direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Stokhem 26 te Wijlre
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer is voornemens om de woning met bijbehorende bouwwerken ter plekke van de locatie Stokhem 26 te (6231 PG) Wijlre te gaan verbouwen. Daartoe wordt beoogd de bestaande uitbouw te verhogen met één bouwlaag middels sloop- en herbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

De beoogde ontwikkeling is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem buitengebied' niet toegestaan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. De gemeente heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 11 november 2022 is bijgevoegd als Bijlage 1.

Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Project en projectgebied

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de weg Stokhem 26 gelegen in de buurtschap Stokhem te Wijlre, ten noorden van Gulpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

Het perceel waarin het projectgebied is gelegen is kadastraal bekend gemeente Wijlre - sectie E - nummer 2500.

2.2 Bestaande situatie

Ter plekke van het projectgebied is in bestaande situatie sprake van een woonhuis met aan de achterzijde bijbehorende bijgebouwen waaronder een vrijstaande garage en een open schuur. De rest van het perceel is in gebruik als tuin. Het aanzicht vanaf de straat wordt weergeven aan de hand van navolgende foto (bron. Google Streetview, september 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0004.jpg"

De bestaande situatie wordt weergeven aan de hand van navolgende obliek foto's met aanduiding projectgebied (bron: Slagboom & Peeters, maart 2022).

 afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0005.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0006.jpg"

2.3 Beoogd project

Het voornemen is om het bestaande woonhuis met bijbehorende bouwwerken te verbouwen. Daarnaast is de wens om de aanbouw aan de achterzijde van de woning te verhogen met één bouwlaag. Voor de verbouw is een schetsontwerp vervaardigd. Dit schetsontwerp is inzichtelijke gemaakt in onderstaande afbeeldingen. Het volledige ontwerp is opgenomen als Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0007.jpg"

Begane grond

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0008.jpg"

1e verdieping

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0009.jpg"

2e verdieping

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0010.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0011.jpg"

Voorgevel en doorsnede

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0012.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0013.jpg"

Zijgevel en achtergevel


De woning krijgt een vloeroppervlak van circa 110 m². Het bouwplan voorziet op de begane grond in een entree, ontvangstruimte en keuken in de bestaande bouwmassa en een woonkamer/eetkamer in de nieuwe aanbouw. Op de verdiepingsvloer bevinden zich één slaapkamer en de badkamer in de bestaande bouwmassa en twee slaapkamers in de aanbouw. Onder de kap van de bestaande woning is een zolderberging met inpandig dakterras beoogd.

Voor een zo goed mogelijke aanpassing in de omgeving worden de opgaande werken van het bijgebouw in een passende witte kleur uitgevoerd.

2.4 Ruimtelijk-visuele effecten

Ieder verbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar worden bevonden.

Op onderhavige locatie is momenteel enkel sprake van een verouderd woonhuis en aanbouw. Ook de overige bijgebouwen verkeren in een slechte staat. Voorliggend plan voorziet in de verbouw van het bestaande woonhuis en vervangende nieuwbouw ter plekke van de bestaande aanbouw. Met de verbouw van de woning is sprake van modernisering en het toekomstbestendig maken van de woning. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt een ruimtelijk kwaliteitsverbetering gerealiseerd.

Op 4 augustus 2022 is het plan door de dorpsbouwmeester getoetst aan de 'Welstandsnota Gulpen-Wittem' van 2012. Op basis van de Welstandsnota ligt het plan in welstandsgebied met niveau 2. De dorpsbouwmeester heeft het plan onder voorwaarden akkoord bevonden. Dit advies is opgenomen in de adviesbrief van de gemeente bijgevoegd als Bijlage 1.

Gelet op het vorenstaande worden de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend project aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem buitengebied'

Ter plekke van onderhavige locatie is het bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem buitengebied', vastgesteld door de raad op 2 april 2009, van kracht .

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0014.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan (met aanduiding projectgebied)

Op grond van het bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen' met daarin opgenomen een bouwvlak. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie', 'Waarde - Landschapselementen' en de gebiedsaanduidingen 'EHS', 'Milieuzone - Bodembeschermingsgebied' en 'Vrijwaringszone - Straalpad' van toepassing.

Op de tot 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundige waardevolle elementen en terreinen.

Op de tot 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waardevolle elementen en patronen.

Op de tot 'Waarde - Ecologie' en 'EHS' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

Op de tot 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond.

3.2 Strijdigheid bestemmingsplan

Volgens de bouwregels van de bestemming 'Wonen' mag in het bijbouwvlak in ten hoogste één bouwlaag gebouwd worden, waarvan de goothoogte lager of gelijk is aan de hoogste van de eerste bouw van het hoofdgebouw. De beoogde uitbouw is in de nieuwe situatie hoger dan vijf meter en bevat twee bouwlagen en voldoet daarom niet aan het geldende bestemmingsplan.

Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan integrale Structuurvisie Gulpen-Wittem, Valkenburg aan de Geul en Vaals.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, data centers) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.


Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig projectgebied gelegen in het 'Landelijke kern' Zuid-Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0015.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied

Landelijke kernen
De voor 'Landelijke Kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in niet stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In dit kader betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt. De provincie is terughouden met het realiseren van woningen in de zone 'landelijke kernen'.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0016.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.

Op grond van de Omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelingen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (Ovl 2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd wordt waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggend planontwikkeling geen sprake, waardoor verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

4.2.5 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Gulpen-Wittem ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten. Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plekke van het projectgebied één wooneenheid toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd in de SVWZL betekent onderhavige project geen toevoeging van een wooneenheid. Een compensatie op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is derhalve niet aan de orde.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Landelijke kern' en beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Gulpen-Wittem, Valkenburg aan de Geul en Vaals

Op 29 maart 2012 is door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul' vastgesteld. Deze intergemeentelijke structuurvisie is een gemeentelijke uitwerking gegeven van de (voormalige) provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu 2012'.

Onderhavig projectgebied is volgens de beleidskaart gelegen in de zone 'beekdal' en 'behoud historische bebouwingsbeeld'. Er is echter sprake van verbouw van een bestaande woning, waardoor de ligging in dergelijke gebieden voorliggend project niet belemmert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0017.jpg"

Ligging projectgebied in 'beekdal' en 'behoud historisch bebouwingsbeeld'

4.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging of het toevoegen van nieuwe verblijfsruimte dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Beoordeling

Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten (de bedrijfswoning), een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Bovengrond

  • analytisch vertoont de bovengrond op een diepte van 0,5m -mv diverse concentraties zware metalen of PAK die de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden;
  • uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt dat enkel marginale overschrijdingen worden aangetroffen die uiteindelijk geen invloed hebben op de bodemkwaliteit;

Op basis van een indicatieve toetsing kan de bovengrond als klasse industrie grond bestempeld worden.

Ondergrond

  • analystisch is de ondergrond niet verontreinigd,

Op basis van een indicatieve toetsing kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Asbest en PCB's

  • zintuigelijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond;
  • analytisch vertoont de bodemlaag geen PCB.
5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor het project. Wel dient men rekening te houden dat vernoemde bodemlagen niet onderling vermengd worden en na ontgraving in dezelfde volgorden herschikt te worden.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Onderhavig projectgebied is gelegen aan de straat Stokhem. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/h. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Tevens is geen sprake van de ligging in een wettelijk vastgestelde geluidzone van een andere weg. Onderzoek naar geluidbelasting op de gevels is derhalve niet aan de orde.

5.2.2 Conclusie geluid

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
5.3.2 Bedrijfsactiviteiten

In de nabijheid van het projectgebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten waarvan de richtafstanden voor (geur, stof, geluid en gevaar) over het projectgebied reiken. Het bouwplan vormt dan ook geen belemmering voor eventuele omliggende (agrarische) bedrijfsactiviteiten.

5.3.3 Conclusie milieuzonering

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het voorgenomen project.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

5.4.3 NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig project.

5.4.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen op ruim een kilometer afstand waarvan de risicocontour niet over de projectlocatie reikt. Ook is planologisch-juridisch gezien geen sprake van een toename van de personendichtheid (het potentieel aantal personen binnen het projectgebied). Derhalve is geen sprake van een toename van risico's.

5.5.2 Conclusie externe veiligheid

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het project.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Algemeen

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet worden na inwerkingtreding opgenomen in de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:

Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).

Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

In 2016 heeft de gemeente Gulpen-Wittem de geactualiseerde archeologische beleidskaart vastgesteld die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er vijf archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).

Categorie   Omschrijving  
1   AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde; wettelijk beschermd  
2   AMK-terrein (archeologisch monument); overig
historische kern; aanvulling RAAP
bekende archeologische vindplaats, ARCHIS-waarneming/vondstmelding (met buffer van 50m)
historische locatie op basis van historische bronnenstudie (CHW) (met variërende buffer)  
3   hoge archeologische verwachting  
4   middelhoge archeologische verwachting  
5   lage archeologische verwachting  
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarde

Voor onderhavige projectgebied is de archeologische beleidskaart van de gemeente Gulpen-Wittem geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0018.jpg"

Uitsnede 'archeologische beleidskaart gemeente Gulpen-Wittem' met aanduiding projectgebied en legenda

Het projectgebied is gelegen in een gebied met categorie 2. Voor dergelijke gronden wordt gesteld dat indien sprake is van een nieuwe bodemverstoring dieper dan 30 cm én met een groter oppervlak dan 100 m² eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De bodemverstoring als gevolg van het beoogde bouwplan is kleiner dan de ondergrens van 100 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.

6.1.3 Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het beoogde project.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven-/ ondergrondse leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het bouwplan.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Parkeren

Bij het realiseren van nieuwe (gebruik)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Onderhavig project voorziet in de verbouw van een bestaande woning. Derhalve vindt geen wijziging plaats in de parkeerbehoefte. Er wordt gebruik gemaakt van de bestande parkeermogelijkheden op eigen terrein.

6.3.2 Verkeer

Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst worden geen nieuwe in- /uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande ontsluiting. De verkeersgeneratie neemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet toe.

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Geconcludeerd wordt dat geen problemen in de verkeersdoorstroming, afwikkeling en/of veiligheid zullen optreden.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.2 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Onderhavig plan dient derhalve te worden voorgelegd aan het waterschap en akkoord worden bevonden.

6.4.3 Afvalwater en hemelwater

Voorliggend project impliceert geen toename van bebouwing of verhard oppervlak. Er vinden ook geen veranderingen plaats in de waterhuishoudkundige situatie er plekke. Derhalve zijn door voorliggend voornemen geen waterschapsbelangen in het geding. Wel wordt gekeken naar de mogelijkheden voor het afkoppelen van hemelwater. Gelet op de aanwezige buitenruimte is hiervoor afdoende ruimte beschikbaar op eigen terrein.

6.4.4 Conclusie waterhuishouding

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het bouwplan.

6.5 Natuur en landschap

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Algemeen

Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2021 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.paStokhem26-VG01_0019.jpg"

Uitsnede kaart 'Natuur' Ovl2021 met aanduiding projectgebied

6.5.2 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is gelet op de afbeelding in voorgaande paragraaf, op een afstand van 130 meter gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Geuldal'.

In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming verlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het plangebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- en gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 4) lijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.

6.5.3 Conclusie natuur en landschap

Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of
  • branches in de detailhandel.

In casu is sprake van het verbouwen van een bestaande woning en het realiseren van een bijbehorend bouwwerk. Er wordt geen nieuwe woning of nieuw hoofdgebouw opgericht. Het beoogde bouwplan is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of sluiten van een anterieure overeenkomst is niet nodig.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Gulpen-Wittem en de initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Afweging van belangen en conclusies

Initiatiefnemer is voornemens om de woning met bijbehorende bouwwerken te Stokhem 26 Wijlre te gaan verbouwen en de bestaande uitbouw te verhogen met één bouwlaag.

Het verbouwen van de woning alsook het verhogen van de uitbouw met één bouwlaag is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem buitengebied' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de renovatie van de bestaande woningen en de nieuwbouw op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.

Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de realisering van het project treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, en natuur en landschap;
  • de financiële consequenties van het project worden volledig gedragen door de initiatiefnemer.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van goede ruimtelijke ordening.