Plan: | Kampsweg 47 te Gulpen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1729.paKampsweg47-ON01 |
Ter plaatse van de locatie Kampsweg 47 te Gulpen is een woning gelegen met aan de achterzijde een schuur met paardenstalling voor hobbymatig gebruik. De woning ter plekke is onlangs gekocht door initiatiefnemers en zij wensen onderhavige locatie te verbouwen. Het voornemen is om de bestaande woning te verbouwen en uit te breiden buiten het bouwvlak.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
De uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak is op grond van artikel 24.4.2 van het bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem Buitengebied' niet rechtstreeks toegestaan. In dit bestemmingsplan worden geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden geboden voor de gemeente om het beoogde gebruik alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te willen verlenen aan het voornemen.
Er dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereist ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het projectgebied is gelegen aan de Kampsweg 47 te (6271 PD) te Gulpen ten zuidoosten van de buurtschap Euverem.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied en perceelsgrens
De projectlocatie staat kadastraal bekend als gemeente Gulpen - sectie B - nummer 6676.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding perceelgrens
Ter plaatse van het projectgebied is in bestaande situatie sprake van een woonhuis van circa 75 m² met aan de achterzijde bijbehorend bijgebouwen waaronder een schuur en een voormalige paardenstalling. De rest van het perceel is in gebruik als tuin, paardenbak en weiland. In onderstaand schetsontwerp is de bestaande situatie gevisualiseerd.
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende obliek foto's (bron: Slagboom & Peeters, maart 2023)
Obliek - zuid aanzicht Obliek - noord aanzicht
Het aanzicht vanaf de straat wordt weergeven aan de hand van navolgende foto (bron. Google Streetview, juni 2023).
Streetview 1
Streetview 2
Het voornemen is om het woonhuis te gaan verbouwen. Daarbij is de wens om het hoofdgebouw aan de oostzijde- en de zuid oostzijde uit te gaan breiden met twee bouwlagen. Voor de verbouw is een schetsontwerp vervaardigd. Dit schetsontwerp is inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeeldingen. Het volledige ontwerp is opgenomen Bijlage 1.
Ontwerp - situatie nieuw
Ontwerp - begane grond
Ontwerp - 1e verdieping
Ontwerp - tweede verdieping
Ontwerp - perspectief 1
Ontwerp - perspectief 2
Ontwerp - perspectief 3
Omschrijving
De nieuwe woning wordt uitgebreid tot circa 147 m² aan vloeroppervlak. In vergelijking tot de huidige situatie is dat een toename van circa 72,5 m² De nieuwe woning voorziet op de begane grond in een hal, speelkamer, keuken/woonkamer en bijkeuken. Op de verdiepingsvloer bevinden zich vier slaapkamers, werkkamer, wasruimte, toilet en badkamer. De tweede verdieping (onder de kap) wordt voorzien van nog twee slaapkamers en een techniek ruimte.
Ieder verbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar worden bevonden.
Op onderhavige locatie is momenteel enkel sprake van een verouderd woonhuis en aanbouw. Ook de overige bijgebouwen zijn toe aan vernieuwing. Voorliggend project voorziet in de verbouw van het woonhuis ter plekke en opwaardering van de bestaande bebouwing. Met de verbouw van de woning is sprake van modernisering en vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd.
Op 31 januari 2023 is het plan door de dorpsbouwmeester getoetst aan de 'Welstandsnota Gulpen-Wittem' van 2012 en akkoord bevonden.
Gelet op het vorenstaande worden de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend project aanvaardbaar geacht.
Ter plaatse van de projectlocatie is het bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem Buitengebied', vastgesteld door de Raad op 2 april 2009, van kracht.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding projectgebied
Op grond van het bestemmingplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen' met daarin opgenomen bouwvlak en bijbouwvlak. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie', 'Waarde - Landschapselement' en 'Waterstaat - Beschermingszone water' en de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'POG' van toepassing.
Op de tot 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundige waardevolle elementen en terreinen.
Op de tot 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waardevolle elementen en patronen.
Op de tot 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.
Op de tot 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond.
Volgens bouwregels van de bestemming 'Wonen' mag het hoofdgebouw uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De beoogde uitbreiding van de woning is in de nieuwe situatie volledige gelegen buiten het bouwvlak en voldoet daarom niet aan het geldende bestemmingsplan.
Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de integrale Structuurvisie Gulpen-Wittem, Valkenburg aan de Geul en Vaals.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig projectgebied gelegen in het 'groenblauwe mantel' Zuid-Limburg.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied
Groenblauwe mantel
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de Omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelingen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plaatse van onderhavig projectgebied geen sprake.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd wordt waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggend project geen sprake, waardoor verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Gulpen-Wittem ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten. Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plekke van het projectgebied één wooneenheid toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd in de SVWZL betekent onderhavige project geen toevoeging van een wooneenheid. Een compensatie op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is derhalve niet aan de orde.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plaatse van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Groenblauwe mantel' en beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Op 29 maart 2012 is door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul' vastgesteld. Deze intergemeentelijke structuurvisie is een gemeentelijke uitwerking gegeven van de (voormalige) provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu 2012'.
Ligging projectgebied in 'beekdal' en 'provinciale ontwikkelingszone groen'
Onderhavig projectgebied is volgens de beleidskaart gelegen in de zone 'beekdal' en 'provinciale ontwikkelingszone groen'. Er is echter sprake van verbouw van een bestaande woning, waardoor de ligging in dergelijke gebieden voorliggend project niet belemmert.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging of het toevoegen van nieuwe verblijfsruimte dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten, een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op basis van de indicatieve toetsing kan de bovengrond als klasse wonen grond bestempeld worden.
Op basis van de indicatieve toetsing kan de bovengrond als klasse wonen grond bestempeld worden.
Resumerend kan gesteld worden dat, ondanks de licht verhoogde concentraties in de boven- en ondergrond, deze van miliehygiënisch oogpunt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik vormt.
Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor het project. Wel dient men rekening te houden dat vernoemde bodemlagen niet onderling vermengd worden en na ontgraving in dezelfde volgorden herschikt te worden.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Kampsweg. Deze weg is relatief smal, in sommige gevallen enkel breed genoeg voor één voertuig en voornamelijk bedoeld voor bestemmingsverkeer. Voor dit soort wegen geldt een maximum snelheidsregime van 60 km/u omdat er in het algemeen veel fietser, landbouw voertuigen en uitritten van boerderijen en/of woningen zijn. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Onderzoek naar geluidbelasting op de gevels is derhalve niet aan de orde.
In dat kader van een goed woon- en leefklimaat wordt vooropgesteld dat sprake is van een bestaande woning welke volledig wordt opgeknapt en vergroot. In de ontwerptekeningen van de nieuwe situatie bijgevoegd als Bijlage 1 is aangegeven wat de renovatie inhoud en welke (geluid)isolerende maatregelen daarbij worden toegepast.
In z'n algemeenheid is bekend dat de bouwmaterialen van tegenwoordig met betrekking tot het aspect geluid hogere eisen hebben in vergelijking met de bouweisen van vroeger. Gelet hierop kan worden aangenomen dat ter plekke, met toepassing van de huidige (nieuwe) materialen, een minstens net zo goede woon- en leefklimaat in de woning gerealiseerd kan worden als in de feitelijke situatie aanwezig is. Een akoestisch onderzoek in het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt in dat kader ook niet nodig geacht.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Voorliggend project voorziet niet in de toevoeging van een nieuw milieugevoelig object. Primair is sprake van de uitbreiding van de bestaande woning. Het project vormt dan ook geen belemmering voor eventuele omliggende (agrarische) bedrijfsactiviteiten.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het voorgenomen project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig project.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen op ruim 800 meter afstand waarvan de risicocontour niet over de projectlocatie reikt. Ook is planologisch-juridisch gezien geen sprake van een toename van de personendichtheid (het potentieel aantal personen binnen het projectgebied). Derhalve is geen sprake van een toename van risico's.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het project.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet worden na inwerkingtreding opgenomen in de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:
Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).
Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
In 2016 heeft de gemeente Gulpen-Wittem de geactualiseerde archeologische beleidskaart vastgesteld die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er vijf archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).
Categorie | Omschrijving |
1 | AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde; wettelijk beschermd |
2 | AMK-terrein (archeologisch monument); overig historische kern; aanvulling RAAP bekende archeologische vindplaats, ARCHIS-waarneming/vondstmelding (met buffer van 50m) historische locatie op basis van historische bronnenstudie (CHW) (met variërende buffer) |
3 | hoge archeologische verwachting |
4 | middelhoge archeologische verwachting |
5 | lage archeologische verwachting |
Ten behoeve van voorliggend project is de archeologische beleidskaart van de gemeente Gulpen-Wittem geraadpleegd.
Uitsnede 'archeologische beleidskaart gemeente Gulpen-Wittem' met aanduiding projectgebied en legenda
Het projectgebied is gelegen in een gebied met categorie 2 'AMK-terrein (archeologisch monument); overig'. Op grond van deze beleidskaart geldt dat bij een nieuwe bodemverstoring dieper dan 30 cm én met een groter oppervlak dan 100 m² eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De bodemverstoring als gevolg van het beoogde bouwplan is kleiner dan de ondergrens van 100 m². In dat kader is een archeologisch onderzoek in de bodem derhalve niet aan de orde.
Op grond van artikel 15.2 onder a is echter gesteld dat indien sprake is van een voor 'AMK-terrein' en het plangebied groter is dan 0 m² een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dient te worden. In dat kader is door Econsultancy een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op basis van de landschappelijke ligging op de rand van een afbraakwand, nabij het beekdal van de Gulp, heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting voor het Paleolithicum en Mesolithicum en een lage verwachting voor alle periodes vanaf het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen. Door de ligging binnen de historische kern van Pesaken, en het feit dat het plangebied gedurende de afgelopen 200 jaar (en vermoedelijk al eerder) bewoond was, heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.
Onder de huidige bebouwing zal de bodem, en eventueel aanwezige archeologische waarden, mogelijk zijn verstoord. De bestaande bebouwing zal bij de geplande ontwikkelingen echter behouden blijven. Ter plaatse van de uitbreiding kunnen wel archeologische waarden aanwezig zijn, met name resten van de voormalige historische bebouwing, maar mogelijk ook oudere resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum. Omdat onder bijna de volledige uitbreiding een kelder zal worden aangelegd tot een diepte van 2,45 meter onder het huidige maaiveld, is de kans reëel dat er bij deze ontwikkeling archeologische resten zullen worden verstoord.
Gezien de in dit onderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een opgraving - variant archeologische begeleiding.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het beoogde project. Wel dient alvorens gestart wordt met de daadwerkelijk bouwwerkzaamheden archeologisch opgraving, variant archeologische begeleiding te worden uitgevoerd.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het bouwplan.
Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Bij het realiseren van nieuwe (gebruik)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Onderhavig project voorziet in de verbouw van een bestaande woning. Derhalve vindt geen wijziging plaats in de parkeerbehoefte. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande parkeermogelijkheden op eigen terrein.
Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst worden geen nieuwe in- /uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande ontsluiting. De verkeersgeneratie neemt als gevolg van het project niet toe.
Geconcludeerd wordt dat geen problemen in de verkeersdoorstroming, afwikkeling en/of veiligheid zullen optreden.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Onderhavig plan dient derhalve te worden voorgelegd aan het waterschap en akkoord worden bevonden.
Ter plaatse van het projectgebied is (gedeeltelijk) sprake van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone water'. De voor deze aangewezen gronden zijn mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers. Voorliggend project impliceert geen wijzigingen ter plaatse van de voor deze aangewezen dubbelbestemming. In dat kader komen geen waterschapsbelangen in het geding.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige locatie wijzigt niet en zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verharding
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.
Vanwege voorliggend project dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van 5,8 m³ (72,5 x 80). Bij de vergunningaanvraag 'bouwen' wordt verder ingegaan hoe het hemelwater ter plekke wordt opgevangen.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden – gelet op het overwegend vlakke terrein – worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het project.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2021 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN).
Uitsnede kaart 'Natuur' Ovl2021 met aanduiding projectgebied
Zoals geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is de projectlocatie gelegen in het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is gelet op de afbeelding in voorgaande paragraaf, op een afstand van 130 meter gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Geuldal'.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming verlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het plangebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig project betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van de bouwfase van het plan. Omdat sprake is van de verbouw van een bestaande woning dient de gebruiksfase niet te worden beschouwd.
Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouwfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 4) lijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt niet meer dan 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor het project.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
In casu is sprake van het verbouwen van een bestaande woning en het vergroten van het bebouwd oppervlak. Er wordt geen nieuwe woning of een volledig nieuw hoofdgebouw opgericht. Het beoogde bouwplan is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of sluiten van een anterieure overeenkomst is niet nodig.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Gulpen-Wittem en de initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
Initiatiefnemer is voornemens om de woning ter plaatse van Kampsweg 47 te Gulpen gedeeltelijk te gaan (ver)bouwen. Het gedeeltelijk (ver)bouwen van de woning buiten het bouwvlak is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem buitengebied' niet mogelijk.
Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat het bouwplan niet bezwaarlijk is.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van goede ruimtelijke ordening.