Inhoudsopgave
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Grietmanswijk 5 in Bovensmilde bevindt zich het bedrijf Koers Handel BV. De activiteiten van dit bedrijf bestaan uit productie, in- en verkoop, levering van materialen en het verhuur van materieel. De productie van materialensoorten voor de wegenbouw, woningbouw, hoveniersbedrijven etcetera zoals zand, funderingsmaterialen, split en cultuurtechnische materialen zoals teelaarde, compost, bomengrond, sportveldenzand, sierstenen en speciale in opdracht samengestelde of eigen materialen zoals Komex-mix vindt plaats in eigen beheer in de zandwinning, de puinbreker- en wasinstallatie, de composteringsinstallatie en de menginstallatie.
Het gaat om een bedrijf wat goed draait. Daarom is er behoefte aan uitbreiding. Voor deze uitbreiding is door de eigenaar een perceel grond naast het huidige bedrijf aangekocht. Het is de bedoeling op deze grond opslag van materialen (waaronder grond) mogelijk te maken. Dit stuk grond heeft nu nog een agrarische bestemming. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de functiewijziging mogelijk te maken.
1.2 Geldende bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan voor onderhavige perceel is het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe, vastgesteld op 26 januari 2012. Daarnaast geldt de Correctieve herziening Buitengebied Midden Drenthe, vastgesteld op 6 maart 2014.
Fragment vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'. Omdat een functiewijziging naar een bedrijfsbestemming niet mogelijk is binnen de geldende bestemming, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het onderhavig plan voorziet hierin.
1.3 Leeswijzer
Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied wordt beschreven, gevolgd door de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt een uitleg van de regels van het bestemmingsplan aan bod. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële haalbaarheid besproken en wordt een toelichting op de te volgen procedure gegeven.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Het plangebied ligt aan een doodlopende weg aan de zuidoostzijde van Bovenmsilde. In de huidige situatie is het plangebied als landbouwgrond in gebruik. Op het aangrenzende perceel is Koers Handel BV gevestigd. De bebouwing op dit perceel bestaat uit de bedrijfswoning aan de wegkant van het perceel en een loods, kantoor en werkplaats daarachter. Achterop het perceel is de zandwinningsplas gesitueerd. De rest van het perceel wordt gebruikt voor de opslag en productie van materialen.
Globale begrenzing plangebied (bron: Google maps)
In de toekomstige situatie wordt er in het plangebied opslag behorende bij het handelsbedrijf gerealiseerd. Het terrein wordt voorzien van een (vloeistofkerende) vloer. Dit in geval er sprake is van opslag van stoffen waarin vervuiling aanwezig kan zijn.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig of wenselijk zijn. Het rijksbeleid heeft geen directe doorwerking op de plannen voor het betreffende plangebied en de omliggende gronden.
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. In de geactualiseerde versie wordt dieper ingegaan op de kernkwaliteiten van de provincie.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe verstaat de provincie ‘een plek waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.
In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij de ruimtelijke kwaliteit wil bevorderen. Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie gestimuleerd. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Omgevingsverordening
Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden.
Afweging
Het plan betreft een functiewijziging, waarbij een agrarische cultuurgrond-bestemming wordt gewijzigd naar een bedrijfsbestemming behorend bij het naastgelegen bedrijf. Bij deze functiewijziging is procentueel in een geringe uitbreiding van het bebouwd oppervlak voorzien. Gezien de aard en omvang van het plan is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking geen sprake.
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Cultuurhistorie en Landschap van toepassing.
Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het landschap van de Veenkoloniën. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. De opslag wordt direct aansluitend aan het bestaande bedrijf gesitueerd. De rechtlijnige landschapsstrauctuur blijft hierdoor in stand. Ook wordt de openheid nauwelijks aangetast. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'respecteren'. Het plan maakt nieuwe bebouwing mogelijk. De opslag wordt aansluitend aan de bestaande bebouwing opgericht. De kernkwaliteit cultuurhistorie wordt hierdoor niet aangetast.
Gezien het voorgaande is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
Bestemmingsplan buitengebied
Het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe, vastgesteld op 26 januari 2012 is het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Daarnaast geldt de Correctieve herziening Buitengebied Midden Drenthe, vastgesteld op 6 maart 2014.
Het planvoornemen past niet binnen dit bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Welstandsnota Midden-Drenthe (2018)
Op 1 februari 2018 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zichzelf, maar ook kijkend naar de gebouwen er om heen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke). Het gaat de gemeente om de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit. Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met je buren/omgeving. Daarmee wordt de sociale en ruimtelijke component binnen de gemeente verbonden. Naoberschap is in de gemeente aanwezig. Naoberschap betekent ook dat je als inwoner bij je bouwplannen rekening houdt met de bouwwerken van de buren/omgeving.De volgende toetsingselementen worden gebruikt:
-
bebouwing en omgeving;
-
vormgeving en bebouwing;
-
aankleding van de bebouwing.
De welstandsaspecten zullen in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen worden getoetst.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Om te beoordelen of het project uitvoerbaar is, moet dit worden getoetst aan de sectorale wetgeving op het gebied van de milieu- en omgevingsaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten behandeld.
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Archeologische (verwachtings)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De gemeente Midden-Drenthe beschikt over een Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (2010). Het plangebied heeft op deze kaart een lage verwachtingswaarde.
Dit betekent dat geen archeologisch onderzoek hoeft te worden verricht. Voor vondsten geldt wel de meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Het bestaande bedrijf heeft geen cultuurhistorische waarde. De bebouwing wordt uitgebreid met een opslaglocatie. Deze ontwikkeling heeft geen effect op de cultuurhistorische waarden van het gebied.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het projectgebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging.
De omgeving van het plangebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich een paar woningen en enkele (agrarische) bedrijven. Het bestemmingsplan maakt geen gevoelige functie mogelijk.
In dit bestemmingsplan wordt de opslag van onder andere zand en grind mogelijk gemaakt. De bedrijfsoppervlakte bedraagt meer dan 200 m². Daarmee is het een categorie 3.2 bedrijf. De afstand tot gevoelige functies mag niet minder bedragen dan 100 meter. Daar wordt aan voldaan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
4.3 Bodem
Er bestaat in het kader van de bestemmingsplan procedure in principe geen rechtstreekse verplichting voor het uitvoeren van een bodemonderzoek of -sanering. Er moet echter wel rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse in verband met de haalbaarheid van het plan. Dit betekent dat op basis van de beschikbare bodeminformatie wordt bepaald of de bodemkwaliteit de beoogde functie en haalbaarheid van het plan mogelijk in gevaar brengen.
Ten behoeve van het plan vinden geen ontgrondingen plaats. De bodemkaart van het Bodemloket laat voor het plangebied geen informatie zien.
Omdat er geen bodeminformatie voor handen is op basis van het bodemloket is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Deze zal worden aangeleverd bij de aanvraag om omgevingsvergunning (aspect bouwen van een bouwwerk). Ten aanzien van het aspect milieu moet daarbij een nulsituatie-onderzoek worden aangeleverd. De verwachting is dat de gronden, gezien het feit dat de gronden altijd agrarisch in gebruik zijn geweest, schoon zullen zijn.
4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportassen (spoor, weg, water) aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en transportroutes.
In het plangebied zelf worden ook geen (nieuwe) risicovolle inrichtingen gerealiseerd.
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
4.5 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 6 april 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De rapportage van deze inventarisatie is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is ten aanzien van de soortenbescherming van de Wnb naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten.
Negatieve effecten van het plan op stikstofdepositie in Natura 2000-gebied Fochteloërveen zijn op basis van een Aerius-berekening in kaart gebracht. Hieruit volgt dat er geen sprake is van een onevenredige toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Daarnaast komt uit de inventarisatie naar voren dat tijdens de aanlegfase verstoring van rustende watervogels op de aangrenzende zandwinplas dient te worden voorkomen. Dit betekent dat verstorende werkzaamheden het beste kunnen worden uitgevoerd buiten het winterseizoen (begin oktober – begin maart) en tenminste achterwege moeten blijven tijdens vorstperiodes. In concreto houdt dit in dat werkzaamheden ten behoeve van het gebruiksklaaar maken van van het terrein geclusterd moeten worden in de periode augustus/september. De inititiatiefnemer is hiervan in kennis gesteld.
De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
4.6 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het plan maakt geen geluidsgevoelige bebouwing mogelijk. Daarom is het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Met de NIBM-tool is bepaald of het plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). De NIBM-tool is een rekentool waarmee de de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit kan worden vastgesteld. Het plan maakt de realisatie van opslag mogelijk. Deze ontwikkeling leidt in zeer geringe mate tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor de berekening van de stikstofdepositie (zie paragraaf 4.5) is uitgegaan van ongeveer vier ritten met vrachtauto’s per etmaal. Op grond van de NIBM-tool is het plan pas in betekenende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met meer dan 140 (waarvan 100% vrachtverkeer). De grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) wordt niet overschreden. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer kan achterwege blijven.
4.8 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 14 maart 2018 is de digitale watertoets (dewatertoets.nl) van het Waterschap Noorderzijlvest doorlopen.
Hieruit blijkt dat de korte procedure kan worden doorlopen. Dit houdt in dat door kan worden gegaan met de planvorming van het plan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast en afstemming over het plan plaatsvindt met het waterschap.
Toename verhard oppervlak
Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 750 m2 (in de bebouwde kom, binnen gemeentelijke uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden) of 2.500 m2 (in overige gebieden) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Voor plannen kleiner dan 10 ha kan de waterberging volgens de volgende praktische vuistregel berekend worden, het extra te realiseren wateroppervlak is gelijk aan 10% van de toename van het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan. Het wateroppervlak wordt middels verbreding van de bestaande sloot aan de voorzijde van de bedrijfswoning (langs de weg, buiten het plangebied) gerealiseerd.
Vervuiling verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen, kunnen noodzakelijk zijn.
Voorbeelden hiervan zijn:
-
beperken gebruik uitlogende materialen
-
uitlogende materialen voorzien van een coating
-
toepassen van olie-/ vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen
In sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast. Op het terrein zullen (extra) slibvangputten worden geplaatst.
4.9 M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het plan maakt nieuwe ruimte voor opslag mogelijk. Op het aangekochte perceel wordt geen groenafval gecomposteerd. Ook wordt er geen baggerspecie opgeslagen, overgeslagen en/of wordt verwerkt. In onderdeel D11.3 van het Besluit m.e.r. zijn voor industrieterreinen grenswaarden opgenomen. Het plan is dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen (uitbreiding < 75 ha) blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
-
de anti-dubbeltelregel;
-
het overgangsrecht.
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.
5.2 Opbouw van de regels
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
-
Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
-
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
-
Hoofdstuk 3 Algemene regels;
-
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen etc. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan is één bestemming opgenomen. Aan deze bestemming zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
De bestemming is ingedeeld volgens de SVBP2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard.
Artikel 3 - Bedrijf - Zandwinning en -opslag
Het bestemmingsplan kent de bestemming 'Bedrijf - Zandwinning en -opslag'. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn hier toegestaan.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is er geen sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De gemeente hoeft ook geen kosten te maken in het kader van dit plan die op de initiatiefnemer verhaald moeten worden. Wel zal er een planschadeverhaalovereenkomst worden afgesloten.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 van het Bro voor overleg voorgelegd aan de overlegpartners. Het Waterschap Noorderzijlvest heeft een reactie gegeven. Het waterschap concludeert dat voor het verbreden van de sloot en voor lozen van hemelwater dat mogelijk in contact komt met vervuilde grond een watervergunning noodzakelijk is. De initiatiefnemer neemt ten tijde van de uitvoering van werkzaamheden hierover contact op met het waterschap. De eventueel te verbreden sloot is overigens buiten het plangebied gesitueerd. In het ecologisch onderzoek is aangegeven dat er een kans is dat de grote modderkruiper in deze watergang voorkomt, omdat deze ook op enige afstand waargenomen is. Geschikt leefgebied voor andere beschermde vissoorten ontbreekt in de aangrenzende watergangen. Mogelijk zijn in de aanwezige watergangen tiendoornige stekelbaarzen of andere algemene niet-beschermde vissoorten aanwezig. Geschikt leefgebied voor (uit de omgeving bekende) beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen en ongewervelden is gezien de inrichting en intensieve gebruik niet aanwezig in het plangebied. Ten tijde van de indiening van de watervergunning zal op dit punt specifiek ecologisch onderzoek nodig zijn. Er worden op het nieuwe terrein extra slibvangputten geplaatst voor de lozing van hemelwater. Deze komen in verbinding met de bovengenoemde watergang. In het kader van de watervergunning wordt hier nader naar gekeken en waar nodig nader milieu-onderzoek naar gedaan. De reactie wordt als bijlage toegevoegd.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 8 maart 2019 zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.
