Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: t Noorden 5 te Smilde
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1731.BPNoorden5Smilde-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. het plan:
het bestemmingsplan ’t Noorden 5 te Smilde met identificatienummer NL.IMRO.1731.BPNoorden5Smilde-ON01 van de gemeente Midden-Drenthe;
 
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
c. aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
 
d. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
f. aangebouwd bijgebouw:
een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig zijnd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
g. aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
 
h. aan huis verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
 
i. archeologisch waardevol gebied:
een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
j. archeologische waarden:
voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;
 
k. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
l. bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, zoals opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
 
m. bed & breakfast(eenheid):
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;
 
n. bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
o. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;
 
p. bestaande:
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;
 
q. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
r. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
s. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand, dan wel aangebouwd;
    
t. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
u. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
 
v. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
w. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
x. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
y. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
z. dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder onder andere zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
aa. dove gevel:
een bouwkundige constructie in de vorm van een geluidwerende gevel zonder te openen delen met een voorgeschreven geluidwering;
 
bb. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
       
cc. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan twee maal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
dd. gastouderopvang:
een specifieke vorm van kinderopvang in de eigen woning van de gastouder of woning waar de kinderen woonachtig zijn met, op grond van de Wet kinderopvang, een maximum van 6 kindplaatsen, waarbij ook de eigen kinderen tot 10 jaar meetellen;
 
ee. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
ff. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
gg. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
hh. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
ii. kampeermiddel:
  1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
 
jj. kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
 
kk. kleinschalige windturbine:
en bouwwerk voor het opwekken van electrisch vermogen uit wind, met een ashoogte van niet meer dan 15,00 m;
 
ll. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2012) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
    
mm. manegebedrijf:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur van paarden en pony’s en het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen), alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten;
 
nn. mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
oo. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;
 
pp. natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
 
qq. overkapping:
een bouwwerk dat is voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
 
rr. paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
 
ss. peil:
  1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  4. bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;
 
tt. permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
 
uu. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
vv. recreatief nachtverblijf:
een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
 
ww. recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
xx. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
yy. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
zz. vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;
 
aaa. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
 
bbb. voorgevelrooilijn:
  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    • bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
    • bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
 
ccc. voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
ddd. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
eee. watergang:
een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel;
 
fff. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
 
b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
c. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
d. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;
 
e. de hoogte van een stacaravan:
vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;
 
f. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
g. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
h. de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
i. breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkste hoofdgevelvlaken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
        
j. de ashoogte van een windturbine:
1. turbines met een horizontale as:
vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
2. turbines met een verticale as:
vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
 
 
k. de tiphoogte van een windturbine:
1. turbines met een horizontale as:
de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;
2. turbines met een verticale as:
de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarboven uit steekt;
 
 
 
l. de rotordiameter:
de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;
 
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
  3. wolfseinden;
  4. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
  5. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;
buiten beschouwing gelaten.
  
 
2 Bestemmingsregels
     
Artikel 3 Bedrijf – Agrarisch dienstverlenend
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch dienstverlenend' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch dienstverlenende bedrijven, al dan niet in combinatie met:
    • een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - grondgebonden agrarisch bedrijf’, waarbij ter plaatse van die aanduiding alleen gebouwen zijn toegestaan voor het grondgebonden agrarische bedrijfsgedeelte en waarbij het relatie-teken op de verbeelding aangeeft dat er sprake is van twee bedrijfsgedeelten binnen één bedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het wonen ten behoeve van de in artikel 3.1 onder a toegestane bedrijvigheid, al dan niet in combinatie met:
    • een aan huis verbonden beroep;
    • een gastouderopvang;
  2. wegen en paden;
  3. water;
met de daarbij behorende:
  1. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen
  2. bedrijfswoningen;
  3. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch dienstverlenend bedrijf worden gebouwd als ook voor het bedrijfsgedeelte dat als grondgebonden agrarisch gaat worden gebruikt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - grondgebonden agrarisch bedrijf’, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, indien een bouwvlak is aangegeven;
    2. bebouwing en gronden verbonden door middel van de aanduiding ‘relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één bedrijf;
    3. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;
    4. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet zijnde de bedrijfswoning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, waaronder overkappingen, zal niet meer bedragen dan 6200 m2, waarbij geldt dat daarbij maximaal 2400 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig mag zijn ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten en de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor het loonbedrijf niet meer dan 3800 m2 mag bedragen;
    5. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3 m achter de achtergevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    6. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    7. de maatvoering van een bouwwerk zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw
Maximale oppervlakte in m2
Goothoogte in m
Dakhelling in o
Hoogte in m
 
Per gebouw
Gezamenlijk
Max.
Min.
Max.
Max.
bedrijfsgebouw
-
6200 m2
5
20**
60
12
Overkapping bij bedrijfsgebouw
-
-
5
-
60
12
bedrijfswoning
150*
-
3,5
20
60
9
Aam- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning
-
100
3,5
-
60
6,60
 
* tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen
 
** tenzij de bestaande dakhelling minder bedraagt, in welk geval de dakhelling van dat bedrijfsgebouw minstens de bestaande dakhelling met een minimum van 15° zal bedragen
 
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
    3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m² en met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.
               
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 9.2 gehanteerd.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid:
a. 3.2, sub a, onder 7:
en worden toegestaan dat de oppervlakte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 250 m2;
b. lid 3.2 sub a onder 7:
en worden toegestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een lagere dakhelling, met een minimum van 15°;
c. lid 3.2 sub a onder 7:
en worden toegestaan dat ondergeschikte delen van bedrijfsgebouwen en/of een tussenlid plat worden afgedekt.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
  1. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een ander bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
    1. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door een van de bewoners van de bedrijfswoning, met dien verstande dat één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 45 m²;
    4. parkeren vindt op eigen erf plaats;
    5. er vindt geen detailhandel plaats anders dan productiegebonden detailhandel;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve productiegebonden detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, mits de paardrijbak op een minimale afstand van 30 m tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen wordt gerealiseerd.
 
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep anders dan bedoeld in lid 3.4.1 sub a;
  2. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (verblijfs)recreatie en (verblijfs)recreatie als bedoeld in lid 3.4.1, sub d;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders als bedoeld in lid 3.4.1 sub b.
   
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik nemen van gebouwen overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder uitvoering te geven aan de landschapsmaatregelen zoals verwoord en gevisualiseerd in het landschappelijk inpassingsplan die als Bijlage 1 van de regels – Landschappelijk inpassing Het Noorden 5 onderdeel uitmaakt van de bestemmingsregels teneinde te komen tot een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing alsmede de borging van de aanleg van nieuwe sloten voor een gedegen watercompensatie.
 
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 9.2 gehanteerd.
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalige boerderijen, met dien verstande dat:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 33 of 34 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. deze wijzigingsbevoegdheid niet mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
    3. de agrarisch dienstverlenende bedrijfsactiviteiten ter plaatse dienen te zijn beëindigd;
    4. aangetoond moet zijn dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de woonfunctie moet worden ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
    6. aangetoond moet zijn dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijf - Agrarisch aanverwant of Sport - Recreatie met de aanduiding 'manege', ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, met dien verstande dat:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 9 of artikel 28 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. aangetoond moet zijn dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. de functie dient te worden ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    4. bij wijziging naar de bestemming Bedrijf – Agrarisch aanverwant (als gebruiksgerichte paardenhouderij) aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:
      • de gebruiksgerichte paardenhouderij dient te worden gevestigd in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet zijnde bedrijfswoning(en), waaronder overkappingen, per bestemmingsvlak niet meer zal bedragen dan 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet zijnde bedrijfswoning(en), en overkappingen;
      • er moet bij vestiging bij de kleinere kernen worden aangetoond dat er behoefte is aan een gebruiksgerichte paardenhouderij in die omgeving en er mag in de nabije omgeving nog geen gebruiksgerichte paardenhouderij aanwezig zijn;
      • de afstand tot woningen van derden dient minimaal 50 m te bedragen;
      • er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn op eigen terrein eigen terrein;
      • alvorens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid dient een beplantingsplan te zijn overgelegd;
    5. bij wijziging naar de bestemming Sport – Recreatie met de aanduiding ‘manege’ aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:
      • de manege dient te worden gevestigd in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet zijnde bedrijfswoning(en), waaronder overkappingen, per bestemmingsvlak niet meer zal bedragen dan 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet zijnde bedrijfswoning(en), en overkappingen;
      • vestiging moet plaatsvinden in de gebieden grenzend aan de hoofdkernen van Beilen, Westerbork, Smilde en Bovensmilde of in vrijkomende agrarische bebouwing bij de kleinere kernen, met dien verstande dat bij vestiging bij de kleinere kernen moet worden aangetoond dat er behoefte is aan een manege in die omgeving en er in de nabije omgeving nog geen manege is;
      • de afstand tot woningen van derden dient minimaal 50 m te bedragen;
      • er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn op eigen terrein;
      • alvorens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid dient een beplantingsplan te zijn overgelegd;
    6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
 
3 Algemene regels
 
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in artikel 9
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling van opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  9. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  10. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  11. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast.
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub h en worden toegestaan dat de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van evenementen, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
 
6.1 Vrijwaringszone – straalpad
 
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mag ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – straalpad’ de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 36 m bedragen.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. Bouwhoogte
de bestemmingsregels en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, mits:
  1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
  2. de antenne niet kan worden geplaatst op een bedrijventerrein;
  3. de antenne vervolgens wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
  4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
  5. de hoogte van een mast ten hoogste 40 m zal bedragen;
  6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
  7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
 
b. kleinschalige recreatie
de bestemmingsregels om als nevenactiviteit kleinschalige recreatie te ontwikkelen, mits:
  1. aangetoond is dat er sprake is van een ondergeschikte tak (nevenactiviteit) of deeltijdfunctie bij de hoofdbestemming;
  2. er uit een ondernemersplan blijkt dat de activiteit economisch haalbaar is en de recreatiefunctie voor het bestaand toeristisch aanbod een toegevoegde waarde heeft (vernieuwend of aanvullend);
  3. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
  4. aangetoond is dat op het eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, namelijk per standplaats en per bed & breakfasteenheid minimaal één parkeerplaats;
  5. uit een landschapsinpassingsplan blijkt dat de activiteit landschappelijk goed is ingepast, dat de aantrekkelijkheid van het platteland gewaarborgd blijft en dat de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt gegarandeerd;
 
in de vorm van:
A. een kleinschalig kampeerterrein, inclusief alle noodzakelijke voorzieningen in de vorm van dagrecreatie, sanitair, beheer- en onderhoud, landschappelijke inrichting, erfinrichting, speeltoestellen en parkeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
  1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
  2. de totale oppervlakte die in gebruik is voor recreatie met bijbehorende activiteiten minimaal 0,2 en maximaal 1 ha bedraagt;
  3. er alleen kampeermiddelen zijn toegestaan en dus geen vaste standplaatsen zoals recreatieve nachtverblijven, stacaravans en huisjes;
  4. het kampeerseizoen loopt van 15 maart tot 1 november. Buiten deze periode zijn er geen kampeermiddelen aanwezig en is het terrein niet in gebruik;
  5. er maximaal drie eenvoudige trekkershutten met slaapkamer en kookgelegenheid, maar zonder toilet en douche zijn toegestaan op het terrein. De maximale oppervlakte van een trekkershut bedraagt 30 m², de maximale bouwhoogte is 5 m en de trekkershut heeft maximaal één bouwlaag. De trekkershutten mogen uitsluitend worden gebouwd aansluitend aan de bestaande bebouwing. De trekkershutten mogen buiten het kampeerseizoen niet worden gebruikt;
  6. er 50 m2 aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd, welke onder andere voor sanitaire voorzieningen gebruikt mogen worden. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen en/of overkappingen bestaan uit maximaal één bouwlaag. Tevens is het toegestaan om in de bestaande bebouwing behorende bij het hoofdgebruik ruimten geschikt te maken voor sanitaire voorzieningen;
  7. een kampeerterrein inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
    1. ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het kampeerterrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
    2. ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden, is gesitueerd of, in het geval dat er in het bestemmingsvlak van de (bedrijfs)woning waarbij het kampeerterrein aangevraagd wordt een of meerdere woning(en) van derden aanwezig is, zijn of kunnen zijn, moet er ten minste 50 m tot de perceelsgrens van die woning(en) van derden aangehouden worden;
  8. het kampeerterrein gelegen moet zijn aansluitend aan de bestaande bebouwing;
 
B. een bed & breakfasteenheden onder de voorwaarden dat:
  1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
  2. er in totaal maximaal drie bed & breakfasteenheden in de bestaande bebouwing toegestaan zijn, waarbij het aantal personen in totaal maximaal zes mag zijn;
  3. deze eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande hoofd- en/of bijgebouwen;
  4. er voor de bed & breakfasteenheden in het hoofdgebouw of in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd. Een ontbijtruimte (niet nodig indien het ontbijt op de kamer wordt geserveerd) en eventueel een woonkamer bevinden zich elders in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het bijgebouw behorende hoofdgebouw. Er mogen geen keukenblokken of woonkamervoorziening in de bed & breakfasteenheden worden gemaakt;
  5. een bestaand bijgebouw ten behoeve van de bed & breakfast in de directe nabijheid van het hoofdgebouw dient te staan en een duidelijke relatie dient te hebben met het hoofdgebouw. De uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten worden behouden. Er morgen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd aan het bijgebouw;
 
C. een van de hoofdbestemming afwijkend gebruik in de vorm van dagrecreatie (zoals een doolhof, buitensportactiviteiten, een dierentuin, een theetuin en andere innovatieve ideeën) onder de voorwaarden dat:
  1. de oppervlakte die voor dagrecreatie gebruikt wordt ten hoogste 500 m² bedraagt;
  2. een terrein voor dagrecreatie inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
    1. ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het terrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
    2. ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden is gesitueerd;
  3. er ten behoeve van de dagrecreatie ten hoogste 50 m2 extra aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen bestaan uit maximaal 1 bouwlaag;
 
D. een voor de hoofdbestemming afwijkend en bij een kleinschalig kampeerterrein en/of een bed&breakfast en/of een vorm van dagrecreatie behorend ondergeschikt gebruik in de vorm van horeca-activiteiten onder de voorwaarde dat:
  1. alleen de bestaande bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
  2. ten behoeve van de horeca-activiteiten inclusief terras, keuken en zaal ten hoogste 100 m² van de bestaande bebouwing gebruikt mag worden;
  3. de horeca-activiteiten uitsluitend bestaan uit een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
 
c. Kleinschalige windturbines
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van een bestemmingsplan ten behoeve van het plaatsen van één (of twee) kleinschalige windturbine(s) met de bijbehorende kabels en de verankering van het transformatorhuis op gronden in het buitengebied en op bedrijventerreinen, voor zover deze binnen het plangebied van dit facetbestemmingsplan vallen, met dien verstande dat:
  1. kleinschalige windturbines uitsluitend mogen worden geplaatst:
    1. binnen een bouwperceel of direct aansluitend daaraan binnen een afstand van 25 meter vanaf de bouwperceelgrens, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
    2. achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    3. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd;
  2. de plaatsing van kleinschalige windturbines is uitgesloten ter plaatse van:
    1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde - Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  3. de ashoogte (zie wijze van meten artikel 2) maximaal 15,00 m bedraagt, conform de Provinciale omgevingsverordening Drenthe; indien gedurende de planperiode de Provicinale omgevingsverordening Drenthe ten aanzien van de ashoogte wordt verhoogd, wordt de nieuw vastgestelde bouwhoogte aangehouden:
  4. de energieproductie van een kleinschalige windturbine:
    1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    2. 100% lokaal eigendom is;
    3. wordt gebruikt om te voorzien in de energievoorziening van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf en/of van de lokale omgeving, mits er niet meer kleinschalige windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien;
  5. de volgende afstandsregels in acht worden genomen:
    1. de wieken of de constructie van een kleinschalige windturbine mogen niet overhangen over openbaar toegankelijk gebied;
    2. de afstand van een kleinschalige windturbine tot het meest nabijgelegen geluidsgevoelige object, niet zijnde de eigen woning, bedraagt minimaal 4 maal de ashoogte van de kleinschalige windturbine; van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is;
    3. in verband met onderhoud van watergangen bedraagt de afstand van een kleinschalige windturbine tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m; indien het waterschap ermee instemt, mag deze afstand minder dan 5 m bedragen;
    4. een kleinschalige windturbine staat op voldoende afstand van (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, buisleidingen, hoogspanningsleidingen en risicovolle inrichtingen, waarbij de normering uit de Handreiking Risicozonering Windturbines d.d. 21 januari 2020 moet worden aangehouden of, indien deze gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de meest recente normering, met dien verstande dat:
      • • de afstand tot (hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen meer bedraagt dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • • de afstand tot een hoogspanningsverbinding op zijn minst de maximale werpafstand bedraagt bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
    5. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden moet rekening worden gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  6. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan, waarin de locatie van de kabels en de aanleg van de kabels wordt meegenomen;
  7. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de plaatsing van windturbines buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines';
  8. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleinschalige windturbine(s) geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  9. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de kleinschalige windturbine met betrekking tot:
    1. de bezonningssituatie;
    2. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    3. zichtlijnen of visuele hinder;
    4. het voorkomen van slagschaduw;
    5. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    6. geluidhinder;
    7. de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    8. rijks- en provinciale monumenten;
  10. binnen een jaar nadat een kleinschalige windturbine definitief buiten gebruik is gesteld, deze constructie met de bijbehorende voorzieningen moet worden verwijderd.
 
d. Kleinschalige zonneparken
bestemmingsregels ten behoeve van de aanleg van kleinschalige zonneparken, met dien verstande dat:
  1. een kleinschalig zonnepark uitsluitend mag worden aangelegd indien:
    1. er sprake is van een lokaal initiatief, bijvoorbeeld van een energiecoöperatie of een dorpsvereniging;
    2. de omvang van een kleinschalig zonnepark past binnen de schaal van het landschap, waarbij de maximale omvang niet meer mag bedragen dan 2,5 hectare;
    3. er voldoende afstand wordt gehouden tussen individuele (clusters van) zonneparken;
    4. rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het gebied en er meerwaarde voor het gebied wordt gecreëerd;
    5. bij de aanleg van een kleinschalig zonnepark wordt aangesloten bij de bebouwing; hiervan alleen mag worden afgeweken als er sprake is van een meerwaarde voor het landschap;
    6. er wordt zorggedragen voor samenhang in het ontwerp van het zonnepark, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden in de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers;
    7. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden die de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers aan de inrichting van de randen stelt;
    8. er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    9. de zonnepanelen in maximaal twee hoofdrichtingen worden geplaatst en worden geclusterd;
    10. de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
    11. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
    12. ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein) en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan aantoonbaar nodig is voor het kleinschalige zonnepark; 
  2. de aanleg van een kleinschalig zonnepark is uitgesloten ter plaatse van:
    1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde - Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  3. de energieproductie van een kleinschalig zonnepark:
    1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    2. 100% lokaal eigendom is;
    3. wordt gebruikt in de energievoorziening van de lokale omgeving onder de voorwaarde dat de omvang van het zonnepark (zonder energieopslag) niet meer mag zijn dan noodzakelijk om per jaar in het lokale energieverbruik (inclusief normale te verwachten groei in electriciteitsverbruik) te voorzien ;
  4. een kleinschalig zonnepark op voldoende afstand ligt van gevoelige bestemmingen met het oog op geluidhinder, hinder door elektromagnetische velden en hinder door schittering; ten aanzien van geluidhinder moeten de richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' worden aangehouden;
  5. een kleinschalig zonnepark op voldoende afstand ligt van hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen, voor de aan te houden afstand wordt advies ingewonnen van respectievelijk de leidingbeheerder en netbeheerder;
  6. in verband met onderhoud van watergangen de afstand van een kleinschalig zonnepark tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m bedraagt;
  7. een kleinschalig zonnepark op voldoende afstand ligt van de hoofdspoorweginfrastructuur; indien een kleinschalig zonnepark op minder dan 700 m van de hoofdspoorweginfrastructuur wordt aangelegd moet eerst een risicoberekening conform RLN00398 worden opgesteld. Leidraad daarbij is paragraaf 5.2 van de richtlijn met accenten op 50 Hz beïnvloeding en kortsluitsituaties. Daarnaast moet worden aangetoond dat er geen sprake is van hinderlijke of gevaarlijke lichtweerkaatsing; ProRail moet worden geïnformeerd over de uitkomsten voordat mag worden gestart met de realisatie van het zonnepark;
  8. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden moet rekening worden gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  9. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan;
  10. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de aanleg van zonneparken buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken';
  11. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de aanleg van een kleinschalig zonnepark geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  12. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van een kleinschalig zonnepark met betrekking tot:
    1. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    2. zichtlijnen of visuele hinder;
    3. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    4. geluidhinder;
    5. rijks- en provinciale monumenten;
  13. binnen een jaar nadat de technische levensduur (meestal 25 jaar) van het kleinschalig zonnepark is bereikt, de exploitant van het zonnepark het park moet vernieuwen of het gebruik beëindigen en de locatie in oorspronkelijke staat terugbrengen. Daarbij moeten alle bouwwerken, inclusief ondergrondse constructies, kabels en leidingen, worden verwijderd.
 
e. Grondgebonden zonnepanelen bij bouwpercelen
bestemmingsregels ten behoeve van plaatsing van grondgebonden zonnepanelen op bouwpercelen, met dien verstande dat:
  1. grondgebonden zonnepanelen uitsluitend mogen worden geplaatst indien:
    1. aangetoond is dat het plaatsen van de zonnepanelen op de daken binnen het bouwperceel technisch niet mogelijk is;
    2. ze worden geplaatst binnen een bouwperceel, tenzij aangetoond is dat binnen het bouwperceel niet voldoende ruimte is; in dit geval moeten de grondgebonden zonnepanelen wordten geplaatst aan de achterzijde van het bouwperceel, direct aansluitend daaraan, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
    3. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden die de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers aan de inrichting van de randen stelt;
    4. de totale omvang van de grondgebonden zonnepanelen past binnen de schaal van het landschap, waarbij de maximale omvang niet meer mag bedragen dan de omvang die op de daken binnen het bouwperceel geplaatst had kunnen worden om aan de eigen energiebehoefte binnen het bouwperceel te voldoen;
    5. er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    6. de zonnepanelen in maximaal twee hoofdrichtingen worden geplaatst en worden geclusterd;
    7. de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
    8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
    9. ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein) en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan aantoonbaar nodig is voor de grondgebonden zonnepanelen;
  2. de plaatsing van grondgebonden zonnepanelen is uitgesloten ter plaatse van:
    1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde- Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  3. de energieproductie van de grondgebonden zonnepanelen:
    1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    2. 100% lokaal eigendom is;
    3. wordt gebruikt om te voorzien in de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel;
  4. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van gevoelige bestemmingen met het oog op geluidhinder, hinder door elektromagnetishe velden en hinder door schittering; ten aanzien van geluidhinder moeten de richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' worden aangehouden;
  5. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen, voor de aan te houden afstand wordt advies ingewonnen van respectievelijk de leidingbeheerder en netbeheerder;
  6. in verband met onderhoud van watergangen de afstand van een kleinschalig zonnepark tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m bedraagt;
  7. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van de hoofdspoorweginfrastructuur; indien deze op minder dan 700 m van de hoofdspoorweginfrastructuur worden aangelegd moet eerst een risicoberekening conform RLN00398 worden opgesteld en moet worden aangetoond dat er geen sprake is van hinderlijke of gevaarlijke lichtweerkaatsing; ProRail moet worden geïnformeerd over de uitkomsten voordat mag worden gestart met de plaatsing van de zonnepanelen;
  8. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden rekening wordt gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoodspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  9. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan;
  10. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de aanleg van zonneparken buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken';
  11. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat het plaatsen van de grondgebonden zonnepanelen geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  12. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de grondgebonden zonnepanelen met betrekking tot:
    1. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    2. zichtlijnen of visuele hinder;
    3. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    4. geluidhinder;
    5. rijks- en provinciale monumenten;
  13. binnen een jaar nadat het gebruik van de grondgebonden zonnepanelen is beëindigd, de locatie in oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht. Daarbij moeten alle bouwwerken, inclusief ondergrondse constructies, kabels en leidingen, worden verwijderd.
 
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien door verbeteringswerkzaamheden, dan wel veranderende inzichten een niet als karakteristiek aangeduid pand (weer) karakteristiek wordt;
  2. de aanduiding 'karakteristiek' wordt verwijderd, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien blijkt dat een karakteristieke hoofdvorm niet is te handhaven in relatie tot de functie die het pand moet vervullen;
  3. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden;
    2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. de bestemming ter plaatse van kleinschalige recreatie wordt gewijzigd in Recreatie – Verblijfsrecreatie 1 of in Recreatie – Verblijfsrecreatie 3, met dien verstande dat:
    1. de minimale oppervlakte van het bestemmingsvlak 1 ha is;
    2. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur (wandel- en fietspaden, knooppunten et cetera);
    3. wordt voldaan aan de verplichte duurzame en bedrijfsmatige exploitatie, bijdrage aan de werkgelegenheid en aan de levendigheid van het platteland, ook voor eigen inwoners (toetsbaar met aantal beoogde voorzieningen zoals minimaal een sportvoorziening en horeca, ondernemersplan en haalbaarheidsstudie);
    4. uit een ondernemersplan blijkt dat dit economisch haalbaarheid is en de recreatiefunctie een toegevoegde waarde heeft (vernieuwend of aanvullend) voor het bestaand toeristisch aanbod;
    5. het recreatieterrein inclusief de onder 9 genoemde parkeergelegenheid:
      1. ten minste 50 m van de perceelgrens van buiten het bedrijf gelegen agrarische bedrijfswoningen is gesitueerd, dan wel;
      2. ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden, is gesitueerd;
    6. er geen sprake mag zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
    7. er geen significante gevolgen zijn voor de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden en EHS), de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    8. het recreatieterrein is gelegen op of aansluitend aan het bebouwde bouwperceel/blok om versnippering in het landschap te voorkomen;
    9. op het eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid (per standplaats, bouwwerk en bed & breakfastkamer een parkeerplaats);
    10. uit een landschapsinpassingsplan blijkt dat de parkeervoorzieningen goed zijn ingepast en de aantrekkelijkheid van het platteland wordt gewaarborgd en de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt gegarandeerd;
  5. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Water, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen en dergelijke van vaarwegen c.a.;
    2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming overeenkomstig van toepassing zijn;
  6. de bestemming Agrarisch met waarden – 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak’ wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijf – Prostitutie, mits:
    1. binnen het plangebied nog geen prostitutiebedrijf is gevestigd;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ten minste de regels van de bestemming Bedrijf - Prostitutie zoals opgenomen in bijlage 3 van toepassing zijn;
    3. de wijziging met betrekking tot agrarische bedrijven slechts toepasbaar is indien de agrarische functie wordt beëindigd;
    4. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de functie wordt ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    6. de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
    7. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
    8. afschermende beplanting wordt aangebracht;
    9. de bestaande bedrijven zijn gevestigd op een afstand van maximaal 50 m, gemeten uit de as van de weg, ten opzichte van wegen, zoals op de kaart in bijlage 3 met ‘classificatie wegenstructuur’ is aangegeven;
    10. de wijziging geen betrekking heeft op het op de kaart in bijlage 3 aangegeven gebied (gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is);
    11. in het betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
    12. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de bestemming Waarde – Archeologie 1 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  8. de bestemming Waarde – Archeologie 2 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  9. de bestemming Waarde – Archeologie 3 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  10. de aanduiding ‘vrijwaringszone – buisleidingenstraat’ wordt aangebracht, indien daartoe als gevolg van regelgeving aanleiding bestaat.
 
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
 
9.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en EHS) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in bijlage 6, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen in bijlage 7, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);
  • het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  • de verkeersveiligheid.
 
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de milieusituatie;
  • de landschappelijke waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de geomorfologische waarden;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de archeologische waarden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, onder andere ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en het zicht op de karakteristieke en monumentale bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’. Bij het stellen van nadere eisen is het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in bijlage 6, mede toetsingsgrond.
 
9.4 Natuurbeschermingstoets
Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:
  • een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
  • redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.
 
9.5 Parkeernorm
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
  
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 10 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ’t Noorden 5 te Smilde.