Plan: | Overgeul ong. te Mechelen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1729.BPovergeulong-VG02 |
Ter plekke van de Overgeul 13 te Mechelen wordt een agrarische bedrijfsvoering geëxploiteerd gericht op agrarisch natuurbeheer middels het houden van circa 80 stuks runderen op circa 52 hectare kruidenrijk grasland. Ter verbreding van de agrarische bedrijfsactiviteiten wordt een boerderijcamping en groepsaccommodatie geëxploiteerd.
De zoon van initiatiefneemster zal geleidelijk aan het bedrijf gaan overnemen. Momenteel is de zoon inwonend; de behoefte bestaat om in de directe nabijheid van het bedrijf een woonmogelijkheid voor initiatiefneemster te creëren, zodat de zoon de huidige bedrijfswoning kan gaan bewonen.
Het idee is om ter plekke van het eigendomsperceel, kadastraal bekend gemeente Wittem - sectie M - nummer 344 en gelegen aan de Overgeul ong., één woning te realiseren.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
De locatie ligt binnen het plangebied van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied reparatie 2011', en heeft deels de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en deels 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. In het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse ontheffings- of wijzigingsmogelijkheden opgenomen om een nieuwe burgerwoning toe te voegen. De gemeente heeft kenbaar gemaakt onder specifieke voorwaarden in principe medewerking te verlenen om ter plekke een woning mogelijk te maken. Betreffend principestandpunt is bijgevoegd als Bijlage 1. Om de beoogde woonfunctie mogelijk te maken, dient de bestemming te worden gewijzigd middels een postzegelbestemmingsplan.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het plan beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig plangebied ligt aan de weg 'Kieschboom', een zijstraat van de weg Overgeul, tussen de woningen Overgeul 6 en 8, nabij de kern Mechelen.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Kadastraal betreft het plangebied de percelen kadastraal gemeente Wittem - sectie M - nummer 344.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
De bestaande situatie wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van de volgende afbeeldingen.
Vogelvluchtfoto
Afbeelding Google Streetview
Het voornemen is om ter plekke van het plangebied één woning te realiseren. Momenteel zijn twee gebouwtjes aanwezig, die vanuit bestemmingsplanmatig oogpunt gebruikt mogen worden voor agrarische bedrijfsdoeleinden. Eén van de gebouwen is aangesloten op de nutsvoorzieningen.
De beoogde woning gaat dienst doen als woonruimte voor initiatiefneemster. De woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd.
Het totale oppervlak van de aanwezige - en met een bouwvlak aangeduide - opstallen bedraagt circa 65 m². Indachtig de in het bestemmingsplan opgenomen algemene 10%-afwijkingsbevoegdheid is het oppervlak voor de nieuwe woning gemaximaliseerd op circa 70 m². Hiernaast wordt ondergronds voorzien in een garage/berging. Bijgebouwen, al dan niet vergunningvrij, zullen worden uitgesloten. Op deze wijze is géén sprake van (noemenswaardige) extra verstening van het buitengebied ten opzichte van de bestaande situatie.
De woning zal gerealiseerd worden met veel natuurlijke materialen zodat de uitstraling van de woning past in de natuurlijke omgeving. Het idee is om de woning vanuit de straatzijde het gevoel te geven van een schuur door de gevel deels in hout en deels met Kunradersteen op te bouwen. Door het talud aan de voorzijde te voorzien van veel groen, zal de achterzijde van de woning door de begroeiing vanuit de straatkant niet zichtbaar zijn. Hierdoor oogt het geheel niet massaal en aanwezig.
Door het natuurlijk aflopende verloop van het perceel vallen de begane grond en kelder weg in de grond. De 'hoofdmassa' van het woonhuis zal een oppervlak hebben van circa 60 m2. Ten behoeve van een bruikbare en functionele woonkamer en keuken op de begane grond worden glazen erkers met een totaal oppervlak van circa 10 m2 aangebouwd. Op deze manier wordt net dat beetje beweeg- en leefruimte gecreëerd. Voorop staat dat sprake moet zijn van een 'beleefbare' woning.
Het nieuwe woonhuis wordt zoveel als mogelijk energieneutraal uitgevoerd, waarmee rekening is gehouden in het ontwerp. In het talud wordt ondergronds voorzien in een kleine garage plek voor een auto c.q. ruimte voor een warmtepompinstallatie. Het hellende dak zal worden voorzien van zonnepanelen.
Situatietekening
Impressies
Ter plekke van de Overgeul ong. te Mechelen is bestaande 'niet voor (permanente-) bewoning bestemde' bebouwing aanwezig. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn ter plekke twee bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' van toepassing, waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing rechtstreeks is toegestaan. Deze bebouwing mag niet voor (permanente) bewoning worden gebruikt.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging ter plekke, waarbij de bestemming wordt gewijzigd in 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' heeft minder milieueffecten op de omgeving dan de agrarische bedrijfsvoering.
De nieuwe woning zal niet groter worden dan 70 m², gebaseerd op het bestaande oppervlak aan bebouwing (circa 65 m²) inclusief de algemene 10%-afwijking. Dit is ook als zodanig vastgelegd in de juridische regeling van voorliggend bestemmingsplan. Dit te bebouwen oppervlak wordt als zodanig in het voorliggend bestemmingsplan gemaximaliseerd. Ook wordt het oprichten van bijgebouwen en het realiseren van eventuele vergunningvrije bijbehorende bouwwerken uitgesloten. Er vindt derhalve geen verdere verstening plaats.
Het doel van de planontwikkeling is naast het realiseren van een kleine woning een algehele kwaliteitsverbetering van de plek zelf door te voeren. Door middel van het gebruik van veel natuurlijke materialen in combinatie met het gebruik van natuurlijke verloop van de omgeving, kan de woning op een kwalitatieve wijze in het landschap worden ingepast. Naast vorenstaande wordt een kwaliteitsverbetering vanuit landschappelijk oogpunt gerealiseerd.
Hiernaast is noemenswaardig dat de (extensieve) agrarische bedrijfsvoering waarvan onderhavig perceel onderdeel uitmaakt primair gericht is op natuur- en landschapsbeheer. Daarbij worden zoogkoeien en jongvee ingezet voor de begrazing van percelen met verschillende vegetatie.
De optredende ruimtelijk-visusele effecten als gevolg van voorliggende planontwikkeling zijn positief.
Ter plekke van onderhavig plangebied zijn twee bestemmingsplannen van kracht.
Vooraleerst is op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied reparatie 2011' ter plekke van het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' van toepassing, met daarbinnen twee bouwvlakken. Middels een koppelteken is bepaald dat onderhavige locatie in planologisch-juridisch opzicht onderdeel uitmaakt van de agrarische bedrijfslocatie gelegen aan de Overgeul 13. Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Ecologie' van kracht, en is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied reparatie 2011' met aanduiding plangebied
Voor de overige gronden is het bestemmingsplan 'Buitengebied' van toepassing, op grond waarvan de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden' geldt. Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie', 'Waarde - Landschapselement', en 'Waterstaat - Erosie' opgenomen. Tot slot zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'POG' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' met aanduiding plangebied
Op grond van de geldende bestemmingsplannen is het realiseren van een woning, alsook het gebruik als zodanig, niet rechtreeks vergunbaar. Ook biedt het planologisch-juridisch kader geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om de gewenste woning alsnog te faciliteren. Medewerking kan enkel worden verleend middels een buitenplanse procedure.
De gemeente heeft kenbaar gemaakt onder specifieke voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het voornemen. De gestelde voorwaarden houden in dat een maximaal bouwvlak van 70 m² wordt toegestaan, er geen (aanvullende) bijgebouwen en/of vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, recreatieve verhuur van de woning wordt uitgesloten, en de woning de eerste 5 jaar bewoond dient te worden door initiatiefneemster zelf (persoonsgebonden bewoning).
Teneinde de planontwikkeling indachtig de hieraan door de gemeente gestelde voorwaarden te kunnen realiseren, is voorliggend postzegelbestemmingsplan opgesteld.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Limburg 2014/Ontwerp-omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Intergemeentelijke structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul en de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Met inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (OvL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied gelegen in de zone 'Groenblauwe mantel'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied
Groenblauwe mantel
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig project gebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'.
Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.1 nader ingegaan.
In de OvL2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op instructieregels voor nieuwe woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
'De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig project betreft het realiseren van één nieuwe woning. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
Ter plekke vormt de provinciale zonering 'Groenblauwe mantel' geen belemmeringen op voorliggende ontwikkeling. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. Ook voldoet onderhavige planontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor wat betreft de van toepassing zijnde provinciale beleidsregels omtrent het woonbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1. Het ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ heeft de gemeente Gulpen-Wittem vertaald in de haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.4.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.
Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Gulpen-Wittem ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.
Op 25 februari 2021 heeft de gemeenteraad de nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Onderhavig planvoornemen voorziet in het toevoegen van één nieuwe woning ter plekke van de locatie Overgeul ong. nabij de kern Mechelen. Voorliggend voornemen voorziet tevens in het toevoegen van landschappelijke én maatschappelijke kwaliteit. Het toevoegen van één woning als vervanging van enkele agrarische schuurtjes op een landschappelijk open plek tussen enkele bebouwingsclusters met respect voor het landschappelijke en bebouwingskarakter van de plek past prima bij waarden als kleinschaligheid en verbeteren van de kwaliteit van leven. Tevens is door de realisatie van de woning sprake van een maatschappelijke meerwaarde aangezien gebouwd wordt voor een starter met een levensloopbestendige uitvoering van het bouwplan. De planologische aanvaardbaarheid blijkt onder meer uit de beperkte bouwoppervlakte, situering en bouwmassa. Het bouwplan is, als onderdeel van de subregionale woningmarktprogrammering, regionaal afgestemd.
Onderhavig planvoornemen voorziet in het toevoegen van één woning ter plekke van twee agrarische schuurtjes op de locatie Overgeul ong. Omdat voorliggende planontwikkeling voldoet aan de drie criteria van de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021', is compensatie niet aan de orde.
Voor de provincie Limburg is op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering, de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. In het LKM zijn de ‘extra’ condities en voorwaarden opgenomen die bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied (gebieden buiten de rode contouren om de kernen) mogelijk maken. De gemeente Gulpen-Wittem heeft, samen met de gemeente Vaals en Valkenburg aan de Geul, en Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM) vastgesteld.
In deze structuurvisie is verder een gemeentelijke uitwerking gegeven van de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu'. Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een GKM-uitwerking opgesteld met daarbij behorende landschapsanalyse en -plan. Betreffende GKM-uitwerking is bijgevoegd als Bijlage 2, en de landschapsanalyse met daarop gebaseerd landschapsplan als Bijlage 3.
In deze aan de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg voorgelegde GKM-uitwerking is een voorstel uiteengezet van de (financieel) te levereren tegenprestatie vanwege voorliggend plan. Dit betrof een financiële bijdrage ter hoogte van € 14.079,50. In het advies van 8 juli 2021 (bijgevoegd als Bijlage 4) van de Stichting Kwaliteitsommissie Limburg heeft deze commissie een aangepaste uiteenzetting gegeven van de hoogte van de te leveren bijdrage en, mede op basis daarvan, een positief advies advies afgegeven. De te leveren financiële bijdrage is daarbij vastgesteld op € 21.204,50.
Binnen de Lokale Woonvisie 2018 – 2025 wil de gemeente Gulpen-Witten de gemeentelijke ambities weergeven betreffende het lokale woonbeleid. De visie schetst dan ook de koers die de gemeente Gulpen-Wittem wil volgen in de periode 2018-2025 en is opgesteld om het prettig wonen en leven in de gemeente te bevorderen. Dat dient te geschieden door te sturen op een optimale woonkwaliteit voor alle burgers door uit te gaan van de verantwoordelijkheid en de wensen en noden van eenieder.
Door voorliggend voornemen wordt één nieuwe woning toegevoegd ter vervanging van twee bestaande agrarische schuurtjes. De beoogde woning wordt uitgevoerd als een levensloopbestendige starterswoning met een beperkte ecologische voetdruk en gaat uit van slim ruimtegebruik en een natuurlijke inpassing in de groene omgeving. De planologische aanvaardbaarheid van het plan blijkt onder meer uit de beperkte bouwoppervlakte, situering en bouwmassa. Naast het toevoegen van een kwalitatieve woning wordt ook een kwaliteitsverbetering van de omgeving en daarmee het woonklimaat nagestreefd. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend planvoornemen voldoet aan de Lokale Woonvisie 2018 – 2025.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een planologische functiewijziging naar een gevoeligere functie, te weten van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Tevens worden verblijfsruimtes toegevoegd. Onderzocht dient te worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik voor woondoeleinden.
Ten behoeve van de planontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5 bij voorliggende toelichting. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Ligging boorpunten en aanduiding gebied met geconstateerde verontreiniging
Ter plaatse van het bouwvlak ten behoeve van de nieuwe woning zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen welke belemmeringen opleveren voor de alhier beoogde bouwplannen van de woning. Binnen een gedeelte van de kavel, waar de bestemming 'Tuin' is geprojecteerd alsook ter plekke van de beoogde ondergrondse garage, is een verontreiniging van de bodem vastgesteld hierdoor mag er in de bodem van de tuin niet gegraven worden. Het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem en bouwen wordt binnen de planregels verboden.
Afwijken van het verbod op het uitvoeren van werkzaamheden dan wel bouwen is onder voorwaarden mogelijk middels een aanlegvergunning. Alvorens de vergunning kan worden verleend, dient een BUS-Melding te worden gedaan en een sanering van de verontreinigde grond plaats te vinden.
De aangetroffen sterke verontreinigingen met PAK zijn van dien aard, dat deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet geschikt zijn voor het gebruik als zijnde woondoeleinden. De verontreiniging dient verder te worden ingekaderd. Ter plaatse van het gebied alwaar de nieuwe woning is geprojecteerd, zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen welke belemmeringen opleveren voor de alhier beoogde bouwplannen.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Ter plekke is geen sprake van industrielawaai en spoorweglawaai.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de weg Overgeul. Tevens is op een afstand van ongeveer 165 meter de Hoofdstraat gelegen. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen dergelijke geluidszone dient op grtond van de Wgh akoestisch onderzoek plaats te vinden of voldaan kan worden aan de geldende geluidwaarden en/of een hogere grenswaarde dient te worden verleend.
De rapportage van het voor voorliggende planontwikkeling uitgevoerde akoestische onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Overgeul en Hoofdstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Overgeul, bedraagt 47 dB. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk ‘rustige woonwijk’/‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een ‘rustige woonwijk’. Deze afstand dient in principe te worden gemeten tussen de gevel van het hindergevoelige object (de woning) enerzijds en de perceelsgrens van de hinderveroorzakende activiteit anderzijds. Voor woningen in een ‘gemengd gebied’ mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. Omdat ter plekke sprake is van gemengd gebied met tal van functies, wordt deze correctie toegepast.
Overgeul 2
Ter plekke van de locatie Overgeul 2 is een agrarisch bedrijf gelegen. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven (SBI-code: 0111, 0113) in gemengd gebied een minimale richtafstand te worden gehanteerd van 10 meter voor het aspect geluid. De afstand tussen onderhavig plangebied en de (bedrijfs)bebouwing van de locatie Overgeul 2 bedraagt 55 meter, waardoor aan deze richtafstand wordt voldaan.
Bovendien zijn de woningen gelegen aan de Overgeul 4 en Overgeul 6 reeds op kortere afstand gelegen ten opzichte het agrarische bedrijf aan de Overgeul 2, en daarmee maatgevend voor eventuele toekomstige ontwikkelingen van de agrarische bedrijfsvoering.
Overgeul 13
Ter plekke van de locatie Overgeul 13 is een agrarisch bedrijf met een boerderijcamping gelegen; dit betreft het bedrijf van initiatiefnemer zelf. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven (SBI-code: 0111, 0113) in gemengd gebied een minimale richtafstand te worden gehanteerd van 10 meter voor het aspect geluid. Met betrekking tot de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) dient een minimale richtafstand van 30 meter tot het aspect geluid te worden aangehouden.
De afstand van de beoogde woning tot de grens van de inrichting bedraagt 4 meter(schuin aan de overzijde van de straat). Ter plekke zijn echter enkele parkeerplekken ten behoeve van de inrichting voor de locatie Overgeul 13 aanwezig. De bedrijfsbebouwing behorende bij de inrichting is gelegen op ruim 30 meter, achter de woning Overgeul 11. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter tot de agrarische bedrijfsbebouwing. De kampeerplaatsen zijn gelegen op een afstand van ongeveer 45 meter van onderhavige woning. Daarmee wordt tevens voldaan aan de richtafstanden (30 meter) tot de kampeerplaatsen.
Overgeul 1
Ter plekke van Overgeul 1 is Hotel Appartementen Hoeve de Plei gelegen. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor de categorie 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' (SBI-code: 5510) in het gemengd gebied een afstand van 0 meter te worden aangehouden. De afstand van de gevel van de beoogde woning tot het grens van de inrichting bedraagt 88 meter, waardoor het hotel/appartementen geen belemmering vormt.
Hoofdstraat 105
Op de locatie Hoofdstraat 105 is een graanmolen gelegen. Ter plekke zijn planologisch bedrijven toegestaan van milieucategorie 1 en 2, waarvoor in gemengd gebied een maximale richtafstand geldt van maximaal 30 meter. De afstand van de beoogde woning tot de inrichtingsgrens bedraagt 175 meter, waardoor aan de afstand ruimschoots wordt voldaan.
Gelet op de genoemde afstanden mag worden verondersteld dat in de omgeving aanwezige bedrijvigheid geen onevenredige hinder zal veroorzaken die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat ter plekke van de beoogde woning. Andersom vormt de realisatie van de woning geen extra belemmeringen voor de ontwikkelmogelijkheden van deze bedrijven.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
NIBM-tool
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. In casu is slechts sprake van de bouw van één woning.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.739 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor dem omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Situatie plangebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van transportleidingen van gevaarlijke stoffen.
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Voor onderhavig plangebied is gelet op het bestemmingsplan 'Buitengebied reparatie 2011' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van kracht. Behorende bij deze dubbelbestemming is een kaart 'Archeologie'. Uit raadpleging van deze kaart is onderhavig plangebied gesitueerd in een gebied met een lage archeologische verwachting. Tevens is sprake van de ligging in een AMK-terrein.
Uitsnede kaart 'Archeologie' met aanduiding plangebied
Gelet op de lage archeologische verwachtingswaarde en het feit dat ter plekke van onderhavig plangebied reeds sprake is van bestaande bebouwing en verharding, wordt het verrichten van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en niet doelmatig geacht.
Het vorenstaande laat onverlet dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Gulpen-Wittem.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Het plangebied ligt aan de weg 'Overgeul'. Ten behoeve van de woning zal een nieuwe ontsluiting op deze weg worden aangelegd. Op grond van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018) dient per woning (uitgaande van de categorie 'koop, huis, vrijstaand') rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van tussen de 7,8 en 8,6 bewegingen per werkdagetmaal. Het wegennet kan deze beperkte aantal verkeersbewegingen moeiteloos opvangen.
Op grond van de 'Beleidsnota Parkeernormen en Parkeerfonds Gulpen-Wittem (9 december 2008)' dient voor een eengezinswoning (tot circa 80 m²) uit te worden gegaan van een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Gelet op de grootte van het plangebied is, in combinatie met het ontwerp van de woning waarbij inpandig een garage wordt beoogd, afdoende ruimte beschikbaar op eigen terrein bij de beoogde woning om aan deze norm te kunnen voldoen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Ten aanzien van de afvoer van afvalwater zal de beoogde woning worden aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente Gulpen-Wittem. Dit is vanuit milieuhygiënisch oogpunt de beste optie.
Ter plekke is reeds sprake van een maximaal oppervlakte aan vergunde bebouwing. Bij voorliggend voornemen is één van de voorwaarden dat geen sprake is van extra verstening in het buitengebied. De beoogde woning heeft een maximum oppervlakte van 70 m², overeenkomend met de bestaande bebouwingsmassa.
Bij nieuwbouw wordt uitgegaan van de uitgangspunten en richtlijnen in het kader van het duurzaam stedelijk waterbeheer. Deze zijn in het kort als volgt:
De bergingsvoorzieningen wordt gedimensioneerd op het verhard oppervlakte met een bui T=25 (35 mm in 45 minuten), met een leegloop/beschikbaarheid binnen 24 uur. Binnen het plangebied is sprake van een verhard oppervlak van 70 m². De capaciteit van de bergingsvoorziening dient dus 70 m² x 0,035 m = 2,45 m³ te bedragen.
Infiltratie wordt niet wenselijk geacht gezien de slechte doorlatendheid van de ondergrond binnen het plangebied. Het hemelwater wordt derhalve geborgen in vloeistof dichte putten. Met een overloop- en leegloopvoorziening wordt het overtollige water afgevoerd.
Tevens is onderhavig plangebied gelegen in een gebied dat onder water kan lopen bij extreme neerslag. In het ontwerp voor de woning is een ondergrondse garage voorzien. Bij de realisatie van de ondergrondse garage zullen waterkerende maatregelen worden getroffen om de impact van mogelijke wateroverlast te beperken.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het ontwerp OvL2021 is het plangebied niet gelegen in het 'Natuurnetwerk'. De zonering 'Groenblauwe mantel' maakt hiervan geen onderdeel uit.
Uitsnede kaart 'Natuur' Ontwerp OvL2021 met aanduiding plangebied
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is het projectgebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden - waarvan in casu sprake is - een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig projectgebied ligt aan de rand van de kern Mechelen op de rand van het besloten bebouwd gebied naar het open buitengebied. Bij voorliggend project worden twee schuurtjes gesloopt en wordt ter plekke één nieuwe woning teruggebouwd. Bij het ontwerp is rekening gehouden dat het bebouwde oppervlak gelijk blijft en dat door het gebruik maken van de natuurlijke glooiing ter plekke, een doorkijk vanaf de weg naar het open buitengebied achter de beoogde woning mogelijk is. Daarmee wordt het schaalcontrast van besloten naar open beter beleefbaar.
Het groene karakter
Het projectgebied ligt op de overgang van de kern Mechelen naar het buitengebied. Om het groene karakter van het gebied te beschermen en te versterken, is ten behoeve van voorliggend plan een landschapsplan opgesteld (Bijlage 3), waarna door de Stichting Kwaliteitscommissie een positief advies is afgegeven (Bijlage 4).
Reliëf en ondergrond
Het projectgebied ligt op een hellende ondergrond. Deze helling wordt gerespecteerd en gebruikt om de beoogde woning op te laten gaan en in te passen in het landschap. Daarmee wordt het reliëf ter plekke gerespecteerd en maakt een belangrijk onderdeel uit van het plan.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Onderhavig projectgebied is in het geldende bestemmingsplan mede bestemd tot 'Waarde - Cultuurhistorie', omdat ter plekke sprake is van een historische kern. Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing) en patronen (verkavelingen, wegenpatronen, beplantingspatronen, stedenbouwkundig beeld). Door voorliggend project worden twee agrarische opstallen, zonder historische waarden gesloopt en vervangen door één woning, passend binnen het stedenbouwkundig beeld. Daarmee wordt aanvullende kwaliteit ter plekke beoogd.
De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Onderhavig projectgebied ligt op 170 meter ten westen van het Natura 2000-gebied ‘Geuldal’.
Met onderhavig planvoornemen wordt bestaande agrarische opstallen gesloopt en één nieuwe woning gerealiseerd. Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn bijgevoegd als Bijlage 7. Uit de berekeningen is gebleken dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.
Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten. Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ter plekke worden twee opstallen gesloopt om plaats te maken voor de beoogde woning. Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling en de sloop van de gebouwen is een quickscan flora en fauna verricht. De rapportage van deze quickscan if bijgevoegd als Bijlage 8. Op grond van de quickscan is geconcludeerd dat er soorten aanwezig of te verwachten zijn binnen de invloedssfeer van de maatregelen, die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatieve effecten ondervinden aan de voorgenomen ingreep. Op grond van de quickscan zijn de volgende aandachtspunten aan de orde:
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financien te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Gulpen-Wittem sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Gulpen-Wittem sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Gulpen-Wittem.
Het bestemmingsplan 'Overgeul ong. te Mechelen' van de gemeente Gulpen-Wittem bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts zijn de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied reparatie 2011' als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Inspraakverordening Gulpen-Wittem 2010’, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 november 2010. In artikel 2, lid 4, sub g, is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend ‘inzake de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 Wro (bestemmingsplan) indien deze besluiten betrekking hebben op bestemmingsplannen met een geringe planologische betekenis (postzegelbestemmingsplannen)’.
Het ter visie leggen van een voorontwerp van voorliggend plan wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien sprake is van een geringe planologische betekenis.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft met ingang van 30 juli 2022 tot en met 10 september 2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn heeft de provincie gereageerd en kenbaar gemaakt geen aanleidingen te zien om een zienswijze in te dienen, echter te verzoeken om paragraaf 4.2.3 te actualiseren naar de tekst uit de vigerende Omgevingsverordening Limburg. De reactie van de provincie is bijgevoegd als Bijlage 10, en is verwerkt in genoemde paragraaf.
Verder is gedurende de zienswijzentermijn is één zienswijze ingekomen. De beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de 'Zienswijzennota bestemmingsplan Overgeul ong. te Mechelen', opgenomen als Bijlage 11. Voor de inhoud van de beantwoording en de in het voorliggende bestemmingsplan doorgevoerde wijzigingen wordt verwezen naar deze zienswijzennota.
Tegen het op 20 april 2023 vastgestelde bestemmingsplan 'Overgeul ong. te Mechelen' is beroep aangetekend. Door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitspraak gedaan op 18 december 2024 (zaaknummer 202303796/1/R1). De Afdeling heeft een gebrek geconstateerd in het vastgestelde bestemmingsplan ten aanzien van het daaraan ten grondslag gelegde stikstofonderzoek. Met het oog op spoedige beslechtiging van het geschil is de gemeenteraad van Gulpen-Wittem opgedragen om het gebrek te herstellen.
Naar aanleiding van de uitspraak is het stikstofonderzoek geactualiseerd op basis van de laatst van toepassing zijnde richtlijnen en versie van de Aerius Calculator. Tevens zijn bij voorliggend bestemmingsplan de quickscan flora en fauna en het besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg tot verlening van de omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit toegevoegd.