direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Jonge veld- en veenontginningsgebieden
Plan: Hijken - Meerweg 30 (uitbreiding agrarisch bedrijf)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Meerweg30HKN-VST1

Artikel 3 Agrarisch - Jonge veld- en veenontginningsgebieden

 

Agrarisch - Jonge veld- en veenontginningsgebieden

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Jonge veld- en veenontginningsgebieden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen en overkappingen ten behoeve van:

1.    een intensief veehouderijbedrijf;

2.    een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;

3.    torensilo’s;

waarbij de uitoefening van het agrarisch bedrijf al dan niet, in ondergeschikte mate, wordt gecombineerd met

4.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

5.    kleinschalig kamperen;

6.    logiesverstrekking;

7.    mantelzorg;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfs­woningen;

met daaraan ondergeschikt:

c.    het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waar­den van het jonge veld- en veenontginningenlandschap;

d.    cultuurgrond;

e.    nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

f.     tuinen, erven en terreinen;

g.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    er zullen uitsluitend gebouwen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;

c.    er zullen geen kassen, tunnelkassen en blaastunnels worden gebouwd;

d.    het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;

e.    de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;

f.     de bedrijfsgebouwen zullen worden voorzien van een kap;

g.    de goothoogte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 5,00 bedragen;

h.    de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 12,00 m bedragen;

i.      de oppervlakte van een torensilo zal ten hoogste 85 m2 bedragen;

j.      de bouwhoogte van een torensilo zal ten hoogste 12,00 m bedragen;

k.    de oppervlakte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 250 m2 bedragen dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte;

l.      de goothoogte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

m.   de bouwhoogte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

n.    de dakhelling van de bedrijfswoning zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.

3. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen zal ten hoogste 100 m2 bedragen;

c.    de goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

d.    de dakhelling van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en over­kappingen bij bedrijfswoningen zal ten hoogste 60° bedragen.

3. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    (mest)silo's, -platen en -bassins zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 5,00 m bedragen.

 

3. 3.       Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 3.2.1 onder d en een tweede bedrijfswoning toestaan, mits:

1.    de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;

2.    de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    er nog niet eerder een twee bedrijfswoning is gebouwd;

5.    de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

b.    het bepaalde in lid 3.2.1 onder l en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning ten hoogste 6,00 m zal bedragen, mits:

1.    de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

c.    het bepaalde in lid 3.2.1 onder m en toestaan dat de bouwhoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot 10,00 m, mits:

1.    de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

d.    het bepaalde in lid 3.2.3 onder a en toestaan dat mestsilo’s, -platen of –bassins buiten het aaneengesloten bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    de mestsilo, -plaat of het –bassin uitsluitend wordt gesitueerd binnen de grenzen van het bouwperceel;

2.    de oppervlakte van een mestsilo of een –bassin ten hoogste 1.500 m2 zal bedragen;

3.    de oppervlakte van een mestplaat, inclusief opstaande randen, ten hoogste 300 m2 zal bedragen;

4.    de hoogte van een mestsilo ten hoogste 5,00 m, exclusief afdekking, zal bedragen;

5.    de hoogte van de opstaande randen van een mestplaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

6.    tevens de in lid 3.5 onder b genoemde ontheffing is verleend;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

e.    het bepaalde in lid 3.2.3 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak ten hoogste 15,00 m zal bedragen, mits:

-       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van de tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);

b.    het opslaan van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning;

c.    het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van voertuigen en caravans anders dan in gebouwen;

d.    het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één woning;

e.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van lichte bedrijvigheid of een zorgfunctie, voorzover het bedrijven betreft die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder categorieën 1 en 2;

f.     het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel in de vorm van de verkoop van eigen en streekgebonden producten;

g.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:

1.    kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 15 kampeermiddelen op gronden met een minimale oppervlakte van 5.000 m2 ten behoeve van het kamperen aansluitend op de bebouwing mogen worden geplaatst, het kamperen uitsluitend plaats mag vinden binnen de periode van 15 maart tot 1 november van elk jaar, het kampeerterrein minimaal 50 m van de perceelgrens van (bedrijfs)woningen en minimaal 500 m van de perceelsgrens van het dichtstbijzijnde kampeerterrein gesitueerd moet zijn en er geen chalets, trekkershutten of stacaravans mogen worden geplaatst;

2.    logiesverstrekking, waarbij niet meer dan 3 bed- and break­fast­eenheden per agrarisch bedrijf mogen worden gevestigd;

h.    het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij een bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, indien:

1.    het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;

2.    de beroepsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlakte van de bedrijfswoning;

3.    de beroepsvloeroppervlakte in een bijgebouw meer dan 45 m2 bedraagt;

4.    parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5.    detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;

i.      het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbij behorende bouwwerken.

3. 5.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 3.4 onder a en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting, mits:

1.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

2.    er in hoofdzaak sprake is van mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf, al dan niet aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband;

3.    de doorzet maximaal 100 ton per etmaal mag bedragen;

4.    de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)­productvergisting ten hoogste 2500 m2 zal bedragen;

5.    de hoogte van een mest- en/of organische (bij)product­vergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;

b.    het bepaalde in lid 3.4 onder a en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan mest, mits:

1.    dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;

2.    de mestopslag uitsluitend wordt gesitueerd binnen de gren­zen van het bouwperceel;

3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

c.    het bepaalde in lid 3.4 onder d en het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één woning toestaan, mits:

1.    de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;

2.    de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en de bedrijfswoning voor niet meer dan twee woningen wordt gebruikt;

3.    er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;

4.    de vestiging geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;

5.    de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

d.    het bepaalde in lid 3.4 onder e en het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van lichte bedrijvigheid of een zorgfunctie toestaan, mits:

1.    het gaat om bedrijfsactiviteiten genoemd in bijlage 1 onder categorie 3, voorzover de bedrijfsactiviteiten naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

2.    geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;

4.    alle activiteiten ten behoeve van de kleinschalige uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;

5.    geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaats mag vinden;

e.    het bepaalde in lid 3.4 onder i en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

1.    de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;


2.    er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand van 50 m tot de woonbestemmingsgrens);

3.    er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;

4.    geen bouwwerken ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak wordt aangebracht.

3. 6.       Aanlegvergunning

3. 6. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanleggen van aarden wallen;

b.    het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.

3. 6. 2. Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.    het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het kracht worden van dit plan.

3. 6. 3. De in lid 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het jonge veld- en veenontginningsgebied en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.

3. 7.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

-       lid 3.1 onder a sub 1 wijzigt in ‘1. een grondgebonden agrarisch bedrijf’, mits:

1.    de bedrijfsactiviteiten van het intensief veehouderijbedrijf zijn beëindigd;

2.    de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien;

3.    de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;

4.    er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;

5.    de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;

6.    de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waar­­den, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

8.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.