Plan: | Elzeterweg 2 Mechelen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1729.BPelzeterweg2-ON01 |
Ter plekke van de locatie Elzeterweg 2 te Mechelen wordt een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Ter plaatse is een Rijksmonumentale hoeve gelegen. In een gedeelte van de hoeve is de bedrijfswoning aanwezig. De zoon (tweede generatie) van initiatiefnemers is voornemens om het agrarisch bedrijf op de locatie Elzeterweg 2 te Mechelen voort te zetten. De dochter van initiatiefnemers en diens partner wensen aan de zuidzijde van de agrarische bedrijfslocatie een nieuwe burgerwoning te realiseren voor eigen gebruik. In dat verband wordt beoogd om een deel van de gronden af te splitsen van het agrarisch bedrijf en ter plekke een nieuwe levensloopbestendige burgerwoning met bijbehorende tuin te realiseren ten behoeve van reguliere woondoeleinden.
Uitsnede topografische kaart met globale aanduiding plangebied
Ter plekke van onderhavige locatie aan de Elzeterweg 2 te Mechelen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', vastgesteld op 2 april 2009 door de gemeenteraad van de Gulpen-Wittem. De door initiatiefnemers beoogde ontwikkelingen passen niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. In dat kader hebben zij een principeverzoek bij het college van burgemeester en wethouders ingediend. Naar aanleiding van het ingediende principeverzoek hebben meerdere contactmomenten en overleggen plaatsgevonden. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief d.d. 6 april 2023, bijgevoegd als Bijlage 1 , een positieve grondhouding ingenomen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Initiatiefnemers zijn geadviseerd om een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Elzeterweg 2 te Mechelen, in het gehucht Elzet. Elzet kan worden geschetst als een landelijk en heuvelachtig gebied met mooie weidse uitzichten.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Wittem - sectie M - nummers 432 en 433.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's.
Foto's bestaande situatie
Op de locatie Elzeterweg 2 te Mechelen is een agrarisch bedrijf gevestigd. Ter plekke is een T-vormige hoeve aanwezig, grotendeels bestaand uit vakwerk, aangewezen als Rijksmonument (monumentnummer: 39134).
De dochter van initiatiefnemers en diens partner wensen aan de zuidzijde van de agrarische bedrijfslocatie een nieuwe burgerwoning te realiseren voor eigen gebruik. In dat verband wordt beoogd om een deel van de gronden af te splitsen van het agrarisch bedrijf en ter plekke een nieuwe levensloopbestendige burgerwoning met bijbehorende tuin te realiseren ten behoeve van reguliere woondoeleinden.
Ten behoeve van het realiseren van de nieuwe woning dient de bestaande kapschuur te worden gesloopt. Deze is namelijk aanwezig op de gronden waar de nieuwe woning wordt voorzien. De nieuw te realiseren woning zal worden ontsloten via de Schreursweg.
De nieuw te realiseren woning wordt ten westen van de bestaande Rijksmonumentale hoeve voorzien. Dit omdat rekening moet worden gehouden met het feit dat op de locatie Elzeterweg 1a een melkrundveehouderij wordt geëxploiteerd. Conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden en een (geur)gevoelig object een minimale afstand te worden aangehouden van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. In casu is sprake van een locatie buiten de bebouwde kom. Door de nieuwe woning ten zuidwesten van de bestaande hoeve te projecteren, wordt geborgd dat de afstand tussen de nieuwe woning en de bovengrondse mestopslag respectievelijk het vee op de locatie Elzeterweg 1a meer dan 50 meter bedraagt.
In onderstaande figuur wordt de beoogde uitstraling en indeling van de nieuwe woning gevisualiseerd.
Uitsnede met visualisatie situering woning
Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning aan de zuidzijde van de agrarische bedrijfslocatie. Daartoe wordt een bestaande kapschuur gesloopt. Met onderhavig voornemen wordt een moderne levensloopbestendige woning gerealiseerd waardoor sprake is van een kwalitatieve toevoeging aan de woningvoorraad.
Om de kwaliteit van de karakteristieke bebouwing, als Rijksmonument te waarborgen, heeft overleg plaatsgevonden met de Monumentencommissie. De Monumentencommissie heeft het bouwplan positief beoordeeld en geadviseerd om de woning inclusief het verbindende volume in een eigentijdse architectuurstijl uit te voeren. Door de ligging in het buitengebied van in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg zal het voornemen eveneens tevens voor advies worden voorgelegd aan de Provincie Limburg.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend bouwplan aanvaardbaar zijn.
Ter plekke van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van kracht, vastgesteld op 2 april 2009 door de gemeenteraad van gemeente Gulpen-Wittem. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plekke de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf', met bijbehorend bouwvlak. De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie' en 'Waarde - Landschapselement' opgenomen. Tot slot zijn de aanduidingen 'monument rijk', '10%-regeling toegepast', 'POG' en 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' van toepassing.
De planologische situatie wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende figuur.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem Buitengebied 2009' met aanduiding plangebied
Initiatiefnemers zijn voornemens om aan de zuidzijde van de agrarische bedrijfslocatie een nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren ten behoeve van eigen gebruik. Het realiseren van een nieuwe burgerwoning ter plaatse van het plangebied is niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader.
In het geldende bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om onderhavige ontwikkeling alsnog mogelijk te maken. De planontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul en de Lokale Woonvisie.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerder nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijke keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het planvoornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op de eerder genoemde onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953). Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake. Onderhavige ontwikkeling is namelijk gericht op het realiseren van één nieuwe wooneenheid (voor reguliere woondoelheiden). De verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige locatie gelegen in de 'bronsgroene landschapszone' als bedoeld in artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Bronsgroene landschapszone
In algemene zin is het provinciale beleid binnen deze zone er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met aanduiding plangebied
Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.
Onderhavig plangebied is gelegen in de zone 'Landelijk gebied'.
Uitsnede kaart 'Landelijk en bebouwd gebied' met ligging plangebied
Bovendien is onderhavige locatie gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg als bedoeld in artikel 2.8.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Uitsnede kaart 'Milieubeschermingsgebieden' met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Vooropgesteld moet worden dat onderhavig plangebied is gelegen in het buurtschap Elzet. Rekening houdend met onderhavige planontwikkeling blijft het achtergelegen open agrarisch gebied onaangeroerd omdat de nieuw te realiseren woning wordt beoogd op de gronden waar momenteel een open kapschuur aanwezig is. Daarmee is sprake van clustering van bebouwing waardoor versnippering wordt voorkomen.
Het groene karakter
Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning, gedeeltelijk op de gronden waar een bestaande open kapschuur aanwezig is. In dat kader is van belang dat de nieuwe woning gedegen landschappelijk zal worden ingepast. Daarbij wordt gedacht aan streekeigen beplanting en cultuurhistorisch verantwoorde landschapselementen, waardoor het groene karakter ter plaatse juist wordt versterkt.
Reliëf en ondergrond
Binnen het plangebied is het reliëf vrij vlak (hoogteverschil is minder dan 1 meter) en loopt het maaiveld licht af richting het noordwesten, richting de dalbodem van de Mechelderbeek. Door voorliggend voornemen (nieuwbouw van een woning op de locatie van een bestaand gebouw) worden geen wijzigingen aangebracht in het reliëf ter plekke. Deze kernkwaliteit wordt dan ook niet aangetast.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
De bestaande bebouwing aan de Elzeterweg 2 is aangewezen als Rijksmonument (monumentnummer: 39134). Om de kwaliteit van het Rijksmonument te waarborgen, is voorliggend voornemen voorgelegd aan de Monumentencommissie. Bovendien ligt het plangebied in het buitengebied van het vijfsterrenlandschap zoals benoemd binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Om de kwaliteit van de bebouwing en landschap te waarborgen, zal voorliggend voornemen voor vooroverleg worden voorgelegd aan de provincie Limburg.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.
De gemeenteraad van Gulpen-Wittem heeft op 25 februari 2021 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Toets criteria
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning aan de Elzeterweg/Schreursweg te Mechelen. Met onderhavig voornemen wordt een woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Aangezien deze woning levensloopbestendig wordt ingericht, sluit deze aan bij de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte.
Bovendien zal het beoogde planvoornemen op korte termijn worden voorgelegd aan het regio-overleg Maastricht Heuvelland.
Voorliggende ontwikkeling voldoet aan het regionaal beleid.
Door de provincie Limburg is op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering, de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. In het LKM zijn de 'extra' condities en voorwaarden opgenomen die bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied (gebieden buiten de rode contouren om de kernen) mogelijk maken. De gemeente Gulpen-Wittem heeft samen met de gemeente Vaals en Valkenburg aan de Geul een Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM) vastgesteld.
Binnen de intergemeentelijke structuurvisie valt voorliggend voornemen binnen de module 'nieuwe (solitaire) woningen'. De gemeenteraad van Gulpen-Wittem heeft d.d. 25 mei 2023 besloten dat als woningbouwplannen passen binnen de 'Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen', dat de gkm-regeling binnen de module 'nieuwe (solitaire) woningen', zoals uitgewerkt in hoofdstuk 4 van de intergemeentelijke structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg, niet meer van toepassing is. Daarmee vervalt de aanvullende kwaliteitsbijdrage. Desalniettemin dient het plan landschappelijk te worden ingepast.
Derhalve is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 2.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan
Binnen de Lokale Woonvisie 2018 – 2025 wil de gemeente Gulpen-Witten de gemeentelijke ambities weergeven betreffende het lokale woonbeleid. De visie schetst dan ook de koers die de gemeente Gulpen-Wittem wil volgen in de periode 2018-2025 en is opgesteld om het prettig wonen en leven in de gemeente te bevorderen. Dat dient te geschieden door te sturen op een optimale woonkwaliteit voor alle burgers door uit te gaan van de verantwoordelijkheid en de wensen en noden van eenieder.
Door voorliggend voornemen wordt één nieuwe woning toegevoegd op de gronden waar momenteel een open kapschuur aanwezig is. De beoogde woning wordt uitgevoerd als een levensloopbestendige woning waarbij wordt uitgegaan van slim ruimtegebruik en een natuurlijke inpassing in de groene omgeving. Naast het toevoegen van een kwalitatieve woning wordt ook een kwaliteitsverbetering van de omgeving en daarmee het woonklimaat nagestreefd. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend planvoornemen voldoet aan de Lokale Woonvisie 2018 – 2025.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een planologische functiewijziging naar een gevoeligere functie, te weten van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen' en van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Agrarisch met Waarden-Natuur- en landschapswaarden'. Tevens worden verblijfsruimtes toegevoegd. Onderzocht dient te worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik voor woondoeleinden.
Ten behoeve van de planontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit dat onderzoek blijkt dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik. Voor wat betreft de onderzoekslocatie, is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Ter plekke is geen sprake van industrielawaai en spoorweglawaai.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig plangebied is gelegen op de hoek van de Elzeterweg - Schreursweg. Ter plekke van deze wegen geldt een maximum snelheidsregime van 60 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen dergelijke geluidszone dient op grtond van de Wgh akoestisch onderzoek plaats te vinden of voldaan kan worden aan de geldende geluidwaarden en/of een hogere grenswaarde dient te worden verleend.
De rapportage van het voor voorliggende planontwikkeling uitgevoerde akoestische onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde bedraagt 53 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig plangebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
Groepsaccommodatie 'Elset'
Aan de Scheursweg 1 te Mechelen is groepsaccommodatie 'Elset' gelegen. De locatie is bedoeld voor recreatief nachtverblijf door groepen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' geldt voor de categorie 'Hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra' (SBI-2008: 5510) een minimale richtafstand van 10 meter. De afstand tussen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en de nieuw te realiseren woning bedraagt meer dan 10 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Melkveehouderij Elzeterweg 1a
Aan de oostzijde van de locatie Elzeterweg 2 te Mechelen is een melkrundveehouderij gelegen aan de Elzterweg 1a. Binnen deze grondgebonden agrarische bedrijfsvoering vindt huisvesting van vaste afstandsdieren plaats. Conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden en een (geur)gevoelig object een minimale afstand te worden aangehouden van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.
In overleg met de gemeente Gulpen-Wittem wordt de nieuwe woning aan de zuidzijde van de agrarische bedrijfslocatie gerealiseerd, als aanbouw ten westen van het rijksmonument. Daarmee wordt geborgd dat de afstand tussen de nieuw te realiseren woning en de bovengrondse mestopslag van de locatie Elzeterweg 1a meer dan 50 meter bedraagt. Bovendien is sprake van afdoende afstand tussen het vee en de nieuw te realiseren woning. Op deze wijze wordt aan de geldende richtafstand voor geur voldaan.
Voortzetting eigen agrarische bedrijfsvoering
Naast de in de directe omgeving gebezigde bedrijfsactiviteiten van derden, dient het onderhavig voornemen te worden getoetst aan de eigen voort te zetten agrarische bedrijfsvoering van initiatiefnemers. Mede gelet op de grootte van de agrarische bouwkavel, en de daarbinnen rechtstreeks toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden, alsook de situering daarvan in noordelijke richting is ruimschoots afdoende ruimte beschikbaar om in afdoende mate rekening te (kunnen) houden met de minimale afstandsvereisten tussen de nieuw te realiseren woning en de voort te zetten agrarische bedrijfsactiviteiten.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de wet Milieubeheer. Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet niet in een ontwikkeling van dergelijke omvang. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling NIBM is.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 xtra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig project geenszins sprake. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide (m.n. kinderen, ouderen en zieken). Dit besluit is niet van toepassing op het planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied
Risicovolle inrichtingen (Bevi)
Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven.
Op een afstand van circa. 2,1 kilometer van het projectgebied is een opslagtank propaan gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen het explosieaandachtsgebied van deze opslagtank waardoor deze geen belemmeringen vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
De meest nabij gelegen buisleiding is gelegen op circa 435 meter ten zuiden van het plangebied. Het betreft een buisleiding in beheer van I&M Transport. Het plangebied is niet gelegen binnen de P10-6 risicocontour van deze buisleiding.
Transportroutes (Bevt)
In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeft geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.
Op een afstand van circa 2,1 kilometer van onderhavig plangebied is de Rijksweg gelegen. Over deze weg is sprake van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De weg is echter gelegen op meer dan 2,0 kilometer van het plangebied. Omdat geen sprake is van een ligging binnen 200 meter van deze weg, vormen deze transportroutes geen beperkingen voor onderhavig voornemen.
Als gevolg van de ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is onderhavige ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Voor onderhavig plangebied is gelet op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van kracht. Behorende bij deze dubbelbestemming is een kaart 'Archeologie'. Uit raadpleging van deze kaart is onderhavig plangebied gesitueerd in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Tevens is sprake van de ligging in een AMK-terrein.
Uitsnede archeologische waardenkaart met aanduiding plangebied
In artikel 27.2.2 van de planregels is bepaald dat archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien de bodemingreep dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en in AMK-terreinen het plangebied groter is dan 0 m2.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het archeologisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5 . Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.
Op basis van de resultaten van de bureaustudie geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor archeologische (nederzettings)resten uit alle perioden daterend vanaf het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd voor zowel nederzettingen als zogenaamde randverschijnselen buiten de nederzettingscontour, de zogenaamde off site elementen. Specifieke aanleiding voor de hoge verwachting is de nabijheid van het dal van de Hermensbeek op minder dan 500 m afstand en enkele waterbronnen op minder dan 200 m afstand.
Uit de resultaten van het verkennend booronderzoek blijkt dat er sprake is van een relatief dunne zware leemlaag, waarschijnlijk in oorsprong een colluviale hellingleem, op een in situ verweringsklei. De coluviale leem is sterk geroerd en wordt bodemkundig aangeduid als een Ap-horizont met een onderliggende geroerde overgangslaag naar de C-horizont. De C-horizont bestaat uit een zware eluviale sterk zandige klei. Plaatselijk is de Ap-horizont volledig vervangen door een opgebrachte puinlaag. De op basis van de bodemkaart verwachte primaire lössleem met bergbrikgrond kon niet worden vastgesteld.
Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan de hoge archeologische verwachting met betrekking tot behoudenswaardige resten integraal voor alle perioden worden bijgesteld naar laag. Vanwege de lage archeologische verwachting wordt geadviseerd om ter plaatse van het plangebied geen verdergaand archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Het plangebied ligt aan de weg 'Elzeterweg/Schreursweg'. Op grond van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018) dient per woning (uitgaande van de categorie 'koop, huis, vrijstaand') rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van tussen de 7,8 en 8,6 bewegingen per werkdagetmaal. Het wegennet kan deze beperkte aantal verkeersbewegingen moeiteloos opvangen.
Op grond van de 'Beleidsnota Parkeernormen en Parkeerfonds Gulpen-Wittem (9 december 2008)' dient voor een eengezinswoning (vanaf circa 80 m²) uit te worden gegaan van een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning (middeldure sector). Gelet op de grootte van het plangebied is afdoende ruimte beschikbaar op eigen terrein bij de beoogde woning om aan deze norm te kunnen voldoen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Gulpen-Wittem en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Gulpen-Wittem. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelgrenzen.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Indien een concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het realiseren van het plan op basis van voorliggend bestemmingsplan wordt het oppervlak aan volledige verharding berekend en daarnaast wordt de uitwerking van de hemelwatervoorzieningen in beeld gebracht. Gelet op de omvang van het plangebied is afdoende ruimte beschikbaar voor het kunnen realiseren van een adequate hemelwatervoorziening.
Voorkomen van wateroverlast
Bij het bepalen van het bouwpeil en afschot wordt rekening gehouden dat geen water in de te realiseren nieuwbouw kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Natura-2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura-2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft de noordelijk gelegen 'Geuldal'. De afstand tussen het plangebied en dit Natura-2000 gebied bedraagt circa 500 meter.
Kaart 'Natura2000' van Atlas Limburg met aanduiding plangebied
Het planvoornemen voorziet in nieuwe wooneenheid aan de Elzeterweg 2 te Mechelen. Ten behoeve van onderhavig voornemen is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de realisatiefase en de gebruiksfase. Betreffend stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6.
Realisatiefase
De realisatiefase bestaat uit de bouw van de vrijstaande woning. Bij de realisatie wordt gebruik gemaakt van machines met verbrandingsmotoren. Bij dit gebruik is sprake van NOx-emissie. Naast het gebruik van de machines vindt er NOx-emissie plaats door verkeersbewegingen die horen bij de afvoer van sloopmaterialen en de aanvoer van bouwmaterialen. Daarnaast is sprake van verkeersbewegingen van het bouwpersoneel.
Gebruiksfase
De NOx-emissie van het gebruik van de nieuwe woning wordt berekend in de gebruiksfase. In de berekening is ervan uitgegaan dat de woning wordt voorzien van een warmtepomp en daardoor emissie-loos is. Alleen de verkeersbewegingen behorende bij het gebruik van de woning veroorzaken NOx-emissie.
Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Derhalve kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid worden uitgesloten.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd om te beoordelen of eventuele aanwezige beschermde soorten planten en/of dieren verstoord worden vanwege voorliggende planontwikkeling. De rapportage van de quickscan is bijgevoegd als Bijlage 7.
Ten aanzien van de nieuw te realiseren woning (in de quickscan flora en fauna aangeduid als deelgebied 1) is van belang dat ter plekke geen potentieel functioneel leefgebied aanwezig is van beschermde soorten. De beoogde werkzaamheden hebben geen negatief effect op het potentieel functioneel leefgebied van beschermde flora en fauna. Er bestaat dan ook geen risico op het overtreden van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan het verminderen van afval door zuinig gebruik van bouwmaterialen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzaamheid.
De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen.
De uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad verplicht is om voor de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Gulpen-Wittem sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Gulpen-Wittem sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Gulpen-Wittem.
Het bestemmingsplan 'Elzeterweg 2 Mechelen' van de gemeente Gulpen-Wittem bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Inspraakverordening Gulpen-Wittem 2010’, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 november 2010. In artikel 2, lid 4, sub g, is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend ‘inzake de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 Wro (bestemmingsplan) indien deze besluiten betrekking hebben op bestemmingsplannen met een geringe planologische betekenis (postzegelbestemmingsplannen)’.
Het ter visie leggen van een voorontwerp van voorliggend plan wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien sprake is van een geringe planologische betekenis.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ... 2023 tot en met ... 2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen zienswijzen ingekomen.