direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorderes 2 te Donderen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.BPWNoorderes2-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een regulier bedrijf in het dorp Donderen, in de gemeente Tynaarlo. De activiteit betreft het anders gebruiken van de bestaande bebouwing; namelijk als rietdekkersbedrijf. Van enige nieuwbouw is geen sprake.

De ter plaatse geldende bestemmingsplannen laten de voorgenomen activiteit niet toe en dus is een planologische afwijking nodig. Door de gemeente Tynaarlo is aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan realisatie van het plan. Voor de planologische afwijking is een wijzigingsplan vereist, omdat het wijzigen van het gebruik van het perceel met de bestemming van de gronden (met de kadastrale aanduiding gemeente Vries, sectie S, nummers 1392 en 1407) conflicteert. Een wijzigingsplan met toelichting moet aantonen dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het perceel Noorderes 2 en is gelegen aan de rand van het dorp Donderen. In de omgeving van de planlocatie liggen de dorpen Peize en Bunne (noord), Eelde (oost), Vries (zuid) en Norg (west). De omgeving -tussen de dorpen- wordt verder bepaald door grootschalig open gebied en de oude doorgaande weg tussen Groningen en Assen: Groningerstraat met daaraan parallel het Noord-Willemskanaal en de rijksweg A28. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWNoorderes2-0401_0001.png"
Figuur 1. Plangebied bevindt zich in het zwarte kader (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWNoorderes2-0401_0002.png"
Figuur 2. Luchtfoto plangebied; het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: Google Maps)

Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer een hectare (10.222 m2). Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Noorderes en aan de zuidzijde door de Hullenweg. De noordelijke en oostelijke zijden worden begrensd door agrarische grond.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden op dit moment de onderstaande bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo;
  • Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening.

Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
Het eerst genoemde bestemmingsplan, dat is vastgesteld op 28 mei 2013, kent ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch' en voor een deel ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De bestemming 'Agrarisch' bepaalt dat gronden met die bestemming bestemd zijn voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met daaraan meerdere ondergeschikte functies. Omdat de voorgenomen ontwikkeling (het voeren van een bedrijf) niet past in deze omschreven functies voor het gebied, is het nodig het bestemmingsplan op dit onderdeel te wijzigen. Deze mogelijkheid bestaat daartoe op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.8, sub a, onder 3º. In dat artikel wordt de mogelijkheid geboden om:

"het plan wijzigen in die zin dat [...] de bestemming, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wordt gewijzigd ten behoeve van [...] bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven."

Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt in dit onderhavige plan gebruikgemaakt. Wel geldt als voorwaarde dat "de functies [...] zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf". De mate waarin aan deze voorwaarde wordt voldaan bespreekt paragraaf 2.2 (Toekomstige situatie).

Tot slot is het gebied ook aangeduid als onderdeel van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - cns apparatuur 2'. Deze gebiedsaanduiding waarborgt dat bouwwerken de communicatie-, navigatie- en surveillance-infrastructuur van het nabijgelegen vliegveld Groningen Eelde Airport niet verstoren. Om verstoring te voorkomen mogen ter plaatse van het plangebied bouwwerken niet hoger dan 38,91 meter worden opgericht. Omdat dit planvoornemen niet voorziet in nieuwbouw en de bestaande bouw deze hoogtebeperking niet overschrijden, levert deze gebiedsaanduiding geen belemmering op voor het onderhavige planvoornemen.

Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening
Ten tweede geldt ook het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'. Dit bestemmingsplan wijzigt een aantal onderdelen van het eerder genoemde 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. De betreffende aanpassingen zijn in het onderhavige wijzigingsplan meegenomen.

Facetbestemmingsplan kleinschalige windturbines Buitengebied
Tot slot is het plangebied van dit bestemmingsplan ook onderdeel van het 'Facetbestemmingsplan kleinschalige windturbines Buitengebied'. De regels van dat bestemmingsplan maken het mogelijk ook kleinschalige windturbines (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) te kunnen bouwen met een bouwhoogte van niet meer dan vijftien meter op gronden met de bestemming 'Agrarisch'. Omdat dit bestemmingsplan niet meer voorziet in een agrarische bestemming heeft het plan geen invloed op het onderhavige voornemen.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en gemeente Tynaarlo aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie van dit wijzigingsplan betreft een agrarisch bouwperceel in het dorp Donderen. Het plangebied bevindt zich op de grens van het dorp en het buitengebied. Hierdoor bestaat de westelijke kant van het plangebied uit woonbebouwing die deel uitmaakt van het dorp en de overige zijden van het plangebied uit agrarische percelen. Verder wordt de omgeving van het plangebied bepaald door kleine landwegen en incidentele bebouwing.

Het plangebied zelf betreft een agrarisch bouwperceel met daarop een verharding, agrarische schuren en een bedrijfswoning. Verder is het oostelijk deel van het plangebied in gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein. De benodigde (was)faciliteiten bevinden zich in de agrarische bebouwing.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal het plangebied fysiek niet wijzigen. Dit wijzigingsplan voorziet niet in nieuwe bouwmogelijkheden anders dan dat nu reeds is toegestaan. In zoverre wijzigt er niets. Wel worden de gebruiksmogelijkheden van het plangebied anders. Waar het plangebied eerst een agrarische functie had, wordt dit nu een bedrijfsbestemming. Op basis van de bij de regels bijgevoegde Staat van bedrijven mogen in het plangebied bedrijven tot en met milieucategorie 2 worden uitgeoefend. Precies genomen wordt de bestemming gewijzigd zodat de initiatiefnemer zijn agrarische bedrijf kan staken en ter plaatse een rietdekkersbedrijf kan vestigen. Daarbij worden goederen van het bedrijf opgeslagen in de agrarische schuren. Daarmee wordt voldaan aan de eis van artikel 3.8, sub a, onder 2º van het bestemmingsplan buitengebied dat "de functies [...] zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf". Tot slot wordt nog opgemerkt dat de wijzigingsbevoegdheid, waarvan dit wijzigingsplan gebruiktmaakt, dat het alleen kan gaan om bedrijven tot en met milieucategorieën 1 en 2 of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. De bestemmingsregels van dit plan schrijven in Artikel 4 voor dat aan deze eis moet worden voldaan. Zo bezien voldoet dit wijzigingsplan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR, 2012) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de volgende paragraaf (paragraaf 3.1.2) wordt hier nader op ingegaan.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkómen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In voorliggend plan is sprake van een juridisch-planologische herbestemming van een bestemming 'Agrarisch' naar een bestemming 'Bedrijf', zonder toename van bebouwing. Dit is geen stedelijke ontwikkeling waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft te worden toegepast, immers er wordt niet voorzien in het toevoegen van ruimtebeslag dan wel toevoegen van enige functie. De ladder is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie opnieuw geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling is. Daarbij is de volgende missie geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

In de Omgevingsvisie Drenthe geeft de provincie aan dat wordt gestreefd naar een robuust sociaaleconomisch systeem waarbinnen voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge kwaliteit aanwezig is.

Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. Ook het POV is op 3 oktober 2018 opnieuw geactualiseerd en vastgesteld. In de POV is opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een ruimtelijke ontwikkeling geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. In paragraaf 3.1.2 is al geconcludeerd dat in het kader van dit plan de Ladder niet relevant is.

Afweging
In de omgevingsvisie zijn zes landschapstypen te onderscheiden. Het doel is deze landschapstypen van Drenthe herkenbaar, beleefbaar en leesbaar te houden. De verschillende landschapstypen zijn nader omschreven en het bijbehorende provinciaal belang is gedefinieerd. Op de kaart bij de omgevingsvisie is aangegeven welke landschappelijke kenmerken en structuren van provinciaal belang zijn.

Het plangebied is gelegen in het esdorpenlandschap. De essen en beekdalen zijn van provinciaal belang. Omdat het planvoornemen echter alleen voorziet in een gebruikswijziging van de bestemming en er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht, hebben de doelen e regels van de omgevingsvisie en -verordening geen gevolgen voor het onderhavige wijzigingsplan.

Tot slot geldt dat de provinciale omgevingsverordening ook regels (artikel 2.18) stelt ten aanzien van bedrijvigheid in de provincie Drenthe. De in artikel 2.18 opgeschreven regels brengen echter geen beperkingen voort voor het onderhavige planvoornemen.

Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat de provinciale omgevingsverordening en -visie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan vormen en het plan kan om die reden voor dit milieuaspect als uitvoerbaar worden geacht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsvisie Omgevingsveiligheid

Bij de fabricage, de op- en overslag en het transport van gevaarlijke stoffen zoals ammoniak en lpg, kunnen ongelukken gebeuren met effecten voor de omgeving. Het gaat om kleine kansen met soms grote gevolgen. In het begrip risico zijn kansen en effecten aan elkaar gekoppeld. De gemeente Tynaarlo streeft naar een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving. Een van de aspecten daarbij is veiligheid. In die zin draagt de gemeente Tynaarlo een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om omgevingsveiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen dient de gemeente een heldere visie op omgevingsveiligheid binnen haar gemeentegrenzen te hebben.

Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Daarom kiest de gemeente Tynaarlo voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In deze omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Woonwijken;
  • 2. Bedrijventerreinen;
  • 3. Buitengebied.

Voor woonwijken kiest de gemeente Tynaarlo in nieuwe situaties voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken verblijven een groot aantal mensen op een relatief beperkt oppervlak. De gemeente wil een zo veilig mogelijke woonomgeving bieden en laat daarom in woonwijken geen nieuwe bedrijven toe die een extern veiligheidsrisico vormen. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest de gemeente Tynaarlo voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. Het grootste deel van het buitengebied is primair een (agrarisch) productiegebied.

Voor de planlocatie van dit wijzigingsplan geldt dat het op de rand ligt van een gebied dat in de beleidsvisie getypeerd wordt als woonwijk en het buitengebied. De bedrijvigheid waarin dit planvoornemen voorziet betreft maximaal milieucategorie 2 (op basis van de VNG-borchure). Deze milieucategorie betreft geen externe veiligheidsrisico. Meer hierover ook in paragraaf 4.8 (Milieuzonering).

3.3.2 Structuurplan

De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie en cultuurhistorie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het plangebied komt in het navolgende aan bod.

Een belangrijk deel van de werkgelegenheid is geconcentreerd binnen de bestaande kernen. Het gaat om tal van dienstverlenende organisaties, detailhandel en aanverwante voorzieningen, horeca, instellingen van zorg en cultuur, overheid, scholen en dergelijke.

Wat betreft de kleinere kernen zal steeds moeten worden gekeken naar de hinder die bedrijven voor de woonomgeving opleveren. Veel kleine bedrijven zijn volledig vergroeid met het dorp en maken bij wijze van spreken deel uit van de sociale structuur. In principe staat de gemeente er positief tegenover, mits het bedrijf wat betreft de hindersituatie is in te passen. Bedrijven brengen soms overlast met zich mee, maar dit wordt vaak niet zo gezien door de bevolking. Steeds zal worden bezien of de mate van hinder opweegt tegen de waarde die een onderneming heeft voor de lokale samenleving. Kleinschalige en schone vormen van wonen en werken zullen worden gestimuleerd, onder andere toeristische initiatieven.

De mate waarin sprake is van hinder van hinder van de bedrijvigheid waarin dit planvoornemen voorziet in relatie tot de omliggende woonhuizen, zal worden besproken in paragraaf 4.8 (Milieuzonering).

3.3.3 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.3.4 Structuurvisie Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, die is vastgesteld op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.

In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.3.5 Welstandsnota

De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan wat betreft uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.

Ten aanzien van het onderhavige wijzigingsplan geldt dat dit planvoornemen niet voorzien in het oprichten of wijzigen van enige bebouwing. Zo bezien is er geen sprake van een bouwplan en hoeft dus niet worden getoetst aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Deze archeologische waarde bepaalt dat indien er bouwwerken worden opgericht die groter zijn dan 1.000 m2 en dieper dan 0,30 meter de bodem ingaan, een onderzoek moet worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende in worden vastgesteld. Omdat dit wijzigingsplan niet voorziet in het oprichten van enige nieuwe bebouwing, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Het planvoornemen kan voor het aspect archeologie als uitvoerbaar worden geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische beleidswaardenkaart weergegeven en de legenda van de voor het plangebied relevante aspecten. De locatie van het plangebied is met een zwart kader aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWNoorderes2-0401_0003.png"
Figuur 3. Uitsnede Cultuurhistorische beleidswaardenkaart (bron: gemeente Tynaarlo)

Uit de beleidskaart volgt dat het plangebied onderdeel is van het gebiedskenmerk 'rationele landbouwontginning, relatief droog'. Dit type grond werd, in de gemeente Tynaarlo, in de 19e en 20e eeuw tot landbouwgrond, zowel akkerland als grasland, ontgonnen. Veel van deze ontginningen, die we terugvinden op de topografische kaart met het toponiem -veld, dragen ook nu nog dit karakter: een rationele verkaveling, percelen gescheiden door sloten en verspreid liggende bosjes met al dan niet relicten van heidevegetaties en vennen. Omdat dit wijzigingsplan alleen voorziet in een gebruikswijziging en er op het betreffende perceel geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden, worden de cultuurhistorische waarden niet aangetast.

Voor het overige zijn er geen cultuurhistorische waarden van belang in en rondom het plangebied van dit wijzigingsplan.

Het planvoornemen kan voor het aspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.

4.3 Ecologie

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat dit planvoornemen slechts voorziet in een wijziging van de planologische mogelijkheden, en er verder geen fysieke wijzigingen zullen zijn, is het niet noodzakelijk ecologisch onderzoek uit te voeren.

Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In deze besluiten en bijbehorende regelingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot risicobronnen wettelijk vastgelegd. Zulk soort risicobronnen zijn weergegeven op de zogeheten risicokaart, waarvan hieronder een weergave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWNoorderes2-0401_0004.png"
Figuur 4. Uitsnede risicokaart met in het blauwe kader het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ligt het plangebied buiten de invloedssfeer van risicovolle buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op meer dan vijfhonderd meter afstand waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer van de leiding valt.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Geluid

De eventuele verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Omdat het bij de bestaande bebouwing gaat om bedrijfsbebouwing met een bedrijfswoning, zaken die geen geluidgevoelige objecten zijn, is het niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek te verrichten. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet wel bezien worden of de geluidbelasting op de gevel niet te hoog is, waardoor een goed woon- en leefklimaat niet gegarandeerd kan worden. Omdat alle omliggende wegen echter een 30 km/uur snelheidsregime hebben en lage aantallen verkeersbewegingen kennen, wordt een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht en kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan en het plan kan om die reden voor dit milieuaspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. Voor het gebruik van de nibm-tool is maar een beperkt aantal invoergegevens nodig. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens wordt in de nibm-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan niet in betekende mate is en dus of moet worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het planvoornemen voorziet in een gebruikswijziging van een agrarisch bedrijf naar een rietdekkersbedrijf en stalling van bedrijfswagen. De nevenactiviteit van een kleinschalig kampeerterrein blijft behouden. De wijziging in de bedrijfsactiviteit leidt niet tot een dusdanige toename van het aantal voertuigbewegingen per etmaal. Hoewel de nibm-tool casuïstisch van aard is, is indien het planvoornemen leidt tot meer dan vijfhonderd extra voertuigbewegingen per etmaal (met een aandeel vrachtverkeer van twintig procent) nog steeds van niet in betekenende mate. Dit planvoornemen zal niet leiden tot een dusdanig hoog aantal voertuigbewegingen per etmaal. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

Het milieuaspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de omzetting van de agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Exact genomen verdwijnt er agrarisch bedrijf en komt er een ander type bedrijf voor terug. Zo bezien kent het planvoornemen geen nieuw ruimtebeslag en geen toevoeging aan bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak niet toe. De functie wijzigt van agrarisch naar een bedrijfsfunctie. Deze functiewijziging heeft betrekking op circa één hectare. Gezien de kleine oppervlakte en de huidige bestemming van het plangebied is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Het planvoornemen kan voor het milieuaspect m.e.r.-beoordeling als uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Goed beschouwd gaat het om twee vragen:

  • 1. Zijn er milieubelastende activiteiten in de omgeving aanwezig die een beperkend effect kunnen hebben op de mogelijkheden waarin dit wijzigingsplan voorziet?
  • 2. Leiden de planologische mogelijkheden van dit wijzigingsplan tot beperkingen in de omgeving?

Ad. 1.
In de omgeving van het plangebied van dit wijzigingsplan zijn geen milieubelastende activiteiten aanwezig. Om die reden vormt de omgeving geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

Ad. 2.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang te onderzoeken of hinder en gevaar bij de omliggende woningen voorkomen of beperkt kan worden. In de directe omgeving van het plangebied zijn verscheidene woningen aanwezig. Deze woningen liggen alle ten minste 30 meter afstand of meer. Voor het type bedrijvigheid dat dit planvoornemen toelaat geldt dat die niet zwaarder mogen zijn dan milieucategorie 2. Dit volgt uit de regels van het wijzigingsplan. Bij milieucategorie 2 hoort een richtafstand voor hinder van dertig meter. Aan deze afstand wordt in het onderhavige wijzigingsplan voldaan. Zo bezien leidt het omzetten van de bestemming in het plangebied van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming niet tot een belemmering of een onvoldoende woon- en leefklimaat in de omliggende woningen. De woningen bevinden zich op voldoende afstand.

Het milieuaspect milieuzonering leidt daarmee niet tot belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is waterschap Noorderzijlvest op 10 maart 2020 van onderhavig wijzigingsplan formeel op de hoogte gebracht. Het resultaat van de watertoets is als Bijlage 1 (Watertoets) bijgevoegd.

Uit het doorlopen van de Digitale Watertoets volgt dat bij dit plan alleen een functieverandering optreedt en er is daarom geen waterschapsbelang. Overleg met het waterschap is niet nodig.

Het planvoornemen kan voor het milieuaspect water als uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe wijzigingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.1 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.1.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Tynaarlo geldt: 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.1.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een onderstaande regels:

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

'Agrarisch'
Ten eerste bevat het wijzigingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en voor cultuurgronden. Voor de inhoud van deze bestemming is aangesloten bij de reeds bestaande agrarische bestemming in het 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'.

'Bedrijf'
Ten tweede bevat het wijzigingsplan de bestemming 'Bedrijf'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, kleinschalige verblijfsrecreatie, een agrarisch toeleveringsbedrijf en daarbij behorende voorzieningen.

Ten aanzien van gebouwen geldt dat bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Hiermee wordt gestreeft naar een naar een compacte inrichting van het erf. Ook geldt dat de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen bij recht niet meer mag bedragen dan 125% van hetgeen in de bestaande situatie aanwezig is. Hiermee wordt enige ruimte voor uitbreiding geboden. Van deze regel kan vervolgens door middel van een omgevingsvergunning op twee manieren worden afgeweken. Die afwijkingen betreffen:

"Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • 1. lid 4.2.1, sub b, ten behoeve van het vergroten van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen tot niet meer dan 150%;
  • 2. lid 4.2.1, sub b, ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak indien aangetoond wordt dat de extra oppervlakte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, en de uitbreiding milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving;"

Deze bovenstaande afwijkingen houden in dat';

  • 1. de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen kan worden uitgebreid tot en met 150% van de bestaande oppervlakte. Dat betekent dat indien 100 m2 aan bedrijfsgebouwen en overkappingen aanwezig is, er in totaal 150 m2 extra kan worden toegevoegd.
  • 2. de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen worden uitgebreid. Ten opzichte van de vorige afwijking wordt hier dus geen grens (door middel van een percentage) gesteld aan de toename van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen. Er geldt wel een extra eis dat moet worden aangetoond dat de extra oppervlakte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, en de uitbreiding milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving.

Tot slot geldt dat de gemeente door middel van een omgevingsvergunning toestemming kan verlenen voor het toestaan van een bedrijf met een hogere milieucategorie en bedrijven die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee kunnen worden gelijkgesteld.

'Waarde - Archeologische verwachting 2'
Ter bescherming van de archeologische waarden van het plangebied, is de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Binnen deze bestemmingen geldt dat niet zonder meer gebouwd mag worden en ook is een omgevingsvergunningverplichting opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Indien een plan voorziet in een ingreep met oppervlakte groter dan 5.000 m2 is het nodig om een archeologisch rapport te overhandigen, indien een ingreep kleiner is dan 5.000 m2 dan is archeologisch onderzoek niet vereist.

5.1.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een zestal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een wijzigingsplan wordt overgenomen. De Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Algemene wijzigingsregels zijn ontleend aan het 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van het wijzigingsplan zijn voor rekening van de gemeente en worden via leges verhaald op de initiatiefnemers. Tevens wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemers een planschadeovereenkomst aangegaan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan heeft zes weken ter visie gelegen. Deze periode ving aan vanaf 22 oktober 2020 tot en met 2 december 2020. Binnen deze termijn kon een ieder een zienswijze kenbaar maken. Dat is in die periode niet gebeurd. Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan op 29 december 2020 vastgesteld.