Plan: | Stationsweg 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1729.paStationsweg3-VA01 |
Aan de Stationsweg binnen de bebouwde kom van de kern Wijlre, is een perceel gelegen dat momenteel in gebruik is als weide. De eigenaar van de gronden is voornemens om ter plaatse van deze weide een energieneutrale bungalow te realiseren.
Het betreffende perceel heeft reeds een woonbestemming. Ter plaatse is het bouwen van (extra) woningen op basis van het bestemmingsplan echter niet toegestaan. Om de bouw van de woning planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Foto huidige gebruik projectgebied
Deze herziening vindt plaats in de vorm van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan door middel van een procedure conform de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en meer specifiek artikel 2.12 lid 1a onder 3.
Met onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het gewenste bouwplan ter plaatse juridisch-planologisch gezien aanvaardbaar is.
Kadastrale kaart plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Wijlre, in de gemeente Gulpen-Wittem. Momenteel is het perceel in gebruik als weide voor de begrazing door herten en als scharrelterrein voor kippen. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Gulpen-Wittem, sectie D, perceelsnummer 3856.
De gronden van het initiatief vallen binnen het planologisch regime van het vigerende bestemmingsplan "Kern Wijlre". Dit plan is op 23 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kern Wijlre' met locatie projectgebied binnen rode cirkel
Het plangebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1'. Daarnaast is de aanduiding 'bijgebouwen' ter plaatse van toepassing. Verder zijn er twee gebiedsaanduidingen van kracht:
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn hoofdgebouwen (zijnde de woningen) alleen toegestaan ter plaatse van de bouwaanduiding 'bouwvlak'. Aangezien deze aanduiding ter plaatse van het perceel ontbreekt, is de realisatie van een woning hier niet toegestaan.
De gemeente Gulpen-Wittem heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan de ruimtelijke procedure voor de realisatie van een energieneutrale bungalow. Om dit planologisch-juridisch mogelijk te maken wordt een uitgebreide procedure in het kader van Wabo artikel 2.12 lid 1a onder 3 doorlopen.
Middels onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt de realisatie van de energieneutrale woning aan de Stationsweg ongenummerd, verantwoord.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het planvoornemen zelf. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een beschrijving van de uitvoering van het plan gegeven. Hierin wordt aandacht besteed aan verschillende milieuaspecten, zoals bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluid en water. Hoofdstuk 5 beschrijft kort wat de juridische consequenties zijn van de afwijking. In het hoofdstuk Uitvoerbaarheid komt de financiële en maatschappelijk haalbaarheid aan bod.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de regio en de gemeente.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR is de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplannen.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 1 extra woning binnen de bebouwde kom van Wijlre. Gelet op de schaal van het plangebied en de aard van de ontwikkeling (realisatie van één woning) zijn er vanuit de SVIR geen nationale belangen van toepassing. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de hierboven genoemde kaderstellende uitspraken uit de SVIR. Aangezien het Barro een uitwerking vormt van de nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, en in de SVIR voor dit planvoornemen geen nationale belangen van toepassing zijn, gelden er voor dit planvoornemen vanuit het Barro geen beperkingen.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: de Ladder) is juridisch verankerd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen betreffen:
Ingevolge stap 1 dient allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts één nieuwe woning. Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
Ondanks dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt hierna kort ingegaan op de stappen uit de ladder.
Aan stap 1 wordt voldaan omdat er behoefte bestaat aan de energieneutrale woning. In paragraaf 2.3 wordt dit aangetoond.
De beoogde woning is voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied van Wijlre. Daarmee wordt voldaan aan stap 2 van de Ladder en mag geconcludeerd worden dat stap 3 niet van toepassing is.
Daarnaast draagt het beoogde planvoornemen in belangrijke mate bij aan een duurzame verstedelijking binnen een kern. Verstedelijking dient namelijk niet in enge zin te worden uitgelegd en ook te gelden voor bebouwd gebied in dorpen zoals Wijlre. Ook hier geldt immers dat stilstand geen oplossing biedt voor de vele uitdagingen in het zuiden van Limburg. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een energieneutrale bungalow en wordt derhalve duurzaam gebouwd. Deze eigenschappen komen exact overeen met de ambitie die het POL2014 aangeeft ten aanzien van een toekomstig bestendige woningmarkt.
In Nederland zijn 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Door de verstedelijking staat het platteland op sommige plaatsen onder druk. De Nationale Landschappen krijgen daarom extra aandacht vanwege hun belang voor de cultuurhistorie en natuur.
De initiatieflocatie is gelegen in het Nationaal Landschap Zuid Limburg. Dit Nationaal Landschap is een rivierterrassenlandschap, doorsneden door diep ingesneden dalen, waarbij de rotsachtige ondergrond dagzoomt in de steile dalhellingen. Waar de ondergrond ondoorlatend is ontspringen bronnen die vervolgens als bronbeekjes afwateren op de Geul, de Gulp, de Geleenbeek en de Maas. Deze landschappelijke opbouw geeft over een korte afstand een grote afwisseling tussen de weidse, open plateaus en de intieme, besloten dalen. Ze zijn verder voorzien van holle wegen, hoogstamboomgaarden, vakwerkboerderijen, kapelletjes en kruisbeelden.
Vanwege de aanwezigheid van silex (vuursteen) en de vruchtbare grondsoort löss kent Zuid Limburg de langste bewoningsgeschiedenis van Nederland. In het Savelsbos bij Rijckholt en in de zuidelijke helling van het Geuldal bij Valkenburg zijn wereldwijd unieke, 6000 jaar oude vuursteenmijnen te bezoeken. In de omringende steden tonen musea de overblijfselen van de Romeinse nederzettingen.
Behoud, herstel en duurzaam beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten is uitgangspunt. Het projectgebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Wijlre. Ter plaatse is geen sprake van belangrijke en te behouden landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten. Gezien de ligging van het plangebied en de schaal en het karakter van het planvoornemen, heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) door Provinciale Staten vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het in werking getreden.
In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL2014 wordt onderscheid gemaakt in drie regio's. Het plangebied is gelegen in de regio Zuid-Limburg.
Visie Zuid-Limburg
Zuid-Limburg is een heel aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Tegelijkertijd worden deze potenties bedreigd. De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen namelijk nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. In economisch opzicht is Zuid-Limburg te typeren als een "tussen-regio", tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Bovendien kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.
In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie. De gemeente Gulpen-Wittem is gelegen tussen de economische gebieden in het gebied aangeduid als Nationaal Landschap.
Kwaliteit centraal betekent dat men zorgvuldig wil omgaan met de bestaande voorraden: De ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond. Dit is onder andere vertaald in het principe dat bij nieuwe ontwikkelingen leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk worden benut.
Nationaal Landschap
Het Nationaal Landschap is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de "quality of life" belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten.
Zonering Limburg
Het plangebied aan de Stationsweg ongenummerd is voor wat betreft de zonering in het POL2014 gelegen in 'Overig bebouwd gebied'.
Ligging plangebied in POL2014 Zonering
De zone 'Overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon- werkgebieden met de daarbijbehorende voorzieningen. Deze zone omvat het resterende gedeelte van het bestaand bebouwd gebied (dus buiten de bedrijventerreinen en de stedelijke centra). Een deel ligt in stedelijke invloedsfeer, deels gaat het om grotere en kleinere dorpen (zoals Wijlre), buiten de steden of stedelijke invloedsfeer.
In de regionale visies en afspraken voor de verschillende thema’s kan een verdere onderverdeling van het overig bebouwd gebied aan de orde zijn, met het oog op een goede op regio en thema toegespitste positionering van kernen.
Binnen de zone ligt het accent op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de juiste balans tussen de aanwezige voorzieningen en detailhandel, het behoud en de ontwikkeling van stedelijk groen en water en tot slot het handhaven en optimaliseren van de kwaliteit van de leefomgeving.
Wonen en leefomgeving
De ambitie van de provincie Limburg is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen.
Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden- en Noord-Limburg bereikt rond 2028 respectievelijk 2030, terwijl de totale behoefte in Zuid-Limburg vanaf 2017 al daalt, wat in delen van het gebied nu al volop waarneembaar is.
De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen.
Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
Aangezien onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van een energieneutrale levensloopbestendige bungalow (vraag naar kwaliteit) wordt nadrukkelijk aangesloten het POL2014.
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden en bevat de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid als vastgelegd in het POL. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening werd toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. In verband met de borging van de regionale uitwerkingen van de diverse beleidsthema's van POL2014, heeft van 4 mei tot en met 31 mei 2016 een ontwerp-Wijzigingsverordening van de Omgevingsverordening ter inzage gelegen (zie ).
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven.
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Wonen Zuid-Limburg'. Dit houdt in dat er in beginsel geen nieuwe woningen aan de bestaande woningvoorraad mogen worden toegevoegd.
Het planvoornemen ziet op het mogelijke maken van de bouw van één energieneutrale bungalow. De beoogde locatie voor deze ontwikkeling is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Wijlre. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is niet noodzakelijk, aangezien er niet wordt voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie wordt de realisatie van 1 woning namelijk niet gezien als een stedelijke ontwikkeling (zie ook paragraaf 2.2.2).
Er is sprake van een inbreidingslocatie en nadrukkelijk is er geen sprake van een nieuwe uitleglocatie. Gezien het voorgaande voldoet het planvoornemen aan de beschreven uitgangspunten van de vigerende provinciale Omgevingsverordening.
De omgevingsverordening Limburg is op onderdelen aangepast. Die onderdelen worden geregeld via een Wijzigingsverordening van de omgevingsverordening Limburg 2014. De Wijzigingsverordening is op 11 november 2016 door Provinciale Staten vastgesteld.
Met de Wijzigingsverordening wordt onder andere beoogd om de doorwerking van de ondertekende bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor onder andere Zuid-Limburg te borgen door middel van voorzorgsbepalingen. Ook zijn nog enkele andere aanpassingen doorgevoerd. Deze aanpassingen betreffen onder meer het onder het toepassingsbereik van de Omgevingsverordening brengen van de zogenaamde kruimelgevallen en een vernieuwde regeling voor tijdelijke huisvesting van short-stay arbeidsmigranten op recreatieterreinen.
Onderhavig planvoornemen kent reeds een lang voortraject. Zo is in het geldende bestemmingsplan 'kern Wijlre' (vastgesteld in 2010) een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het perceel opgenomen met de intentie om hier in de toekomst een woning te realiseren, op basis van de toenmalige verordening en beleidsregel. Per abuis is deze intentie niet correct in de regels van het bestemmingsplan vertaald.
Op grond van artikel 2.4.2 van de wijzigingsverordening voorziet een ruimtelijk plan in de regio Zuid-Limburg niet in het toevoegen van woningen aan de bestaande woningvoorraad, mits er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna SVWZL). Het ruimtelijke plan dient te voldoen aan deze structuurvisie.
Op basis van de SVWZL dient er sprake te zijn van een compensatie voor het toevoegen van een woning. Wat betreft de compensatie wordt in de wijzigingsverordening verwezen naar de SVWZL. Tussen gemeente en de initiatiefnemer heeft een overleg plaatsgevonden. Uit dit overleg is naar voren gekomen dat de initiatiefnemer geen mogelijkheden heeft om woningen te slopen c.q. woningen te onttrekken. Derhalve zijn afspraken gemaakt over enerzijds een financiële compensatie en anderzijds het van gemeentewege onttrekken van harde plancapaciteit. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst op basis van de beleidsregel "Financiële compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven". Tevens is het plan en de wijze van compensatie regionaal afgestemd en akkoord bevonden in het 'PHO Ruimte en Wonen Maastricht-Heuvelland'. Het plan is op basis daarvan ook toegevoegd op de planvoorraadlijst Maastricht-Heuvelland. In paragraaf 2.4.2 wordt verder ingegaan op het beleid in de SVWZL.
Doordat nu is voorzien in compensatie van de woning en voorzien wordt in een kwalitatieve woning, kan medewerking worden verleend aan dit planvoornemen. De provinciale belangen worden hierdoor niet geschaad.
In de Bestuursovereenkomst regionale afspraken Zuid-Limburg zijn afspraken vastgelegd tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de achttien Zuid-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de regionale uitwerking van POL2014 voor Zuid-Limburg, over het Nationaal Landschap als geheel en over de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie.
Ten aanzien van het thema wonen zijn in de bestuursovereenkomst specifieke afspraken gemaakt. De Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna SVWZL) is vastgesteld op 20 oktober 2016. Er dient dus uitvoering te worden gegeven aan de SVWZL. In paragraaf 2.4.2 wordt nader ingegaan op de SVWZL.
Om te borgen dat er geen bestemmingsplannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de gemaakte afspraken, zal de provincie voorzorgbepalingen opnemen in het hoofdstuk ruimte van de omgevingsverordening Limburg (zie paragraaf 2.3.2).
De regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten waaronder Gulpen-Wittem. De gemeenteraad van de gemeente Gulpen-Wittem heeft deze structuurvisie op 20 oktober 2016 vastgeteld. De SVWZL is opgesteld vanuit het besef dat ruimtelijke plannen in de ene gemeente, direct invloed kunnen hebben op een andere gemeente. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. De transformatieopgave per gemeente staat centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Om de gewenste kwantitatieve omvang van de woningvoorraad te bepalen wordt de transformatieopgave per gemeente uit de Woonmonitor gebruikt als de kwantitatieve koersbepalende opgave om te komen tot een gezonde woningmarkt met voldoende marktspanning. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een gezonde frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. De transformatieopgave per gemeente wordt tweejaarlijks vastgesteld. De transformatieopgave is een koersbepalende opgave voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. De transformatieopgave wordt vastgesteld per gemeente en is beleidsneutraal. Het betreft daarmee geen afdwingbare bouw-of sloopopgave.
Met de SVWZL wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan duidelijkheid en sturing door kwalitatieve en kwantitatieve kaders te stellen (top-down), waardoor ruimte ontstaat voor goede (bottom-up) initiatieven die de gewenste transformatie van de woningmarkt een impuls geven en iets toevoegen aan de woningmarkt dat er nog niet is.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot, het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL. Echter, deze drie opgaven kunnen niet altijd één op één in de tijd gelijk lopen.
Één van de beleidsafspraken die zijn gemaakt om invulling te geven aan de driedelige opgave is: dat (VI) op een uniforme wijze wordt afgewogen of een kwalitatief goed nieuw woningbouwinitiatief aan de woningmarktprogramering kan worden toegevoegd. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik worden gemaakt van:
Onderhavig planvoornemen sluit aan op B en D. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Gulpen-Wittem is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de compensatie wordt geregeld (deels financieel en deels door onttrekking bouwcapaciteit).
VIII. Een aanpak particulier woningbezit te starten, gericht op het verkleinen van de leegstand en het vergroten van de kwaliteit van de particuliere woningvoorraad, conform de uitgangspunten van hoofdstuk 4.1.
Een van de uitgangspunten is dat de bestaande woningvoorraad dient te worden verduurzaamd door het verbeteren van de fysieke (technische) kwaliteit van de woning en door investeringen in energetische maatregelen (en evt. in bouwtechnische maatregelen). Het is van belang om de energielasten te verlagen, door het toepassen van de juiste verduurzamingsmaatregelen. Hierdoor blijft de woonquote (de verhouding tussen de woonlasten en het inkomen) beter in balans. Het verduurzamen van de woning zal ertoe leiden dat het energiegebruik van woningen optimaliseert en in de toekomst een beter marktproduct wordt. Het wooncomfort (dalende woonlasten en de gebruikswaarde van een woningen) neemt immers toe.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een duurzame energieneutrale woning en voldoet daarmee aan dit uitgangspunt.
Maastricht Heuvelland/Mergelland
Het plangebied is gelegen in de subregio Maastricht-Heuvelland waar al geruime tijd wordt samengewerkt op het gebied van wonen. Door de jaren heen zijn verschillende regionale woonvisies ontwikkeld, waarin afspraken zijn gemaakt over kwaliteit en kwantiteit van de te bouwen woningen.
In 2012 is de ‘Regionale woonvisie Maastricht en Mergelland’ door de gemeenteraden van alle zes regiogemeenten (Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Maastricht, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul) vastgesteld. Daaruit kwam naar voren, dat de noodzaak tot het toevoegen van woningen tot en met 2014 zeer beperkt en na 2015 zelfs negatief is. Het betreft een beleidskader met een looptijd tot en met 2015, met een doorkijk naar 2020. Gelet op de huidige ontwikkelingen is er een nieuwe (structuur)visie en actueel woningmarktbeleid nodig. Deze krijgen nu vorm via de SVWZL waarin niet-vrijblijvende beleidsafspraken op Zuid-Limburgs niveau worden gemaakt. De provinciale Omgevingsverordening zal daarbij als provinciale ‘stok achter de deur’ fungeren. Gelet op het vastgesteld POL2014 is dit het moment om te komen tot een subregionale woningmarktprogrammering om op subregionaal niveau uitwerking te geven aan de SVWZL. Deze subregionale programmering kent als kader de uitgangspunten van het POL en de SVWZL en zal regelmatig worden geactualiseerd en bijgesteld.
Aangezien het toevoegen van de woning wordt gecompenseerd overeenkomstig de uitgangspunten van de SVWZL en aangezien het planvoornemen voorziet in de bouw van een energieneutrale woning binnen bestaand stedelijk gebied, sluit het planvoornemen aan op de prioritering conform de SVWZL. Bovendien bestaat onderhavig planvoornemen uit de toevoeging van slechts 1 woning. Dit wordt (op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking) niet gezien als stedelijke ontwikkeling.
De gemeente Gulpen-Wittem heeft de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul vastgesteld (27 februari 2012). In de intergemeentelijke structuurvisie worden de strategische keuzes aangaande de ruimtelijke ontwikkeling binnen het grondgebied voor de lange termijn vastgelegd. De gemeenten Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul hebben ervoor gekozen deze structuurvisie samen op te stellen. Het grondgebied van de gemeenten vormt een belangrijk deel van het stroomgebied van de Geul binnen het Heuvelland van Zuid-Limburg. Ondanks de verschillen die er zijn tussen de gemeenten, is er door deze ligging ook sprake van veel overeenkomsten. Het biedt daarom voordelen om een gezamenlijk beleidskader te hebben, waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor de drie gemeenten is vastgelegd en dit beleid op elkaar is afgestemd.
De hoofddoelstelling van de structuurvisie is het geven van een integrale visie voor het grondgebied van de drie gemeenten. Hierin komt op hoofdlijnen de samenhang tussen de (ruimtelijke) aspecten van sectoraal beleid, zoals recreatie en toerisme, economie, volkshuisvesting, natuur, landbouw en mobiliteit tot uiting. De structuurvisie is daarmee een belangrijk kader voor de afweging rondom concrete ruimtelijke beslissingen over de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor de kernen. Leefbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid gericht op de lange termijn zijn hierbij kernbegrippen.
Uitsnede Intergemeentelijke structuurvisie
Op de bijbehorende beleidskaart valt het plangebied binnen de hoofdzonering "Bebouwingskernen". Onderhavig initiatief wordt dus gerealiseerd binnen de bebouwingskern van Wijlre.
De Intergemeentelijke structuurvisie benadrukt het belang om nieuwe ontwikkelingen (bouwplannen en functiewijzigingen) niet sec te beoordelen, maar met name op de impact op en de passendheid binnen de omgeving (straatbeeld en/of het stedenbouwkundig patroon). Aandachtspunten zijn:
In de historische delen van de kernen vragen deze aandachtspunten om een voorzichtige aanpak bij nieuwbouw en functieverandering. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt een karaktervolle en gebiedseigen ruimtelijke vormgeving en materiaalgebruik nagestreefd in relatie tot een goed ingerichte en daarbij aansluitende openbare ruimte. Binnen deze kaders hebben de gemeenten een zekere vrijheid om lokale afwegingen te maken.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een historisch gegroeide kern en is ook niet gelegen aan de kernrand. Het betreft een open plek binnen bestaand bebouwd gebied. Bij de invulling van het gebied is het dan ook niet noodzakelijk om het bouwplan op een historische structuur aan te laten sluiten. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het planvoornemen zelf. Daarbij wordt aangetoond dat het plangebied met een gebiedseigen karakter wordt ingevuld.
Er wordt een woning met een duurzaam karakter (energieneutraal) gerealiseerd. Het planvoornemen in daarmee niet in strijd met de intergemeentelijke structuurvisie.
De gemeente Gulpen-Wittem wil dat de mensen kunnen wonen in de woning van hun keuze, in de kern van hun keuze, in een omgeving van hun keuze, tegen een betaalbare prijs (koop of huur), in leefbare kernen, met behoud van welvaart en welzijn. De verwachting is dat er over 20 jaar minder huishoudens zijn terwijl er nu al te veel woningen zijn om het aantal huishoudens in onder te brengen. Dit betekent dat in de toekomst ieder nieuw huis er straks een te veel is. Wel zijn de woningtype en kwaliteit die de oudere huishoudens vragen nu niet voorhanden. Nieuwbouw voor deze groep oudere huishoudens is dan ook gewenst. Het planvoornemen voorziet in enerzijds een energieneutrale woning en anderzijds ook in een levensloopbestendige woning. Daarmee wordt nadrukkelijk voorzien in de behoefte aan woningen voor de groep oudere huishoudens.
Dit betekent tegelijkertijd doorstroming waarmee de eengezins-koopwoningen (die de oudere huishoudens zullen achterlaten) beschikbaar komen voor de jonge huishoudens (<35 jaar) en de huishoudens van de middengroep (35 – 55 jaar) (starters en koopstarters). Deze keuze gaat gepaard met de keuze voor het toepassen van interveniërende instrumenten om deze voorraad bestaande woningen bereikbaar en betaalbaar te maken voor de huishoudens met lagere inkomens. In het woonbeleid staan diverse beleidsvoornemens opgenomen die de beoogde doorstroming bevorderen.
De gemeente wil de bereikbaarheid van nieuwbouw en bestaande voorraad bevorderen met het door doorstroming beschikbaar krijgen van eengezins-koopwoningen in de bestaande voorraad; met de inzet door de woningbouwcorporaties van koopgarant; met de starterslening; met een haalbaarheidstoets voor een of meerdere cpo-projecten (collectief particulier opdrachtgeverschap).
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een levensloopbestendige en energieneutrale bungalow. Door de realisatie van een dergelijke woning komt een andere bestaande karakteristieke eengezinswoning, Parallelweg 20, in de kern Wijlre beschikbaar en kan doorstroming plaatsvinden. Door de toevoeging van een kwalitatieve woning zoals voorzien, wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid en de bereikbaarheid van de bestaande woningvoorraad.
Het plangebied is gelegen in de kern Wijlre, gelegen in het noorden van de gemeente Gulpen-Wittem aan de provinciale weg N595 van Valkenburg naar Wittem. De kern Wijlre is in overwegende mate een woonkern met een matig tot redelijk voorzieningenniveau. De meeste voorzieningen zijn voor de dagelijkse behoefte maar er zijn ook een klein aantal gespecialiseerde zaken zoals een fotograaf, schoenenzaak en een handwerkzaak. In Wijlre is de Brand Bierbrouwerij gevestigd en zijn er een aantal horecagelegenheden. Daarnaast zijn er verspreid over der kern enkele agrarische bedrijven en is aan de Industrieweg/Parallelweg een kleinschalig bedrijventerrein gelegen.
De kern Wijlre is ook grotendeels evenwijdig aan de Geul gegroeid, mede door de ten oosten gelegen spoorlijn. De kern Wijlre is ook ontstaan als nederzetting bij een waterkasteel aan de Geul, het tegenwoordige kasteel Wijlre.
Groenstructuur kern Wijlre (bron: toelichting bestemmingsplan Kern Wijlre)
Het plangebied maakt, gezien de huidige invulling als weide, onderdeel uit van de groenstructuur binnen de kern Wijlre. Het betreft echter geen toegankelijk groengebied met een openbaar belang.
Het plangebied is centraal in der kern Wijlre gelegen, schuin tegenover het Van Wachtendonckplein. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 860 m² en is thans in gebruik als weiland. Het weiland is middels een hekwerk omheind zodat de loslopende kippen en twee hertjes niet kunnen ontsnappen. Aan de oostzijde van het perceel staat een rij lindebomen op het grasveld. Behalve deze rij lindes zijn er nog twee andere bomen aanwezig op het achterterrein. De bomen op het achterterrein (zuidelijke deel plangebied) zullen gehandhaafd blijven. De locatie grenst in het noorden aan de Stationsweg en in alle overige windrichtingen aan woningen met tuin.
De betreffende perceel zal in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie wonen. Ten behoeve van die functie zal ter plaatse tevens een nieuwe woning worden gebouwd. De initiatiefnemer is voornemens om deze woning energieneutraal en levensloopbestendig te realiseren.
Om de woning energieneutraal te kunnen realiseren wordt naar alle waarschijnlijkheid gebruik gemaakt van een warmteluchtpomp in combinatie met zonnepanelen. De woning zal daardoor niet worden aangesloten op het gasstelsel.
De woning wordt gerealiseerd als een bungalow, een typologie die nadrukkelijk aansluit op wat wordt beoogd met levensloopbestendige woningen. In een levensloopbestendige woning zijn voorzieningen aangebracht die het mogelijk maken om de woning als zodanig te gebruiken, ook al de bewoners wat minder goed ter been zijn of om een andere reden de veiligheid of toegankelijkheid een belangrijkere rol gaan spelen in een woning. In een bungalow worden alle ruimten gelijkvloers gerealiseerd. Hierdoor is het niet noodzakelijk om de woning te voorzien van trapliften of iets dergelijks.
Plattegrond nieuwe situatie
Impressie voorgevel beoogde bungalow
De beoogde woning zal bestaan uit 1 bouwlaag met een voornamelijk platte afdekking. Wel wordt de bungalow voorzien van een terugliggende lessenaarskap van zink.
De woning zal verder bestaan uit een woonkamer, een keuken, 2 slaapkamers, een studeerkamer en natuurlijk de noodzakelijke sanitaire voorzieningen. Ook wordt de woning voorzien van een garage en berging.
De initiatieflocatie is gelegen aan en wordt ontsloten via de Stationsweg welke voor autoverkeer doodlopend is. De locatie zelf is voor autoverkeer dan ook uitsluitend bereikbaar vanuit oostelijke richting via de Parallelweg. Via de Parallelweg en de N595 (Marchierstraat) vindt verdere ontsluiting plaats naar de kernen Elkenrade, Gulpen en Schin op Geul en overige kernen in het zuiden van de provincie Limburg.
Bij realisatie van het initiatief dienen de initiatiefnemers zorg te dragen voor voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein. De gemeente Gulpen-Wittem hanteert de CROW, ASVV als richtlijn om de noodzakelijke parkeerbehoefte te bepalen. Overeenkomstig deze norm geldt voor een vrijstaande woning in stedelijk gebied een norm van minimaal 1,4 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen.
Voor de nieuwe zelfstandige woning dienen derhalve minimaal 1,4 extra parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. De beoogde garage telt als een halve parkeerplaats. Op bovenstaande plattegrond is voor de garage nog een parkeerplaats voor een auto weergegeven. Daarmee is aangetoond dat voldaan wordt aan de minimale norm. Het perceel en de oprit is echter groot genoeg voor het parkeren van nog een auto. In totaal kunnen op het perceel derhalve 2,5 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm.
Er dient getoetst te worden of in de omgeving van het initiatief functies voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de realisering van het initiatief. Een eerste toets heeft plaatsgevonden aan de voorgeschreven (indicatieve) afstanden zoals deze zijn voorgeschreven volgens de lijst "Bedrijven en Milieuzonering", uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009.
De twee belangrijkste bouwstenen bij milieuzonering zijn de richtafstandenlijst en de omgevingstypen. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Daarnaast zijn indices opgenomen in de lijst voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visueel.
Het planvoornemen betreft de realisatie van een nieuwe bungalow. In de directe omgeving van de initiatieflocatie zijn geen bedrijven gelegen die in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van deze woning. Anderzijds zijn er binnen een straal van 200 meter van de beoogde woning zijn ook geen bedrijven aanwezig die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Voor het onderdeel verkeer is onderhavig initiatief ingedeeld in categorie 2. Er wordt een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking verwacht. In paragraaf 3.3 is hier nader op ingegaan.
Tot slot wordt voor het onderdeel 'visueel' een indicator aangegeven voor de (visuele) inpasbaarheid van activiteiten. Hoge kolossale industriële bouwwerken hebben een index gelijk aan 3, een klein kantoorgebouw een index gelijk aan 1. Het initiatief is ingedeeld in categorie 1. Er wordt derhalve geen visuele hinder verwacht.
Uit deze eerste toets kan worden geconcludeerd dat het initiatief voldoet aan de gestelde normen voor milieuzonering en dat derhalve een goed woon- en leefklimaat geborgd is.
Conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient aangetoond te worden dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde functie en is het noodzakelijk om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken. De gronden waar onderhavig project betrekking op heeft zijn reeds bestemd als 'Wonen' en zijn daarmee ten aanzien van het aspect bodem geschikt voor het gebruik ten behoeve van de woonfunctie. De bestemming zelf wordt niet gewijzigd. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet nodig.
In het kader van de (nog te verlenen) omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het gebruik zijnde wonen. Dit kan worden aangetoond middels een verkennend bodemonderzoek dat conform NEN5740 dient te worden uitgevoerd.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object in het kader van de Wet Geluidhinder. De Stationsweg betreft een wijkontsluitingsweg en is vanuit zowel de N595 als de Parallelweg voor autoverkeer doodlopend. De locatie zelf is voor autoverkeer ook alleen bereikbaar via de Parallelweg. De maximaal toegestane snelheid ter plaatse van de Stationsweg is 30 km/u. In het kader van de Wgh is een 30 km/u weg een niet-gezoneerde weg, wat inhoudt dat deze weg geen invloed heeft op de realisatie van de woning.
Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone van wegen. Een geluidszone strekt zich uit tot 200 m langs beide zijden van de weg, gerekend vanaf de wegas. Indien een woning is gelegen binnen zo'n zone dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschrden.
Ten westen van de locatie is de N595 gelegen. Ter hoogte van de Stationsweg kent deze weg slechts 1 rij-richting (van zuid naar noord) en is de maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur. Gezien het karakter van de N595 (eenrichting), de maximale snelheid en het feit dat er woningen op kortere afstand tot de N595 zijn gelegen, mag aangenomen worden dat de provinciale weg geen nadelige invloed heeft op het planvoornemen.
Onderhavig plangebied is tevens gelegen op circa 100 meter afstand van het ‘Miljoenenlijntje’. Dit betreft een (recreatieve) treinverbinding tussen Simpelveld en Valkenburg aan de Geul, via onder ander Wijlre, met een historische trein. Blijkens de dienstregeling wordt niet iedere dag gebruik gemaakt van dit spoortracé. Grofweg wordt per jaar circa 100 dagen gebruik gemaakt van het tracé. Die dagen rijdt over het spoortracé nabij onderhavig plangebied vier keer per dag de stoomtrein en twee keer per dag de railbus.
Daarbij zijn er tussen het plangebied en het tracé van het Miljoenenlijntje reeds geluidsgevoelige objecten gelegen. De afstand van deze objecten, zijnde woningen, tot het tracé is reeds korter dan de afstand tussen het tracé en het plangebied. Aan deze objecten zijn reeds geluidnormen vastgesteld. Tevens is sprake van een vergunning voor het rijden over het Miljoenenlijntje.
De geluidbelasting ten gevolge van het gebruik van het ‘Miljoenenlijntje’ leidt, gelet op de (recreatieve) aard, het feit dat er reeds woningen op kortere afstand zijn gelegen en het niet-permanente karakter, niet tot zodanig onacceptabele geluidbelasting ten aanzien van onderhavig plangebied dat ter plekke sprake zou zijn van een onacceptabele situatie.
Het voorgaande overziend mag er vanuit worden gegaan dat het binnenniveau van 34 dB(A), overeenkomstig de eisen uit het Bouwbesluit, ter plaatse van de beoogde nieuwe woning kan worden gegarandeerd. Dit maakt onderdeel uit van de (nog te verlenen) omgevingsvergunning. De invloed van verkeersgeluid op de beoogde woning is te verwaarlozen. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten en/of psychische klachten. Geurgevoelige objecten dienen beschermd te worden tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan zijn voor wat betreft geurhinder de volgende vragen relevant:
Wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand worden gepland, dan wordt het woon- en verblijfklimaat als goed aangemerkt en wordt niemand onevenredig in zijn belangen geschaad.
Middels voorliggend initiatief wordt geen nieuwe bron van geurhinder mogelijk gemaakt. Anderzijds dient getoetst te worden of een planvoornemen wordt beïnvloed door aanwezige geurbronnen. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig welke geuroverlast kunnen opleveren. Een onderzoek naar de geurhinder en de omgekeerde werking van geur is dan ook niet noodzakelijk.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De navolgende paragraaf gaat nader in op het feit dat het initiatief 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, waardoor luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering vormen voor realisatie van het initiatief.
In het Besluit 'Niet in betekende mate' (NIBM) is vastgelegd wanneer een project niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
De Regeling NIBM geeft voor een aantal soorten van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat daarbij om woningbouwprojecten, kantoorprojecten en enkele inrichtingen (bijvoorbeeld landbouwinrichtingen). Als een project binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de grenswaarden nodig. Het project geldt dan als een NIBM-project en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Tevens is er dan geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig. De 3% is als volgt gekwantificeerd:
In vergelijking met de realisatie van 1.500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) is de ontwikkeling van 1 extra woning beduidend minder. Concluderend kan worden gesteld dat het initiatief aan de Stationsweg geen noemenswaardige effecten heeft op de luchtkwaliteit in de nabije omgeving. Het project geldt daarom als een NIBM-project en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen genomen worden. Er is derhalve geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico.
Ook moet er getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.
Tot slot moet er in het kader van het plan bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Uitsnede risicokaart Limburg
Ten behoeve van de toetsing is gebruik gemaakt van de Risicokaart Limburg. Hieruit volgt dat over de N595 Transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De weg kent hierdoor een, in verband met de 10-6 risicocontour een aan te houden risicoafstand van 0 meter. Het invloedsgebied rijkt tot 131,16 meter uit de weg. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De afstand tot de initiatieflocatie is 150 meter waarmee ruimschoots aan de aan te houden afstand in het kader van het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Verantwoording van het groepsrisico is gezien de ligging buiten het invloedsgebied niet aan de orde.
Verder geldt de Brand Bierbrouwerij B.V. beschouwd als een gevaarlijke inrichting in verband met de opslag van ammoniak ter plaatse. De plaatsgebonden risicocontour is gelegen op de terreingrens. Ook voor het invloedsgebied inzake de verantwoording van het groepsrisico geldt een afstand van 0 meter. De maximum toegestane bevolkingsdichtheid bedraag 250 personen/hectare. De bevolkingsdichtheid bedraagt gemiddeld 52 personen/hectare. Met de toevoeging van één nieuwe woning wordt de maximum toegestane bevolkingsdichtheid niet overschreden. Aangezien de initiatieflocatie is gelegen op een afstand van circa 250 meter, heeft de bierbrouwerij geen invloed op het planvoornemen.
In de omgeving van het initiatief komen verder geen risicovolle activiteiten voor. Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor realisatie van de woning.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR), ook wel Natura2000 genoemd. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming).
In het kader van onderhavig planvoornemen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Doel van de quickscan is te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Voor soortenbescherming is hierbij de Flora- en faunawet van belang. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig al enige tijd ook Nationaal Natuur Netwerk genoemd. Indien een planlocatie in of nabij een beschermd gebied ligt of een onderdeel van de EHS vormt, dient bepaald te worden of de voorgenomen ontwikkelingen een negatief effect kunnen hebben op het beschermde gebied of afbreuk doen aan de werking van de EHS.
De rapportage van de quickscan flora en fauna is opgenomen als bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1968 en 1998. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebieden vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Het plangebied is op relatief korte afstand van de EHS gelegen. Vanwege de aard en de beperkte omvang van de ingreep (realisatie van een energie neutrale bungalow in het centrum van de kern Wijlre) is echter geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
Uitsnede overzicht Natura 2000 gebied Geuldal
Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied is gelegen op ruim 300 meter afstand. Het betreft hier het gebied Geuldal welke rondom de kern Wijlre is gesitueerd. Het Geuldal is met een oppervlakte van bijna 2500 hectaren een van de omvangrijkste Natura 2000 gebieden in Nederland. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. In het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van hooilanden en diverse bosgemeenschappen. De hoger gelegen, droge hellingen bestaan uit een voedselarme en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere onderste helft, waarbij kalkgesteente soms dagzoomt (in groeven). De graslanden en bossen die hier voorkomen bevatten orchideeënrijke hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden en begroeiingen op rotsranden. In het zuidoosten komen op het plateau uitgestrekte beukenbossen voor waarvan de Veldbies-Beukenbossen (Luzulo-Fagetum), voor Nederlandse begrippen, bijzonder zijn. Het Geuldal is belangrijk voor ingekorven en vale vleermuis, daarnaast vliegend hert, geelbuikvuurpad en spaanse vlag.
Onderhavige projectlocatie is gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied van de kern Wijlre. Vanwege de aard en de beperkte omvang van de ingreep (realisatie van een energieneutrale bungalow centraal in de kern Wijlre) en de aanzienlijke afstand tot het natura 2000 gebied, kan worden uitgesloten dat het voornemen van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Hiermee wordt voor voorliggend initiatief de gebiedsbescherming voldoende geborgd.
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens weinig opgeleverd (enkel nest van een houtduif).
Soorten van FFlijst 1
In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals kap- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen half oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden, vliegroutes en verblijfplaatsen worden verwacht. Het uitvoeren van een nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.
Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.
Zorgplicht
Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Eindconclusie
In onderstaande twee punten wordt de eindconclusie weergegeven:
Een en ander is uitgebreid beschreven in de bijlage 1 opgenomen quickscan flora en fauna.
Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen.
Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn;
Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tast- en goed zichtbaar blijven.
Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Doorvertaling naar Nederlands beleid
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen bescherming van het archeologisch erfgoed en het bestemmingsplan. De kern van het verdrag van Malta behelst dat archeologische waarden (het bodemarchief) volwaardig mee moet worden gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg is onderdeel van de Monumentenwet 1988. In artikel 38a van deze wet is omschreven dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en -monumenten.
Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart Gulpen-Wittem
Op basis van de archeologische verwachtings- en cultuushistorische advieskaart kent de projectlocatie gedeeltelijk een middelhoge archeologische verwachting en gedeeltelijk een lage verwachtingswaarde.
Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting (zones in het buitengebied en historische dorpskernen) is het uitgangspunt om het archeologisch erfgoed ‘in situ’ te bewaren.
Voor de historische kernen en bebouwde kommen wordt als dit niet mogelijk is geadviseerd om bij bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld in de vroegste fase van planvorming een historisch onderzoek en een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Tijdens dit onderzoek zal informatie worden verzameld op basis waarvan belangenafweging en verdere besluitvorming kan plaatsvinden. In de bebouwde gebieden is uitvoeringsbegeleiding soms de meest geëigende onderzoeksmethode. Hiervoor zijn echter strikte voorwaarden aan de wijze van sloop van bestaande bgebouwing en aan de wijze van aanleg van de bouwput vereist.
Binnen de gemeente Gulpen-Wittem geldt binnen gebieden met een middelhoge verwachting een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m². Voor gebieden met een lage verwachting geldt geen onderzoeksplicht. Aangezien het plangebied slechts 850 m² groot is, geldt voor dit planvoornemen geen onderzoeksplicht.
Op basis van de archeologische verwachtings- en cultuushistorische advieskaart kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebieden aanwezig zijn. Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor cultuurhistorie.
Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021. Het Nationaal Waterplan is in december 2015 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het rijk streeft dus naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.
In de Waterwet zijn acht oude waterwetten samengebracht: de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Grondwaterwet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904), de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'), de Waterstaatswet 1900 en de Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een "goede ecologische toestand" (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een "goed ecologisch potentieel" (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2009-2015 en een uitwerking van het waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om aan de vereisten van de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet te voldoen. Samen met het Nationale Waterplan van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg van de beide Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het Stroomgebied beheersplan Maas.
In paragraaf 4.9.7 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen.
Aan de hand van de ‘digitale watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap. Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Roer en Overmaas.
Het waterschap Roer en Overmaas is de waterbeheerder in het plangebied en de directe omgeving hiervan. De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:
Kaart digitale watertoets met aanduiding plangebied
Uit raadpleging van de digitale watertoets blijkt dat onderhavig plangebied niet is gelegen ineen gebied met waterschapsbelangen. Daarbij is ten gevolge van voorliggende planontwikkeling geen sprake van meer dan 2.000 m² aan volledig verhard oppervlak binnen het plangebied. Het projectgebied zelf is namelijk slecht 850 m² groot. De toevoeging van verhard oppervlak zal ongeveer 500 m² zijn. Voor voorliggende planontwikkeling dient een korte watertoetsprocedure te worden doorlopen, waarbij kan worden volstaan met een melding.
Bodemopbouw en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit löss. Löss (ook wel limburgse klei genoemd) is een eolische afzetting van silt. Silt is de textuurfractie met een korrelgrootte die tussen die van zand en lutum in ligt. Löss kenmerkt zich door een relatieve slechte doorlatendheid en sterke erosiegevoeligheid.
De gehele gemeente Gulpen-Wittem is een infiltratiegebied. Het betreft veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot per saldo in de grond wegzakt, waardoor de grondwatervoorraad wordt aangevuld. In deze gebieden geldt dat er gestreefd dient te worden naar zoveel mogelijk afkoppelen van hemelwater. Het initiatief is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied.
Oppervlaktewater
Op een afstand van ruim 300 meter van de initiatieflocatie is de Geul gelegen. Hierdoor is de locatie voor wat het provinciaal beleid betreft gelegen in een beekdal. Aan beekdalen heeft men tevens de functie strategische waterberging toegekend. De functie strategische waterberging betekent dat de ruimte voor natuurlijke inundaties in beekdalen in stand moet blijven en de infiltratiecapaciteit van de bodem niet verder afneemt. Nieuw verhard oppervlak wordt gecompenseerd door extra ruimte te realiseren voor waterberging en infiltratiecapaciteit in de buurt van de ingreep. Daarmee kan het regionale watersysteem blijvend aan de normering voor regionale wateroverlast voldoen, ook bij toekomstige neerslagtoenames.
Afvalwater
Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.
Hemelwater
Ten behoeve van onderhavig initiatief wordt nieuw verhard oppervlak aangelegd. Er zullen daarom voorzieningen voor de opvang van hemelwater worden gerealiseerd. Een eventuele leegloop richting het regenwaterafvoerrioolstelsel in de straat dient ter goedkeuring voorgelegd te wroden aan de gemeente. Binnen de omgevingsvergunning wordt dit als eis opgelegd.
Planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning en de aanleg van opritten en terrassen. Het totaal verhard oppervlak zal in de toekomstige situatie circa 500 m² bedragen.
Conclusie
Gelet op vorenstaande uiteenzetting kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van voorliggende planontwikkeling geen waterhuishoudkundige problemen behoeven te worden verwacht.
Onderhavig planvoornemen is via de digitale watertoets gemeld bij het watertoetsloket <PM>.
Binnen het projectgebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die planologische bescherming behoeven of een belemmering vormen voor onderhavig initiatief.
Voor de realisatie van de beoogde energieneutrale bungalow aan de Stationsweg ongenummerd te Wijlre is een omgevingsvergunning nodig op basis van artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Omdat het planvoornemen (de activiteit) in strijd is met het geldende bestemmingsplan dient de motivering van het besluit (de omgevingsvergunning) een goede ruimtelijke onderbouwing te bevallen. Dit op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo. Onderhavig document vormt de ruimtelijke onderbouwing en maakt daarmee onderdeel uit van de 'Omgevingsvergunning Stationsweg 3'.
Conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een analoog en digitaal besluitvlak van het projectgebied gemaakt. Er zijn geen bouw- en gebruiksregels opgesteld voor dit bouwplan. De omgevingsvergunning (het besluit) - inclusief deze ruimtelijke onderbouwing - vormen namelijk de directe bouwtitel voor het bouwplan.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. moeten dan verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).
De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan 'Kern Wijlre' wordt uitgevoerd, omdat het bouwplan niet past binnen de regels van dat bestemmingsplan. Met de initiatiefnemer wordt een privaatrechtelijke overeenkomst aangegaan waarbij de exploitatiekosten en eventuele planschadekosten verhaald worden op initiatiefnemer.
Omdat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden met deze overeenkomst(en) anderszins verzekerd is (zijn), is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Gulpen-Wittem zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. De kosten voor de bouw van de woningen en de aanleg van eigen huisaansluitingen met betrekking tot riolering, zullen voor rekening zijn van de initiatiefnemer.
Onderhavig planvoornemen kent reeds een lang voortraject. Zo is in het vigerende bestemmingsplan uit 2010 al een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het perceel opgenomen met de intentie om hier een woning te realiseren, op basis van de toenmalige verordening en beleidsregel. Per abuis is deze intentie echter niet correct in de regels van het bestemmingsplan vertaald. De gemeente is van mening dat onderhavig initiatief een goede invulling is van het plangebied en is voornemens om door middel van onderhavige procedure alsnog medewerking te verlenen aan de realisatie van een woning ter plaatse.
Op grond van artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht juncto artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg nodig met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het project in het geding zijn.
Het plan wordt aan een aantal instanties toegezonden voor reactie.
Gelet op het gegeven dat er sprake is van het mogelijk maken van een extra woning binnen het bebouwde gebied van Wijlre, het lange voortraject en beperkte ruimtelijke impact, worden geen zwaarwegende bezwaren verwacht.
De omgevingsvergunning heeft, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure, gedurende zes weken van 2 maart 2017 tot en met 13 april 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. De provincie Limburg heeft gereageerd en een zienswijze ingediend. Dit heeft geleid tot aanpassing van de ruimtelijke onderbouwing. De zienswijze had betrekking op het feit dat niet werd voldaan aan de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014, omdat het plan voor het toevoegen van de woning niet voorziet in de compensatie daarvan volgens de SVWZL. Doordat er n.a.v. de zienswijze overleg heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemer en er een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer over enerzijds financiële compensatie en anderzijds intrekken van de plancapaciteit, wordt tegemoet gekomen aan de zienswijze.
Deze wijze van compensatie is regionaal afgestemd en akkoord bevonden in het 'PHO Ruimte en Wonen Maastricht-Heuvelland'. De anterieure overeenkomst maakt onderdeel uit van het besluit over de omgevingsvergunning.
Het planvoornemen zal naar verwachting niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De afwijking van het bestemmingsplan is, na een afweging van de verschillende belangen, aanvaardbaar.