Plan: | Wijzigingsplan Van Lierswijk 16, Bovensmilde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.VanLierswijk16BO-WVS1 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Van Lierswijk 16 in Bovensmilde in de gemeente Midden-Drenthe. Op dit perceel rust op dit moment een agrarische bestemming, hoewel er al sinds 2010 geen sprake meer is van agrarische bedrijfsactiviteiten. Sindsdien is de boerderij op het perceel in gebruik als woonfunctie. De eigenaar van dit perceel heeft het voornemen om de huidige agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De initiatiefnemer wil gebruikmaken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Hierdoor kan de agrarische bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming. Om dit juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit wijzigingsplan opgesteld.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel Van Lierswijk 16 in Bovensmilde, kadastraal bekend als gemeente Smilde, sectie K, nummer 2455. Het perceel is gelegen te midden van agrarisch grondgebied en ligt ten zuiden van het Fochteloërveen. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit wijzigingsplan. In de onderstaande figuur is een globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1. Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
Voor het plangebied gelden op dit moment de bestemmingsplannen 'Buitengebied Midden-Drenthe (vastgesteld 26 januari 2021), de 'Correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe'(vastgesteld op 6 maart 2014) en het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022' (vastgesteld op 30 juni 2022). De gronden waar dit wijzigingsplan betrekking op heeft, hebben op dit moment de bestemming 'Agrarisch met waarden -1'. Ook geldt er voor een deel van het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'. Verder geldt in het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding'. Op de onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Middels een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 4.9 onder i uit het vigerende bestemmingsplan kan de bestemming agrarisch met waarden - 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' worden gewijzigd in de bestemming Wonen/Wonen – Voormalige boerderijen ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden, te weten:
Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid. De voorwaarden worden in paragraaf 3.3.1 getoetst.
Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie en de planuitgangspunten. In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. In Hoofdstuk 5 volgt de planbeschrijving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie bevindt zich in op het perceel een woonboerderij (bedrijfswoning) met aangebouwde schuur. Rondom de woonboerderij is een grote onbebouwde kavel aanwezig van ruim 1,7 hectare. In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische bestemming, hoewel er al sinds 2010 geen sprake meer is van agrarische bedrijfsactiviteiten. In de onderstaande figuren is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1. Indicatieve weergave huidige situatie (bron: Google Maps)
Figuur 2.2. Vooraanzicht woonboerderij (bron: Google Street View)
Het planvoornemen betreft alleen een functiewijziging. De agrarische bestemming van het plangebied wordt (deels) gewijzigd naar een woonbestemming. Dit is conform het huidige gebruik van het perceel. Om de aangrenzende agrarische bedrijven niet te belemmeren in hun ontwikkelingsmogelijkheid in de toekomstige situatie blijft het oostelijke (onbebouwde) deel van het perceel een agrarische bestemming houden. Hierdoor wordt er in de toekomstige situatie voldoende afstand gehouden tussen de agrarische bedrijvigheid en de te realiseren woonbestemming.
Verder blijft de toekomstige situatie onveranderd. De woonboerderij met aangebouwde schuur blijft ongewijzigd. De woonfunctie is in de toekomstige situatie ondergebracht in het bestaande voormalige boerderijpand. Het voormalige boerderijpand blijft daarmee als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm gehandhaafd
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Hieronder worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het planvoornemen betrekking heeft op een functiewijziging van slechts één agrarisch perceel naar een woonbestemming mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het hier geen stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze visie is in 2022 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 28 september 2022. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’.
Combinatiemodel
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.
Figuur 3.1: Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld. De POV is op 8 maart 2023 op enkele onderdelen herzien. In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op het plan.
Kernkwaliteiten
In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Hieronder wordt daaraan getoetst:
Archeologie
Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Voor het plangebied geldt geen archeologische verwachting. Het algemene uitgangspunt is dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten. Het plangebied heeft geen archeologische waarde. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.1.1.
Landschap
Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het landschapstype 'Veenkolonien'. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. Het planvoornemen respecteert de landschappelijke waarden. De kernkwaliteit is niet in het geding.
Cultuurhistorie
Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'De Drentse Hoofdvaart'. De volgende karakteristieken zijn van provinciaal belang:
Ten aanzien van de Drentse Hoofdvaart stuurt de provincie Drenthe op:
Met het planvoornemen worden de cultuurhistorische structuren gerespecteerd. De kernkwaliteit 'Cultuurhistorie' wordt niet aangetast door het planvoornemen.
Aardkundige waarden
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron bij ontwikkelingen worden gebruikt. De provincie Drenthe verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welk kenmerkend aardkundig erfgoed aanwezig is en dat zij hieraan bescherming geven via de gemeentelijk omgevingsvisie en plannen en initiatieven daarop beoordelen.
Met het planvoornemen worden geen bouw of sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Bodemingrepen zijn dus niet nodig. Aardkundige waarden worden met het planvoornemen dus niet aangetast.
Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. De provincie stimuleert het bewustzijn van het belang van duisternis. Het plangebied is niet gelegen in een specifiek stiltegebied
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop. Het plangebied is niet in een NNN gebied gelegen. In paragraaf 4.4 wordt nader gemotiveerd dat er met het planvoornemen geen ecologische waarden verloren gaan.
Conclusie
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Zoals in paragraaf 1.3 is beschreven, geldt voor het plangebied op dit moment het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022' (vastgesteld op 30 juni 2022). De gronden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, hebben op dit moment de bestemming 'Agrarisch met waarden -1'. Ook geldt er voor een deel van het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'. Verder geldt in het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding'.
Middels een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 4.9 onder i uit het vigerende bestemmingsplan ‘Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022' (vastgesteld op 30 juni 2022) kan de bestemming agrarisch met waarden - 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' worden gewijzigd in de bestemming Wonen/Wonen – Voormalige boerderijen ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel. Aan het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden, deze worden hieronder benoemd en getoetst:
Hieraan wordt voldaan.
Op het perceel is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' niet gelegen. Aan deze voorwaarde kan worden voldaan.
Hieraan wordt voldaan, deze aanduidingen zijn niet meer aanwezig in het voorliggende wijzigingsplan.
Hieraan kan worden voldaan. Er is geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, dit wordt in paragraaf 4.2 verder uitgewerkt.
Hieraan wordt voldaan. De toekomstige woonbestemming betreft het voormalige boerderijpand.
Hieraan wordt voldaan, de bestaande bebouwing zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.
Hieraan kan worden voldaan. Er is geen sprake van onevenredige afbreuk aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden, dit wordt in paragraaf 4.2 verder uitgewerkt.
In de Omgevingsvisie Midden-Drenthe (vastgesteld in juni 2022 ter vervanging van de Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!" uit 2012) geeft de gemeente antwoorden op diverse vragen: Hoe willen we dat onze gemeente er in de toekomst uitziet? Welke ontwikkelingen komen er op ons af en wat is er nodig om de komende jaren prettig te kunnen wonen, werken en recreëren? Daarvoor is de gemeente voor een groot deel afhankelijk van initiatieven. Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is de uitnodiging zo open mogelijk met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing nodig. De gemeente wil dat ontwikkelingen elkaar bij voorkeur versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het DNA van Midden-Drenthe te behouden: de identiteit van Midden-Drenthe en de kwaliteiten waar men trots op is. De gemeente is verantwoordelijk voor het bewaken van de samenhang en de kwaliteit. De gemeente kan initiatieven stimuleren en ontwikkelingen mogelijk maken, door integraal te werken en vooral in samenwerking met inwoners, ondernemers, (semi) overheden, organisaties en overige belanghebbenden. Zij kiest er met deze omgevingsvisie voor om meer ruimte te bieden en niet alles vast te leggen. Dit doet de gemeente door ambities per thema en per deelgebied te benoemen, zonder precies aan te geven waar wat moet komen.
In Midden-Drenthe is de ruimte. Streven voor Midden-Drenthe in 2035 is dan ook ruimte:
Wat betreft de ruimte om te wonen wordt het volgende gesteld. Het is een groene gemeente, met volop ruimte om van dat groen te genieten. De gemeente combineert natuur en wonen. Het woningaanbod past bij de veranderingen in de samenstelling van de bevolking. Er zijn dus voldoende woningen beschikbaar voor jong en oud. De gemeente zet sterk in op aantrekkelijk wonen voor jonge gezinnen. Daardoor blijft er een goede balans tussen jonge mensen en de groeiende groep ouderen. Goede voorzieningen, samenwerking met verschillende partners en naoberschap zorgen er voor dat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. Daarom ondersteunt de gemeente ook mantelzorgers waar mogelijk. Keuzes over wonen baseert de gemeente op goede woonkwaliteit voor iedereen en kansen om verschillende groepen in de samenleving te verbinden. De woonomgeving is groen, gemoedelijk en uitnodigend. Dat draagt er aan bij dat inwoners van verschillende generaties en groepen elkaar ontmoeten; naar buiten gaan en in beweging komen is gratis en laagdrempelig.
De omgevingsvisie is een ruimtelijke visie met een link naar gezondheid en legt de beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Duidelijk moet zijn wat de gemeente wil bereiken. Uit de brede participatie zijn vier thema’s naar voren gekomen die de samenleving belangrijk vindt en die de visie centraal stelt. Die thema’s zijn vertaald in de ruimtelijke stip op de horizon, te weten: een groen, gezond, leefbaar en duurzaam Midden-Drenthe. Dit zijn thema's die voor het hele grondgebied gelden.
Specifiek met betrekking tot het planvoornemen staat in de omgevingsvisie dat de gemeente om leegstand te voorkomen functieverandering voor leegstaande en vrijgekomen (agrarische) bebouwing stimuleert. Dit sluit aan bij het planvoornemen. Het planvoornemen sluit daarmee aan bij de Omgevingsvisie Midden-Drenthe.
De gemeenteraad heeft op 1 februari 2018 de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zichzelf, maar ook kijkend naar de gebouwen er om heen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke). Het gaat de gemeente om de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit.
Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met de omgeving. Daarmee verbindt de gemeente de sociale en ruimtelijke component in de gemeente. Midden-Drenthe is een gemeente waarin naoberschap aanwezig is. Dat wil ze zo houden en zo mogelijk uitbouwen. Dat naoberschap betekent ook dat inwoners bij bouwplannen rekening houden met de gevolgen voor de omgeving.
Het planvoornemen zorgt niet voor de realisatie van nieuwe bouwwerken. Het is daarmee niet in strijd met de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of initiatief een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.1.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
In het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Het initiatief betreft tevens een functiewijziging. Er vinden met het initiatief dus geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Dit wijzigingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Er vinden met het initiatief geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. De woonboerderij met aangebouwde schuur blijft ongewijzigd. Het voormalige boerderijpand blijft daarmee als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm gehandhaafd. De cultuurhistorische waarden van het gebied worden met het initiatief niet aangepast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Onderzoek
Met het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is sprake van een functiewijziging van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. In de omgeving van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig.
Op een afstand van circa 80 meter ten oosten van het plangebied is een mestsilo gelegen, behorende bij het bedrijf gevestigd op Van Lierswijk 13. Voor de opslag van mest zijn geen specifieke richtafstanden opgenomen in de VNG-brochure. Wel gelden er op basis van het activiteitenbesluit minimumafstanden tot geurgevoelige objecten (artikel 3.51 lid 1-3 Activiteitenbesluit). Voor mestsilo's met een oppervlakte kleiner dan 350 m2 geldt een minimumafstand van 50 meter. De mestsilo ten oosten van het plangebied heeft een oppervlakte kleiner dan 350 m2. Met een afstand van 80 meter tot het plangebied kan er dus worden voldaan aan de minimumafstand.
Agrarisch bedrijf Van Lierswijk 13
Circa 160 meter ten oosten van het plangebied is een grondgebonden agrarisch bedrijf gevestigd. De richtafstand wordt echter gemeten vanaf de bestemmingsgrens van het bedrijf tot de beoogde woonbestemming, dit betreft 73,5 meter. Het bedrijf betreft in de huidige situatie een akkerbouwbedrijf, voor 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)' geldt op basis van de voorgenoemde VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. Hieraan kan worden voldaan. Er is in de huidige situatie dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Voor het bedrijf is het in een worstcase situatie echter ook planologisch mogelijk om een (grondgebonden) biologische varkens- of pluimveehouderij op de locatie te vestigen. Hiervoor geldt een richtafstand van 200 meter op basis van geur. In dit geval kan er niet aan de richtafstanden worden voldaan. Bij de uitvoering van het planvoornemen is het daarom belangrijk om vast te stellen dat het agrarisch bedrijf aan de Van Lierswijk 13 als gevolg van het planvoornemen niet wordt belemmerd in zijn planologische mogelijkheden. Dit is niet het geval omdat:
Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat het planvoornemen niet zorgt voor nieuwe belemmeringen in de planologische mogelijkheden van het agrarisch bedrijf op de Van Lierswijk 13.
Figuur 4.1. Ligging woonbestemmingen rondom agrarisch bedrijf (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het wijzigingsplan.
Toetsingskader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Toetsing
Het planvoornemen betreft een functiewijziging van (een deel van) het perceel van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de huidige situatie is er op het perceel reeds een (bedrijfs)woning aanwezig. Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Er vinden met het initiatief geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats.
Wel blijken er op het adres Van Lierswijk 16 te Bovensmilde bodembedreigende activiteiten geregistreerd te zijn. Daarom is er een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat er in de bovengrond enkele stoffen verhoogd zijn gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde. In geen van de gevallen wordt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van een aanvullend onderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Soortenbescherming
Wat betreft soortenbescherming is onderzoek noodzakelijk als sprake is van sloop of aanpassing van bebouwing, kap van bomen, demping van sloten of op een andere manier mogelijke invloed op leefgebied van soorten. In dit geval is geen sprake van fysieke wijzigingen in het plangebied en is er dus ook geen effect op het leefgebied van aanwezige soorten. Een ecologisch onderzoek is dus niet nodig.
Gebiedsbescherming
In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot een negatief effect kan leiden. Daarom dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor een wijzigingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Op circa 250 meter kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Fochteloërveen'. Het planvoornemen betreft slechts een functiewijziging. Er vinden met het initiatief geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaats. Ook verandert het gebruik van het plangebied niet, aangezien de woning in de huidige situatie al in gebruik is als (bedrijfs)woning. Er vindt dus geen toename van de stikstofdepositie plaats. Nader onderzoek naar het aspect stikstof in dus niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.
Figuur 4.2. Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)
Buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen wegen en spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes.
Conclusie
Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes ligt. Ook worden er met het planvoornemen geen risicovolle objecten toegevoegd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
Onderzoek
Op de locatie is al een (bedrijfs)woning aanwezig, het initiatief maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk. De gevel van dit geluidgevoelige object wijzigt niet qua ligging. Er is daarom geen akoestisch onderzoek nodig op grond van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Geluid vormt geen obstakel voor het planvoornemen.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Onderzoek
Het planvoornemen betreft een functiewijziging van (een deel van) het perceel van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de huidige situatie is er op het perceel reeds een (bedrijfs)woning aanwezig. Het gebruik binnen het plangebied verandert dus niet. Het plan zal daarmee niet leiden tot een toename van verkeersbewegingen. Het plan kan daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en initiatieven een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan of initiatief voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Onderzoek
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. De aanvraag digitale watertoets heeft op 30 mei 2023 plaatsgevonden. De watertoets is als Bijlage 2 aan het plan toegevoegd.
Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is geen waterschapsbelang.
Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Verkeersafwikkeling
Als gevolg van het voornemen kan de verkeersgeneratie toenemen. Het planvoornemen betreft een functiewijziging van (een deel van) het perceel van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de huidige situatie is er op het perceel reeds een (bedrijfs)woning aanwezig. Het gebruik binnen het plangebied verandert dus niet. Het plan zal daarmee niet leiden tot een toename van verkeersbewegingen. Er hoeven geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking kan de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het voornemen ook toenemen. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied in het buitengebied is gelegen in een niet stedelijke gemeente. Voor een vrijstaande woning bedraagt de parkeerbehoefte minimaal 2 parkeerplekken. De parkeerbehoefte kan op eigen erf worden opgelost.
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:
Toetsing en conclusie
Het project maakt in de zin van het Besluit m.e.r. geen extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien er geen woningen worden toegevoegd, kan het voornemen niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag niet wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bevat een aantal regels die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In dit bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De regels zijn - voor zover relevant, overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe', de 'Correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe' en het 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022'.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden verscheidene bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Het bestemmingsplan kent de bestemming:
Wonen - Voormalige boerderijen
Het woonperceel krijgt de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. De oppervlakte van de woning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 150 m² bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen met een maximum van 250 m².
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Voor het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - hydrologische beïnvloeding'. De regels zijn terug te vinden in de algemene aanduidingsregels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
De kosten van het voornemen komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het wijzigingsplan, voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het wijzigingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.
Het wijzigingsplan is op basis van het bovenstaande economisch uitvoerbaar.
De gemeente Midden-Drenthe heeft een participatiebeleid opgesteld. In dit participatiebeleid staat het volgende vermeld:
De gemeente Midden-Drenthe is er voor haar inwoners. Het doel van de gemeente is een mooi Midden-Drenthe. De organisatie werkt dagelijks aan het mooi houden en mooier maken van onze leefomgeving. Maar wat mooi is, dat bepaalt de gemeente niet zelf. Het is een samenspel tussen inwoners, verenigingen, organisaties en gemeente. Met verschillende behoeftes en verantwoordelijkheden. Participatie draagt bij aan betere plannen, processen en een beter eindresultaat. Inwoners willen meepraten, meedenken en meebeslissen over hun eigen leefomgeving. Participatie is wat de gemeente betreft:
In de voorbereiding van het planvoornemen is er ook gedaan aan participatie. Er is rekening gehouden met de omwonenden in de directe omgeving van het plangebied. De initiatiefnemers hebben contact gezocht met de buren en hebben deze ingelicht over de plannen. De buren zijn akkoord gegaan met het planvoornemen.
In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met de wettelijke overlegpartners. Dit overleg heeft niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is er sprake van een ambtelijke wijziging. Deze is in de Nota van inspraak beschreven. De Nota van inspraak is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
De ambtelijke wijziging betreft een aanpassing van het onderdeel bodem in paragraaf 4.3. Er was aangegeven dat er geen bodemonderzoek benodigd is, gezien het een functiewijziging betreft. Echter, zijn er op de locatie bodembedreigende activiteiten geregistreerd. Daarom moet er een bodemonderzoek worden verricht op de verdachte deellocaties.
Aanpassing
Er is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen gezien er geen bodemverontreiniging is geconstateerd. Het onderdeel bodem in de toelichting is aangepast.