Inhoudsopgave
2.3 Toekomstige situatie en landschappelijke inpassing
3.3.1 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030
3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.3 Opbouw regels en verbeelding
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
6.1 Economische uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Groentotaal A. de Boer (hierna te noemen ‘initiatiefnemer’) is voornemens de opslag van haar recycling restproducten anders te organiseren op haar terrein. Tevens wordt de bestaande percolatie vijver verplaatst en vergroot. Het plangebied is gelegen aan de Norgervaart 5B te Bovensmilde in de gemeente Midden-Drenthe.
Ligging
De ligging en begrenzing van het betreffende perceel (hierna te noemen 'plangebied') zijn aangegeven op de overzichtskaart.
Overzichtskaart
Ten noorden van het dorp Bovensmilde ligt het perceel Norgervaart 5b. De initiatiefnemer van het perceel woont hier en heeft hier een onderdeel van het bedrijf A. de Boer Groentotaal gevestigd. Het perceel ligt in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe en heeft daarin de bestemming Agrarisch - Tuinbouw.
Initiatiefnemer is voornemens een gedeelte van de bedrijfsactiviteiten op het perceel anders in te richten, waardoor de activiteiten binnen de bestemming Agrarisch gaan vallen. Dit is echter strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om de bedrijfsactiviteiten planologisch goed vast te leggen, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het voorliggende plan voorziet daarin.
In de herziening wordt ook een gedeelte van het perceel direct ten westen van het perceel Norgervaart 5b meegenomen. Dit perceel is ook in bezit van initiatiefnemer en heeft in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming.
1.2 Leeswijzer
Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de huidige en toekomstige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied wordt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten met betrekking tot de ontwikkeling. De juridische vormgeving komt in hoofdstuk 5 aan bod. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omgeving plangebied
Het plangebied ligt aan de Norgervaart, ooit gegraven om de Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen via het water bereikbaar te maken.
De Norgervaart en de daarmee verbonden Kolonievaart maken het mogelijk om vanaf halverwege de 19e eeuw het omliggende hoogveengebied stap voor stap te ontginnen. Haaks op de vaart ontstaat een stelsel van wijken in verschillende opzet en oriëntatie, maar wel met een duidelijke systematiek en onderlinge ritmiek.
Langs de Norgervaart ontstaat een onregelmatig lint van bebouwing. Achter deze bebouwing ligt een wijk evenwijdig aan de Norgervaart en onder een schuine hoek staat een stelsel aan nieuwe wijken en dwarswijken die zorgen voor de ontwatering en de toegankelijkheid van het achterliggende veengebied.
Historische kaart omgeving plangebied rond 1900
Deze hoofdopzet van ontginningen is in het hedendaagse landschap nog steeds terug te zien. Langs de Norgervaart liggen de meestal groene, ingeplante erven met erachter een weids open landschap dat zicht geeft op de (beboste) randen van het nooit ontgonnen Fochteloërveen.
Het plangebied is een van de erven in een lint van bebouwing. Rond het meer representatieve deel van het erf ligt een haag waardoor vanaf de weg zicht is op het woonhuis en de loods. Het deel van het erf waar de opslag en composteerinrichting ligt, wordt door een singelbeplanting uit het zicht van de weg onttrokken.
2.2 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen gemeente Smilde sectie K nummer 2244 en nummer 2243. In het zuiden van het plangebied bevindt zich de bedrijfswoning van initiatiefnemer. Ten noorden daarvan staan een loods en een kapschuur. In de loods is een kantine aanwezig voor het personeel. Tussen de woning en de loods is voorzien in een parkeerterrein met 12 parkeerplaatsen, ten behoeve van het personeel. Ten oosten van de kapschuur zijn enkele opslagbakken waarin recycling restproducten (hout, zand et cetera) worden bewaard. Aan de noordzijde van het plangebied is ruimte voor vier composteerbulten (4 x 250 m3) en een percolatie vijver. De percolatie vijver heeft momenteel een inhoud van 200 m3. De percolatie vijver vangt het water af, welke vrijkomt bij het composteerproces.
Luchtfoto plangebied
De activiteiten in het plangebied bestaan uit:
Tuinbouw
Het bedrijf verzorgt alles op het gebied van aanleg, onderhoud en ontwerp van groene buiten- en binnenruimte. Tuinaanleg, begraafplaatsonderhoud, cultuurtechnisch groenonderhoud, boomverzorging, interieurbeplanting, maar ook sneeuw- en gladheidsbestrijding. De loodsen in het plangebied voorzien in de opslag van het materiaal (werkbussen, grasmaaiers, trekkers et cetera). Daarnaast is hier een composteerinrichting aanwezig., welke alleen gebruikt wordt voor eigen gebruik.
Houtverkoop
Verkoop van (open haard) hout. Dit gebeurt op relatief kleine schaal.
2.3 Toekomstige situatie en landschappelijke inpassing
In de toekomstige situatie worden de opslagbakken van de recycling restproducten verplaatst naar de westzijde van de loodsen. Hierdoor ontstaat er een betere situatie voor de verkeersbewegingen op het terrein. De percolatie vijver is reeds verplaatst en vergroot.
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. Tevens geeft de afbeelding de locatie van de voorgaande locatie van de percolatie vijver en de huidige locatie van de percolatie vijver.
De bestemming Agrarisch - Tuinbouw van het perceel in het noorden van het plangebied wordt gewijzigd in Agrarisch met waarden – 1. De oppervlakte van de bestemming Agrarisch – Tuinbouw wordt verplaatst naar de westzijde van het perceel. De totale oppervlakte van de bestemming Agrarisch - Tuinbouw blijft gelijk ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.
Inpassing erf
Het erf gaat door de ontwikkeling over de oorspronkelijke achtergrens van de erven heen. Die achtergrens, nu nog maar beperkt zichtbaar, is gevormd door de destijds evenwijdig aan de Norgervaart lopende wijk. Het overschrijden van deze achtergrens is op veel meer plekken langs de Norgervaart gebeurd, maar geeft wel aanleiding om daar met de inpassing en vormgeving van het erf op in te spelen.
Landschappelijk gezien bestaat het nieuwe erf uit twee delen: het bestaande erf aan de Norgervaart en een nieuw deel in de achterliggende veenontginning. Deze tweedeling komt ook terug in de voorgestelde inpassing door de beplanting op het bestaande (voorste deel) van het erf te handhaven en geen nieuwe boombeplanting toe te voegen op het achterste deel van het erf. Zo houdt het voorste, beplante en bebouwde deel nog steeds de verbinding met de Norgervaart en het achterliggende deel juist met de open veenontginning.
De schuin op het erf staande sloten worden gehandhaafd. De sloten kunnen worden voorzien van een meer natuurvriendelijke oever met riet, zodat de overgang van het nieuwe erf naar de omgeving wordt verzacht. De percolatie vijver vervult deze functie ook al.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
-
De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat.
-
Het verbeteren van bereikbaarheid.
-
Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van het onderhavige plan past in die lijn.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juli 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. In de geactualiseerde versie wordt dieper ingegaan op de kernkwaliteiten van de provincie.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe verstaat de provincie ‘een plek waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.
In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij de ruimtelijke kwaliteit wil bevorderen. Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie gestimuleerd. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening
Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten, dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd.
3.2.3 Beleidstoets
In het plan wordt de opslag van de recycling producten en de percolatie vijver verplaatst. Het voorziet niet in een ruimtevragende ontwikkeling. In die zin kan worden gesteld dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Op grond van de kernkwaliteit Landschap (Omgevingsverordening) ligt het plangebied in de Veenkoloniën. Van provinciaal belang, in dit landschap, is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.
Concluderend kan worden gesteld dat met het voorliggende bestemmingsplan geen afbreuk wordt gedaan aan de samenhang en openheid van de wijken.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030
De Structuurvisie Midden-Drenthe 2030, vastgesteld op 28 juni 2012, is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Midden-Drenthe. De visie is een uitwerking van de in 2008 door de gemeenteraad vastgestelde visie Gemeente Midden-Drenthe 'Platteland Leeft!'. In de structuurvisie zijn de geformuleerde ambities uit 'Platteland leeft' geconcretiseerd, aangescherpt en verankerd.
De Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie en toerisme, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2030. De visie vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tot slot verschaft de structuurvisie een planologisch-financiële basis voor het verhalen van kosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke Ordening (Wro).
Midden-Drenthe wil zich profileren als levendige plattelandsgemeente. In de visie wordt beschreven hoe de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente deze ambitie ondersteunt. De kernwaarden lage dichtheid en ruimte, Drents Plateau en verbondenheid en landschappelijke diversiteit in maat en schaal en Naoberschap 2.0 vormen daarbij het afwegingskader.
In een levendig platteland zijn wonen, landbouw, natuur en toerisme met elkaar in evenwicht. In Midden-Drenthe is grofweg sprake van een 'natuurlijke' ordening van de verschillende pijlers.
De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de structuurvisie.
3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerd 2014) van de gemeente Midden Drenthe. Hierin heeft het perceel de bestemmingen: Agrarisch - Tuinbouw en Agrarisch met waarden – 1. Tevens ligt een gedeelte van het plangebied binnen de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – hydrologische beïnvloeding’.
3.3.3 Beleidstoets
De voor 'Agrarisch - Tuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een tuinbouwbedrijf, een hoveniersbedrijf. De voor 'agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor cultuurgrond. Het verplaatsen van de recyclingproducten en de percolatie vijver naar de bestemming Agrarisch met waarden – 1 is niet mogelijk. Door het verplaatsen van de bestemming Agrarisch – Tuinbouw in westelijke richting is het mogelijk om het voornemen uit te voeren. De oppervlakte van de bestemming Agrarisch – Tuinbouw blijft gelijk ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Archeologische (verwachtings)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart
De gemeente Midden-Drenthe beschikt over een Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Avb-kaart) die op 26 oktober 2010 is vastgesteld. Het plangebied heeft op deze kaart (zie bovenstaande afbeelding) een lage verwachtingswaarde (groen).
In het archeologiebeleid van de gemeente Midden-Drenthe is opgenomen dat er een algemene vrijstelling geldt van archeologisch onderzoek voor gebieden met een lage archeologische verwachting. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
In paragraaf 2.1 is nader ingegaan op het landschap en de cultuurhistorie. Door de ontwikkelingen in het plangebied ontstaan er geen effecten welke invloed hebben op de cultuurhistorische waarden.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bedrijf (plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven b.o. > 500 m2) valt in milieucategorie 3.1. Het bedrijf krijgt hiermee een richtafstand van 30 m voor geur, een richtafstand van 50 m voor geluid en een richtafstand van 10 m voor stof en gevaar. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning.
Ten zuiden en noorden van het plangebied zijn burgerwoningen gesitueerd. In het plangebied treden geen wijzigingen welke verzwarend werken op de woning, welke is gesitueerd aan de zuidzijde. In het bestemmingsplan Buitengebied grenst de bestemming Agrarisch – Tuinbouw direct aan het perceel van de noordelijke woning. In voorliggend plan wordt de bestemming Agrarisch – Tuinbouw verschoven, waardoor de uitbreidingsrichting van het bedrijf zich verplaatst in westelijke richting, in plaats van in noordelijke richting. Deze wijziging betekent een planologische verbetering ten opzichte van de woning aan de noordzijde.
4.3 Bodem
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden gekeken naar mogelijke verontreinigingen van bodem en grondwater. Op 1 februari 2016 is de bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. Hieruit komt naar voren dat er in 1999 een verkennend onderzoek NEN 5740 is uitgevoerd.
De uitbreiding vindt plaats op landbouwgrond. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden niet verdacht van bodemverontreiniging. Voor het realiseren van de opslag voor rest recyclingproducten en de percolatie vijver is op voorhand geen nader bodemonderzoek vereist, omdat:
-
het niet gaat om verblijfsruimte voor mensen;
-
de uitbreiding niet plaatsvindt op van bodemverontreiniging verdachte grond. De uitbreiding vindt namelijk plaats in het buitengebied op schone landbouwgrond. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden niet verdacht van bodemverontreiniging.
4.4 Ecologie
De ontwikkelingen in het plangebied worden gerealiseerd op landbouwgrond. Er vinden geen sloopwerkzaamheden plaats en er wordt geen (opgaand)groen verwijderd. Ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
4.5 Externe veiligheid
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Tevens zijn er geen transportroutes of buisleidingen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
4.6 Geluid
Het verplaatsen van de rest recyclingproducten en de percolatie vijver wordt niet aangemerkt als geluidgevoelig object. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.
4.7 Kabels en leidingen
In en rondom het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig die tot beperkingen voor het bestemmingsplan leiden.
4.8 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het verplaatsen van de opslag van rest recycling producten en het verplaatsen van de percolatie vijver. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.9 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer heeft op 2 februari 2016 het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat er een waterschapsbelang is voor het onderhavige plan. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft (binnen vier tot zes weken) haar advies.
Op 8 maart 2016 heeft Waterschap Drents Overijsselse Delta haar voorlopige wateradvies afgegeven. Voor middelgrote plannen heeft het waterschap de regel: 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. In voorliggend plan wordt een verhard oppervlak van ca. 1.725 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van ongeveer 173 m2 moet worden aangelegd. Ten zuid-westen van het plangebied ligt een natuurlijke vijver (afbeelding paragraaf 2.2). Deze vijver wordt vergroot en gaat zorgdragen voor de extra berging van 173 m2. Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft op 18 juli 2016 aangegeven hiermee te kunnen instemmen.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende bestemmingsplan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens wordt aangesloten bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het Besluit ruimtelijke ordening bevat een aantal onderdelen die verplicht moet worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
-
de anti-dubbeltelregel;
-
het overgangsrecht.
5.2 Bestemmingen
Agrarisch met waarden – 1
De bestemming Agrarisch met waarden – 1 is opgenomen voor de cultuurgronden rondom het tuinbouwbedrijf. De begrenzing van deze bestemming is aangepast op uitbreidingswensen van het bedrijf. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd. Verder gelden binnen deze bestemming regels ter bescherming van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het jonge veld- en veenontginningenlandschap en in het bijzonder het open karakter van dit landschap.
Agrarisch – Tuinbouw
Deze bestemming is opgenomen voor het tuinbouwbedrijf. Hierbij is rekening gehouden met de beoogde ontwikkeling op het terrein. De regels komen grotendeels overeen met de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied en de correctieve herziening hiervan. Binnen de bestemming is de uitoefening van tuinbouw- en hoveniersbedrijven toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 120% van de bestaande oppervlakte. Daarnaast is een bedrijfswoning toegestaan.
5.3 Opbouw regels en verbeelding
De verbeelding moet altijd in samenhang met de regels worden gelezen. Wel is het de bedoeling dat de verbeelding al een goede eerste indruk geeft van wat mogelijk is in het plangebied. De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn gekoppeld aan een artikel in de regels. De aanduidingen worden, daar waar van toepassing, ook genoemd in de regels of beter in de regels wordt duidelijk waar de aanduiding precies voor staat c.q. wat daarvan het rechtsgevolg is.
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
Onder de algemene regels zijn opgenomen:
-
anti-dubbeltelregel;
-
algemene aanduidingsregels;
-
algemene afwijkingsregels;
-
overige regels.
Tot slot bevatten de regels het overgangsrecht en een slotregel.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Drenthe. De provincie Drenthe geeft aan dat het voorliggende plan voorziet qua functies (opslag en recycling restproducten en percolatievijver) in een herinrichting van het terrein, inclusief een grenscorrectie met een daaraan gekoppelde bestemmingsplanwijziging. Hierdoor wordt een meer doelmatige bedrijfsvoering mogelijk. De functie van het terrein en de totale oppervlakte blijft gelijk. Het plan geeft de provincie Drenthe geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen. De overlegreactie is als bijlage aan het plan toegevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 september 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Er zijn anderszins geen bezwaren tegen het planvoornemen.
