direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heuvel 11 en 13 Hoogeloon
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Aan Crijns Rentmeesters bv is opdracht verleend tot het opstellen van dit bestemmingsplan 'Heuvel 11 en 13 te Hoogeloon', hierna ook het plangebied genoemd. De initiatiefnemer is eigenaar van de locatie Heuvel 13 te Hoogeloon, gemeente Bladel. Op de locatie is een cultuurhistorisch waardevol gebouw aanwezig in de vorm van een historische timmerwerkplaats, aan Heuvel 13. Tevens is binnen het plangebied bedrijfsbebouwing ten behoeve van het timmerwerkbedrijf met daarbij een bedrijfswoning, aan Heuvel 11, aanwezig. Navolgende figuur betreft een beeld van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0001.jpg"

Figuur 1: Luchtfoto van het plangebied (het plangebied is met zwart omkaderd)

Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014' bestemd als 'Bedrijf'. De initiatiefnemer is voornemens de cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats aan Heuvel 13 te renoveren en geschikt te maken voor bewoning en ook als zodanig te bestemmen. De overtollige overige bedrijfsgebouwen binnen het plangebied worden daarbij gesloopt. Na toekenning van de nieuwe functie kan de cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats worden opgeknapt waarmee het behoud van dit gebouw is gegarandeerd. In samenhang met de sanering van de bedrijfsgebouwen en herbestemming van de locatie wordt tevens beoogd de huidige bedrijfswoning aan Heuvel 11 om te schakelen naar een reguliere woonbestemming in het buitengebied.


Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door de eigenaar van de locatie Heuvel 13 een principeverzoek aan de gemeente Bladel gedaan. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bladel heeft per brief van 2 november 2016 principemedewerking voor de ontwikkeling toegezegd.

De timmerwerkplaats heeft in de huidige situatie op basis van het bestemmingsplan geen aanduiding ter behoud van de cultuurhistorische waarden ten behoeve van de bescherming van deze cultuurhistorische waarden ter plaatse. Desondanks kan de werkplaats als cultuurhistorisch waardevol beschouwd worden. Dit blijkt uit briefwisseling met de gemeente waarin de gemeente aangeeft dat zij de timmerwerkplaats uit 1949 architectuurhistorisch van belang achten vanwege het bouwtype en zijn gaafheid. Tevens blijkt dit uit de rapportage "Redengevende omschrijving Heuvel 13 te Hoogeloon" opgesteld door Monumentenhuis Brabant B.V..


Om de beoogde herontwikkeling daadwerkelijk mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld. Deze toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Hoogeloon, in het buitengebied van de gemeente Bladel. Het plangebied betreft de kadastrale percelen bekend als gemeente Hoogeloon, sectie M, nummers 510 en 511. De kadastrale percelen kennen een oppervlakte van respectievelijk 1.275 m² en 915 m². Het totale plangebied heeft een omvang van 2.155 m². Op navolgende figuur is de ligging van de kadastrale percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0002.jpg"

Figuur 2: Kadastraal overzicht plangebied aan Heuvel 11 en 13

1.3 Juridische status van het plangebied

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014' het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is als gevolg van een bestuurlijke lus vastgesteld en onherroepelijk per 24 maart 2016. Navolgende figuur geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied (in paars bestemd als 'Bedrijf').

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0003.jpg"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014' ter plaatse van het plangebied

Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', een bouwvlak, de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkbedrijf', de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie', 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - terreinen met esdek'.


De herbestemming naar twee woonbestemmingen is niet mogelijk binnen de regels van het bestemmingsplan, derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de beoogde toekomstige situatie. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de relevante beleidskaders ten aanzien de beoogde ontwikkelingen. In hoofdstuk 5 vindt een toets aan de milieuaspecten plaats. In hoofdstuk 6 komt de juridische planopzet aan de orde en worden de bestemmingen, planvorm, regels en verbeelding toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de uitvoerbaarheid en de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Omgeving van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen in Hoogeloon. De ontginningen van Hoogeloon zijn geïsoleerd gelegen ten opzichte van de band met nederzettingen (Eersel, Hapert en Bladel) op een lange zandrug meer zuidelijk gelegen. De ontginningen lagen aanvankelijk als kleine enclaves in de uitgestrekte bossen en moerassen. Door een steeds intensiever gebruik en een hoge begrazingsdruk werden de bossen omgevormd tot uitgestrekte heidevelden. Gaandeweg worden ook de lagere delen van het landschap, zoals beekdalen en laagtes, ontgonnen en omgezet in grasland. In de late middeleeuwen is daarbij een sterke uitbreiding van de nederzettingen middels 'dochternederzettingen' aan de randen van het ontgonnen gebied waar te nemen. In Hoogeloon zijn deze dochternederzettingen te vinden aan de oostkant (Heuvel en Hoogcasteren, Broekenseind), aan de zuidzijde (Landorp) en aan de noordwestzijde (Heieind). De ligging aan de randen van de akkers komt tot uiting in het achtervoegsel, -eind. Een groot akkercomplex is gelegen tussen Hoogeloon en de Kleine Beerze. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de historische kaart van het plangebied en de omgeving rond de periode 1950, waarbij het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0004.jpg"

Figuur 4: De situatie rond 1950 met duidelijk herkenbaar het bebouwingscluster 'Heuvel'

Op de kaart in de periode rond 1950 van de omgeving van het plangebied is te zien dat Heuvel in het verleden aan een kruispunt van routes lag. De noord-zuidverbinding parallel aan de Kleine Beerze van de Heuvel naar Hoogcasteren is thans niet meer aanwezig. De Heuvel lag op een strategisch punt op de beekdalflank, daar waar het beekdal doorsneden wordt. De Heuvel was vroeger duidelijk noord-zuid georiënteerd. De huidige oriëntatie is west-oost in verband met het vervallen van de oorspronkelijke verbinding naar Hoogcasteren. Het lint is in de loop van de vorige eeuw in oostelijke en westelijke richting verlengd. De locatie aan de Heuvel 13 is op topografische kaart uit 1940 al herkenbaar. Indertijd was er waarschijnlijk een timmerwerkplaats gevestigd. Op de topografische kaart uit 1956 is de timmerwerkplaats ter plaatse herkenbaar. De werkplaats ligt op het kruispunt van de noord-zuid en oost-westverbinding centraal in het buurtschap Heuvel. Navolgende figuur geeft een foto van het plangebied weer waarop duidelijk de bedrijfswoning, de cultuurhistorisch waardevolle werkplaats en de ligging aan het kruispunt herkenbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0005.jpg"

Figuur 5: Locatie Heuvel 11 met woonhuis en Heuvel 13 timmerwerkplaats, gelegen aan een kruispunt

2.2 Beschrijving van het plangebied

2.2.1 Inleiding

Het plangebied ligt aan de Heuvel, in een gebied dat vooral woonbestemmingen en agrarische bestemmingen kent. Voorheen vormden de Heuvel 11 en Heuvel 13 één locatie waarbij een bedrijfswoning, timmerwerkplaats en bedrijfsbebouwing tot één eigenaar en één perceel behoorde. In de huidige situatie is binnen het plangebied sprake van twee afzonderlijke locaties.

2.2.2 Heuvel 11

Ter plaatse van Heuvel 11 is één bedrijfswoning aanwezig met daarbij circa 230 m² aan veelal aangebouwde bijgebouwen. De bedrijfswoning en de daarbij behorende voormalige bedrijfsbebouwing en het perceel aan Heuvel 13 behoorde voorheen tot dezelfde locatie. In de huidige situatie is de woning met bijbehorende bijgebouwen verkocht aan derden. Tevens is toentertijd het plangebied kadastraal gesplitst in twee kadastrale percelen, te weten kadastrale gemeente Hoogeloon, sectie M, nummers 510 en 511. In de feitelijke situatie is de woning , inclusief de daarbij behorende voormalige bedrijfsbebouwing, daarmee reeds in gebruik als reguliere burgerwoning. Dit is in strijd met het bestemmingsplan waarin het volledige perceel een bedrijfsbestemming kent.

2.3 Cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats

Binnen het plangebied is aan Heuvel 13 sprake van de aanwezigheid van een cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats. De timmerwerkplaats is opgericht in 1949. Baac bv heeft in 2002 een gemeentelijke monumenten-inventarisatie gemaakt. In deze inventarisatie is de timmerwerkplaats opgenomen en daarin uitgebreid beschreven. De kern van de cultuurhistorische omschrijving is als volgt: "de bakstenen timmerwerkplaats uit de wederopbouwfase is van architectuurhistorisch belang vanwege het bouwtype en van belang vanwege zijn gaafheid". (bron: Bladel, gemeentelijke monumenten-inventarisatie).


Recent is door Monumentenhuis Brabant een rapportage 'Redengevende omschrijving Heuvel 13 te Hoogeloon' opgesteld. De conclusies van deze rapportage zijn hierna thematisch weergegeven. De rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd:

'Cultuurhistorische waarden

De werkplaats is cultuurhistorisch van belang als uitdrukking van de sociaaleconomische ontwikkeling van Hoogeloon in de Wederopbouwperiode. Het gebouw is voorts cultuurhistorisch van belang als voorbeeld van de typologische (door)ontwikkeling van de werkplaats.


Architectuur- en kunsthistorische waarden

Het object is architectuurhistorisch van belang als voorbeeld van een timmerwerkplaats uit 1954 in een voor de omgeving karakteristieke bouwtrant en materialisering. De sobere traditionalistische vormgeving werd met name in landelijk gebied veelvuldig toegepast in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Binnen is zichtbaar dat beton werd toegepast, maar zoveel mogelijk uit het zicht werd gehouden. De binnenmuren werden uitgevoerd in goedkopere kalkzandsteen en voor de constructie werd materiaal gebruikt dat voorhanden was.


Situationele- en ensemblewaarden

De werkplaats is van stedenbouwkundige betekenis als onderdeel van de historische bebouwing in het historisch wegenpatroon van het buurtschap Heuvel, ten oosten van Hoogeloon.


Gaafheid en herkenbaarheid

De hoofdvorm van de werkplaats is nog gaaf, al onttrekken de aanbouwen deze deels aan het zicht. De indeling en detaillering van het gebouw zijn op enkele kleine wijzigingen na nog volledig oorspronkelijk. Ook het interieur is grotendeels gaaf en afleesbaar.


Zeldzaamheid

Vanwege de cultuurhistorische en architectuurhistorische waarden in relatie tot de grote gaafheid is sprake van zeldzaamheid op regionaal niveau. Ondanks de 'geringe' leeftijd van 62 jaar is de werkplaats uitzonderlijk te noemen. Met name gebouwen uit de Wederopbouw zijn doorgaans al vele malen verbouwd en gemoderniseerd. Ook hier hebben vernieuwingen plaatsgevonden, maar daarbij is het oorspronkelijke nauwelijks aangetast.'


Hierna is een uitsnede uit het schetsplan behorende bij de bouwvergunning van de timmerwerkplaats opgenomen. Uit een vergelijking tussen de tekening en de huidige situatie blijkt de gaafheid van het object.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0006.jpg"

Figuur 6: Schetsplan behorende bij bouwvergunning voor de timmerwerkplaats

Hoofdstuk 3 Beoogde situatie

3.1 Inleiding

Binnen het plangebied is thans planologisch sprake van een bedrijfsbestemming met een bedrijfswoning. Het bedrijf voldoet niet meer aan de vereisten van een moderne timmerwerkplaats. De oppervlakte, de indeling, de (geluids-)isolatie, de hoogte van de bedrijfsgebouwen en de toegangsdeur voldoen niet meer aan de huidige wensen en eisen. Verder is het noodzakelijk om de werkplaats aan te passen met afzuigvoorzieningen e.d. om aan de huidige milieueisen te voldoen. Het voortzetten van de exploitatie als timmerwerkplaats is daarmee ongewis.

3.2 Beoogde situatie na herontwikkeling

De ligging van de werkplaats, direct tegen de woonbestemming aan Heuvel 15, en de kadastrale splitsing van het bedrijf, waarbij de bedrijfswoning thans feitelijk in gebruik is genomen als burgerwoning, maken de locatie voor een duurzame exploitatie als timmerwerkplaats ongeschikt. Aan de milieunormen voor geluid kan, zeker met de huidige geluidsisolatie van de gebouwen, niet voldaan worden. Een aanpassing van de gebouwen vergt een grote investering en doet afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het pand.


Voor de timmerwerkplaats wordt dan ook een nieuwe functie en een nieuwe bestemming beoogd om hiermee een duurzame oplossing voor de omgeving en het behoud van de cultuurhistorische waarden te garanderen. Het gebouw leent zich qua oppervlakte en indeling om gebruikt te worden als woning. Een extra woonbestemming levert een economische basis voor het renoveren van de timmerwerkplaats en de sloop van storende aangebouwde bedrijfsgebouwen. Met de sloop van de aangebouwde gebouwen kan de werkplaats weer in oude staat hersteld worden.


Ter plaatse van Heuvel 13 zullen de overtollige en niet cultuurhistorische bedrijfsgebouwen ter grootte van 330 m² worden gesloopt. Wel wordt er nog een nieuw bijgebouw opgericht dat verbonden zal worden aan de huidige timmerwerkplaats. In figuur 6 is zichtbaar dat er destijds een aanbouw met afhang aan de timmerwerkplaats heeft gezeten. Beoogd wordt het bijgebouw op soortgelijke wijze aan de timmerwerkplaats te realiseren. Dit bijgebouw zal voor wat betreft de bouwstijl en het gebruik van bouwmaterialen aansluiten bij de historische werkplaats. De bouwaanvraag voor verbouw wordt voorgelegd aan de gecombineerde welstand- en monumentencommissie. Navolgende figuur geeft de beoogde situatie na herontwikkeling weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0007.jpg" Figuur 7: Beoogde situatie na herontwikkeling

Ter plaatse van Heuvel 11 blijft de aanwezige bebouwing behouden. Ter plaatse van Heuvel 13 blijft de historische timmerwerkplaats behouden, de overtollige bebouwing zal gesaneerd worden en er wordt aansluitend op de timmerwerkplaats een nieuw bijgebouw opgericht, met in acht name van cultuurhistorische waarden, met een grootte van 100 m². Deze aanbouw is op voorgaande figuur indicatief aangeduid. De daadwerkelijke vormgeving van dit bijgebouw zal in een daadwerkelijk schetsplan worden uitgewerkt bij de bouwaanvraag.

3.3 Landschappelijke inpassing

Nieuwe bebouwing dient landschappelijk te worden ingepast in de omgeving. De huidige werkplaats, welke een woonfunctie zal verkrijgen, zal landschappelijk worden ingepast. De overtollige bijgebouwen met een omvang van 330 m² worden gesloopt. Beoogd wordt een nieuw bijgebouw (ter grootte van maximaal 100 m²) op te richten, welke verbonden zal worden aan de timmerwerkplaats. Dit bijgebouw wordt vormgegeven passend bij de historische bebouwing, middels een afhang aan de zijkant van de timmerwerkplaats. De sanering van de overtollige bijgebouwen leidt al tot een aanzienlijke landschappelijke versterking ter plaatse. Het zicht op de historische werkplaats neemt hierdoor toe.


Het erf rondom de nieuwe woning zal worden versterkt door de aanplant van een scheidende haag op de grens tussen de huidige bedrijfswoning aan Heuvel 11 en de timmerwerkplaats aan Heuvel 13. Hier wordt een manshoge knip- en scheerhaag, bestaande uit streekeigen beplanting (meidoorn of beuk) aangelegd. Aan de achterzijde van de werkplaats worden landschapsbomen geplant. De bestaande erfbeplanting wordt in het landschappelijke plan ingepast. Het geheel refereert daarmee aan een inrichting van een historisch erf. De bestaande woning Heuvel 11 is landschappelijk al goed ingepast. Navolgende figuur geeft een beeld van deze landschappelijke inpassing.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0008.jpg"

Figuur 8: Beoogde landschappelijke inpassing van het te herontwikkelen gedeelte van het plangebied

De landschappelijke inpassing is verankerd in regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

3.4 Beoogde planologische situatie

Beoogd wordt om aan de cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats aan Heuvel 13 en bijbehorende gronden een woonfunctie toe te kennen en de bijbehorende bedrijfswoning aan Heuvel 11 om te zetten in een reguliere woonbestemming. De locatie wordt daarmee opgesplitst van één bedrijfsbestemming met één bedrijfswoning naar twee afzonderlijke woonbestemmingen met twee bouwvlakken ten behoeve van twee reguliere burgerwoningen. De woonbestemmingen worden daarbij begrensd door de huidige kadastrale perceelsgrenzen. De omliggende gronden zullen als tuin bestemd worden. Tevens is de bescherming van de cultuurhistorisch waarden van de historische timmerwerkplaats binnen de regels verankerd.


De locatie aan Heuvel 11 is niet in eigendom van initiatiefnemer, maar stemt in met beoogde herbestemming wanneer de bestaande bebouwing gehandhaafd blijft. De bebouwing is veelal aangebouwd aan de bedrijfswoning en is volledig in privé gebruik. Ter plaatse van Heuvel 11 wordt tevens de aanduiding maximum oppervlakte aan bijgebouwen: 230 m² opgenomen ten behoeve van het behoud van de huidige bijgebouwen. De totaalontwikkeling leidt tot kwaliteitverbetering van het landschap. Een cultuurhistorisch waardevol gebouw wordt herbenut en hergebruikt. Naast sloop van 330 m² aan gebouwen, en de aanleg van landschapselementen, wordt een storting verricht ten behoeve van kwaliteitverbetering van het landschap. Hiermee is het behoud van de bestaande omvang van 230 m² aan bijgebouwen bij de woning aan Heuvel 11 verantwoordbaar ten opzichte van de geleverde kwaliteitverbetering die gepaard gaat met de beoogde ontwikkeling. Navolgende figuur geeft een weergave van de beoogde planologische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0009.jpg"

Figuur 9: Verbeelding beoogde herontwikkeling

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Er is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.


Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de Rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen. Deze doelstellingen zijn: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.


De beoogde herontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. De decentrale aanpak past binnen de doelstellingen zoals opgenomen in de SVIR. Het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing sluit hier ook bij aan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De provincie Noord-Brabant geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 weer, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, hierna de SRO genoemd, vastgesteld. Deze ruimtelijke keuzes die in deze SRO zijn opgenomen zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:

  • het versterken van regionale contrasten tussen klei-, zand- en veenontginningen;
  • de ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
  • het creëren en behouden van een robuust water- en natuursysteem;
  • het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
  • de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • het geven van ruimte voor duurzame energie;
  • de concentratie van verstedelijking;
  • het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
  • het creëren van groene geledingszones tussen steden;
  • het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • het ontwikkelen van economische kennisclusters;
  • internationale bereikbaarheid;
  • de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.


De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening wordt nader uitgewerkt in de Verordening ruimte. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
4.2.2.1 Inleiding

De Verordening ruimte Noord-Brabant, hierna ook de Verordening ruimte genoemd, is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De onderwerpen die in de Verordening ruimte staan, komen uit de SRO. De Verordening ruimte is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De Verordening ruimte bevat onder andere de volgende onderwerpen:

  • bevordering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkeling;
  • agrarische ontwikkeling en windturbines;
  • water;
  • natuur en landschap;
  • cultuurhistorie.

4.2.2.2 Aanduiding plangebied in Verordening ruimte

Het plangebied is in de Verordening ruimte aangewezen als gelegen binnen de structuur 'Groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen de ecologische hoofdstructuur en het landelijke en stedelijke gebied. De mantel beschermt het kerngebied en zorgt voor verbinding met het omliggende gebied. Een ontwikkeling binnen de groenblauwe mantel dient bij te dragen aan behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van dit gebied. De groenblauwe mantel biedt ruimte voor ontwikkeling van een breed scala aan gebruiksfuncties mits ze bijdragen aan behoud en versterking van genoemde waarden. Navolgende figuur geeft een overzicht van de aanduiding van het plangebied in de Verordening ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0010.jpg"

Figuur 10: Ligging plangebied in de Verordening ruimte binnen groenblauwe mantel

De beoogde herontwikkeling draagt bij aan versterking van de landschappelijke en ecologische waarden door sanering van overtollige bebouwing, sanering van een bedrijfsfunctie in samenhang met de herbestemming van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing naar één woning en toevoeging van landschappelijke beplanting.

4.2.2.3 Regels Verordening ruimte

4.2.2.3.1 Inleiding

De initiatiefnemer is voornemens de cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats aan Heuvel 13 te renoveren en geschikt te maken voor bewoning. De overtollige bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van 330 m² zullen daarbij worden gesloopt, waar een nieuw bijgebouw met een grootte van 100 m² voor in de plaats komt. Tevens wordt beoogd de huidige bedrijfswoning aan Heuvel 11 om te zetten in een reguliere woonbestemming.

4.2.2.3.2 Artikel 3: Bevordering ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Brabant wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies.


In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Twee principes staan hierbij centraal. Dit betreft het principe van zuinig ruimtegebruik en het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. Toepassing van het principe van zuinig ruimtegebruik betekent dat bij er voor nieuwe ontwikkelingen eerst gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor intensivering of hergebruik binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zoveel mogelijk voorkomen worden. De planlocatie aan Heuvel 13 betreft een bestaande bedrijfslocatie waar reeds bebouwing is toegestaan op basis van bestaande regelingen. Aan de cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats ter plaatse zal een woonfunctie worden toegekend. De bedrijfswoning aan Heuvel 11, inclusief de daarbij behorende voormalige bedrijfsbebouwing, wordt omgezet in een reguliere burgerwoning. Ter plaatse wordt 330 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing gesaneerd. Slechts 100 m² aan bijgebouwen bij de woonfunctie worden teruggebouwd. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.


Het tweede principe betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit houdt in dat, wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, die uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. Deze rood-met-groen-koppeling is vertaald in het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De 'Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, De rood-met-groen koppeling' van de provincie Noord-Brabant biedt informatie om invulling te geven aan het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. In de handreiking wordt een basisinspanning van 20% van de waardevermeerdering van de grond redelijk geacht.


Met de beoogde herontwikkeling neemt de bebouwing op de locatie af. De bestaande aan- en uitbouwen van de historische schuur ter grootte van 330 m² worden gesloopt. Hiervoor in de plaats komt een bijgebouw bij de woning (maximaal 100 m²), te realiseren op het achtererf. Ter plaatse is slechts sprake van een bestemmingswijziging, waarbij aan de cultuurhistorisch waardevolle werkplaats een woonfunctie wordt toegekend. De timmerwerkplaats en de directe omgeving dient daartoe geschikt gemaakt te worden voor bewoning, waarbij geïnvesteerd wordt in de cultuurhistorische waarden en de landschappelijke inpassing.


Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel heeft besloten de 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' te hanteren bij de bepaling van de benodigde investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap in het kader van artikel 3.2 van de Verordening ruimte. Zowel bij de beoogde omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning als de omzetting van de timmerwerkplaats naar een burgerwoning leidt tot een bestemmingsplanwinst. Derhalve is een kwaliteitsverbetering van het landschap vereist.


In de huidige situatie is sprake van een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van 2.155 m². De ondergrond van een bedrijf met bedrijfswoning wordt volgens de provinciale richtlijn getaxeerd op € 80,- per m². Na de beoogde herontwikkeling zal sprake zijn van twee reguliere woonbestemmingen: de voormalige bedrijfswoning aan Heuvel 11 met een bestemmingsoppervlakte van 824 m² en de voormalige timmerwerkplaats aan Heuvel 13 met een bestemmingsoppervlakte van 437 m². In navolgende tabel is de berekening weergegeven voor de beoogde herontwikkeling van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0011.jpg"

Figuur 11: Tegenprestatie in het kader van de Landschapsinvesteringsregeling

Met de beoogde herontwikkeling zal sprake zijn van een bestemmingsplanwinst van € 173.434,-. Derhalve dient een tegenprestatie te worden geleverd van € 34.686,80.


Ten behoeve van realisering van de beoogde herbestemming vindt sloop van overtollige bedrijfsgebouwen plaats met een omvang van 330 m². Deze sloop dient zodanig te gebeuren dat de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet wordt beschadigd. Op basis van bijgevoegde offerte blijkt dat deze sloop € 14.278,00 kost. Naast sloop vindt kwaliteitverbetering van het landschap plaats door aanleg van landscapselementen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0012.jpg"

Figuur 12: Kwaliteitverbetering in het kader van de Landschapsinvesteringsregeling


In dit bestemmingsplan is opgenomen dat de landschappelijke inpassing duurzaam in stand wordt gehouden.


Met de beoogde herstemming vindt een tegenprestatie in het kader van het landschap plaats met een omvang van (€ 14.278,- (sloop) - € 3.103,52 (landschappelijke inpassing) =) € 17.381,52. Een bedrag van (€ 34.686,80 - € 17.381,52 =) € 17.305,28 wordt gestort ten behoeve van kwaliteitverbetering van het landschap.

4.2.2.3.3 Artikel 6: Groenblauwe mantel

Artikel 6.7 van de Verordening ruimte bevat regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen'. In lid 3 sub b van dit artikel is bepaald dat in de vestiging of splitsing van woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing kan worden voorzien, indien dit is gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Dit lid is van toepassing op de cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats, waarbij wordt beoogd deze om te zetten in een woonbestemming. Lid 5 van hetzelfde artikel is van toepassing op de beoogde omzetting van de huidige bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Het lid stelt dat een bestemmingsplan kan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt, overtollige bebouwing wordt gesloopt en de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning. Met de beoogde herontwikkeling wordt de huidige bedrijfswoning afgesplitst van het timmerbedrijf, waarbij overtollige bebouwing gesloopt wordt. Er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats. Derhalve kan aan artikel 6.7 worden voldaan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Bladel

De structuurvisie bestaat uit een analyse, beleidskader en een visie op hoofdlijnen die uitmonden in een Ruimtelijk Casco. Het Ruimtelijk Casco geeft met beleidsregels voor de lange termijn richting aan duurzame, perspectiefrijke ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en een toelichting. In de toelichting staat per legenda-eenheid beschreven waar het element betrekking op heeft en welke ruimtelijke strategie daarbij hoort. Het plangebied is op het kaartbeeld van het Ruimtelijk Casco aangeduid als gelegen in een 'bebouwingsconcentratie buitengebied'. Navolgende figuur betreft een uitsnede van het kaartbeeld van het Ruimtelijk Casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0013.jpg"

Figuur 13: Uitsnede Structuurvisiekaart Bladel 2014 waarop de ligging van het plangebied is aangeduid

De zone 'bebouwingsconcentratie buitengebied' betreft de linten, bebouwingsclusters en kernrandzones in het buitengebied. In de structuurvisie wordt beschreven dat verdichting mogelijk is indien dit tot een ruimtelijke verbetering leidt. Als voorbeelden voor ruimtelijke verbetering worden onder andere de sloop van bebouwing en de versterking van natuur- en landschapswaarden genoemd. De toevoeging van een woning ter behoud van een cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats in samenhang met de sanering van de overige bedrijfsgebouwen ter plaatse en het toevoegen van landschappelijke beplanting is op deze locatie passend volgens de Structuurvisie Bladel.

4.3.2 Omgevingsvisie 1.0

Op 11 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Bladel de Omgevingsvisie 1.0 vastgesteld. De gemeente Bladel heeft met opstelling van de Omgevingsvisie 1.0 gekozen voor een werkwijze waarin in fasen wordt toegewerkt naar een integraal beleid. In deze eerste versie is het Plattelandsbeleid opgenomen. Dit beleid gaat in op ruimtelijke zaken in het buitengebied. Het was voorheen beschreven in de Plattelandsnota 2013, zoals in navolgende paragraaf omgeschreven. De komende jaren zal tegelijk met het actualiseren steeds meer beleid worden ingebed in de Omgevingsvisie 1.0, met als resultaat dat steeds een nieuwe geconsolideerde versie (met een nieuwe versie-aanduiding) door de gemeenteraad wordt vastgesteld totdat de visie uiteindelijk volledig is. Dat betekent ook dat de vorm van deze visie nog flexibel is en gaandeweg kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en ervaringen. Dit komt de ontwikkeling van een integraal, efficiënt en praktisch beleid ten goede.


In de Omgevingsvisie 1.0 is beleid betreffende de thema's 'Milieu en Leefomgeving', 'Economische activiteiten' en 'Mens en Maatschappij' opgenomen. Onderdeel van deze thema's is het aspect gezondheid in samenhang met de aanwezigheid van veehouderijen. Uit onderzoek d.d. juli 2016 zijn de resultaten beschikbaar gekomen van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid. Uit dit onderzoek blijkt dat veehouderij invloed heeft op gezondheid via de uitstoot van fijnstof, ammoniak en endotoxinen. (fijn)Stofdeeltjes in de lucht zijn afkomstig van huidschilfers, deeltjes van veren en haren, voerdeeltjes en mestdeeltjes. In fijnstof zitten ook endotoxinen; dode resten van bacteriën die toxische effecten op de mens kunnen hebben. Daarnaast kan ammoniak - afkomstig van mest - in de lucht reageren tot fijnstof deeltjes, zogeheten secundair fijnstof. Zo'n 85% van het ammoniak is afkomstig van de landbouw, met mest als bron.


Op dit moment is nog geen kennis over het precieze verband tussen de verhoogde blootstelling aan stoffen uit de veehouderij en de gezondheidseffecten. Op het moment van vaststelling van de Omgevingsvisie is een landelijk vervolgonderzoek gestart om meer kennis te verzamelen over deze dosis-effectrelatie. Dit zal resulteren in risicokaarten veehouderij en gezondheid, die betrekking hebben op endotoxinen. Hierbij zal de adviesgrenswaarde voor emissie van endotoxinen afkomstig van de Gezondheidsraad het uitgangspunt zijn. In afwachting van de resultaten van het landelijk vervolgonderzoek roept de provincie Noord-Brabant de gemeenten op zorgvuldigheid te betrachten in het kader van de vergunningverlening, zodat er geen nieuwe of grotere knelpunten ontstaan op de komende risicokaart.


In de Omgevingsvisie is het beleid voor veehouderijen binnen de gemeente Bladel verwoord. Centraal punt in dit beleid is dat de aanwezigheid en/of ontwikkeling van veehouderijen binnen korte afstand tot woningen en woonkernen ongewenst is. Daarom hanteert de gemeente Bladel de volgende uitgangspunten:

  • Binnen de zone bebouwd gebied en invloedsfeer wonen zijn veehouderijen niet toegestaan.
  • Van veehouderijen tot de dichtstbijzijnde woning (niet zijnde bedrijfswoning of agrarisch gerelateerde bedrijvigheid) wordt een afstand van 250 meter gehanteerd, zoals geadviseerd door de GGD. Onder woning wordt verstaan een burgerwoning met bestemming wonen waar permanente bewoning plaatsvind. Recreatiewoningen vallen hier niet onder, omdat hier geen permanente bewoning plaatsvind en daarmee geen sprake is van langdurige blootstelling.


Het plangebied aan Heuvel 11 en 13 ligt binnen de in de Omgevingsvisie opgenomen aan te houden afstand van 250 meter tot veehouderijen. In de omgeving van het plangebied (binnen een afstand van 250 meter) zijn twee rundveehouderijen gelegen. Dit betreffen de bedrijven aan Heuvel 9 en Heuvel 12. Deze bedrijven houden rundvee. Bij het houden van rundvee is geen sprake van de realisatie van fijnstof en endotoxinen.


Binnen het plangebied is reeds bebouwing aanwezig in de vorm van een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouwen. Deze gebouwen worden herbestemd tot twee reguliere woningen. Met herbestemming van de bestaande timmerwerkplaats naar een reguliere woning wordt niet voldaan aan de aan te houden vast opgenomen afstand van 250 meter voor toe te voegen woningen. Deze afstand is echter als afstand gehanteerd ter bescherming van burgers tegen aspecten waarvoor in landelijke wetgeving nog geen uitsluitsel aanwezig is voor wat betreft schadelijke aspecten op de gezondheid. De uitstoot van fijnstof en endotoxinen wordt met name gerealiseerd rondom pluimvee en varkensbedrijven. De exploitatie van rundveebedrijven aan Heuvel 9 en 12 draagt niet bij aan de uitstoot van endotoxine en fijnstof. Daarbij verblijven in een timmerwerkplaats ook burgers. De beoogde ontwikkeling kan in afwijking van de aan te houden vast te houden afstand in het kader van gezondheidsaspecten worden gerealiseerd zonder dat hierbij sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid. Er wordt voldaan aan de aan te houden wettelijke vaste afstandseisen voor veehouderijen in het kader van geurhinder.

4.3.3 Plattelandsnota 2013 gemeente Bladel

De 'Plattelandsnota 2013 gemeente Bladel' beschrijft op hoofdlijnen welke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Bladel mogelijk en wenselijk zijn. De nota geeft de ambitie aan voor het buitengebied in 2030 om de kwaliteit van het buitengebied te behouden en te versterken. Met nieuwe ontwikkelingen kunnen meerdere doelstellingen worden gerealiseerd die bijdragen aan de verfraaiing en leefbaarheid van het platteland van de gemeente Bladel. De samenhang tussen verschillende gebieden, belangen en wensen worden in de plattelandsnota in beeld gebracht, waardoor een afwegingskader ontstaat waaraan plannen, ideeën en ontwikkelingen worden getoetst. Het buitengebied is in de 'Plattelandsnota 2013 gemeente Bladel' opgedeeld in een aantal zones en invloedsferen. Per zone is een nadere uitwerking gemaakt over de passende activiteiten, ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en het gewenste toekomstbeeld.


Het plangebied is gelegen in 'gemengd gebied'. Het gemengd gebied omvat de percelen die niet behoren tot natuur, invloedssfeer natuur, invloedssfeer kernen en invloedssfeer bedrijventerreinen. In het gemengd gebied bestaat meer ontwikkelingsruimte voor diverse activiteiten naast elkaar, zowel voor veehouderijbedrijven, recreatieve bedrijven, wonen als overige functies. Naast de zonering van het buitengebied is onderscheid gemaakt in een viertal hoofdactiviteiten in het buitengebied, te weten toerisme en recreatie, agrarische activiteiten, overige economische activiteiten en wonen.


De beoogde ontwikkeling valt binnen de hoofdactiviteit 'wonen'. Ten aanzien van wonen is onder andere aangeven dat nieuwe burgerwoningen niet zijn toegestaan. In de plattelandsnota is echter aangegeven dat er een uitzondering geldt voor Ruimte voor Ruimte woningen. Ook voor nieuwe burgerwoningen welke voortkomen uit functieverandering van bestaande bedrijfswoningen wordt een uitzondering gemaakt. Daarbij is aangegeven dat het omvormen van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning niet mogelijk is binnen de invloedssfeer van veehouderijbedrijven. Deze keuze is gemaakt om te voorkomen dat de bestemmingswijziging naar een burgerwoning de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven belemmert. Anderzijds wordt voorkomen dat, vanwege de nadelige effecten van veehouderijbedrijven, binnen 100 meter rondom veehouderijbedrijven gevoelige functies gerealiseerd worden. Nadelige effecten ofwel gezondheidsrisico's hebben betrekking op onder andere fijnstof, endotoxinen, zoönosen en geur. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014' is de invloedssfeer van veehouderijbedrijven vertaald in een zone van 100 meter. Binnen deze zones is geen plaats voor de ontwikkeling van gevoelige functies. Er moet een minimale afstand van 100 meter aangehouden worden tussen een nieuw op te richten of een in bestemming gewijzigd gevoelig bouwwerk en aanwezige intensieve veehouderijberdrijven in de omgeving.


Het bestemmingsvlak van het veehouderijbedrijf aan Heuvel 12 is op kortere afstand dan 100 meter van het plangebied gelegen. In de huidige situatie is het bedrijf Heuvel 13 al een geurgevoelig object. Dit geldt zowel voor de bedrijfswoning als voor de timmerwerkplaats. De timmerwerkplaats wordt gedurende de dag door meerdere mensen gelijktijdig over een lange periode gebruikt en is daarmee nu al geurgevoelig. Bij de omzetting naar een woonbestemming blijft de timmerwerkplaats geurgevoelig. Op het gebied van geurgevoeligheid vinden er dan ook geen wijzigingen plaats. Van extra gezondheidsrisico's ter plaatse van het plangebied is dan ook geen sprake.


De veehouderij op de locatie Heuvel 12 wordt ook niet verder ingeperkt. In de huidige situatie is de timmerwerkplaats en de bedrijfswoning al een geurgevoelig object. Met de toekenning van een woonbestemming blijft sprake van een geurgevoelig object. Wel verbetert de omgeving van de timmerwerkplaats omdat het hier gevestigde bedrijf verdwijnt en daarmee de geluid- en fijnstofemissie van dit bedrijf. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling komen nadelige effecten als gevolg van de timmerwerkplaats op een drietal woningen te vervallen.

4.3.4 Gebiedsvisie voor Bebouwingsconcentratie Gemeente Bladel

In de 'Gebiedsvisie voor Bebouwingsconcentraties Gemeente Bladel' worden voor de bebouwingsconcentraties in de gemeente Bladel een analyse van de huidige situatie en een visie voor de toekomst gegeven. Bebouwingsconcentratie 'Heuvel' wordt omschreven als een solitair gelegen historisch bebouwingslint. De agrarische functie is in de huidige situatie beperkt geworden en de bebouwing bestaat inmiddels met name uit burgerwoningen. 'De bebouwingsconcentratie wordt gekenmerkt door openheid afgewisseld met struweel in duidelijk waarneembare laagten'. Vanuit het lint zijn doorzichten naar het beekdal aanwezig en langs de doorgaande wegen zijn bomenlanen aanwezig. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de analysekaart van bebouwingsconcentratie 'Heuvel' waarbinnen het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0014.jpg"

Figuur 14: Uitsnede uit de analysekaart van bebouwingsconcentratie 'Heuvel'

In de visie voor de betreffende bebouwingsconcentratie wordt onder andere aangegeven dat de van oudsher aanwezige agrarische functie in de huidige situatie is omgeschakeld naar een woonfunctie. Er wordt belang gehecht aan het behoud van het kleinschalige karakter van de bebouwingsconcentratie, grootschalige functies en bouwvolumes worden om die reden uit het bebouwingslint geweerd. Verbeteringen voor de toekomst liggen vooral in het verbeteren van de bomenlanen en de doorzichten naar het beekdal. De omschakeling naar een woonfunctie en de sanering van overtollige bebouwing is passend binnen de betreffende bebouwingsconcentratie. Door de sloop van de bebouwing neemt het zicht op de achtergelegen gronden toe.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Geur

5.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Het is mogelijk maatwerk te leveren, niet per bedrijf of object, maar per gebied. Zo kunnen oplossingen worden gezocht voor de spanning tussen het voortbestaan/de ontwikkeling van veehouderijen en de ontwikkeling van dorpskernen of recreatie. De gemeente kan zo een balans vinden tussen de gewenste ruimte voor de veehouderijen enerzijds en de bescherming van gevoelige objecten anderzijds. Hiertoe kan een gemeente binnen de in de wet genoemde bandbreedtes afwijkende normen in het kader van geurhinder vaststellen.

5.1.2 Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Bladel 2014

De gemeente Bladel heeft in het kader van dit maatwerk een eigen geurverordening vastgesteld. De geurverordening voor de gemeente Bladel kent voor het plangebied een afwijkende norm van 10 oue/m³.

5.1.3 Plattelandsnota 2013, gemeente Bladel en bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014

Door de gemeenteraad is de 'Plattelandsnota 2013, gemeente Bladel' vastgesteld. In deze plattelandsnota zijn ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij opnieuw gedefinieerd. In deze nota is vastgelegd dat rond veehouderijbedrijven de voorzorgsmaatregel van een te hanteren afstand van 250 meter tussen veehouderijen en geurgevoelige bestemmingen gehanteerd wordt, omdat is aangetoond dat tot een afstand van 250 meter vanaf een emissiepunt van een veehouderij uitstoot van fijnstof, stikstof of ammoniak waarneembaar is. De regelgeving over geurhinder is aanvullend van toepassing op deze vaste afstandsmaat. Ontwikkeling van nieuwe functies in het buitengebied mogen geen beperking opleveren voor de ontwikkelmogelijkheid van een bestaand agrarisch veehouderijbedrijf tot 300 NGE. De plattelandsnota is verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Bladel. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan is de aan te houden vaste afstand verkleind van 250 meter naar 100 meter.

5.1.4 Voorgrondbelasting

Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting van een individuele veehouderij bedoeld en wel van die veehouderij welke de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt, hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dicht bij het geurgevoelige object is gelegen.


In de omgeving van het plangebied (< 300 meter) zijn een drietal rundveehouderijen gelegen. het betreft het bedrijf Heuvel 9, Heuvel 12 en Heuvel 14 te Hoogeloon. Het veehouderijbedrijf Heuvel 14 wordt thans met gebruikmaking van de regeling Ruime voor Ruimte gesaneerd. De milieuvergunning is inmiddels ingetrokken. De veehouderijen Heuvel 9 en Heuvel 12 liggen op een afstand van minder dan 50 meter van de huidige bedrijfswoning en de timmerwerkplaats. Op deze veehouderijen zijn de volgende dieraantallen vergund:


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0015.jpg"

Figuur 15: Milieuvergunning Heuvel 9 (Bron: Web BVB-Brabant)


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0016.jpg"

Figuur 16: Milieuvergunning Heuvel 12 (Bron: Web BVB-Brabant)


Op de veehouderijen worden enkel dieren gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Derhalve dient voor deze veehouderijen een vaste afstand van 100 meter aangehouden te worden ten opzicht van geurgevoelige objecten. De veehouderijen zijn beiden op een afstand van minder dan 100 meter tot het plangebied gelegen. De bedrijfswoning en de timmerwerkplaats zijn echter beide al thans als geurgevoelig te beschouwen. Met een omzetting naar burger-woonbestemming wijzigt er feitelijk dan ook niets. Derhalve vormen deze veehouderijen in het kader van de voorgrondbelasting voor de beoogde herontwikkeling geen bezwaar.

5.1.5 Achtergrondbelasting

Onder de achtergrondbelasting wordt de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object verstaan. De achtergrondbelasting is een maat voor het leefklimaat. Als bijlage bij de 'Gebiedsvisie bij de Verordening geurhinder en veehouderij 2013' is een kaart van de achtergrondbelasting d.d. november 2012 gevoegd. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de kaart.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0017.jpg"

Figuur 17: Uitsnede kaart achtergrondbelasting november 2012 waarop de ligging van het plangebied is aangeduid


Ter plaatse van het plangebied is sprake van een achtergrondbelasting van 3-6 oue/m3. In de 'Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij' is bepaald dat er in een concentratiegebied bij een achtergrondbelasting van 3-6 oue/m3 sprake is van een percentage geurhinder van 0% - 5%. Ook is bepaald dat bij een percentage van 5%-10% sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Herontwikkeling van het plangebied is derhalve in het kader van de achtergrondbelasting geen bezwaar.

5.1.6 Ontwikkelingsmogelijkheden omliggende bedrijven

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling van de woonbestemmingen mogen omliggende veehouderijbedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Deze belangen bestaan uit de voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten en, indien concrete uitbreidingsplannen aanwezig zijn (bijvoorbeeld een reeds vergunde uitbreiding), de realisatie van deze uitbreidingsplannen. De timmerwerkplaats en de bestaande bedrijfswoning zijn in de huidige situatie al geurgevoelig. Met de omzetting naar burgerwoonbestemmingen blijven beide gebouwen geurgevoelig. Feitelijk wijzigt hiermee dan ook niets. Van een extra belemmering voor omliggende agrarische bedrijven kan dan ook geen sprake zijn.

5.2 Bodem

De timmerwerkplaats wordt met de beoogde herontwikkeling omgezet in een reguliere woning. Hierbij is geen sprake van nieuwbouw van een gevoelige functie. Een bestaand gebouw wordt gerestaureerd en verbouwd tot een woning. Aangetoond dient te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Niet aannemelijk is dat met het gebruik als timmerwerkplaats sprake is van bodem verontreinigende functie. In het kader van de clusteraanpak gemeente Bladel in het kader van de BSB-operatie van BSB Noord-Brabant is een inventariseren onderzoek ter plaatse van het plangebied uitgewerkt. Dit rapport opgesteld door DHV Milieu en Infrastructuur bv, d.d. 29 januari 2003 met rapport nummer MN/PvD/CA/T2559-17-001 behoort als bijlage bij de toelichting. De conclusie en aanbevelingen uit dit rapport zijn hierna opgenomen.


"Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat op de locatie bodemverontreiniging aanwezig is. In het freatisch grondwater overschrijden de concentraties cadmium en zink de tussenwaarde ter plaatse van de timmerwerkplaats. De aangetoonde gehalten/concentraties zware metalen in de bovengrond en het grondwater zijn, gezien de indicatieve achtergrondgehalten welke zonder locatiespecifieke verontreinigingsbron in de gemeente Bladel voorkomen, ons inziens te verklaren als zijnde van nature aanwezig.


De verzamelde gegevens en de resultaten van het verrichte onderzoek geven ons inziens geen aanleiding om een aanvullend bodemonderzoek in te stellen. De huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende vastgesteld."


De bodem is niet verontreinigd. Sinds uitvoering van het onderzoek hebben zich geen activiteiten voorgedaan die een andere conclusie tot gevolg hebben. Een recent verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen te worden overlegd.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Ingevolge de Wet geluidhinder moet de geluidbelasting van een weg worden bepaald door middel van een akoestisch onderzoek. Niet alleen wordt hiermee uitsluitsel verkregen over de te verwachten geluidsbelasting over 10 jaar maar ook of en met welke planologische maatregelen eventueel nog wel kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het resultaat van dit onderzoek, betrekking hebbende op de verkeersintensiteit en het wegdek van alle wegen met een geluidszone die strekt over het plangebied, wordt getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een binnenniveau van 33 dB. In het kader van onderhavige ontwikkeling is derhalve een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.


Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Tritium Advies. Dit onderzoek d.d. 14 september 2017, met rapportnummer 1708/071/SH01 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit rapport zijn hierna samengevat opgenomen.


"Voor de weg Heuvel geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op een aantal toetspunten overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor 'nieuwe' woningen in het buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere grenswaarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.


Het aanleggen van een geluidscherm gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het scherm dient om doelmatig te zijn namelijk dicht bij de bron of dicht bij de ontvanger te worden geplaatst. Tevens dient het scherm relatief hoog te zijn om doelmatig te zijn voor de 1e en 2e verdieping. Het aanleggen van een geluidscherm ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet mogelijk daar er sprake is van bestaande bebouwing. Het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregel) ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.


Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document 'Interim geluidsbeleid aanvullend advies over financiële gevolgen', d.d. 17 juli 2010 van de gemeente Bladel. Er is sprake van nieuwe woningen buiten de bebouwde kom die bestaande bebouwing vervangen. Derhalve wordt voldaan aan het gestelde subcriteria uit het gemeentelijk geluidbeleid.


De woningen beschikken tevens over meer dan één geluidluwe zijde. De plattegronden zijn op dit moment nog niet definitief, daarom zal er bij het maken van de indeling rekening mee gehouden moeten worden dat de geluidgevoelige verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijden van de woningen worden gesitueerd.


Aangezien er sprake is van een hogere waarde procedure is voor de woningen aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat."


De procedure voor verlening ontheffing voor hogere grenswaarde wordt separaat aan deze bestemmingsplanprocedure gevoerd. Derhalve past de ontwikkeling binnen de kaders voor geluid.

5.3.2 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn aan Heuvel 9 en aan Heuvel 12 twee agrarische bedrijven gelegen. Dit betreffen twee melkveebedrijven. Aangetoond dient te worden dat voldaan kan worden aan het aspect industrielawaai. Binnen het plangebied is reeds een woning gelegen. Deze woning is gelegen dichter bij het bestemmingsvlak voor de agrarische bedrijven aan Heuvel 9/9a en 12. Ter plaatse van de bestaande woning is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ook ter plaatse van de toe te voegen woning is een goed woon- en leefklimaat aanwezig.


Voor de bedrijven gelden kaders in het kader van het Activiteitenbesluit. Niet alle milieuwetgeving werkt direct door in het bestemmingsplan. Dit is ook het geval met het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder een veehouderij. Bedrijven moeten voldoen aan de eisen die in deze regelgeving zijn gesteld. Om te bepalen of een bedrijf niet onevenredig in zijn belangen geschaad wordt, is het daarom van belang ook in beeld te brengen of het bedrijf door de nieuwe functies (zoals woningbouw) nog wel aan deze eisen kan voldoen. Dit noemen we omgekeerde werking.


Ter plaatse van het plangebied kan de huidige woning overal binnen het plangebied worden opgericht. De toe te voegen woning is verder van de beide bedrijven gelegen dan de bestaande woning. Hiermee worden de bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door de beoogde bestemming.

5.4 Gezondheid (geitenhouderijen)

ln de periode 2009-2013 is het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn op 7 juli 2016 gepubliceerd (hoofdrapport VGO). Gegevens van 110.278 patiënten, die ingeschreven stonden bij 27 huisartspraktijken in het VGO-onderzoeksgebied, zijn hiervoor geanalyseerd. Op 16 juni2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. ln het aanvullend VGO-onderzoek zijn de ondezoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. Onder andere is onderzocht of er in de jaren 2009-2013 een verband bestond tussen de woonafstand tot geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Gemiddeld over deze ondezoeksjaren laten de aanvullende analyses een 29% verhoogde kans op longontsteking zien voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 - 2 km (dit is vergeleken met bewoners zonder een geitenhouderij binnen deze afstand van de woning). Uit het onderzoek volgt dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij bijna drie keer groter is dan het risico op longontsteking tot een afstand van circa 1 km rond een pluimveehouderij. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers niet worden aangegeven. Het gevolg is dat het nemen van effectieve bedrijfsgerichte maatregelen nu nog niet mogelijk is.


Binnen een afstand van twee kilometer tot het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Dit aspect is derhalve niet van toepassing.

5.5 Spuitzones

ln het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt.


Binnen een afstand van 50 meter tot het plangebied is geen sprake van spuit-activiteiten in het kader van gewasbescherming. Dit aspect is derhalve niet van toepassing.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Inleiding

Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

5.6.2 Invloed herontwikkeling op luchtkwaliteit

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt aangeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'.


De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto. Aangezien het plan slechts de omzetting van een bedrijf naar een woonbestemming en de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning mogelijk maakt kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip 'niet in betekenende mate' valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.

5.6.3 Luchtkwaliteit omgeving

Vanaf mei 2008 is de Europese richtlijn luchtkwaliteit (2008/50/EG) van kracht. De richtlijn geeft onder andere de grenswaarden voor fijn stof, zowel PM10 als PM2,5. Vanaf 1 januari 2015 moet het bevoegd gezag de luchtkwaliteit toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Dit geldt bijvoorbeeld voor het nemen van een besluit op een aanvraag voor een omgevingsvergunning of bij het opstellen van een bestemmingsplan. Daarbij is alleen de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 van belang. De grenswaarde bedraagt 25 µg/m³ (microgram per kubieke meter), bepaald als jaargemiddelde concentratie. Navolgende figuur geeft een uitsnede van Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland met betrekking tot PM2,5 voor de omgeving van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0018.jpg"

Figuur 18: Jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2,5 2015 (bron: RIVM)


Ter plaatse van het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM2,5) tussen de 19-20 µg pm10/m³. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 25 µg/m³ en kan worden gesteld dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat op basis van luchtkwaliteit. Herontwikkeling van het plangebied is derhalve in het kader van fijn stof geen bezwaar.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft de richtafstanden weer voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de uiterste grens van de gevel van een milieugevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.


Het plangebied aan Heuvel 11 en 13 kan getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Het kan in dergelijke gebieden gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid wordt hieronder verstaan. De richtafstanden in de VNG-publicatie kunnen in 'gemengd gebied', zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap verlaagd worden.


Op een afstand van circa 175 meter tot het plangebied bevindt zich zwemschool 'Op den Heuvel'. Dit bedrijf heeft op grond van de VNG-brochure de SBI-code 931 en valt binnen milieucategorie 3.1. Voor bedrijven binnen de milieucategorie 3.1 geldt dat binnen een gemengd gebied een afstand aangehouden dient te worden van 30 meter tot een gevoelig object. Met een afstand van 175 meter tot het plangebied wordt hier ruim aan voldaan.


Aan Heuvel 9 en Heuvel 12, in de directe nabijheid van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven gelegen. Dit betreffen melkveebedrijven. Voor wat betreft geur is separate regelgeving het maatgevend kader. Dit wordt nader beschreven in de paragraaf inzake geurhinder. Voor stof, geluid en gevaar geldt een aan te houden richtlijnafstand van maximaal 30 meter. In een gemengd gebied is dit terug te brengen tot een afstand van 10 meter. De nieuwe woning wordt niet bestemd binnen deze richtlijnafstand. Om te bepalen of een bedrijf niet onevenredig in zijn belangen geschaad wordt, is het ook van belang in beeld te brengen of het bedrijf door de nieuwe functies (zoals woningbouw) wordt belemmerd in zijn ontwikkelingsmogelijkheden. Dit noemen we omgekeerde werking.


Ter plaatse van het plangebied kan de huidige woning overal binnen het plangebied worden opgericht. De toe te voegen woning is verder van de beide bedrijven gelegen dan de bestaande woning. Ook wordt het bestemmingsvlak verkleind. Hiermee worden de bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door de beoogde bestemming.


Verder zijn er in de nabijheid van het plangebied (300 meter) geen andere bedrijven gevestigd. Het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook niet belemmerend voor de planontwikkeling.


Met de beoogde herontwikkeling wordt de bedrijfsvoering van de timmerwerkplaats aan Heuvel 13 beëindigd. Op grond van de VNG-brochure valt de timmerwerkplaats onder de SBI-code 162 'Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2'. Het betreft een milieucategorie 3.1 bedrijf. Als gevolg van de bedrijfsbeëindiging ter plaatse wordt de overlast in de nabije omgeving met name voor wat betreft het aspect geluid verminderd.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Inleiding

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn:

  • Bedrijven;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg, het water en via buisleidingen);
  • Hoogspanningslijnen.


Ten aanzien van de inschatting van de risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

5.8.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

5.8.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

5.8.2 Bedrijven

Het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPGtankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Daardoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit wil die risico's beperken. Het verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met externe veiligheid bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen. Het bevoegd gezag kan op grond van het Bevi een veiligheidscontour vaststellen rond een gebied waar risicovolle inrichtingen liggen. Dit is de grens tot waar de risicocontouren (PR10-6) van bedrijven mogen uitbreiden. Binnen de contour wordt niet meer getoetst aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Zo kan het bevoegd gezag ruimte reserveren voor de groei van risicovolle bedrijven. Binnen de veiligheidscontour is woningbouw, of de bouw of vestiging van andere kwetsbare objecten, niet toegestaan. Op die manier kan een veiligheidscontour worden ingezet om de ruimte van een nieuw bedrijventerrein te verdelen tussen een gebied bestemd voor risicovolle activiteiten en een gebied bestemd voor (beperkt) kwetsbare bestemmingen (zoals woningen).


Het plangebied is op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicocontour van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de risicokaart van de provincie Noord-Brabant voor de omgeving van het plangebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0019.jpg"

Figuur 19: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant met blauw omcirkeld het plangebied

5.8.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen

5.8.3.1 Vervoer over het spoor

Op het grondgebied van de gemeente Bladel bevindt zich geen spoortracé. Dit aspect is dus niet van toepassing.

5.8.3.2 Vervoer over de weg
5.8.3.2.1 Inleiding

Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden. Woonkernen moeten hierbij vermeden worden. De grote doorgaande weg in de omgeving van het plangebied waarover dergelijke transporten kunnen plaatsvinden is de A67. In de 'Visie externe veiligheid 2012' van de gemeente Bladel is aangegeven dat de A67 een veiligheidszone kent van 28 meter, gemeten vanaf midden van de weg. De veiligheidszone is een zone waarbij geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Er geldt een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, gemeten vanaf de rechterkant van de rechterrijstrook in beide richtingen. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het groepsrisico van de A67 ligt (ook gezien de vervoersprognoses) ruim beneden de oriëntatiewaarde. De A67 kent een invloedsgebied van 4 kilometer. Voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot vervoer over de weg is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing.

5.8.3.2.2 Plaatsgebonden risico

In het Bevt wordt voor het plaatsgebonden risico van een weg een veiligheidszone gehanteerd. Dit is een zone langs een weg waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het midden van de weg en begrensd door de maximale 10-6/jaar contour. Ten aanzien van de A67 dient ter plaatse van het plangebied een veiligheidsafstand van 28 meter te worden aangehouden. Het plangebied ligt buiten deze veiligheidszone op een afstand van ruim 3,5 kilometer.

5.8.3.2.3 Groepsrisico

In het Bevt is aangegeven dat de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico doorlopen moet worden voor ruimtelijke ontwikkelingen wanneer deze (gedeeltelijk) binnen 200 meter van risicovolle infrastructuur liggen. Het gehele plangebied ligt op 3,5 kilometer van de A67.


Op een afstand van meer dan 200 meter van de snelweg kan worden volstaan met een algemene verantwoording van het groepsrisico. In de zone buiten 200 meter van de A67 zijn vooral de invloedsgebieden van toxische vloeistoffen/-gassen maatgevend. Indien een ruimtelijk plan is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van een snelweg en tot toename van de personendichtheid leidt, betekent dit dat vanwege de afstand tot de plaats van het mogelijke incident en de aard van incident (blootstelling toxisch gas) het groepsrisico niet significant zal toenemen.

5.8.3.2.4 Beperking, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

In artikel 7 van het Bevt is bepaald dat een verantwoording van de mogelijkheden voor bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid van mensen moet worden verantwoord indien een plangebied binnen het invloedsgebied van een transportroute gelegen is waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt op een afstand van circa 3,5 kilometer van de A67 en ligt daarmee binnen het invloedsgebied van 4 kilometer.


De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid op een afstand van meer dan 200 meter van de snelweg is geen relevant onderwerp. Er is geen sprake van de toename van het aantal personen. De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden bijzonder klein.


Op een afstand van meer dan 200 meter van de snelweg speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet. De bestrijding vindt plaats bij de bron. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt schuilen de beste wijze van bescherming. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Vanaf 200 meter van de snelweg vindt alleen blootstelling plaats bij specifieke weersomstandigheden (bijvoorbeeld pasquilklasse F 1,5: nagenoeg windstil, weinig vermenging met schone lucht) die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen. Binnen het plangebied is sprake van verplaatsing van een bedrijfswoning. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van toxisch gas. Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.

5.8.3.3 Vervoer over het water

Binnen de gemeente Bladel vindt geen transport over water plaats. Dit aspect is dus niet van toepassing.

5.8.3.4 Vervoer via buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied (500 meter) zijn geen buisleidingen gelegen. Het plangebied ligt dan ook buiten belemmeringenstroken.

5.8.4 Hoogspanningslijnen

Voor hoogspanningslijnen gelden geen risicoafstanden, maar gezondheidsafstanden. Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningslijn van 150 kV aanwezig. Deze hoogspanningslijn kent een indicatieve zone van 80 meter aan weerszijden. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 2 kilometer buiten deze indicatieve zone.

5.9 Archeologie

5.9.1 Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Valletta voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt opgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.

5.9.2 Archeologiebeleid gemeente Bladel

De vijf Kempengemeenten Eersel, Bladel, Bergeijk, Oirschot en Reusel-De Mierden en anderzijds de vier A2 gemeenten Waalre, Heeze-Leende, Valkenswaard en Cranendonck hebben in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening SRE Milieudienst opdracht gegeven een regionale erfgoedkaart op te stellen. De erfgoedkaart bestaat uit drie delen: de inventarisatiekaarten, de verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en de beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0020.jpg"

Figuur 20: Uitsnede archeologische beleidskaart ter plaatse van het plangebied


Het plangebied is op de beleidskaart aangeduid als 'Categorie 4: Gebied met hoge verwachting'. Als gevolg van de voorgestelde herontwikkeling zal geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Archeologisch onderzoek ten behoeve van de voorgestelde herontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.


Het plangebied beschikt overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In de regels van deze dubbelbestemming wordt heb archeologisch beleid van de gemeente Bladel doorvertaald.

5.10 Cultuurhistorie

Het plangebied is in de cultuurhistorische regio de 'Kempen' gelegen. De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. Het gebied wordt doorsneden door de bovenlopen van de Grote en Kleine Dommel, Beerze en Reusel. De dekzandruggen hebben een zandige bodem waar regenwater infiltreert, dat in de beekdalen als kwel naar boven komt. Plaatsen met leem in de ondergrond hadden een gebrekkige afwatering, zodat daar vennen en kleine veenmoerassen ontstonden. De ruimtelijke identiteit van het ontginningslandschap van de Kempen wordt gevormd door de contrasten tussen de verschillende agrarische gebruikseenheden: de akkers, graslanden en woeste gronden. De akkercomplexen, dorpen en gehuchten liggen vanouds op de rand van de beekdalen. Langs de beken lagen de graslanden, vaak verdeeld in lange smalle percelen die omzoomd waren door elzensingels. Op de hogere delen van het landschap bevonden zich vroeger uitgestrekte heidevelden, bossen en stuifzanden. Door overbeweiding en het steken van heideplaggen ontstonden plaatselijk zandverstuivingen.


In de negentiende en begin twintigste eeuw zijn veel heidevelden omgezet in landbouwgrond of bos. De jonge landbouwontginningen zijn tamelijk grootschalig en rationeel ingericht. De jonge bosgebieden maken vaak deel uit van ontginningslandgoederen. In de afgelopen decennia zijn de verschillen tussen de oude en jonge ontginningen genivelleerd door ruilverkaveling, normalisatie van de beken en de uitbreiding van steden en dorpen.


De beoogde herontwikkeling van de timmerwerkplaats betreft cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Beoogd wordt dit gebouw te behouden, middels een wijziging naar woonbestemming. Hierbij zullen de cultuurhistorische waarden behouden blijven. De cultuurhistorische waarden van de timmerwerkplaats is beschreven in paragraaf 2.3. Vanuit cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen.

5.11 Natuur

5.11.1 Inleiding

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd, zoals Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetland-Conventie, Conventie van Bern, Cites en Verdrag van Ramsar. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).

5.11.2 Gebiedsbescherming

De Wnb voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te wetende Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Het Natuur Netwerk Brabant is onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland. Het is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn. Hierdoor kunnen dieren zich gemakkelijker verplaatsen tussen verschillende natuurgebieden. Zo wordt de biodiversiteit (het totaal aantal planten en dieren) bevorderd.


Op een afstand van circa 4,2 kilometer ten noordoosten van het plangebied is Natura 2000-gebied 'Kempenland-West' gelegen. Navolgende figuur betreft een weergave van de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0021.jpg" Figuur 21: Ligging plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Kempenland-West'


Het plangebied is met een afstand van meer dan 4 kilometer tot dit gebied op een dusdanige afstand gelegen van het Natura 2000-gebied dat het omzetten van de timmerwerkplaats en de bedrijfswoning naar woonbestemmingen geen significant effect heeft op het Natura 2000-gebied.


Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Op circa 110 meter afstand gelegen van het plangebied bevinden zich het beheertype 'Beek en Bron' en 'Kruiden- en faunarijk grasland'. In navolgende figuur is de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0022.jpg"

Figuur 22: Ligging plangebied ten opzichte van NNN


Als gevolg van de ligging buiten NNN-gebied vindt er geen directe fysieke aantasting of inperking van NNN-structuren plaats. Daar de locatie een bescheiden woonfunctie krijgt en binnen een bestaand bebouwingslint wordt gerealiseerd, wordt verwacht dat de herontwikkeling geen nadelige gevolgen in het kader van geluid-, licht- en stikstofbelasting op het NNN-gebied teweeg zal brengen.

5.11.3 Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming geldt een aantal verbodsbepalingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Er is sprake van twee beschermingsniveaus, te weten: Europees beschermde soorten volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn en Nationaal beschermde soorten. Voor alle inheemse diersoorten, beschermd of onbeschermd, geldt de zorgplicht. De zorgplicht wil zeggen dat men deze niet onnodig mag doden, verwonden of beschadigen. Voor onbeschermde soorten geldt geen ontheffingsplicht maar alleen de zorgplicht. Naast soorten beschermt de Wet natuurbescherming ook verblijfplaatsen die als 'vast' kunnen worden aangemerkt. Een vaste verblijfplek betreft een verblijfplek waarnaar een dier regelmatig terugkeert en niet slechts eenmalig voor een specifieke functie gebruikt wordt, zoals de nesten van de meeste vogels. Voor beschermde soorten dienen de effecten op populatieniveau te worden getoetst. In tegenstelling tot de voorgaande Flora en faunawet is de bescherming in mindere mate individueel en dient de staat van de instandhouding van de gehele populatie in aanmerking te worden genomen.


Met de beoogde herontwikkeling zal de huidige cultuurhistorisch waardevolle timmerwerkplaats geschikt worden gemaakt voor bewoning. Overtollige bebouwing wordt gesloopt. Deze bebouwing is ongeschikt voor vogels en vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming en in het kader van de Habitatrichtlijn. Verblijfplaatsen voor vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, achter betimmering, daklijsten of onder dakpannen. De te slopen bijgebouwen zijn bedoeld voor menselijk gebruik en dusdanig geïsoleerd dat deze volledig gesloten zijn. Derhalve hebben vleermuizen en andere vogelsoorten niet de mogelijkheid zich hier te vestigen. De beoogde herontwikkeling zal dan ook geen invloed hebben op eventueel aanwezige flora en fauna binnen en in de omgeving van het plangebied.

5.12 Water

5.12.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief in het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheergebied van het Waterschap De Dommel.

5.12.2 Beleidskader

5.12.2.1 Keur 2015

Waterschap De Dommel beheert het grond- en oppervlaktewater (zoals rivieren en beken) en waterkeringen met bijbehorende kunstwerken (bijvoorbeeld stuwen en gemalen). Om het grond- en oppervlaktewater en de waterkeringen goed te kunnen beheren en beschermen zijn er regels nodig, vastgelegd in een verordening, de 'Keur Waterschap De Dommel 2015'. In de Keur staan algemeen geformuleerde geboden en verboden. Naast deze geboden en verboden zijn er een groot aantal algemene regels opgesteld. Daarnaast zijn in veel gevallen activiteiten in en rondom kleine waterlopen helemaal vrijgesteld van regels. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied op de kaart 'Beschermde gebieden keur' weer.


afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0043Heuvel1113-VAST_0023.jpg"

Figuur 22: Uitsnede kaart 'Beschermde gebieden Keur', waarbij het plangebied is aangeduid


Het plangebied Heuvel 11 en 13 is op de kaart behorende bij de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' niet aangewezen als gelegen in een beschermd gebied.

5.12.2.2 Waterbeheerplan 2016 - 2012 'Waardevol water'

In het Waterbeheerplan van Waterschap De Dommel is aangegeven wat de doelen van het waterschap zijn voor de periode 2016 - 2021 en hoe het waterschap dit wil gaan bereiken. Het waterbeheerplan geeft vier uitgangspunten weer die de richting aangeven van de plannen en oplossingen van het waterschap voor de periode 2016 - 2021. Deze vier uitgangspunten luiden als volgt:

  • 1. De beekdalbenadering: Door het beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan het waterschap integraler en effectiever werken. Wel is samenwerking met andere overheden, andere waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het ommeland. Water verbindt mensen.
  • 2. De gebruiker centraal: De omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt. Ook veranderen de behoeften en belangen van gebruikers. De waarde van water verandert met de maatschappij mee. Daar heeft het waterschap oog voor en speelt daarop in.
  • 3. Samen sterker: Door de handen ineen te slaan met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven, bereikt het waterschap meer dan op eigen houtje. Zij aan zij zoekt het waterschap naar de beste oplossingen en maakt daar werk van. Het waterschap wil inspireren en ruimte geven. Door flexibel te zijn in de samenwerking met ideeën van derden versterkt het waterschap de uitvoeringskracht.
  • 4. Gezonde toekomst: Ook toekomstige generaties wil het waterschap voldoende, veilig en schoon water kunnen beiden. Overal in de maatschappij streeft het waterschap naar duurzaamheid. Het denken in kringlopen is daarbij de basis. Mensen bewust maken van de waarde van water om zo tot duurzaam gebruik te komen zal de komende jaren in het werk van het waterschap verweven zijn.


De werkzaamheden van het waterschap zijn onder te verdelen in de volgende thema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

5.12.2.3 Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² - 10.000 m² en meer dan 10.000 m².


Onderhavige ontwikkeling voorziet in de omzetting van een timmerwerkplaats en een bedrijfswoning naar reguliere burgerwoningen, waarbij het verhard oppervlak zal afnemen als gevolg van sloop van bedrijfsgebouwen. Derhalve vinden geen ingrepen plaats die op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' een compensatie vereisen. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

5.12.3 Huishoudelijk afvalwater in nieuwe situatie

Het huishoudelijk afvalwater van de huidige bedrijfswoning is reeds aangesloten op de drukriolering langs Heuvel. De Timmerwerkplaats beschikt nog niet over een rioolaansluiting en zal in samenhang met deze ontwikkeling worden aangesloten.

5.12.4 Kwaliteit van te lozen en infiltreren hemelwater

Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van lood of asfalt etc.). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

5.12.5 Ontwatering

De ontwatering is de afstand tussen het maaiveld en de maatgevende hoogste grondwaterstand. Daarbij ligt de maatgevende hoogste grondwaterstand circa 20 cm hoger dan de GHG. Binnen het plangebied betreft de GHG circa 80-100. Voor de ontwateringsdiepte worden de volgende normen gehanteerd:

Functie   Ontwateringsdiepte  
Woningen zonder kruipruimte   30 cm  
Woningen met kruipruimte   70 cm  
Tuinen / plantsoen / groenvoorziening   50 cm  


Op basis van de tabel kan geconcludeerd worden dat het bestaande maaiveldniveau goed is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.

6.2 Algemene toelichting verbeelding

Op de verbeelding, die bestaat uit één kaartblad, is de bestemming van de gronden in het plangebied aangegeven. Binnen deze bestemming zijn daarbij nadere aanduidingen weergegeven. De juridische betekenis van deze aanduidingen is terug te vinden in de regels. Een aantal gegevens heeft juridisch gezien geen betekenis en is alleen op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale en topografische gegevens en huisnummers).

6.3 Algemene toelichting regels

De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsplanregels weergegeven. In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding opgenomen (dubbel)bestemmingen geregeld. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen waaronder de anti-dubbeltelbepaling en algemene bouwregels. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en is de slotregel opgenomen.

6.4 Toelichting bestemmingen

Bij het toekennen van de bestemmingen in dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014' overgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemers van het plan. De gemeente Bladel zal middels een te sluiten anterieure overeenkomst de gemeentelijke apparaatskosten en eventuele planschade verhalen op de initiatiefnemers.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van twee ontvangen zienswijzen op het bestemmingsplan vond een heroverweging op deze onderdelen plaats en is besloten onderhavig bestemmingsplan op een aantal punten te wijzigen.

In de nota zienswijzen is beschreven hoe het vastgestelde bestemmingsplan is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Deze nota zienswijzen is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.