direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westerbork - De Lindelaar
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan

In de in 2009 vastgestelde structuurvisie Westerbork is de locatie De Lindelaar in Westerbork als inbreidingslocatie opgenomen. De locatie is gelegen in de hoek Groene weg, Westeinde en Zwiggelterstraat. Voorheen stond op deze locatie een basisschool. Nu de Brede school is gerealiseerd op de nieuwe locatie aan de Homaat, kan de planontwikkeling voor de locatie Lindelaar van start.

Met dit voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de locatie tot woongebied juridisch-planologisch vastgelegd. Ook geeft het bestemmingsplan een toelichting op de voorbereiding en de achtergronden van deze ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied voor het woningbouwproject is gelegen in het westen van het dorp Westerbork. Rond het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Het plangebied betreft een open, groen gebied in het dorp. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0001.jpeg"

Figuur 1. Plangebied van dit bestemmingsplan (bron: Pdok-viewer 2019).

1.3 Het nu geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan "Westerbork". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 maart 2013 en is onherroepelijk geworden op 25 september 2014. Een fragment van de verbeelding is weergegeven in figuur 2.

In het nu geldende bestemmingsplan is het plangebied grotendeels bestemd met de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor een klein deel, nabij de Westeinde, geldt een bestemming 'Groen'. De twee aanwezige nutsvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Bedrijf - Openbaar nut'.

Het plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2'. De betreffende gronden zijn hierdoor mede bestemd voor het behoud van mogelijk te verwachten archeologische waarden. Paragraaf 4.7 gaat hier nader op in.

Binnen het plangebied is woningbouw niet toegestaan. Voor de ontwikkeling is het daarom nodig een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0002.png"

Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Opzet van het plan en leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied alsook de geplande ontwikkeling. Dit hoofdstuk geeft ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 kan een inventarisatie van het beleid van de diverse overheden worden gevonden. Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. De beschrijving en de resultaten van de onderzoeken staan in Hoofdstuk 4. In de Bijlagen toelichting staan de volledige onderzoeken. Hoofdstuk 5 geeft een juridische toelichting op de regeling van het bestemmingsplan.

De wijze van voorbereiding en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan staat in Hoofdstuk 6 terwijl de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 is beschreven. Overige stukken die minder goed in de toelichting passen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de documenten, zijn gebundeld in de Bijlagen toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 De huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de westkant van het dorp Westerbork direct ten noorden van de doorgaande weg Westeinde en ten oosten van de wijkontsluitingsweg Groene weg. Voorheen had het plangebied een maatschappelijke invulling in de vorm van een basisschool. Figuur 3 weergeeft een luchtfoto van de voormalige situatie. De basisschool is verhuisd naar de Homaat en de gebouwen zijn inmiddels gesloopt. Het plangebied kent nu een groene invulling (een grasveld en enkele bomen). Een luchtfoto van de huidige situatie is weergeven in figuur 4.

Rondom het plangebied overheerst de woonfunctie. De bebouwing bestaat afwisselend uit vrijstaande woningen, twee-onder-eenkap woningen en rijenwoningen. Ook wat betreft bouwlagen is sprake van een afwisseling van een -of twee bouwlagen met kap. De voorgevels van de woningen zijn gericht op de desbetreffende straat waarbij de rooilijn de ligging van de weg volgt. De woningen hebben geen vaste afstand tot de weg. Deze varieert van circa 5 tot 10 meter. In het plangebied staan tot slot een tweetal nutsvoorzieningen. Eén van KPN en één van Enexis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto voormalige invulling plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0004.jpeg"

Figuur 4. Luchtfoto huidige situatie plangebied

2.2 De nieuwe situatie

Het plan bestaat uit het herontwikkeling van de locatie van de voormalige basisschool door het gebied te ontwikkelen tot een woningbouw locatie. In figuur 5 is een schets van de ontwikkeling opgenomen.

In het gebied komen maximaal 21 woningen, waarvan

  • drie vrijstaande (koop) woningen aan de Groene weg worden gesitueerd met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 -en 9 meter;
  • twee vrijstaande (koop) woningen aan de Westeinde worden gesitueerd met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 -en 9 meter en
  • en in het achterliggende gebied komen 15 rijen woningen, bestaande uit twee blokken van vier (sociale huur) huurwoningen en één blok van acht betaalbare c.q. sociale koopwoningen. De rijenwoningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 -en 10 meter.

De woningen in achtererf gebied worden ontsloten door een bestaande ontsluitingsweg. Deze sluit, aan de westkant, aan op de Groene weg. Daarnaast worden in het plangebied een aantal parkeerplaatsen gerealiseerd. Het openbaar gebied krijgt verder een groene, parkachtige invulling. Dit komt de gezondheid/ het woon- en leefklimaat van de bewoners ten goede en zorgt tevens voor een karakteristieke dorpse uitstraling. Daarnaast komt dit de flora & fauna ten goede. Ter hoogte van de twee vrijstaande woningen aan de Westeinde en ter hoogte van de Beukenlaan wordt een fiets- en wandelpad aangelegd om op deze manier het gebied vanaf de Westeinde en de Beukenlaan per fiets of per voet te kunnen bereiken. Tot slot wordt ter plaatse van de bestaande afscheiding van het Enexisgebouw een geluidswerend scherm aangebracht om geluidshinder richting de omgeving te voorkomen.

De woningen worden, net als de woningen in de omgeving, gebouw met de voorgevel gericht op de weg. De rooilijn volgt hierbij de ligging van de weg. Hierdoor is sprake van een stedebouwkundig plan dat aansluit op het stedebouwkundige karakter van de omgeving. Voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling van de woningen zal aangesloten worden bij de welstandscriteria die gelden voor de gemeente Midden-Drenthe.

In 2019 is een stedenbouwkundige schets voorgelegd aan de omwonenden en aan het dorp. De reacties die zijn ontvangen op deze stedenbouwkundige schets zijn verwerkt in het definitieve plan. In figuur 5 is het definitieve stedenbouwkundig ontwerp te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0005.png"

Figuur 5. Stedebouwkundig ontwerp (bron: gemeente Midden-Drenthe november 2019).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, regionaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Rijksbeleid - algemeen

Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Hoofdlijnen uit de SVIR zijn:

  • 1. De bemoeienis van het Rijk met de ruimtelijke ordening wordt teruggebracht tot een beperkt aantal opgaven van nationaal belang (selectiviteit);
  • 2. de blik van het Rijk (beleidsmatig en qua inzet van financiële middelen) wordt gericht op het vestigingsklimaat in gebieden met de hoogste verdiencapaciteit (de zogenaamde mainports, brainports en greenports);
  • 3. er wordt afgestapt van het concept van de Nationale Stedelijke Netwerken;
  • 4. overheveling van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening naar provincies (regierol) en gemeenten. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan samenwerkende gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Hierdoor ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • 1. Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • 2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • 3. een onderwerp provincie- of landgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor een bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet voor stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied de behoefte worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd op een locatie waar nu geen woningen mogelijk zijn. Het betreft een locatie binnen bestaand stedelijk gebied omdat het gebied geheel wordt omsloten door stedelijke functies en er in het plangebied zelf ook stedelijke functies mogelijk zijn. Een motivering van de locatiekeuze is daarom niet noodzakelijk.

Woningbehoefte

Hierna is de woningbehoefte beschreven. De woningbehoefte in de kern Westerbork blijkt uit het Woonplan 2017-2021 van de gemeente Midden-Drenthe.

In het woonplan voor de komende jaren staat dat de gemeente het belangrijk vindt dat iedereen een betaalbare woning moet kunnen vinden in zowel de koop- als huursector. Verder wil de gemeente bouwen in het ritme van vraag en aanbod. Dat betekent bouwen van het gevraagde woningtype, op de juiste plek en tegen een goede prijs. De meeste groei verwacht de gemeente in Beilen en beperkte groei in de overige kernen.

Kwantitatieve woningbehoefte

Op basis van de huidige bevolkingsopbouw in de clusters, de migratiebewegingen van de afgelopen jaren en marktontwikkelingen is de huishoudensprognose naar kerncluster als volgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0006.png"

Figuur 6. Woningbehoefte per kerncluster (bron: woonplan gemeente Midden-Drenthe).

De verwachte woningbehoefte voor het kerncluster Westerbork is voor de periode tot 2025 ongeveer 95 woningen, zo blijkt uit de woningmarktanalyse. De vraag wordt daarbij voornamelijk in de kern Westerbork verwacht, en nauwelijks in de overige kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0007.png"

Figuur 7. Woningbehoefte kerncluster Westerbork (bron: woonplan gemeente Midden-Drenthe).

Plancapaciteit

Er zijn voldoende potentiële locaties beschikbaar om hierin te kunnen voorzien. De nu bekende plancapaciteit in Westerbork is circa 55 woningen. Voor een aantal locaties waren de aantallen bij de vaststelling van het woonplan nog niet bekend. De plannen zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Het gaat om zowel harde (planologisch geregeld) als zachte plannen (voornemen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0008.png"

Figuur 8. Plancapaciteit in harde en zachte plannen Westerbork (Bron: woonplan Midden-Drenthe).

De woningaantallen voor het plan De Lindelaar waren nog niet bekend. Inmiddels is duidelijk dat hier 21 woningen kunnen worden gerealiseerd. Als alle genoemde plannen tot ontwikkeling komen kan daarmee invulling worden gegeven aan de berekende woningbehoefte voor deze hoofdkern.

Kwalitatieve woningbehoefte

Met voorliggend plan wordt ingezet op de realisatie van betaalbare koopwoningen.

Deze locatie voorziet enerzijds in de mogelijkheid tot de realisatie van vrije sectorwoningen en anderzijds in de bouw sociale huur- en betaalbare c.q. sociale koopwoningen. Op deze locatie wordt invulling gegeven aan een gemengd aanbod van woningen en kunnen diverse specifieke doelgroepen, zoals starters, koopstarters, senioren etc. goed worden bediend. De woningcorporatie zal de bouw en de verhuur van sociale huurwoningen in het plangebied voor haar rekening nemen.  Belangrijkste opgave in de sociale huur in Westerbork is inspelen op de veranderende vraag naar geschikte woningen voor senioren en andere zorgvragers en het aanpassen van de verouderde voorraad aan de woonwensen van deze tijd. Vernieuwing van een deel van de voorraad zal daarom noodzakelijk blijven. De praktijk wijst daarnaast ook uit dat er nog veel 'scheef' wordt gewoond. De realisatie van sociale huurwoningen op de locatie De Lindelaar is daarom, ook gezien de vraagdruk, een belangrijke aanvulling op de huurvoorraad.

In ons woonbeleid zijn starters een belangrijke doelgroep. Het is belangrijk dat iedereen in de gemeente kan blijven wonen. De positie van (jonge) starters op de koopwoningmarkt is momenteel erg lastig. De woningprijzen zijn fors gestegen , door afname van het aanbod, maar ook door gestegen bouwkosten. Hierdoor wordt het kopen van een woning voor huishoudens met een beperkt tot modaal inkomen (zoals starters) steeds moeilijker. In het najaar van 2019 is de notitie 'koopstarters op de woningmarkt' opgesteld en vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. In deze notitie is beschreven wat de komende periode (extra) de doelstellingen zijn om de starters op de woningmarkt te ondersteunen. Locatie De Lindelaar is hierin aangemerkt als locatie om te onderzoeken of de bestemming 'sociale koop' voor de starterswoningen in het plan toegepast kan worden. Dit instrument biedt mogelijkheden om de woningen voor langere tijd voor de startersdoelgroep beschikbaar te houden, binnen een vastgesteld prijssegment. Via een doelgroepenverordening wordt vervolgens vastgelegd voor wie de woningen bedoeld zijn. In het voorliggende bestemmingsplan 'locatie De Lindelaar' wordt  hier invulling aan worden gegeven en kan een deel van de startersgroep worden bediend.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling voldoet zowel voor wat betreft de (kwantitatieve en kwalitatieve) behoefte als voor wat betreft de locatiekeuze (binnen bestaand stedelijk gebied) aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

De realisatie van het nieuwe woongebied in Westerbork vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Specifieke nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Het is van provinciaal belang te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat vooruit gelopen wordt op een ouder wordende bevolking, een toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. Deze ontwikkeling speelt nu al in Oost-Drenthe. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.

In sommige regio’s is er sprake van een overschot aan woningen en plancapaciteit. Het moderniseren van de bestaande woningvoorraad gebeurt door sloop, waar nodig, zonder vervangende nieuwbouw of concentratie van nieuwe woningbouw in dorpen voor het in stand houden van voorzieningen. Dit is een centrale opgave, om samen met gemeenten op te pakken. Dorpen en steden moeten een adequate bovenlokale strategie hebben om zorgvuldig met deze onbalans om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld door meer woningen te slopen dan terug te bouwen of woningen te realiseren nabij bestaande kernen en voorzieningen. Dit is een opgave die de provincie samen met gemeenten oppakt.

De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut voor de ruimtelijke opgave van de stads- en dorpsranden. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt voor het wonen in Drenthe is dat er rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsverordening (2018) stelt in artikel 2.17 dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • Draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur;
  • schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
  • geeft een lange termijn beeld.
3.2.3 Conclusie provinciaal en regionaal beleid

Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de provinciale visie en de verordening. Aangetoond is dat de ontwikkeling voldoet aan de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 3.1.3.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Westerbork 2009 -2020

In de Structuurvisie staat de visie op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van het dorp Westerbork centraal. In de visie zijn voorbeelduitwerkingen opgenomen voor de toekomst en ter inspiratie om gewenste ontwikkelingen te initiëren.

De visie is tot stand gekomen op basis van een zogenaamd open planproces. Bij het maken van de structuurvisie hebben inwoners en belanghebbenden uit Westerbork vanaf de start van het project een belangrijke rol gespeeld. Naast de deelname van de Belangenvereniging van Westerbork hebben bewoners en andere geïnteresseerden tijdens vier Open Atelierdagen aangegeven wat zij belangrijk voor het dorp vinden.

Wat belangrijk wordt gevonden bij toekomstige ontwikkelingen is, dat het contact met het landschap wordt behouden. Het dorp moet haar landelijke sfeer behouden.

In de kern van het dorp ligt een belangrijke opgave op het gebied van de openbare ruimte, de parkeerproblematiek en stedenbouwkundige ontwikkeling langs de Hoofdstraat en het G. van Weezelplein.

Ook worden in de visie enkele inbreidingslocaties benoemd die kansen bieden om meer dorpse kwaliteit te brengen in de kern van Westerbork. De locatie Lindelaar is als inbreidingslocatie benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0010.png"

Figuur 9. Potentiele inbreidingslocaties in Westerbork (bron: Structuurvisie Westerbork 2009-2020).

3.3.2 Woonplan 2017 - 2021

In het in december 2017 vastgestelde woonplan voor de komende jaren staat dat de gemeente het belangrijk vindt dat iedereen in de gemeente een betaalbare woning moet kunnen vinden in zowel de koop- als huursector. In voorliggend plan worden zowel betaalbare c.q. sociale koopwoningen mogelijk gemaakt als sociale huurwoningen.

Sociale huurwoningen

In de woningmarktanalyse is de verwachte behoefte aan sociale huurwoningen doorgerekend. Er is een bandbreedte bepaald voor de benodigde voorraad corporatiewoningen moet zijn in 2025 op basis van het aantal huishoudens dat behoort tot de corporatiedoelgroep en het aantal huishoudens dat weliswaar niet tot de corporatiedoelgroep behoort maar wel in een corporatiewoning woont (de zogenaamde scheefwoners). In Midden-Drenthe wordt ongeveer 24% van de woningen bewoond door een 'scheefwoner'. Bij gelijkblijvende scheefheid bedraagt de bandbreedte in de benodigde omvang van de kernvoorraad in 2025 3.085 woningen bij een licht positief economisch scenario en 3.480 woningen wanneer de economische groei tegenvalt. Bij lichte economische groei, lijkt de huidige omvang van de kernvoorraad dus ruim voldoende. Mocht de economische groei tegenvallen, dan zijn er wel extra sociale huurwoningen nodig. Zie ook paragraaf 3.1.3

Betaalbare c.q. sociale koopwoningen

Uitgangspunt is dat iedereen binnen de gemeente kan blijven wonen en dat ook in koopsector voldoende aanbod is. Vooral voor jongeren, maar ook gezinnen en andere doelgroepen die zijn aangewezen op het betaalbare koopsegment. Om te voorkomen dat onder meer starters uitwijken naar elders, moet ingezet worden op betaalbare c.q. sociale koopwoningen. Een manier om dit te realiseren is om de nieuwbouw van betaalbare koopwoningen mogelijk te maken. Binnen het plangebied dient minimaal 29% en maximaal 38,5% van de woningen in het segment sociale koopwoning gerealiseerd te worden.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De woonontwikkeling kan plaatsvinden binnen de kaders van gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Verkeer, ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van het woongebied geschiedt via de Westeinde en de Groene weg. Alleen op deze wijze kan het woongebied worden bereikt of verlaten. Uitzonderingen gelden voor langzaam verkeer en bij calamiteiten de hulpdiensten. In het woongebied dient op eigen erf te worden geparkeerd, waarbij wordt uitgegaan van twee parkeerplaatsen per woning. Gelet op de toename van het aantal woningen en het karakter van het gebied, is de toename van het aantal verkeersbewegingen acceptabel.

Ter hoogte van de twee vrijstaande woningen aan de Westeinde en ter hoogte van de Beukenlaan wordt een fiets- en wandelpad aangelegd om op deze manier het gebied vanaf de Westeinde en de Beukenlaan per fiets of per voet te kunnen bereiken. Het plangebied sluit in de toekomst daarmee goed aan op de bestaande fiets- en wandelinfrastructuur van Westerbork.

Er wordt geparkeerd op eigen erf en bij de aan te leggen parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

De parkeerbehoefte is bepaald op basis van de parkeerkentallen zoals opgenomen in de CROW publicatie 317. De stedelijkheid graad betreft 'niet stedelijk' in de 'rest van de bebouwde kom'. De behoefte is op basis hiervan bepaald op 41 parkeerplaatsen in het plangebied. In het plangebied is voldoende ruimte om aan de benodigde parkeerplaatsen te kunnen voldoen. In totaal worden 42 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd en bij de vrijstaande woningen is voldoende ruimte voor 2 parkeerplaatsen per woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DeLindelaarWB-ONT1_0011.png"

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. In het plangebied staan een verzamelgebouw van KPN en een gasdrukregelstation van Enexis. Beide bouwwerken blijven op hun plek. Van het KPN-gebouw wordt voldoende afstand (10 meter) aan gehouden om aan de geluidsnormen te voldoen. Het gebouw van Enexis bevindt zich aan de Groeneweg. Op basis van de VNG publicatie blijkt dat de richtafstand 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar betreft. De dichtstbijzijnde te realiseren woning ligt op 11 meter afstand, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand voor gevaar. Voor het aspect geluid wordt niet voldaan aan de richtafstand.

Om aan de geluidsnormen te voldoen rond het Enexis-gebouw wordt het gebouw door een 'greenwall' afgeschermd. Deze 'greenwall' dient een hoogte te hebben van drie meter en dient op de plaats van de huidige afscheiding (of dichterbij) te worden geplaatst. Hierdoor kan voldaan worden aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Zie hiervoor ook de bijgevoegde memo in bijlage 1 van de RUD. Overige bedrijven bevinden zich op een dermate afstand van het plangebied, waardoor deze geen beperkingen vormen. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluid wegverkeer

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg getoetst moet worden ter plaatse van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

De Wet geluidhinder is van toepassing op de volgende situaties: bij de aanleg van nieuwe wegen, de wijziging van bestaande wegen (reconstructie) en de bouw van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zones van wegen.

In het onderhavige plan is sprake van de realisatie van woningen binnen de zone van de N856. In dat kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de nieuw te realiseren woningen. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2.

Voor de nieuwe woningen langs het Westeinde en de Groeneweg zal geluid een belangrijk aspect zijn en moet met een bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond welke maatregelen/voorzieningen nodig zijn om aan de eisen voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2012 te voldoen. In het Bouwbesluit is opgenomen dat de karakteristieke gevelgeluidwering van nieuwe woningen moet voldoen aan de waarde die wordt bepaald door de geluidbelasting (exclusief aftrek o.b.v. art. 110g Wgh) minus 33 dB. In principe geldt dit uitsluitend voor wegen/geluidbelastingen die onder de Wgh vallen.

Voor 30 km-wegen worden de geluidnormen uit de Wgh opgevat als richtwaarden en wordt vanuit het principe van goede ruimtelijke ordening daar bij aangesloten, waarbij de benodigde gevelgeluidwering wordt bepaald op basis van de cumulatieve geluidbelasting vanwege in dit geval wegverkeer (exclusief aftrek o.b.v. art. 110g Wgh).

De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt in dit geval 62 dB. Voor deze woningen dient de karakteristieke geluidwering derhalve GA;k = 62 - 33 = 29 dB(A) te bedragen. Bij de aanvraag Omgevingsvergunning wordt aangetoond dat aan deze waarde wordt voldaan (berekening gevelgeluidwering). Op deze wijze wordt voorzien in een goed woon - en leefklimaat voor wat betreft geluid binnen de woningen.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 500 meter of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 10.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 21 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2018; 19,3 µg/m³ voor NO2, 15,9 µg/m³ voor PM10 en 8,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.

Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

Watertoets

Het project is bij het waterschap kenbaar gemaakt middels het invullen van de watertoets op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze digitale toets concludeert het waterschap dat belangen van het waterschap worden geraakt. Daarom wordt de normale procedure gevolgd. Het waterschap heeft in aanvulling op de watertoets een uitgangspuntennotitie verstrekt (zie bijlage 4). In de uitgangspuntennotitie wordt meer informatie gegeven over de bestaande waterhuishouding en worden concrete uitgangspunten gegeven voor het plan. Nadien is nog telefonisch contact geweest tussen de gemeente en het waterschap over de uitgangspunten. De uitgangspunten zijn in deze paragraaf verwerkt.

Wateroverlast

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.

  • Compensatie bij herstructurering: Bij een herstructurering neemt vaak per saldo het verharde oppervlak niet toe of af. Toch zal het toekomstige gebied moeten voldoen aan het watersysteem zoals dat tegenwoordig wordt voorgesteld waarin rekening is gehouden met klimaatverandering. Het waterschap adviseert onderstaande stappenplan te doorlopen bij herstructurering of reconstructies in bestaande stedelijk gebied:
  • a. toon kwantitatief aan hoeveel hemelwater er binnen het plangebied vrijkomt bij een gebeurtenis die minimaal eenmaal in de 10 jaar voor komt;
  • b. geef aan hoe in de huidige situatie met het hemelwater wordt omgegaan in het plangebied;
  • c. geef aan of er in de huidige situatie knelpunten in het plangebied voorkomen met betrekking tot de afvoer van hemelwater( zie ook de klimaatatlas van het waterschap);
  • d. geef aan hoe in de nieuwe situatie het gescheiden hemelwater wordt behandeld in het plangebied en op welk systeem het hemelwater wordt aangesloten op het rioolstelsel of het watersysteem en
  • e. onderbouw de keuze van de hoeveelheid beschikbare ruimte die voor waterberging is gereserveerd.

Bij deze onderbouwing kunnen de rekenregels voor compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties worden toegepast.

De oppervlakte aan verharding van de voormalige situatie bedraagt 5.386 m2. Voor een overzicht hiervan wordt verwezen naar bijlage 5. In de nieuwe plansituatie bedraagt de oppervlakte aan verharding 4.750 m2. voor een overzicht hiervan wordt verwezen naar bijlage 6. Er is derhalve sprake van een afname van het verhard oppervlakte. Er is derhalve ook geen noodzaak om compenserende maatregelen te treffen, omdat er per definitie een verbetering optreedt ten opzichte van de voormalige situatie. Daarnaast wordt met dit plan ook geen ingrepen in watergangen voorgesteld.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.
  • Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 80cm.
  • Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.
  • Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk. Neem contact op met het waterschap als extra aandacht aan de inrichting van het oppervlaktewater moeten worden besteed ten behoeve van de ecologische kwaliteit.
  • Agrarische terrein: de inrichting van het agrarische terrein moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het watersysteem wordt voorkomen. Er wordt onder andere rekening gehouden met bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen.

Met dit project wordt het regenwater gescheiden afgevoerd op het oppervlaktewater. Het vuilwater loost op het gemengde stelsel en het hemelwater loost op de sloot langs de Zwiggelterstraat. Daarnaast wordt met het project gebruik gemaakt van duurzame, niet-uitloogbare materialen, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Bij een plan van 20 woningen hoort een aanpak ten aanzien van vuil water (dwa) en regenwater (rwa). In de ingevulde digitale watertoets wordt ten onrechte uitgegaan van een gemengd stelsel. Het beleid van WDODelta is gericht op een gescheiden afvoer. Omdat in Westerbork al veel afgekoppeld, verwachten we een andere aanpak. WDODelta ziet een gescheiden stelsel als minimale inspanning, waarbij met het volgende stappenplan regenwater wordt doorlopen, welke u kunt zien als een verdringingsreeks. Mocht 1 niet mogelijk zijn, dan geldt 2, en zo verder;

  • 1. opvangen voor hergebruik
  • 2. infiltratie op eigen terrein
  • 3. bovengronds afvoeren naar wadi in openbare ruimte
  • 4. bovengronds afvoeren naar IT riool in openbare ruimte
  • 5. ondergronds afvoeren naar IT riool in openbare ruimte.
  • 6. Ondergronds afvoeren naar rwa-riool in openbare ruimte.

WDODelta ziet als een minimale inspanning voor dit plan een zogenaamd infiltratieriool.   

  • Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
    • 1. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
    • 2. Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.
    • 3. Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Midden-Drenthe heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. Het beleid geeft aan hoe in de toekomst op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft (Archeologische verwachtings- en beleidskaart Midden-Drenthe, Oranjewoud, maart 2012). Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie 2. Indien meer dan 1.000 m² op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord dient er een archeologisch rapport overlegd te worden waaruit blijkt of de archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Echter ligt het plangebied in een zone waarvoor de archeologische beleidskaart van Midden-Drenthe aangeeft dat de bodem gedocumenteerd verstoord is, en er dus een vrijstelling is voor archeologisch onderzoek. Het opstellen van een archeologisch onderzoek is dus voor dit project niet noodzakelijk. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming meer opgenomen.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek en conclusie

Met de invulling van het gebied met woningbouw wordt zoveel als mogelijk is rekening gehouden met de cultuurhistorisch waardevolle karakteristieken. Allereerst wordt met het ontwerp zoveel mogelijk rekening gehouden met een groene uitstraling van het plangebied. Westerbork heeft namelijk een mooie uitstraling, waarbij het groen een grote rol speelt. In Westerbork vallen met name het oude bomenbestand en de bosbeplantingen op. Met de invulling van het plangebied wordt zoveel mogelijk groen behouden. Derhalve wordt de ontsluitingsweg richting de rijenwoningen aan weerzijden voorzien van bomen. Tevens is met het stedebouwkundig ontwerp rekening gehouden met de stedebouwkundige karakteristieken van de omgeving. Verder bevinden zich geen cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied waar rekening mee gehouden moet worden.

4.8 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is onderzocht op eventuele bodemverontreiniging. Dit onderzoek is als bijlage 9 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.


Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein, wordt geconcludeerd dat de verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Drenthe

In de provincie Drenthe wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het plangebied ligt op circa 4 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Elperstroomgebied en circa 4,3 km van het Mantingerbos. Tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt de afstand 1.700 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Elperstroomgebied en het Mantingerbos is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De geplande woningen worden gasloos opgeleverd waardoor significante negatieve effecten op beschermde gebieden derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Binnen het bestemmingsplan worden 21 grondgebonden eengezinswoningen gerealiseerd. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de aanleg- en exploitatiefase van de ontwikkeling, waarbij rekening is gehouden met verkeersbewegingen en de inzet van dieselaangedreven materieel (zie Bijlage 7).

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is, waarbij nadrukkelijk opgemerkt dat de aanleg- en exploitatiefase in één berekening is meegenomen. Het aandeel verkeer is in de aanlegfase nooit hoger dan tijdens de exploitatiefase.

Soortenbescherming

Er is onderzoek gedaan naar beschermde dier- en plantsoorten. Dit onderzoek is als bijlage 8 aan de toelichting toegevoegd. De belangrijkste conclusies en resultaten worden hierna besproken.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling doorgang kan vinden binnen de kader van de Wet natuurbescherming, mits men zich houdt aan de hieronder volgende aanbevelingen.

Algemene broedvogels

Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten alleen tijdens de broedtijd beschermd zijn. Geadviseerd wordt daarom om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Eventueel kan voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd, zodat in delen van het plangebied waar geen verstoring op kan treden reeds tijdens het broedseizoen kan worden gewerkt.

Ransuil & bosuil

In het plangebied is een eksternest en een uilenkast waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze dienen als nest voor de ransuil en de bosuil. Geadviseerd wordt om de bomen waar het nest en de kast zich in bevinden ongemoeid te laten. In dit geval blijven de bomen ongemoeid. Een nader onderzoek is daarom niet nodig.

Huismus

Het netwerkgebouw in het plangebied biedt waarden voor huismussen. Al hoewel dit gebouw gehandhaafd zal worden, kan verstoring van eventuele huismussen niet op voorhand worden uitgesloten. Geadviseerd wordt om werkzaamheden in de directe omgeving van het gebouw te voorkomen of buiten het broedseizoen uit te voeren. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt hier rekening mee gehouden.

Vleermuizen

Het kan niet worden uitgesloten dat zich verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden in een drietal bomen met boomholten. In dit geval blijven de bomen ongemoeid. Een nader onderzoek is daarom niet nodig.

Indien er leefgebied van de heikikker, poelkikker en/of alpenwatersalamander wordt vastgesteld binnen het plangebied, dient er voor de desbetreffende soort(en) een ontheffing te worden aangevraagd, welke in de regel wordt afgegeven onder de voorwaarde dat er compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

Zorgplicht

Er kunnen soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in geval van schade aan deze soorten (bv. veldmuis). Op deze soorten is wel de zorgplicht van toepassing. Deze kan tot uiting worden gebracht door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten naar habitat buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden of dieren (zoals vrijgestelde amfibieën) naar een dergelijke habitat te verplaatsen. Voor de voorwaarden waaraan vrijstellingen moeten voldoen wordt verwezen naar Bijlage I.

Conclusie

Het project kan worden uitgevoerd, mits bovengenoemde aandachtspunten worden gevolgd.

4.10 Straalpaden, kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Duurzaamheid en energie

Toetsingskader

Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.

Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of -collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.

Onderzoek en conclusie

Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.

4.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 21 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Deze beoordeling is als bijlage 10 toegevoegd. Hieruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Voor de regels en de systematiek is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan voor Westerbork.

5.2 De bestemmingsbepalingen

Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingen en gebiedsaanduiding opgenomen.

Bedrijf - Openbaar nut

de twee nutsgebouwen in het plangebied behouden de bestemming Bedrijf - Openbaar nut. Binnen de bestemming is een regeling opgenomen die het realiseren van het geluidsscherm, zoals beschreven in bijlage 1, mogelijk maakt Deze is noodzakelijk voor het kunnen realiseren van een deel van de woningen binnen het plangebied.

Groen

De bestemming Groen geldt voor de openbare ruimte, inclusief voet- en fietspaden. parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen zijn hier niet mogelijk. Binnen deze bestemming zijn daarnaast onder meer ook speelvoorzieningen en andere attributen toegestaan ter bevordering van de gezondheid.

Verkeer - Verblijf

Deze bestemming heeft betrekking op de infrastructuur binnen het plangebied. Zij dekt de functies verkeer, parkeren, groen- en speelvoorzieningen en voet- en fietspaden af. Binnen deze bestemmingen zijn gebouwen niet toegestaan.

Wonen - 1

Met deze bestemming is aangesloten bij de regeling zoals die geldt voor de omliggende bebouwing aan de Groene weg en de Westeinde. Deze bestemming is dan ook van toepassing op de vrijstaande woningen in het plangebied. Het maximum aantal hoofdgebouwen zal ten hoogste 5 bedragen. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Hiervoor geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 9 meter. Binnen deze bestemming is het aantal maximale wooneenheden aangegeven. In totaal zijn 5 woningen mogelijk.

Wonen - 2

De woningen in het achtergelegen gebied krijgen de bestemming Wonen - 2. De reden hiervoor is dat de goot- en bouwhoogte van de rijenwoningen aansluit op de bestemming Wonen - 2 zoals in het bestaande bestemming is gehanteerd.. Dit betekent dat de maximale goot- en bouwhoogte 6 - en 10 meter bedraagt. Binnen deze bestemming zijn maximaal 16 woningen toegestaan.

Gebiedsaanduiding overige zone - voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' geldt - in afwijking van de daar geldende bestemmingen Wonen - 1 (deels) en Wonen - 2 (deels) - dat het gebruik en bouwen volgens de bestemming alleen is toegestaan op voorwaarde dat een geluidsscherm met een hoogte van 3 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden zoals opgenomen in de bestemming 'Bedrijf - Openbaar nut'.

Binnen de overige regels is aangegeven dat van het aantal woningen in het plangebied minimaal 29% en maximaal 38,5,% in het segment sociale koopwoning dient te vallen. Wat onder een sociale koopwoning wordt verstaand is vastgelegd in de begripsbepaling die gekoppeld is aan de vastsgestelde doelgroepenverordening van de gemeente Midden - Drenthe.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Wettelijk vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar overleginstanties. De overlegreacties worden ter zijner tijd in het bestemmingsplan verwerkt.

6.2 Procedure Wet ruimtelijke ordening

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt bekendgemaakt en ter visie gelegd voor een periode van zes weken. Vervolgens wordt de gemeenteraad een voorstel gedaan over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

7.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente is eigenaar van de gronden. De gemeente financiert de realisatie van het gebied. Het gebouw van Enexis staat op grond van de gemeente. Maatregelen om geluid te verminderen worden dus op grond van de gemeente geplaatst. Over de uitvoeringskosten zal overleg plaatsvinden met Enexis.

7.2 Grondexploitatie

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd met bijbehorende inrichting van de openbare ruimte. Er is dus sprake van een dergelijk bouwplan. In beginsel dient de gemeente een exploitatieplan vast te stellen. De gemeente is in dit geval eigenaar van de grond en vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond.