Plan: | Smilde - Veldhuizenweg (grondgebonden agrarisch bedrijf) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.VeldhuizenwegSML-VST1 |
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het Bestemmingsplan Smilde - Veldhuizenweg (grondgebonden agrarisch bedrijf) van de gemeente Midden-Drenthe;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.VeldhuizenwegSML-VST1 met de bijbehorende regels;
3. aan-huis-verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) en dat is (die zijn) bestemd voor wonen;
4. aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw, alsmede een opzichzelfstaand gebouw, dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
7. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
8. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische of bedrijfsmatige activiteiten;
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
11. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
12. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
13. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
15. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
16. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
18. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
21. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
22. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan twee maal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
23. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
24. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
25. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
26.
kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
27.
landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip “landschappelijke waarden” zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
28. logiesverstrekking:
het gedurende een beperkte periode per jaar aanbieden of verstrekken van nachtverblijf aan ten hoogste vier personen per nacht;
29. milieusituatie:
de waarde van een gebied in
milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen
milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op
het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar,
licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip “milieusituatie”
zal ook de bodembescherming zijn;
30.
natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische
waarden van een gebied. Bij de afweging van het begrip “natuurlijke waarden”
zal de kaart “Ecologische structuren” (POP Drenthe kaart 7), zoals opgenomen
in bijlage 4 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
31. overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met één want is omsloten;
32. peil:
a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
33.
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
34.
seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
35.
(toren)silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
36. tunnelkas:
elke constructie van hout,
metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee
overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor
bedekte teelten.