direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schreursmaat 1 te Westerbork
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Initiatiefnemer is voornemens om de voormalige waterzuivering op het perceel Schreursmaat 1 in Westerbork te herontwikkelen met woningbouw. Het plan omvat de realisatie van twee vrijstaande woningen. Om deze ontwikkeling, die niet binnen het vigerende bestemmingsplan past, mogelijk te maken wordt door de gemeente Midden-Drenthe een bestemmingsplanprocedure doorlopen. In voorliggend bestemmingsplan wordt de toekomstige situatie juridisch-planologisch vastgelegd. De mogelijkheid om in het buitengebied twe woningen te realiseren is gebaseerd op de provinciale ruimte-voor-ruimte-regeling, zoals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Drenthe, zie paragraaf 3.2.2.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Schreursmaat 1 en ligt in het buitengebied op circa 80 meter van het stedelijk gebied van Westerbork. Hieronder in figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het terrein is circa 2,5 ha groot. Het betreft een voormalige waterzuivering. Het plangebied is zowel via een noordelijk als westelijke inrit te bereiken (oranje pijlen in figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied.

Ten noorden (direct grenzend aan het plangebied) is een pompgebouw aanwezig (gele

markering). Deze is in gebruik. Vanuit het westen tot het met het noorden grenst het plangebied aan een watergang (Westerborkerstroom) en de Schreursmaat. In oostelijke richting grenst het plangebied aan bos. In zuidelijke richting zijn agrarische gronden gelegen. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende plannen

Momenteel geldt voor het plangebied het vigerende bestemmingsplan “Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022”, dat 30 juni 2022 is vastgesteld. Het bestemmingsplan is in de jaren erna diverse keren partieel herzien. Het initiatief is daarom getoetst aan het geconsolideerde bestemmingsplan van 20 augustus 2014.

In figuur 1.3 is het projectgebied weergegeven op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan. De betreffende gronden zijn bestemd voor ‘Bedrijf – Openbaar nut’ en ‘Agrarisch met waarden – 2’. Voor het gehele projectgebied geldt een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. De gronden hebben de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuiveringsinstallatie'. De bestemmingen staan geen woningbouw toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan inclusief plangebied

De nieuwe bebouwing en het beoogde gebruik passen niet binnen de geldende bestemmingen. Voorliggend plan maakt de realisatie van het initiatief (zie paragraaf 2.2) planologisch-juridisch mogelijk.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Schreursmaat 1 in Westerbork. Het plangebied betreft een voormalige waterzuivering (zie figuur 1.2). De bouwwerken, waaronder een viertal bassins en een gebouw van de voormalige waterzuivering zijn sterk vervallen. Naast de waterzuiveringsvoorzieningen is het terrein voorzien van groen bestaande uit grasland en bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto bestaande situatie

Rond het waterzuiveringsterrein is een hekwerk aanwezig. De omgeving betreft een bosrijke omgeving met meerdere openbare wandelpaden. Het perceel wordt aan de noordzijde en westzijde ontsloten vanaf de Schreursmaat. In figuur 2.2 zijn foto’s weergegeven van de huidige staat van op het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0006.png"

Figuur 2.2: Foto's bestaande situatie

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven is het plangebied vanaf de Schreursmaat zowel via een noordelijk als westelijke inrit te bereiken (oranje pijlen in figuur 1.1). Deze inritten zijn alleen bereikbaar via de westkant vanaf de Zwiggeltestraat. Aan de oostkant is de Schreursmaat ter hoogte van de t-splitsing afgesloten met een paaltje.

In de Boswachterij Hooghalen ligt een radiotelescoop. Deze radiotelescoop heeft een grote ruimtelijke invloed op het plangebied doordat er twee zones met beperkingen worden onderscheiden.

2.2 Toekomstige situatie

Uitgangspunten

Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van twee woonpercelen met ieder een vrijstaande woning (villa) en een bijpassende garage/schuur. De uitgangspunten zijn weergegeven in figuur 2.3 In het kader van de ontwikkeling is een schetsontwerp opgesteld door CroonenBuro5 (zie figuur 2.4).

Het noordelijke en zuidelijke woonkavel hebben een indicatieve oppervlakte van 4.000-5.000 m2. Het uitgangspunt is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De waterzuivering is niet meer in gebruik en gaat verdwijnen.

De uitgangspunten zijn puntsgewijs in figuur 2.6 en hieronder weergegeven:

  • 1. Het achtergelegen terrein blijft toegankelijk (erfdienstbaarheid). De poort en het hek worden verplaatst naar het noorden, dichterbij de inrit. Hiermee wordt het achterliggende terrein afgesloten voor onbevoegden.
  • 2. Bosrijke karakteristiek van het gebied versterken met de omzoming van het terrein met een robuuste bosrand.
  • 3. Pompgebouw is uitgezonderd van de verkoop en blijft behouden.
  • 4. Opstalrecht rioolleiding.
  • 5. Opstalrecht put riool.
  • 6. Te behouden locatie van de inrit voor nieuwe ontwikkeling. Beide kavels worden ontsloten via de westzijde naar de Scheursmaat.
  • 7. Een bosrijke strook verdeelt het terrein in twee boskamers. Hiervoor kunnen enkele bomen blijven behouden, daarnaast zullen er nieuwe bomen moeten worden aangeplant.
  • 8. Enkele bestaande fraaie bomen kunnen behouden blijven in het toekomstig tuinontwerp. Dit is afhankelijk van de kwaliteit en veiligheid van deze bomen.
  • 9. Een onverhard openbaar wandelpad is optioneel, hiervoor dient het pad ook over het aangrenzende bosperceel te worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0007.png"

Figuur 2.3: Uitgangspunten schetsontwerp plangebied

De omgeving van het terrein van de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie is bosrijk. Dit karakter wordt behouden en versterkt door het terrein in twee boskamers te verdelen. Deze boskamers vormen de kaders voor ruime kavels waarop grote vrijstaande woningen met bijgebouw(en) kunnen worden gesitueerd. De woningen zijn zodanig geplaatst dat er een goede bezonning is van de woning en tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0008.png"

Figuur 2.4: Schetsontwerp plangebied, zie ook bijlage 2.

Beide kavels kunnen worden bereikt via de reeds bestaande inrit aan de westzijde van het plangebied. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Door de besloten ligging achter bosschages zijn de nieuwe woningen vanaf de doorgaande weg en vanuit de omgeving nauwelijks zichtbaar. Aan de noordzijde wordt een nieuw stuk bos aangeplant. Daarnaast wordt een strook tussen de kavels beplant met bomen en onderbeplanting. Binnen de boskamers kunnen enkele bestaande solitaire bomen behouden blijven. In het zuidelijk deel wordt een wandelpad geprojecteerd die aansluit op de omliggende paden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0009.png"

Figuur 2.5: Sfeerimpressies toekomstige woningen

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  • 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet ingaat geldt de omgevingsvisie als een structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig project, heeft dit project nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. De beoogde ontwikkeling past volledig in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. De NOVI staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van over-programmering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio’s.

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling;
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw;
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied;
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling;
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.

Op basis van vaste jurisprudentie geldt, dat een woningbouwproject vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de realisatie van maximaal twee nieuwe woningen en is daarmee niet ladderplichtig.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid

Voorliggend plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022

Op 28 september 2022 is de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Het is van provinciaal belang te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat vooruit gelopen wordt op een ouder wordende bevolking, een toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. Deze ontwikkeling speelt nu al in Oost-Drenthe. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.

In sommige regio’s is er sprake van een overschot aan woningen en plancapaciteit. Het moderniseren van de bestaande woningvoorraad gebeurt door sloop, waar nodig, zonder vervangende nieuwbouw of concentratie van nieuwe woningbouw in dorpen voor het in stand houden van voorzieningen. Dit is een centrale opgave, om samen met gemeenten op te pakken. Dorpen en steden moeten een adequate bovenlokale strategie hebben om zorgvuldig met deze onbalans om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld door meer woningen te slopen dan terug te bouwen of woningen te realiseren nabij bestaande kernen en voorzieningen. Dit is een opgave die de provincie samen met gemeenten oppakt.

De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut voor de ruimtelijke opgave van de stads- en dorpsranden. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt voor het wonen in Drenthe is dat er rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. In de Omgevingsvisie zijn diverse kernkwaliteiten en beleidsthema’s benoemd, die hieronder voor zover relevant voor het plangebied worden beschreven.

Robuust sociaal-economisch systeem (radiotelescoop Dwingelo en Hooghalen)

In de bossen van Dwingeloo en Hooghalen staan radiotelescopen opgesteld voor waarnemingen aan het zonnestelsel. Rond elk van deze waarnemingsposten zijn de zones aangegeven voor de toelating van gemotoriseerd verkeer en de oprichting van nieuwe bebouwing. Het plangebied is gelegen binnen zone II. De zonering is vertaald in regels in de Provinciale Omgevingsverordening.

Robuust landbouwsysteem

Economisch gezien zijn de landbouw en agribusiness voor Drenthe belangrijke sectoren. De primaire sector is van groot belang voor de Drentse economie en de werkgelegenheid. Denk aan de wereldwijde zuivelproductie, legio toepassingen van aardappelzetmeel, de teelt van gewassen als suikerbieten, granen en pootaardappelen en de bloemen en planten uit onze kassen. Daarnaast is het grootste gedeelte van de grond in Drenthe in bezit van landbouwers. Dit maakt dat de landbouw (mede) bepaalt hoe het landschap eruitziet. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streven we naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw. Het zuidoostelijke deel van het plangebied ligt voor een klein deel in “landbouwgebied”. Dit gedeelte van het plangebied betreft momenteel bebossing. Er is geen sprake van landbouw.

Robuust en klimaatbestendig watersysteem

De provincie streeft naar een robuust watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering zodanig op te vangen, dat de risico’s op wateroverlast en watertekort, nu en in de toekomst, beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Door water vast te houden, ontwikkelen we een zo’n groot mogelijke voorraad zoet grondwater. Het grond- en oppervlaktewater heeft daarbij een goede kwaliteit, gebaseerd op de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het plangebied ligt binnen de gebieden “Drents Plateau”, “robuuste beekdalen”, “multifunctionele functie van watersystemen” en “zand Rijn-oost”.

Drents Plateau

Als gevolg van klimaatverandering nemen ook de perioden met droogte toe. Op het Drents Plateau wil de provincie zoveel mogelijk water vasthouden om droogte te overbruggen. Hierdoor is de landbouw gedeeltelijk zelfvoorzienend en wordt verdroging van natuur zoveel mogelijk voorkomen. De grondwatervoorraad wordt, waar mogelijk, verhoogd. Er wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk vasthouden van water in natuurgebieden. Naaldhout moet worden vervangen door loofhout of korte vegetaties. In de landbouwgebieden stimuleert de provincie een optimaal bodembeheer. De bedrijfsvoering in de landbouw moet gericht zijn op het zuinig omgaan met water. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur. Voorliggend plan betreft geen landbouw en het heeft geen invloed op het grondwater. Daarnaast is de huidige aanwezige bebossing reeds grotendeels loofhout. Er wordt geen nieuw naaldhout aangeplant.

Robuuste beekdalen

De provincie streeft naar robuuste beekdalen in 2030. Robuuste beekdalen zijn bestand tegen een grotere hoeveelheid neerslagwater, die zich, als gevolg van de klimatologische veranderingen, verzamelt in de beekdalen. Hierbij wordt de afvoer niet afgewenteld op een ander gebied of verschoven naar de toekomst. Bij veel neerslag is er kans op water op het maaiveld. Bestaande functies moeten zich aanpassen aan deze gevolgen van klimaatverandering.

De opgave en urgentie in de beekdalen is verschillend en daarom is er ruimte voor maatwerkoplossingen. In een gebiedsgerichte aanpak wordt in het voortraject veel aandacht geschonken aan het betrekken van grondeigenaren en andere belanghebbenden. In de beekdalen worden kapitaalintensieve functies zo veel mogelijk geweerd. Bij kapitaalintensieve functies is er bij wateroverlast sprake van een grote schade. Kapitaalintensieve functies zijn onder andere woon- en werkgebieden, glastuinbouw, kwekerijen en intensieve veehouderijen. Nieuwe kapitaalintensieve functies in beekdalen zijn alleen toegestaan als aan de vier voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
  • 2. er zijn geen alternatieven;
  • 3. de functie vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten;
  • 4. het negatieve effect op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd.

Voorliggend plan is reeds bebouwd met een voormalige waterzuivering. Er is derhalve reeds een kapitaalintensieve functie aanwezig. De ontwikkeling betreft een herstructurering naar woningbouw. De waterbelangen zullen bij de verdere ruimtelijke procedure meegenomen worden in de vorm van een watertoets.

Multifunctionele functie van watersystemen

De waterhuishouding is in de multifunctionele gebieden, binnen de mogelijkheden van het watersysteem en onder normale meteorologische omstandigheden, afgestemd op optimale productieomstandigheden voor de landbouw, met instandhouding van de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag. De beekdalen nemen hierbinnen een bijzondere positie in. De provincie wil de huidige zoetwatervoorziening behouden en stimuleert de zelfvoorziening om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Belangrijk daarbij is dat de voorraad grondwater die, mits zorgvuldig beheerd, meer benut kan worden. Op grond van de Waterwet legt de provincie in het Regionaal Waterplan de functies van het watersysteem vast. Dit is kaderstellend voor de waterschappen. Het Regionaal Waterplan is onderdeel van de Omgevingsvisie. De aanduiding en omschrijving van de multifunctionele gebieden geeft richting aan het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime dat door de waterschappen wordt uitgewerkt. In paragraaf 4.7 is het voorliggend plan getoetst aan het waterschapsbeleid.

Zand Rijn-oost

De provincie streeft naar schoon grond- en oppervlakte water voor mens, natuur, landbouw en drinkwatervoorziening. De grondwaterlichamen moeten voldoen aan de Kaderrichtlijn Water 2021. De Kaderrichtlijn Water stelt algemene eisen aan de kwaliteit van het grondwater, als ook aan de beschikbaarheid van het grondwater. Daarnaast worden er eisen gesteld aan het grondwater in relatie tot oppervlaktewaterlichamen, natte natuur en grondwater dat benut wordt voor menselijke consumptie (drinkwater). De algemene eisen hebben betrekking op de kwantiteit en de kwaliteit van het aanwezige. Uitgangspunt is dat de grondwatervoorraad op orde blijft en dat de grondwaterkwaliteit voldoet aan de kwaliteitsnormen. Voorliggend plan heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit.

Multifunctioneel gebied

De afgelopen decennia hebben veel gebieden in Drenthe een ontwikkeling doorgemaakt die gericht was op één bepaalde functie. Hierdoor zijn op veel plaatsen scherpe landschappelijke overgangen ontstaan, bijvoorbeeld tussen natuur en landbouw of tussen stad en land. Dit beleid zet de provincie door voor de robuuste gebieden voor landbouw, natuur en stedelijk netwerken.

De resterende gebieden kenmerken zich door het naast elkaar voorkomen van meerdere functies. In één gebied kan bijvoorbeeld zowel landbouw, natuur, recreatie als wonen voorkomen, zonder dat een van deze functies als dominant is aan te wijzen. In de multifunctionele gebieden is geen duidelijke samenhang tussen de genoemde functies en de aanwezige kernkwaliteiten. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies. Om de gevolgen van de ontwikkeling op omliggende functies in kaart te brengen is in hoofdstuk 4 ingegaan op de omgevingsaspecten.

Kernkwaliteiten

De Omgevingsvisie vormt hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op deze kaart is voor het plangebied te zien dat de kernkwaliteiten 'landschap', 'cultuurhistorie', 'archeologie' en 'aardkundige waarden' relevant zijn.

Landschap

Het plangebied ligt in het landschapstype “esdorpenlandschap” en ligt deels in het beekdal. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting en van het behoud van onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. Het voorliggend plangebied betreft een herstructurering van een voormalige waterzuivering in bestaand stedelijk gebied waardoor er geen negatieve effecten op de kernkwaliteit landschap aan de orde is zijn. De aanwezige esrandbeplanting zal blijven bestaan.

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 6: de velden in centraal Drenthe – van nut maken van de stille heide. Daarnaast is het gelegen in “de velden in centraal Drenthe: respecteren”.

Deelgebied 6: De velden in centraal Drenthe 

De structuur van dit gebied wordt gedomineerd door de twee grote bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en bij Hooghalen, door de beekdalen van de Elperstroom en de Westerborkerstroom met de daarbij gelegen esdorpen die al in de middeleeuwen zijn ontstaan. De twee bos- en heidegebieden zijn aangelegd met de karakteristieke padenstructuur van boswachterijen en stuifzandbossen. Ze bevatten ook vele sporen van de tijd ervoor en erna, zoals (pre-)historische routes en grenzen en jongere ingrepen uit en na de Tweede Wereldoorlog, zoals de radiotelescoop van Dwingeloo en de sporen van Kamp Westerbork. Bijzonder is de ligging van het (Nationaal Park) Dwingelderveld als oude gemeenschapsgrond te midden van een krans van esdorpen. De smalle en soms duidelijk begrensde beekdalen van de Elper- en Westerborkerstroom hebben een sterke ruimtelijke relatie met de ernaast gelegen dorpen.

De structuren van provinciaal belang:

  • Aaneengesloten complexen van stuifzandbossen, boswachterijen en heidegebieden met daarbinnen sporen van oude paden, markegrenzen, postwegen en jongere relicten als radiotelescopen en sporen van de Tweede Wereldoorlog;
  • Beekdalen van de Elper- en Westerborkerstroom, soms duidelijk begrensd door houtwallen;
  • visuele relatie tussen dorp, es en beekdal door open doorzichten, dorpsstructuur van open en gesloten ruimtes en verspreide bebouwing;
  • Binnen de scherp begrensde boseenheden de blokindeling van de boswachterijen of de grilliger padenloop van de stuifzandbossen;
  • Een krans van esdorpen rondom het Dwingelderveld en langs de beekdalen met hun structuur van open en gesloten ruimtes, verspreide bebouwing en doorzichten naar het buitengebied;
  • In het gebied rond Hooghalen een dichtheid aan prehistorische bewoningssporen en Grafmonumenten die deels corresponderen met een oude route die het zuidwesten met het midden van Drenthe verbond;
  • Het herinneringscentrum Westerbork met de sporen van Kamp Westerbork en Schattenberg;
  • De radiotelescopen van Dwingeloo en Hooghalen.

Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de samenhang van twee bos- en heidegebieden met de nabijgelegen esdorpen. De bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en van Hooghalen zijn een resultante van de ontginning van de woeste gronden rond de esdorpen. Ook het behouden van de samenhang van de esdorpen Elp, Orvelte, Westerbork en Zwiggelte met de naastgelegen beekdalen is bepalend voor de toekomst.

Specifiek stuurt de provincie op:

  • Het beleefbaar houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap rond het Dwingelderveld. Deze karakteristiek komt tot uitdrukking in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen de krans van esdorpen rond het Dwingelderveld en in een grote tijdsdiepte van het gebied, zoals dat blijkt uit grafmonumenten, celtic fields en een radiotelescoop;
  • Het herkenbaar houden van de grote tijdsdiepte van de bossen rond Hooghalen. Deze tijdsdiepte is te ervaren in zichtbare en niet zichtbare elementen uit de prehistorie, blokvormige ontginningsstructuren en ingrepen uit de moderne tijd zoals de radiotelescopen en de structuren van de werkverschaffing en Kamp Westerbork;
  • Het instandhouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap bij Elp, Orvelte, Westerbork en Zwiggelte. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es en beekdal, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes.

De velden in centraal Drenthe: respecteren

De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom willen de provincie die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. De provincie zal plannen en initiatieven daar op beoordelen.

Specifiek voor het voorliggend plan

Het plangebied betreft een herstructurering van een voormalige waterzuivering in bestaand stedelijk gebied. De herkenbaarheid van de bestaande structuur zoals esrandbosjes wordt gerespecteerd. Verwezen wordt naar paragraaf 4.8 waar de cultuurhistorische waarden in relatie tot het plan worden besproken.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie).

Het plangebied ligt geheel in beschermingsniveau 1 en gedeeltelijk in beschermingsniveau 4 (zie figuur 3.1). Het beschermingsniveau 1: Generiek (archeologie) richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0010.png"

Figuur 3.1: Uitsnede omgevingsvisie, kernkwaliteit Archeologie

Het beschermingsniveau 4: verwachte archeologische waarden: verwachting toetsen door onderzoek richt zich op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek, conform de gangbare, in de archeologische beroepsgroep geldende kwaliteitseisen.

Uitgangspunten van het provinciale archeologiebeleid zijn beschreven in:

  • provinciale Cultuurnota 2017-2020;
  • Cultuurhistorisch Kompas Drenthe;
  • Erfgoedwet;
  • Overgangsrecht Monumentenwet 1988 naar de Omgevingswet.

Voor wat betreft archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.8.

Aardkundige waarden

Voor het plangebied geldt volgens de kernkwaliteitenkaart de kernkwaliteit 'aardkundige waarden'. Binnen deze kernkwaliteit ligt het plan in het beschermingsniveau generiek (aw) en gedeeltelijk in het beschermingsniveau middel (aw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0011.png"

Figuur 3.2: Uitsnede omgevingsvisie, kernkwaliteit aardkundige waarden

Beschermingsniveau generiek (aw)

Binnen het beschermingsniveau generiek wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Beschermingsniveau middel (aw)

In deze gebieden vormen de aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe zij de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen benutten. In het plangebied is geen sprake van specifieke aardkundige waarde die bescherming behoeven blijkt uit paragraaf 4.8.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (26-06-2023), met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden weer voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Gebiedsnormen wateroverlast

Volgens de Omgevingsverordening ligt het plangebied in “grasland”. Voor dit gebied gelden de volgende gebiedsnormen ten aanzien van wateroverlast. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, een gemiddelde overstromingskans van niet vaker dan eens in de 10 jaar voor grasland, niet zijnde natuur, waarbij 5% van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben (artikel 9.5, lid 2, onder c). De waterbelangen zijn beschreven in paragraaf 4.7.

Bodemenergie restrictiegebieden zone 2 (25-500 m -mv)

Het plangebied ligt binnen gebied die zijn aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. Daarvoor geldt dat:

  • Het is verboden om in een gesloten WKO-systeem buiten een inrichting een ander koelmedium toe te passen dan water van minimaal drinkwaterkwaliteit.
  • Het is verboden om in een gesloten WKO-systeem binnen een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist een ander koelmedium toe te passen dan water van minimaal drinkwaterkwaliteit.
  • Indien een gesloten WKO-systeem aanwezig is of wordt aangelegd binnen een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht verbindt het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning in ieder geval het voorschrift dat er geen ander koelmedium in het WKO-systeem mag worden toegepast dan water van minimaal drinkwaterkwaliteit.
  • Een vergunning als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 6.22 van de Waterwet, geweigerd:
  • indien de realisatie van een bodemenergie-systeem in strijd is met de doelstellingen op grond waarvan het oranje gebied is aangewezen.

Binnen het plangebied is geen WKO-systeem aanwezig en dat zal door middel van de ontwikkeling ook niet worden gerealiseerd.

Top Formatie van Breda tussen -180 en -160 meter (t.o.v. NAP)

Het plangebied is gelegen in het gebied “Top Formatie van Breda tussen -180 en -160 meter (t.o.v. NAP)”. Binnen dit gebied gelden de volgende regels:

  • Het is verboden een Temperatuur Opslag-systeem voor middelhoge of hoge temperatuur te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’ zoals deze is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart C3.
  • Het is verboden een ondiep Geothermie-systeem te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat grondwater wordt onttrokken of retourwater wordt teruggebracht op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’ zoals deze is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart C3.

Binnen het plangebied is geen Temperatuur Opslag-systeem of Geothermie-systeem aanwezig en dat zal door middel van de ontwikkeling ook niet worden gerealiseerd.

Kernkwaliteiten

Als kernkwaliteiten worden aangewezen de thema’s en gebieden zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaart A (kaartlaag stilte), kaart D3 (kaartlaag Natuurnetwerk Nederland), kaarten D4 t/m D7 waarbij voor de kaart D7 (Kernkwaliteit landschap) geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in hoofdstuk 4 van de omgevingsvisie omschreven. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie;
  • maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Archeologie

In ruimtelijke plannen wordt uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot behoud en ontwikkeling (hiermee wordt bedoeld: versterking) van de kernkwaliteiten in relatie tot een dynamisch en ondernemend Drenthe. De provincie schrijft niet rechtstreeks voor hoe kernkwaliteiten behouden en ontwikkeld moeten worden. Het doel staat voorop en gemeente moeten daaraan een eigen invulling geven. Voor de archeologische kernkwaliteiten die niet in situ behouden kunnen blijven is wel een procesvoorschrift van toepassing (zie hieronder).

Archeologische kernkwaliteiten kennen een eigen dynamiek omdat hier zowel sprake is van bekende (soms zichtbare) archeologische waarden als van gebieden waar een archeologische verwachting op rust. Dat wil zeggen dat archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, maar nog niet in kaart gebracht. Archeologische kernkwaliteiten behoren zowel tot het onroerend erfgoed (wanneer ze nog in de bodem zitten [= behoud in situ]) als tot het roerend erfgoed (wanneer ze opgegraven zijn [= behoud ex situ]). Uitgangspunt voor de archeologische kernkwaliteiten van provinciaal belang is behoud in situ. Als dat niet mogelijk is, dient de in de bodem aanwezige archeologische informatie(waarde) te worden veiliggesteld door middel van een opgraving. Over de wijze waarop die opgraving wordt uitgevoerd willen wij vroegtijdige afstemming met de gemeenten. Het uitgangspunt van de provincie is dat afstemming leidt tot wederzijdse instemming. Wordt dit ondanks alle inspanningen niet bereikt, dan stelt de provincie de (onderzoeks-)norm. Daarbij zal altijd de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie leidend zijn.

In paragraaf 4.8 wordt het plan in relatie tot de aanwezige archeologische waarden besproken.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Voor het plangebied geldt volgens de kernkwaliteitenkaart de kernkwaliteit 'aardkundige waarden'. Binnen deze kernkwaliteit ligt het plan in “generieke bescherming” en gedeeltelijk in “middel bescherming”. In ruimtelijke plannen wordt uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot behoud en ontwikkeling (hiermee wordt bedoeld: versterking) van de kernkwaliteiten in relatie tot een dynamisch en ondernemend Drenthe. De bepalingen voor kernkwaliteiten zijn niet in beton gegoten. De regels zijn als verantwoordingsplicht ingericht. Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnotitie Aardkundige waarden, ‘waardevol Drenthe’ (waarop inmiddels een toelichting is verschenen ‘Op pad met wAARdevol Drenthe’, 2018). In het plangebied is geen sprake van specifieke aardkundige waarden die bescherming behoeven blijkt uit paragraaf 4.8.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen de gebieden “beleid respecteren” en “cultuurhistorische hoofdstructuur“. In ruimtelijke plannen wordt uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot behoud en ontwikkeling (hiermee wordt bedoeld: versterking) van de kernkwaliteiten in relatie tot een dynamisch en ondernemend Drenthe. De bepalingen voor kernkwaliteiten zijn niet in beton gegoten. De regels zijn als verantwoordingsplicht ingericht. Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnotitie Aardkundige waarden, ‘waardevol Drenthe’ (waarop inmiddels een toelichting is verschenen ‘Op pad met wAARdevol Drenthe’, 2018). In het plangebied is sprake van cultuurhistorische waarden die bescherming behoeven blijkt uit paragraaf 4.8, echter worden deze waarden niet aangetast door het voornemen.

Kernkwaliteit Landschap

Het plangebied ligt in het landschapstype “esdorpenlandschap” en ligt deels in het beekdal. Meer achtergrondinformatie over de visie van de provincie op het Drentse landschap is opgenomen in de Nota Landschap. In hoofdstuk 3 van de Omgevingsvisie wordt toegelicht hoe het provinciebestuur behoud en ontwikkeling van kernkwaliteiten in de praktijk zal nastreven. Het voorliggend plangebied betreft een herstructurering van een voormalige waterzuivering in bestaand stedelijk gebied waardoor er geen negatieve effecten zijn op de kernkwaliteit landschap niet aan de orde is. De aanwezige esrandbeplanting zal blijven bestaan.

Bestaand stedelijk gebied - ruimte-voor-ruimte regeling

De Omgevingsverordening stelt in artikel 2.16 dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen buiten bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied bedrijfsmatige of maatschappelijke bebouwing aanwezig is die de oorspronkelijke functie is verloren. Met het verdwijnen van de RWZI verdwijnt bedrijfsmatige bebouwing. Aan deze eis wordt derhalve voldaan.

De sloopnorm voor 1 compensatiewoning is ten minste 750 m² en ten minste 2.000 m² bedrijfsbebouwing voor maximaal twee compensatiewoningen. Momenteel bevindt zich bebouwing van de RWZI in het plangebied. De huidige opstallen en installaties (oppervlakte in totaal circa 2.535 m2) worden gesloopt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. De sloopnorm voor twee woningen wordt derhalve ruim gehaald. De bebouwing en de oppervlakte is hieronder weergegeven.

Voor het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling geldt, dat de bebouwing op 1 januari 2014 aanwezig was. Een luchtfoto uit 2013 toont aan dat dat zo is, zie bijlage 11.

Daarnaast geldt, dat de randvoorwaarden voor inpassing en maatvoering en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd. Dat is enerzijds gedaan in het bijgevoegde beeldkwaliteitplan (bijlage 2 ), dat wordt toegepast bij de toets aan redelijke eisen van welstand in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning. Anderzijds is als bijlage bij de regels een erfinrichtingplan toegevoegd, waamee in combinatie met lid 4.5.2 van de planregels de landschappelijke inpassing is geborgd. Vanwege de gedeeltelijke ligging in beekdal en bergingsgebied geldt als voorwaarde voor de bouw van een compensatiewoning, dat de bebouwing wordt verwijderd. Hier wordt ook aan voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0012.png"

Figuur 3.3.: Bestaande gebouwen (witte contour) en installaties (rode contour)

Beschermingszone Radioastronomie: Zonering radioastronomie 2

Het plangebied is gelegen in een gebied met de aanduiding ‘Zonering radioastronomie II’. Een ruimtelijk plan kan, voor zover dat gebieden bestrijkt die op de bij deze verordening behorende kaart D8 zijn aangeduid als 'Zonering radioastronomie zone II', alleen voorzien in bedrijfsvestiging, -uitbreiding, intensivering van verkeer en andere activiteiten als hierbij geen elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden. Met het voorliggend plan worden twee woningen voorzien en landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Er ontstaat hierbij geen elektromagnetische straling die een storend effect zou kunnen hebben op de waarnemingen van radiotelescopen in het gebied.

Beekdal en bergingsgebied

Het plangebied is gelegen in een gebied dat gekenmerkt is als “Beekdal”. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebieden op de bij de verordening behorende kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid als ‘Beekdal’, voorziet voor de desbetreffende gebieden niet in nieuwe kapitaalintensieve functies. Voorliggend plan is reeds bebouwd met een voormalige waterzuivering. Er is derhalve reeds een kapitaalintensieve functie aanwezig. De ontwikkeling betreft een herstructurering naar woningbouw. De waterbelangen zijn beschreven in paragraaf 4.7.

Bruisend Drenthe

In een ruimtelijk plan wordt uiteengezet hoe de met het plan beoogde ontwikkelingen passen binnen de strategische opgaven - voor zover van provinciaal belang - zoals weergegeven op de kaart Strategische Opgaven 2030 die in de omgevingsvisie voor het desbetreffende gebied is neergelegd. Volgens de kaart valt het plangebied in een gebied dat gemerkt is als “klimaatbestendige beekdalen (vasthouden en bergen)”. De waterbelangen zijn in paragraaf 4.7 besproken. Daaruit volgt dat bij de verdere uitwerking van het plan deze belangen behartigd worden. Eventuele maatregelen zullen genomen worden.

Woningbouw

Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur;
  • schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
  • geeft een lange termijn beeld.

Dit beleid is door de gemeente vertaald in een woonvisie. In paragraaf 3.4 is voorliggend plan beschouwd in relatie tot de gemeentelijke woonvisie.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Met dit plan wordt voldaan aan de provinciale visie en de -verordening. Het plan voldoet aan het provinciale beleid.

3.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

3.3.1 Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.

Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

3.3.2 Conclusie waterschapsbeleid

Vanwege de ontwikkeling zal de bestaande verharding op het plangebied grotendeels worden verwijderd. Daarvoor in de plaats komen twee nieuwe woningen met ieder een bijgebouw. Naar verwachting zal het aandeel verharding op het plangebied gelijk blijven of afnemen. In het kader van dit bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en een waterparagraaf opgesteld (zie paragraaf 4.7. Daarmee wordt voldaan aan het waterschapsbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Westerbork 2009 -2020

In de Structuurvisie staat de visie op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van het dorp Westerbork centraal. In de visie zijn voorbeelduitwerkingen opgenomen voor de toekomst en ter inspiratie om gewenste ontwikkelingen te initiëren.

De visie is tot stand gekomen op basis van een zogenaamd open planproces. Bij het maken van de structuurvisie hebben inwoners en belanghebbenden uit Westerbork vanaf de start van het project een belangrijke rol gespeeld. Naast de deelname van de Belangenvereniging van Westerbork hebben bewoners en andere geïnteresseerden tijdens vier Open Atelierdagen aangegeven wat zij belangrijk voor het dorp vinden.

Wat belangrijk wordt gevonden bij toekomstige ontwikkelingen is, dat het contact met het landschap wordt behouden. Het dorp moet haar landelijke sfeer behouden. Het plan houdt rekening met de kwaliteiten van het landschap en betekent een versterking daarvan. De landelijke sfeer van het dorp wordt door de realisatie van twee vrijstaande woningen aan de rand van het dorp niet aangetast.

3.4.2 Woonvisie 2023 - 2027

Op 25 mei 2023 is de woonvisie 2023 - 2027 vastgesteld. In deze visie is de koers uitgezet voor het wonen en de woonomgeving. De visie geeft richting aan het bouwprogramma voor de komende jaren in Midden-Drenthe.

De verwachte lokale woningbehoefte voor de kerncluster Westerbork is 155 woningen, waarvan 95 woningen voor de kern Westerbork. De nu bekende plancapaciteit is ongeveer 50 woningen. Dit is nog niet voldoende om te kunnen voorzien in de toekomstige vraag. Om in te kunnen spelen op de verwachte woningbehoefte zullen er nieuwe plannen in ontwikkeling moeten worden gebracht. Naast de lokale behoefte wil de gemeente zich ook inzetten op de aanvullende, meer regionale behoefte. In het kwalitatieve woningbouwpograma is er 5% ruimte gereserveerd voor het woonsegment dure koop (vanaf € 405.000,-). In de woonvisie is aangegeven dat ook Westerbork hierin een belangrijke rol kan vervullen.

Het plan is in overeenstemming met het Woonvisie van de gemeente.

3.4.3 Landschapsbeleidsplan

Het Landschapsbeleidsplan uit 2012 geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke- en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe. Het plangebied ligt in het landschapstype “beekdal”. Van oorsprong zijn de beekdalen verkaveld volgens een smalle strokenverkaveling, met de kavels loodrecht op de beek. Deze verkavelingsvorm is nog goed te herkennen bij de Hijker-, Brunstinger- en Altingerleek, bij de Vorrelveenselake en plaatselijk langs het Oude Diep. Door middel van het plan wordt de verkaveling niet aangetast. Verder komt de nadruk te liggen op de overgangen naar het beekdal, onder andere door beplantingen (singels, houtwallen, wegbeplantingen) aan de randen. De beplanting aan de rand van het plangebied wordt niet aangetast. De wordt waar nodig versterkt.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid laat de ontwikkelingen van nieuwe woonlocaties toe binnen Westerbork. Wat daarbij belangrijk wordt gevonden is dat het contact met het landschap wordt behouden. Ook richt het beleid zich op het versterken van de beleefbare kenmerken van het landschap. In dit plan zijn deze aandachtspunten meegenomen bij de ontwikkeling van het plangebied. Daartoe is een inrichtingsschets opgesteld (zie paragraaf 2.2). De ontwikkeling kan plaatsvinden binnen de kaders van gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven. Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeer

De ontsluiting van de woonpercelen voor autoverkeer vindt plaats aan de westelijke kant van het perceel. De verkeersgeneratie ten gevolge van het plan is bepaald op basis van de publicatie “Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW, 1 december 2018, Ede”. Daarbij is uitgegaan van categorie ‘buitengebied’ en het type ‘niet stedelijk’.

Tabel 4.1: Verkeersgeneratie (per etmaal)

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0013.png"

De twee vrijstaande woningen generen volgens de CROW-publicatie maximaal 17,2 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag. De huidige omliggende infrastructuur kan deze beperkte toename aan verkeer verwerken.

Parkeren

De parkeergeneratie ten gevolge van het plan is bepaald op basis van de publicatie “Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW, 1 december 2018, Ede”. Daarbij is uitgegaan van categorie ‘buitengebied’ en het type ‘niet stedelijk’.

Tabel 4.2: Parkeergeneratie (per etmaal)

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0014.png"

De twee vrijstaande woningen leiden volgens de CROW-publicatie tot een parkeerbehoefte van 5,6 parkeerplaatsen op eigen terrein. Er is voldoende ruimte op de percelen om hierin te voorzien.

In de planregels is bepaald dat parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd.

4.2 Bodem

Kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan, welke op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging zouden kunnen duiden. Bij een (globale) visuele inspectie van het maaiveld en de opgeboorde grond is eveneens geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

In aanvulling op het voorgaande onderzoek door EcoReest in 2014, is in het onderhavige onderzoek de bodemkwaliteit ter plaatse van een tweetal potentieel ‘verdachte’ deellocaties onderzocht (bedrijfsgebouw met werkplaats + garage). Hierbij is zowel in de grond als in het grondwater geen verontreiniging met één of meer van de onderzochte stoffen aangetoond.

Ter plaatse van de toekomstige ‘zuidelijke woning’ zijn in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel. Hiervan wordt verondersteld, dat dit een natuurlijke oorsprong heeft.

Bij de actualisatie van de bodemkwaliteit van de bovengrond op het overige terreindeel, zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden, dat in de periode tussen het voorgaande en het onderhavige onderzoek, geen (additionele) bodemverontreiniging is opgetreden.

Op basis van de onderzoeksresultaten worden vanuit milieuhygiënische oogpunt, geen belemmeringen verwacht ten aanzien van voorgenomen wijziging van de gebruiksbestemming en/of de nieuwbouw van woningen.

Indien de gemeten gehalten worden getoetst aan de ‘normen voor hergebruik’ uit het Besluit Bodemkwaliteit, dan geeft dit een indicatie dat eventueel vrijkomende grond als ‘altijd toepasbaar’ wordt beoordeeld. Voor eventueel voorwaarden met betrekking tot de hergebruik van vrijkomende grond buiten de locatie wordt verwezen naar het gemeentelijk Bodembeheerplan, gebaseerd op het besluit Bodemkwaliteit. Hoewel bij voorkeur hergebruik op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten kan plaatsvinden, kan, afhankelijk van de hergebruikslocatie, de uitvoering van partijkeuring(en) noodzakelijk zijn om de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond als bodem te kunnen bepalen.

Ter voorkoming van een overtreding van het Besluit Bodemkwaliteit (illegaal samenvoegen partijen), wordt geadviseerd om grond van verschillende textuur separaat te ontgraven en in depot te plaatsen. Bij eventuele afvoer kan hiermee rekening worden gehouden met de bestemming en toepassing

Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van woningen nabij bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

De brochure geeft een richtafstand voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het omgevingstype en voor het inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven. Deze afstanden gelden in principe tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden zijn gegeven voor de aspecten geur, gevaar, geluid en stof. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert zijn, rustige woonwijk en rustig buitengebied en gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0015.png"

Toetsing

Op basis van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering (2009) is bepaald in hoeverre aan de minimale richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. Er is uitgegaan van een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Er ligt een bestemming ten noorden van het plangebied waarop bedrijvigheid mogelijk is. Dit betreft het ten noorden gelegen rioolgemaal (milieucategorie 2). Op de omliggende agrarische percelen is geen bedrijfsbebouwing mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan.

Tabel 4.3: Richtafstand (meter)

Activiteit   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Milieucat-
egorie  
Rioolgemaal   30   0   10   0   30   2  

De afstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gebouw waarin de woningen worden gerealiseerd. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Daarin is te zien dat er een overlap is met het woonperceel vanwege de richtafstanden voor geur (30 meter) en geluid (10 meter). In de planregels is bepaald dat woningen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. De bouwvlakken liggen op meer dan 34 meter (richtafstand van 30 meter en rekening houdend met 4 meter vergunningvrij bouwen op grond van artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0016.png"

Figuur 4.1: Richtafstand bedrijvigheid

Conclusie

Aangezien aan de richtafstanden wordt voldaan is het aannemelijk, dat het voor wat betreft de aspecten geluid, geur, gevaar en stof planologisch inpasbaar is; er is sprake van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen. Daarnaast wordt door het voldoen aan de richtafstanden het rioolgemaal niet in zijn funcioneren beperkt door de geprojecteerde woningen. De aspecten gevaar, geur,stof en geluid vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

4.4 Geluid

Kader

De eventuele verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een eventueel akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied.

Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Schreursmaat. Er is akoestisch onderzoek nodig naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer. Er zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen in de omgeving die akoestisch onderzoek vereisen.

Toetsing

Het plangebied grenst van de Schreursmaat, een 60 km/uur weg. Deze weg is alleen vanaf de Zwiggeltseweg bereikbaar en wordt alleen gebruikt door bestemmingsverkeer. Dit betreft alleen verkeer vanwege de twee vrijstaande woningen in voorliggend plangebied en verkeer vanwege onderhoud aan het pompgebouw. De verkeersintensiteit is daardoor zo laag dat dit akoestisch niet relevant is. Dit is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe in mei 2022 bevestigd.

Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Kader

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwplannen of de aanleg van infrastructuur. Plannen die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Toetsing

De projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit en dus niet getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden, zijn genoemd in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Zo is een nieuwbouwproject met maximaal 1.500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) per definitie NIBM. Onderhavig project met 2 woningen valt daar ruim onder. Er is geen toets aan de effecten op de luchtkwaliteit nodig. Voor de zorgvuldigheid is een berekening gemaakt met de NIBM-tool (versie 28 maart 2019) op basis van de verkeersgeneratie zoals in paragraaf 4.1 is bepaald. De resultaten zijn weergegeven in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0017.png"

Figuur 4.2: Uitdraai NIBM-tool

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), die beperkingen stelt aan de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen is vanwege de afstanden tot de provinciale weg van meer dan 50 meter niet van toepassing.

Voor wat betreft het woon- en leefklimaat ter plaatse met betrekking tot luchtkwaliteit geldt het volgende. Via de NSL Monitoringstool is bij de dichtstbijzijnde plek de waarden van de relevante luchtwaliteitaspecten bepaald (i.c. bij de A28).

Grenswaarde Waarde 

  • Grenswaarde NO2-concentratie: < 35 ìg/m3 Waarde 2020 NSL: 14,1 ìg/m3
  • Grenswaarde PM2,5-concentratie: < 20 ìg/m3 Waarde 2020 NSL: 6,8 ìg/m3
  • Grenswaarde PM10-concentratie: < 35 ìg/m3 Waarde 2020 NSL: 13,8 ìg/m3
  • Grenswaarde PM10 overschrijdingsdagen: < 35 dagen Waarde 2020 NSL: 6 dagen

De waarden liggen ruim onder de grenswaarden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie 

Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Verdere toetsing en/of aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.6 Externe veiligheid

Kader

De regelgeving voor externe veiligheid is vastgelegd in verschillende besluiten/circulaires:

  • voor risicovolle bedrijven: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • voor buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg/water/spoor: Op 10 juli 2013 is Wet basisnet vastgesteld en op 11 november 2013 is het Besluit externe veiligheid transportroutes vastgesteld (verder Bevt), waarmee de risico’s als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of waterweg wordt geregeld. Deze wet en dit besluit zijn in werking getreden op 1 april 2015.

Toetsing

Een plan moet voldoen aan het wettelijk kader voor externe veiligheid. Daarvoor is van belang of er in het plangebied of daarbuiten risicovolle activiteiten mogelijk zijn die invloed hebben op het plangebied. Dat kan het geval zijn indien het is gelegen binnen het zogenaamde invloedsgebied van die activiteiten.

Binnen de grenzen van het plangebied worden geen risicovolle inrichtingen gerealiseerd. De woningen die voorzien zijn betreffen kwetsbare objecten.

Binnen het aspect externe veiligheid worden relevante omliggende risicobronnen beschouwd tegen de beoogde ontwikkeling.

Hogedruk aardgastransportleidingen (A-502, A-501 en A-514)

Ten westen van de ontwikkellocatie liggen drie hogedruk aardgastransportleidingen op circa 50 meter, zodat de woningen ruim buiten de 10-6 plaatsgebonden risicocontour zijn geprojecteerd. Het grootste invloedsgebied van deze leidingen bedraagt 550 meter, wat betekent, dat de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied valt. De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van twee woningen. De Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007) vermeldt, dat gemiddeld 2,4 personen per woning aanwezig zijn (in de avond/nacht). Dit vertalend naar deze ontwikkeling betekent dat, dat er gemiddeld 4,8 personen worden toegevoegd in het gebied. Deze toename is dermate klein, dat er minder dan tien personen worden toegevoegd, hetgeen betekent dat er geen sprake is van 'een groep'. Er is dan ook geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0018.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Water

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta op 9 mei 2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid, dat de normale procedure van de watertoets wordt toegepast (zie bijlage 4).

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het resultaat van een watertoets wordt vastgelegd in een zogenaamde waterparagraaf. In bijlage 5 is daar invulling aan gegeven. De bevindingen zijn hieronder beschreven. Voor de volledige waterparagraaf wordt verwezen naar bijlage 5.

Waterparagraaf 

Watersysteem

Er worden geen knelpunten gezien wat betreft het watersysteem. Figuur 4.4 (links) toont het schetsontwerp, vergelijkend met figuur 4.4 is te zien dat de nieuwe woningen niet binnen de invloedszone van de watergang liggen. Er is verder ook geen sprake van afgraven of dempen van watergangen. De functie van de watergang in het plangebied is dus gegarandeerd en er hoeft geen watervergunning aangevraagd te worden voor de werkzaamheden. De nieuwe woningen liggen wel een klein stukje binnen de beschermingszone van de persleiding. Indien de persleiding buiten gebruik genomen zal worden wanneer de waterzuivering buiten gebruik genomen wordt, zal de beschermingszone vervallen. Indien deze beschermingszone niet vervalt, dient hier rekening mee gehouden te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0019.png"

Figuur 4.4: Schetsplan (links), bestaande waterhuishouding (rechts)

Wateroverlast

In de bestaande situatie is een deel van het plangebied al verhard. Vanwege de ontwikkeling zal de bestaande verharding op het plangebied grotendeels worden verwijderd. Daarvoor in de plaats komen twee nieuwe woningen met bijgebouwen. Naar verwachting zal het aandeel verharding in het plangebied gelijk blijven of afnemen; dit zal dus niet tot meer wateroverlast leiden. Het afstromende water komt tot afstroom richting het oppervlaktewater en via infiltratie in de grond. De watergang waar het schone hemelwater op af kan stromen ligt vlakbij het plangebied. Daarnaast is het plangebied gelegen op zandgronden, waardoor water makkelijk kan infiltreren in de bodem en er dus minder kans is op wateroverlast. Zowel in de huidige als de nieuwe situatie zal er geen sprake zijn van wateroverlast.

Waterkwaliteit

Voorliggend plan heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Schoon hemelwater dient hiervoor afgevoerd te worden naar oppervlaktewater en licht vervuild hemelwater dient via een bodempassage op het oppervlaktewater geloosd te worden. Vervuild water dient geloosd te worden op het rioolsysteem. Indien vervuild water geloosd wordt op het oppervlaktewater, dient daar een vergunning op basis van artikel 6.2 lid 1 van de Waterwet voor aangevraagd te worden.

Riolering

De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar het oppervlaktewater. Afvalwater wordt middels de riolering afgevoerd. Voor huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het 'Besluit lozing afvalwater huishoudens' (Blah), waarbij het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Binnen het plangebied is in de huidige situatie al riolering aanwezig, een kantoor met werkplaats is aangesloten op het riool. Bij de overdracht van het terrein is aangegeven dat bij herontwikkeling aangesloten kan worden op het bestaande systeem.

In de huidige situatie ligt er een persleiding in het plangebied, zie figuur 4.5. De beschermingszone rondom deze persleiding is weergegeven in figuur 4.4. Indien de persleiding buiten gebruik genomen zal worden wanneer de waterzuivering buiten gebruik genomen wordt, zal de beschermingszone vervallen. Indien deze beschermingszone niet vervalt, dient hier rekening mee gehouden te worden. Uitgangspunt is dat de beschermingszone vervalt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0020.png"

Figuur 4.5: Kaartbeeld bestaande persleiding

Drinkwatervoorziening

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Beheer en onderhoud

Het plangebied zelf valt onder beheer van de bewoners van de twee te realiseren woningen / grondeigenaren. De bewoners zijn zelf verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van hun eigen percelen. Beheer en onderhoud van de watergang verandert niet in de nieuwe situatie.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen wijzigingen voor wat betreft de waterhuishouding tot gevolg.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) 1 januari 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat.

Op basis van de tijdens het bureauonderzoek verzamelde gegevens is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Voor nagenoeg het gehele plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting die met name betrekking heeft op de periode steentijd-bronstijd. Uit het archeologisch bureauonderzoek zijn geen argumenten naar voren gekomen om deze middelhoge verwachting naar boven of beneden bij te stellen. Duidelijke vindplaatsen en vondstlocaties binnen het onderzoeksgebied ontbreken vooralsnog, maar dit is ook het gevolg van de weinige gravende onderzoeken die tot dusver binnen en rond het onderzoeksgebied zijn uitgevoerd. In algemene zin geldt dat op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het gehele plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Conform de procescyclus van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) wordt daarom aanbevolen om een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uit te voeren, dat tot doel heeft om de plaatselijke bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen, evenals het verzamelen van gegevens over de gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten.

Conclusie

Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 op de verbeelding opgenomen, waarbij een beschermende regeling is opgenomen in de planregels. Hiermee zijn de archeologische waarden goed beschermd.

4.8.2 Cultuurhistorie

Kader

Per 1 januari 2012 is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Toetsing

In onderstaand figuur is een uitsnede van het plangebied en de cultuurhistorische waarden getoond. Uit de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied in en nabij landschappelijke elementen gelegen is. Dit betreft een markegrens aan de noordzijde van het plangebied. De boermarke, marke of mark(e)(genootschap) is een eeuwenoude vereniging van een groep grondeigenaren die de gemeenschappelijke eigendommen van die grondeigenaren beheert. Het woord marke wordt ook gebruikt om het gebied mee aan te geven dat bij een dorp hoort. Marke betekent letterlijk grens of scheiding. Binnen het gebied dat aangemerkt is als markegrens blijft de huidige structuur bestaan aangezien de begrenzing van het plangebied niet zal veranderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0021.png"

Figuur 4.4: Cultuurhistorische waarden

Daarnaast ligt het gehele plangebied in een gebied dat bekend staat als hooilanden. Deze maken deel uit van beekdalontginning. Het hooiland kenmerkt zich door middel van grasland en openheid. De hooilanden zijn in het plangebied niet aanwezig, omdat het gebied bestaat uit bebossing, wegenstructuur en een voormalige waterzuivering.

In het plangebied zijn geen beschermde Rijks- en/of gemeentelijke monumenten of werelderfgoed aanwezig. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig. Het plan heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden.

Tot slot is op de gemeentelijk cultuurhistorische waardenkaart de Schreursmaat aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle lijn. De ligging en het profiel van de weg wordt door voorliggend plan niet aangetast; deze blijft intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Schreursmaat1WB-ONT1_0023.png"

Figuur 4.5: Uitsnede concept cultuurhistorische waardenkaart Midden-Drenthe

Conclusie

Het onderdeel archeologie en cultuurhistorisch staat de voorgenomen ontwikkeling op het plangebied niet in de weg.

4.9 Natuur

Kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken.

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden. Dit is onderdeel van de actieve soortbescherming uit de Wet natuurbescherming; bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit realiseren is in de Wnb art. 1.12, lid 2 vastgelegd dat de provincies zorgen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bijgevoegd. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat.

Bij het onderzoek is gekeken naar twee onderdelen. Op korte termijn betreft dat het slopen van het gebouw en de opstallen en installaties. Daarnaast worden er twee woningen gebouwd. Een vergunning / ontheffing vanuit de gebieds- en de soortenbescherming, is niet benodigd.

Uit de natuurtoets volgt voor wat betreft de gebiedsbescherming (Natura 2000) dat de voorgenomen plannen vanwege de afstand geen effect hebben op de doelstellingen van de omliggende N2000 gebieden het Elperstroomgebied en het Mantingerveld. Voor wat betreft de soortenbescherming zijn er mitigerende maatregelen van toepassing voor broedvogels en vleermuizen.

Voor broedvogels geldt dat wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd er geen rekening hoeft te worden gehouden met mitigerende maatregelen ten behoeve van vogels. Als de werkzaamheden toch in het broedseizoen uitgevoerd moeten worden dient men met mitigerende maatregelen het broeden van vogels op of nabij de plangebieden te voorkomen, zie paragraaf 6.1 van bijlage 7.

Voor wat betreft vleermuizen geldt dat de omgeving van de werkzaamheden in gebruik kan zijn als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen. Er moet tijdens en na de werkzaamheden rekening gehouden worden met het vermijden van extra lichtoverlast op potentiële foerageergebieden en vliegroutes. Indien er licht gevoerd wordt na zonsondergang en voor zonsopkomst moet:

  • 1. Extra lichtoverlast tijdens de werkzaamheden worden voorkomen door het licht weg te draaien van de waterpartijen en –gangen, en bomen. Dit kan ook worden gerealiseerd door amberkleurige verlichting te voeren in plaats van wit- of groen licht.
  • 2. Er mag ook na de bouw van de woningen geen extra verlichting gevoerd worden die op de bomen of andere potentiële vliegroutes schijnt. Dit is geborgd in de planregels.

Voor de geplande ingreep is een toetsing aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS) niet aan de orde. Vanuit het Natuur Netwerk Nederland geldt dat voor de geplande ingreep er geen aanleiding tot actie is.

Voor wat betreft stikstof geldt dat er onderzoek is gedaan naar de stikstofdepositie in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase. Dit onderzoek is als bijlage 8 bijgevoegd. De berekeningen zijn gedaan met AERIUS 2023.0.1. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming derhalve niet in de weg.

De zorgplicht geldt altijd; zorgvuldig handelen met betrekking tot flora en fauna geldt voor alle soorten, ook voor niet beschermde soorten die in het natuuronderzoek niet specifiek behandeld zijn.

Conclusie

Het aspect natuur is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Radiotelescoop

Het plangebied ligt onder invloed van de zone van de radiotelescoop gelegen in de boswachterij Hooghalen.

Met de radiotelescopen neemt Stichting ASTRON de meest zwakke ontwerpen uit het heelal waar. Daardoor zijn zij kwetsbaar voor elektromagnetische opslag, die met de juiste maatregelen kunnen worden voorkomen. Belangrijke bronnen van opslag zijn omvormers in zonneparken, windturbines en kleine windmolens, maar ook LED-lampen en ondersteunende airconditioning. Daarom heeft ASTRON de zones berekend waarin plannen niet, of onder voorwaarden (maatregelen) of wel plaats kunnen vinden. Voor plannen voor een windpark, zonnepark of de plaatsing van een kleine windmolen kan op een digitale kaart inzicht worden verkregen in welke zone de locatie valt. Bij de kaart staat de uitleg van de betreffende zones plus welke windturbine, welke kleine windmolen en welke omvormer aan de norm voor de betreffende zone voldoet van met welke maatregelen aan de norm kan worden voldaan. Deze lijst zal worden aangevuld naar mate ASTRON over meer informatie beschikt.

Voorliggend plan ligt in een algemene beschermingszone die geldt voor plannen met activiteiten waar mogelijk elektromagnetische straling vrij kan komen. Die komen in aanmerking voor een advies van ASTRON. Deze straling komt vrij bij elke vorm van energie-omzetting. Denk bijvoorbeeld aan airconditioning, oplaadpunten voor het draadloos opladen van elektronische voertuigen, of LED-lampen bijvoorbeeld in en op gebouwen, masten en reclameborden.

In artikel 8 is een regeling opgenomen om storing aan de radiotelescoop te beschermen.

4.11 M.e.r.-regelgeving

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd, dat voor elke ruimtelijke ontwikkeling die genoemd wordt in de C- of D-lijst een motivering moet worden gegeven, waarin wordt beoordeeld of een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. Deze motivering dient op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.

In bijlage D is als categorie D11.2 de volgende activiteit opgenomen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als je voorliggend plan beschouwt als een stedelijk ontwikkelingsproject dan zou de m.e.r.-regelgeving van toepassing zijn.

Om te achterhalen of een m.e.r.-beoordeling nodig is, dient beoordeeld te worden of het plan moet worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het Besluit m.e.r. kent geen definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dient te worden gekeken naar de volgende zaken:

  • 1. de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de aard en omvang van het project van belang zijn;
  • 2. het gebied waarin de ontwikkeling plaats zal vinden;
  • 3. de mogelijkheden op grond van het bestemmingsplan;
  • 4. de milieugevolgen.

Dit volgt uit de volgende uitspraken van de ABRvS:

  • 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), zaak Hornbach Duiven;
  • 31 januari 2018 (CLI:NL:RVS:2018:348), zaak Villa Arena;
  • 18 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1297), zaak Decathlon;
  • 18 juli 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2414), zaak Leisurecentrum Ede.

Uiteindelijk gaat het om een afweging van bovenstaande punten 1 tot en met 4 of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Ad 1 en 3: Aard en omvang - relatie met bestemmingsplan

De aard van de bebouwing (twee vrijstaande woningen) wijkt af van wat hetgeen er planologisch al op het perceel is toegestaan, namelijk twee woningen tegenover bedrijfsbebouwing ten behoeve van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De omvang van de bebouwing wordt met voorliggend plan kleiner. Er worden twee woningen van 150 m2 per woning toegestaan met per woning 100 m2 aan aan-, uit- en bijgebouwen. De bestaande bedrijfsbebouwing en bassins van het RWZI bedraagt circa 2000 m2.

De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer vindt plaats via de westkant. Dit heeft geen gevolgen voor de omgeving; de verkeersgeneratie van twee woningen is 17,2 motorvoertuigen per etmaal (zie paragraaf 4.1). De wijziging van het toegestane gebruik heeft geen significant effect op de omgeving. De bebouwing neemt af.

Ad 2: Het gebied waarin de ontwikkeling plaats zal vinden

Het plangebied betreft een bedrijfsperceel (rioolwaterzuiveringsinstallatie) aan de rand van de bebouwde kom van Westerbork, die op circa 150 meter is gelegen. De bestaande bomen op het terrein blijven gehandhaafd / worden versterkt.

Ad 4: De milieugevolgen

Zoals hierboven onder ad 1 en 3 is aangeven omvat het bouwplan slechts twee woningen die in de plaats komen van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gesteld kan worden dat dat geen milieugevolgen heeft.

Conclusie

Op basis van de punten 1-4 wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling; de m.e.r.-regelgeving is niet van toepassing. Dit wordt bevestigd door jurisprudentie (Uitspraak ABRvS d.d. 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:729). In deze, uitspraak oordeelt de Afdeling, dat een plan dat voorziet in de sloop van bestaande schoolbebouwing en in de bouw van 12 rijwoningen geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt en er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden uitgevoerd. Basis voor deze uitspraak is, dat er weliswaar sprake is van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en het gebruik van het perceel weliswaar verandert door de realisatie van 12 woningen, maar dat dat nog niet betekent dat het plan als een stedelijk ontwikkelingsproject hoeft te worden beschouwd. Van belang is dat er sprake was van bestaand bebouwd gebied en een beperkt ruimtebeslag (900 m2 woonbebouwing).

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Toelichting

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

5.3 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

5.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

Binnen de bestemming Bos zijn bos en beplanting, groenvoorzieningen en tuin bij de woning op de aangrenzende gronden met de bestemming 'Wonen' toegestaan.

Artikel 4 Wonen

Binnen deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke voorwaarden (hoogten, maatvoeringen e.d.) de woning mag worden gebouwd. Tevens zijn bouwvlakken geprojecteerd waar de woningen mogen staan. Op de verbeelding is per woonperceel een gevellijn op de verbeelding opgenomen aan de hand waarvan de ligging van de voorgevel wordt bepaald.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

De waarde-archeologie bestemming is afgestemd op de beleidsadvieskaart van de gemeente. De archeologische verwachtingskaart is onderverdeeld in een aantal categorieën. Aan elke categorie zijn bepaalde beleidsadviezen gekoppeld. Deze beleidsadviezen zijn ‘vertaald’ in de 'Waarde - Archeologie 2'- bestemming in dit bestemmingsplan.

5.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet conform het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Dit artikel is opgesteld conform de wijze waarop in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsomschrijving, is opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1, lid 1 onder c. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van de bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is, i.c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van de bescherming van de vrijwaringszone van de radiotelescoop.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Hierin worden voorwaarden geschept, zodat het bevoegd gezag in bepaalde gevallen kunnen afwijken van de voorgeschreven regels. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het overschrijden van bestemmings- en/of bouwgrenzen.

Artikel 11 Overige regels

In de overige regels is de afstemming met de welstandsnota en de regels ten aanzien van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden opgenomen.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

Deze regels zijn geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro). Omdat een bestemmingsplan elke tien jaar moet worden herzien, betreffen de meeste bestemmingsplannen gebieden die reeds in gebruik en ingericht zijn. Een bestemmingsplan kan ruimte bieden voor ontwikkelingen en daarom soms ander gebruik en/of bebouwing toelaten dan er in werkelijkheid in het gebied aanwezig is. Bestaande rechten worden beschermd met overgangsrecht. Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik van de gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Slotregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd. Voor de digitale uitwisseling van plannen krijgt elk plan ook een unieke code van letters en cijfers.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer voor deze ontwikkeling draagt zorg voor de financiering van de ontwikkeling. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Daarmee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is door de gemeente aan de overlegpartners verzonden. Er is een reactie ontvangen van de provincie Drenthe (zie bijlage 9) en het waterschap Drents Overijsselse Delta (zie bijlage 10). Deze zijn hieronder samengevat en van een antwoord voorzien.

6.2.1 Provincie Drenthe

Wonen

Provincie: Vanwege de ligging buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd of er sprake is van een bijzonder woonmilieu of dat wordt voldaan aan de ruimte-voor-ruimte regeling die in voorbereiding was ten tijde van het uitbrengen van het advies.

Beantwoording gemeente: Inmiddels is de ruimte-voor-ruimte regeling in de provinciale verordening aangepast. Het plan past binnen die regeling. Dat is gemotiveerd in paragraaf 3.2.2. van voorliggend bestemmingsplan.

Landschap

Provincie: In een erfplan moet worden geborgd dat de twee kavels zich goed voegen in het landschap..

Beantwoording gemeente: Er is een erfinrichtingsplan opgesteld die voldoet aan de eisen van de provincie. De uitvoering en instandhouding van het plan is geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels.

Archeologie

Provincie: Het archeologisch belang is goed beschermd via de archeologische dubbelbestemming,

Beantwoording gemeente: dit nemen we voor kennisgeving aan.

6.2.2 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Persleiding

Waterschap: De aanwezige persleiding is nog in gebruik. Hiervoor geldt een beschermingszone van 2 meter vanuit het hart naar beide zijden. Het waterschap moet hierbij kunnen komen. Wanneer buiten de zone wordt gebouwd en de bouw geen negatief effect heeft op de persleidingen is ervanuit het onderdeel persleiding niks aan de hand.

Beantwoording gemeente:

Er is geen bebouwing beoogd in de beschermingszone van 2 meter aan weerzijde van de persleiding. De bescherming van de persleiding wordt op korte termijn geborgd in de Keur van het waterschap. Een aanpassing van de keur is in voorbereiding. Met het waterschap is afgesproken dat wanneer bij de vaststelling van voorliggend plan de bescherming via de Keur nog niet is geregeld we een dubbelbestemming Leiding - Persleiding opnemen waarmee de bescherming van de persleiding wordt geregeld.

Geur en geluid

Waterschap: Er is bij de toetsing aan geur en geluid uitgegaan van een pompgebouw in plaats van een rioolgemaal. Dit heeft geen gevolg voor de toetsing; de minimale richtafstand blijft 30 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Daarmee is voldoende geborgd dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het waterschap geeft aan dat het rioolgemaal ook aan de geldende milieuvoorschriften voldoet. Desondanks kan bij incidenten overlast worden ervaren.

Beantwoording gemeente:

Nu aan de richtafstanden wordt voldaan is er voldoende zekerheid, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Aangezien het rioolgemaal tevens voldoet aan de milieuwetgeving is het aannemelijk dat eventuele hinder door incidenten slechts sporadisch zal optreden. Door het aanhouden van voldoende afstand is het aannemelijk dat de bedrijfsvoering van het rioolgemaal niet wordt belemmerd. Paragraaf 4.3 wordt aangepast naar aanleiding van deze reactie.

Bodem

Waterschap: Er is door het waterschap een volledig eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd, dat door de RUD wordt beoordeeld. Het onderzoek kan worden toegevoegd aan het plan wanneer de RUD deze goedkeurt. Het uitgevoerde bodemonderzoek is ouder dan 5 jaar en niet op PFAS of asbest onderzocht.

Beantwoording gemeente:

Het eindsituatie bodemonderzoek wordt bij het bestemmingsplan gevoegd, zodra deze is goedgekeurd. Het onderzoek zal aantonen of de bodem wel of niet verontreinigd is. Als de bodem verontreinigd is zal deze door het waterschap moeten worden gesaneerd. Dit heeft geen belemmerend effect op de uitvoering van het plan door initiatiefnemer. Er is een actueel bodemonderzoek bij het bestemmingsplan gevoegd uit 2022. Hierbij is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Bij eventuele afvoer van grond zal op PFAS worden getoetst en zal worden voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit.

6.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad een zienswijze op het plan in te dienen.