3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een melkveehouderij, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – grondgebonden agrarisch bedrijf’;
b. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mantelzorg en/of kleinschalig kamperen en/of logiesverstrekking;
met daaraan ondergeschikt:
c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het jonge veld- en veenontginningenlandschap;
d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur en landschapselementen;
e. cultuurgrond;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. bedrijfsgebouwen;
i. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
j. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
k. tuinen, erven en terreinen;
l. torensilo's;
m. kassen, tunnelkassen en blaastunnels;
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
o. de opwekking van elektriciteit door middel van (co-)vergisting niet in de bestemming is begrepen;
p. logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
logiesverstrekking vindt plaats binnen de bestaande hoofd- en bijgebouwen;
in een bijgebouw mogen uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld, moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
het bijgebouw ten behoeve van logiesverstrekking dient in de directe nabijheid van het hoofdgebouw te staan en een duidelijke relatie te hebben met het hoofdgebouw;
de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
het aantal volwaardige bed- and breakfasteenheden bedraagt ten hoogste drie;
er mogen geen keukenblokken in de bed- and breakfasteenheden wordt gemaakt;
parkeervoorzieningen dienen op het bijbehorend erf te worden gerealiseerd;
er mag geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. er zullen uitsluitend gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden gebouwd;
2. de gebouwen zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
3. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één grondgebonden agrarisch bedrijf worden gebouwd;
4. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bedrijf bedragen;
5. bedrijfsgebouwen dienen achter de achtergevel van het hoofdgebouw (met daarin de bedrijfswoning), dan wel minimaal 20 m vanaf de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens/grenzen van de openbare weg te worden gebouwd;
6. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
7. de bedrijfsgebouwen zullen worden voorzien van een kap;
8. de maatvoering van een bouwwerk zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw |
Maximale oppervlakte in m2 |
Goothoogte in m |
Dakhelling in ° |
Hoogte in m |
|
per gebouw |
gezamenlijk |
max. |
min. |
max. |
max. |
bedrijfsgebouw |
- |
- |
5 |
20 |
60 |
12 |
overkapping bij bedrijfsgebouw |
- |
- |
5 |
- |
60 |
12 |
bedrijfswoning |
150* |
- |
3,5 |
30 |
60 |
9 |
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning |
- |
100** |
3,5 |
- |
60 |
- |
Kassen |
- |
1.000 |
- |
- |
- |
5 |
Tunnelkassen |
- |
- |
- |
- |
- |
1,2 |
(Toren)silo |
85 |
- |
- |
- |
- |
12 |
* tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen.
** de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt nooit meer bedraagt dan de oppervlakte van de hoofdgebouwen(=bedrijfswoning).
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen de aaneengesloten vierhoek. Voorzover silo’s hoger dan 8 m worden gebouwd, dient aan de regels voor (toren)silo’s onder a te worden voldaan;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan 2 m en daarbuiten niet meer dan 1 m;
3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten ten hoogste 4 m en de hoogte van omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m²;
4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat lichtmasten buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- de plaats van gebouwen en bouwwerken;
- de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen;
- het plaatsen van verlichting.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 2 en toestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
1. er ten hoogste één gebouw wordt gebouwd per agrarisch bedrijf, dan wel per woonhuis/bedrijfswoning;
2. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen;
3. de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 3,5 m zal bedragen;
4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de oppervlakte van de bedrijfswoning en of daarbij horende bijgebouwen wordt vergroot met 100 m2, mits de oppervlakte van de hoofdgebouwen ten minste twee keer de oppervlakte van de bijgebouwen en aanbouwen bedraagt en de afstand tussen de hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) en bijgebouwen niet meer dan 30 m bedraagt;
d. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot 5,5 m, mits:
1. de vergroting noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijk en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot 5,50 m, mits:
1. de vergroting noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
f. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot respectievelijk 6 m en/of 10 m, mits:
1. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
g. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 15 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
h. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 4:
en toestaan dat buiten de aaneengesloten vierhoek lichtmasten worden geplaatst, mits:
- de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
- het aantal niet meer dan zes bedraagt;
- de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
- deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.
3.5 Specifieke gebruiksregels
In strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval begrepen:
a. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten, niet zijnde mest (maximaal zes maanden per jaar);
b. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwvlak voorzover het gronden betreft die zijn gelegen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning;
c. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, caravans en boten anders dan in gebouwen;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
e. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel in de vorm van de verkoop van eigen en streekeigen producten;
g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
1. kleinschalig kamperen op gronden met een minimale oppervlakte van 2.000 m² en een maximale oppervlakte van 1 ha, waarbij de kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen aansluitend op de bebouwing mogen worden geplaatst, het kamperen uitsluitend mag plaatsvinden binnen de periode van 15 maart tot 1 november van elk jaar, het kampeerterrein minimaal 50 m van de perceelgrens van buiten het bedrijf gelegen (bedrijfs)woningen en minimaal 500 m van de perceelgrens van het dichtstbijzijnde kampeerterrein moet zijn gesitueerd en er geen stachalets, trekkershutten of stacaravans mogen worden geplaatst;
2. logiesverstrekking, waarbij niet meer dan drie bed- and breakfasteenheden per agrarisch bedrijf mogen worden gevestigd;
h. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en/of een bijgebouw bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een ander bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, indien:
1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, met dien verstande dat één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
3. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in een bijgebouw meer dan 45 m² bedraagt;
4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande meerjarige teeltvormen;
j. de aanleg van paardenbakken buiten het bouwvlak;
k. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak:
- waarbij meer dan 60 LUX/m² wordt geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
- tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.5, sub a ten behoeve van mest- en kuilopslag of de opslag van agrarische producten buiten het bouwvlak indien daarbinnen geen geschikte plek meer is voor opslag en deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
1. zo veel mogelijk aangesloten wordt op het bouwvlak;
2. de opslagplaatsen worden ingepast in het landschap;
3. de hoogte van de opslag wordt beperkt tot maximaal 1,5 m;
4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. het bepaalde in lid 3.5, sub d en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – grondgebonden agrarisch bedrijf’ de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting, mits:
1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
2. er in hoofdzaak sprake is van mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf, al dan niet aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband, dan wel de output van de vergister (het digestaat) in hoofdzaak op het bedrijf of de bedrijven van het samenwerkingsverband worden gebruikt;
3. de doorzet maximaal 100 ton per etmaal mag bedragen;
4. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
5. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10 m zal bedragen;
6. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg, die berekend is op zwaar verkeer;
7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c. het bepaalde in de gebruiksregels en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van lichte bedrijvigheid of een zorgfunctie, mits:
1. het gaat om bedrijven behorende tot categorie 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, voorzover deze naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2;
2. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
3. sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
4. alle activiteiten ten behoeve van de kleinschalige uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
5. er geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen mag plaatsvinden;
6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. het bepaalde in lid 3.5, onder e en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
1. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;
3. er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
4. de vestiging geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
5. de geluidsbelasting van het geluidgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. het bepaalde in lid 3.5, onder j en toestaan dat de gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:
1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op het bouwvlak;
2. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden.
3.7 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van éénrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van éénrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee;
3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een oppervlakte van ten hoogste 2 ha (zie ook lid 4, onder l);
4. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen;
5. het aanleggen van aarden wallen;
6. het realiseren van stapstenen of onderdelen van een ecologische verbindingszone met een oppervlakte van niet meer dan 3 ha;
7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
8. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
9. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
10. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijdbakken buiten het bouwvlak;
11. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van verharde wegen en paden buiten de in het tweede lid bedoelde vierhoek, met dien verstande dat de aanleg van verharding voor de voorgevel(s) ten behoeve van maximaal drie in-/uitritten met een breedte van 7 m is toegestaan.
b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
c. De in sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het jonge veld- en veenontginningengebied en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel moet betrekking hebben op particulier natuurbeheer.
d. De in sub a, onder 10 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits de paardrijbakken zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg worden gesitueerd, er geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot een woonbestemmingsgrens) en er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin
dat:
a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’, mits:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de nadere regels zullen worden gesteld;
2. er sprake is van:
- het realiseren van een ecologische verbindingszone moet de oppervlakte van de verbindingszone minimaal 3 ha bedragen;
3. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen;
4. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
5. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen – Voormalige boerderijen’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
3. de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf’ wordt verwijderd;
4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
5. de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
1. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid nadere regels zullen worden gesteld;
3. de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf’ wordt verwijderd;
4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
5. de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
