kavel- en wegenpatronen af. Door onder andere wegenaanleg met begeleidende beplanting, kanaalbeplanting, de aanleg van nieuwe houtsingels en bosjes, de bouw van recreatiecomplexen en aanplant van populierenbossen is de oorspronkelijk open karakteristiek verdwenen. Voor een groot deel zijn de jongere ontginningen bebost. Vrijwel de gehele noordelijke rand van de gemeente wordt gevormd door uitgestrekte boscomplexen. In de bossen liggen de buitenplaatsen Dennenrode en Hooghalen die geheel in de omgeving opgaan. De stuifzanden en heiden representeren een gebiedstype dat verweven is geweest met het vroegere cultuurlandschap en de agrarische exploitatie uit de eerste helft van de 19e eeuw. Zij vormen het laatste restant van de zogenaamde ‘woeste gronden’ die werden gebruikt voor extensieve begrazing. Resten van stuifzandgebieden zijn het Mantingerzand, het Balingerzand, het Hullenzand, het Groote Zand, delen van het Hijkerveld en het Orvelterzand. Het Balingerzand heeft een waardevolle ‘levende’ stuifzandkern. De stuifzanden kennen een onregelmatig reliëf. De stuifzandgebieden zijn veelal in bezit van natuurbeschermingsorganisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Het Drentse Landschap).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid en de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het Landschapsbeleidsplan 2012 van de gemeente Midden-Drenthe. De ontwikkeling doet hier geen afbreuk aan het landschap.

3.4.2 Structuurvisie 2011

Op 28 juni 2012 is de gemeentelijke Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!" vastgesteld. Deze structuurvisie geldt voor de hele gemeente en legt in grote lijnen het beleid voor de komende tijd vast. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends.

Een belangrijk kenmerk van een plattelandsgemeente is dat er veel verschillende mensen actief zijn binnen de gemeentegrenzen. Ieder op zijn eigen wijze en met veelal andere motieven. In een levendige plattelandsgemeente worden de aanwezige verschillen ingezet om bij te dragen aan een platteland, waarin ieder zijn ding kan doen en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Vanuit elke discipline wordt op passende wijze bijgedragen aan het versterken van de levendigheid van Midden-Drenthe.

Zorgen voor het platteland

In een levendig platteland zijn wonen, landbouw, natuur en toerisme met elkaar in evenwicht. In Midden-Drenthe is grofweg sprake van een ‘natuurlijke’ ordening van de verschillende pijlers. Grootschalige agrarische bedrijven op het voormalige hoogveen, kleinschalige agrarische bedrijven veelal met nevenfuncties en toerisme in de beekdalen en een mix van beiden op het zand. De natuurgebieden komen op alle ondergronden voor. Om de natuurwaarden een extra impuls te geven wordt ruimte gegeven om (samen met andere partijen) het Natuurnetwerk Nederland te vervolmaken.

Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de schaal van het aanwezige landschap en daarbij de landschappelijke kwaliteit versterken. De landschappelijke schalen maken onderscheid in:

- grootschalige plattelandsgebieden op het voormalige hoogveen: ruimte bieden aan agrarische bedrijven om goed te boeren (= terughoudend met andere functies);

- plattelandsgebied op het zand, waarin de korrel van het landschap sterk varieert: per gebied bepalen of verbreding van de landbouw hier een toegevoegde waarde vormt;

- kleinschalig beekdalenlandschap: ruimte bieden voor verbreding van de landbouw met andere (aanverwante) functies zoals recreatie, zorg, educatie, agrarisch natuurbeheer enz. - geen bebouwing in de beekdalen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De bestemmingswijziging van agrarisch naar 'wonen - voormalige boerderij' past binnen de visie van de gemeente om te wonen op het platteland. De mogelijkheid tot logeren in de boerderij en kamperen achter de boerderij valt binnen de Structuurvisie, omdat de voorziening al bestaat en daarmee is afgestemd op het aanwezige draagvlak en hiermee past het bij de omvang van het dorp. Op basis van de landschappelijke schalen valt Wijster onder het plattelandsgebied op het zand. Hierin varieert de korrel van het landschap sterk. Er wordt per gebied bepaald of verbreding van de landbouw hier een toegevoegde waarde vormt.

De voorgenomen bestemmingswijziging past hiermee binnen de Structuurvisie van Gemeente Midden-Drenthe.

3.4.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid en de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe. De ontwikkeling draagt tevens bij aan de versterking van het landelijk gebied en het toeristisch-recreatieve voorzieningenniveau van de gemeente Midden-Drenthe.

3.5 Conclusie beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde eisen op Rijk, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen.

4.2 Natuurwaarden

Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0011.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland.

In bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied aan de Westerhaar 2 en de directe omgeving grenzen aan het Natuurnetwerk Nederland betreft. Doordat het een agrarische bestemming betreft die wordt omgezet naar 'wonen - voormalige boerderij' zal de belasting voor het natuurgebied afnemen. Deze ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het achterliggende natuurgebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Door de bestemmingswijziging wordt de situatie alleen maar beter. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied ligt een Natura 2000-gebied, namelijk op circa 2,6 kilometer bevindt zich het Dwingelderveld. Dit is het meest dichtsbijzijnde natuurgebied. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling heeft geen verdere stikstof-gerelateerde effecten die kunnen optreden in Natura 2000-gebieden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Door de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen - voormalige boerderijen' kan er enkel sprake zijn van afname van agrarische verkeersbewegingen. Doordat er feitelijk geen aanpassingen worden gedaan aan het recreatieve gedeelte zal hierin geen verkeerstoename zijn. Deze ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied.

Bescherming houtopstanden

In het plangebied worden geen bomen gekapt. De bescherming van houtopstanden is niet van toepassing.

.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom en er worden geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

4.3.1 Archeologie

Archeologische (verwachtings-)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming: 'Waarde - archeologie 2'. Hiervoor geldt dat nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij ruimtelijke ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. In het voorliggende plan is de initiatiefnemer voornemens om de bestemming te wijzigen van een bestaand pand en zal er geen ruimtelijke ingreep plaatsvinden. Hiermee zal er ook geen ingrepen plaatsvinden in de bodem. Daarmee wordt voldaan aan de onderzoeksnormen en is verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.3.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Wat zijn cultuurhistorische waarden? De Memorie van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening zegt met betrekking tot artikel 3.1.6 het volgende:

Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De geplande ontwikkeling tast de cultuurhistorische waarde van het gebied niet aan. Daarnaast is de gewenste ontwikkeling ook niet van invloed op cultuurhistorische waardevolle gebouwen in de omgeving.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.


Europees beleid


De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.


Rijksbeleid


Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) is in 2015 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2016 tot en met 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.


Provinciaal beleid

De provincie werkt nauw samen met waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is door het Algemeen Bestuur op 30 september 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan (WBP) geeft de koers aan die het waterschap gaat varen in de primaire taakgebieden.

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Water in het bebouwde gebied is onlosmakelijk verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin en in kwalitatieve zin.

Bij het maken van nieuwe ruimtelijke plannen worden de waterbelangen meegenomen, middels de watertoets. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.

Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Resultaten watertoets

De watertoets procedure is in mei 2019 goed doorlopen. Uitkomst was dat er geen waterschapsbelang wordt geraakt.

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan P9338 - Westerhaar 2 Wijster.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is geen waterschapsbelang.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.


Invloed op de waterhuishouding


Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe wooneenheden gerealiseerd en er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.


Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater


Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Wat betreft regenwater moet een bui van eens per 100 jaar op eigen terrein op gevangen kunnen worden.


Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan zijn er geen veranderingen in hoeveelheid verharding.


Afvalwater


Het plan bevat geen wijzigingen in het afvalwatersysteem.


Conclusie water


Het plan voldoet aan de provinciale regels en het voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling komen geen natuur, archeologische, cultuurhistorische of water waarden in het geding.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gronden binnen de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een vooronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was om aan de hand van verzamelde informatie een oordeel te geven omtrent de mogelijkheid van de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het bodemloket (www.bodemloket.nl) is geraadpleegd. Er zijn voor het gebied geen bodemgegevens bekend (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0012.png"

Uitsnede plan gebied bodemloket

Daarnaast zijn bij de aanleg geen bodemingrepen aan de orde. Er wordt geen grond van het terrein afgevoerd. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen probleem zal opleveren voor de beoogde functie. Met betrekking tot het aspect bodem wordt het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar geacht.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de nabije omgeving van het plangebied is de geluidsbron industrielawaai niet aanwezig. Er zijn in de nabije omgeving van het plangebied wel geluidsbronnen verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Zo ligt er een provinciale weg op 170 meter afstand en is het plangebied gelegen aan de Westerhaar. Daarnaast bevindt zich op een afstand van 175 meter de treinverbinding tussen Hoogeveen en Assen.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In dit lid staat beschreven dat indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, geldt de geluidsbelasting niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Omdat er in deze situatie alleen een bestemmingswijziging plaatsvindt van 'Agrarisch met waarden - 1' naar 'Wonen - voormalige boerderijen' waarbij de voormalige agrarische woning wordt omgezet naar een burgerwoning en er verder geen veranderingen plaatsvinden, zal akoestisch onderzoek niet benodigd zijn.

5.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvesting binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen ontwikkeling zal er niet meer verkeer worden aangetrokken naar het gebied dan daarvoor. Van april tot en met oktober zullen hier per dag, uitgaande van twee bewegingen per dag (heen en terug) 120 bewegingen plaatsvinden. Deze voertuigbewegingen dragen in niet betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, er is dan ook geen nader onderzoek nodig. In de nabijheid van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen. Het meest dichtstbijzijnde grondgebonden agrarisch bedrijf ligt op een afstand van 450 meter. Deze afstand is dusdanig dat er geen nader onderzoek nodig is in het kader van luchtverontreiniging.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voor de externe veiligheid is de Risicokaart Nederland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen risicobron te vinden is in het plangebied. Wel bevindt zich een een spoorlijn op 150 meter afstand van het plangebied (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0013.png" Plangebied ten opzichte van risicobron, uitsnede van Risicokaart Nederland.

Uit de risicokaart blijkt dat er gevaarlijke stoffen worden getransporteerd op de spoorlijn. In de tabel hieronder is inzichtelijk gemaakt welke categorie stoffen er worden vervoerd over de spoorlijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0014.png" Risicovolle stoffen

Voor de consequenties hiervan is het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, opgesteld door Instituut Fysieke Veiligheid en Rijkswaterstaat geraadpleegd. In dit document staat aangegeven wat de risicozones zijn bij spoorlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Westerhaar2WY-WVS1_0015.png"

Hierin wordt een zone aangehouden als risiconezone waarin geen kwetsbaar object mag worden gerealiseerd. En 20 meter plasbrandaandachtsgebied (PAG) waarin een afwegingsplicht geldt. Het plangebied bevindt zich op een afstand van ruim 150 meter ten opzichte van de spoorlijn. Hiermee valt het binnen de grens van 200 meter voor verantwoording groepsrisico. Doordat er geen sprake is van uitbreiding of nieuwbouw zal er geen toename plaatsvinden van het aantal personen. Een nader onderzoek of aanvullende maatregelen om risico's te beperken, zijn dan ook niet noodzakelijk.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op een afstand van circa 80 meter bevindt zich een onderzoeksbureau op het gebied van agrarisch onderzoek. Deze heeft in het bestemmingsplan een behorende Staat van bedrijven onder de categoriën 1 en 2. Voor bedrijven in de categorieen 1 en 2 geldt een minimale richtafstand van 30 meter. De afstand tot het plangebied zit hier ruim boven.

Kampeerterreinen kennen een grootste richtafstand van 50 meter in geluid. Hiermee zijn er geen gevolgen voor omliggende ontwikkelingen op het gebied van milieuzonering.

Op een afstand van ruim 450 meter ligt het meest dichtbijzijnste grondgebonden agrarisch bedrijf. De voorgenomen ontwikkeling zal geen hinder vormen voor de ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf of hinder ondervinden.

Daarmee is het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging aan de Westerhaar 2.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet opgenomen in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast is de ontwikkeling getoetst aan de hand van de selectiecriteria uit de EEG-richtlijn. Gelet op de kleinschaligheid en aard van de voorgenomen ontwikkeling wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen met zich mee brengt. Daarom is een nadere m.e.r.-beoordeling niet nodig.

5.8 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig die beperkend kunnen zijn voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging aan de Westerhaar 2. Op een afstand van 220 meter bevindt zich een 110 kV leiding tracé Beilen Hoogeveen. Dit ligt op dusdanige afstand dat er verder geen gevolgen zijn voor deze ontwikkeling.

5.9 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan een breed scala milieuaspecten. Op basis van de milieutoetsing wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling, onder voorwaarden, past binnen de geldende milieuregels.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze partiële herziening is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

Artikel 4 Wonen - voormalige boerderijen

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Artikel 10 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 11 Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Vooroverleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Drenthe

Voorliggend bestemmingsplan is met Provincie Drenthe gedeeld. De provincie is akkoord met het bestemmingsplan.

Waterschap

Op 14 mei 2019 is het Waterschap Drents Overijsselse Delta ingelicht middels de watertoets. Op basis van deze digitale toets is er geoordeeld dat er geen waterschapsbelang wordt geraakt. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is geen waterschapsbelang.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

Regionale uitvoeringsdienst

Voorliggend bestemmingsplan is voorgelegd aan de Regionale Uitvoerings Dienst (RUD). De RUD gaat akkoord en het plan behoefde geen aanpassingen.

7.3.2 Inzagetermijn

Het voorliggende plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden hierna behandeld en verwerkt in het plan.

Door het voeren van vooroverleg én de ter inzage legging wordt gesteld dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit betekend dat er geen kosten zijn voor de gemeente. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.