direct naar inhoud van Regels
Plan: Dorpstraat 21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1724.BPWdor4006-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Dorpstraat 21 met identificatienummer NL.IMRO.1724.BPWdor4006-VAST van de gemeente Bergeijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aaneengebouwd(e bebouwing)

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.5 achtergevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die van de weg af is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.

1.6 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk bij een woning of een deel van de woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsmatige activiteit

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hieronder omschreven beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend (zoals een schoonheidssalon of een nagelstudio), met uitzondering van seksinrichtingen.

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.10 beroepsmatige activiteit

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, maatschappelijk, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend (zoals een accountantskantoor, advocatenkantoor, administratiekantoor).

1.11 bestaand(e situatie)
  • a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 culturele voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van cultuuruitingen. Hieronder zijn doorgaans begrepen podiumkunsten (muziek, theater, dans), beeldende kunsten, film, audiovisuele media, bibliotheken, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archeologische vondsten, archieven), amateurkunst en kunsteducatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.20 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.24 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.

1.25 lessenaarsdak

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een helling is aangebracht, waarbij het laagste punt van het dakvlak de goothoogte betreft en het hoogste punt de bouwhoogte.

1.26 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en zorgvoorzieningen al dan niet in combinatie met zorgwooneenheden alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.27 mantelzorg

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

1.28 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden ;

1.30 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal één wand.

1.31 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.32 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.33 twee- aaneen

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

1.34 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.35 voorgevelrooilijn
  • a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  • b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
1.36 vrijstaand(e bebouwing)

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.

1.37 wet/wettelijke regelingen

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.39 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. indien in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
  • b. dienstverlening;
  • c. kantoren;
  • d. uitsluitend parkeren ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
  • e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde


Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
  • b. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • e. De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • f. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' aangeduide cultuurhistorisch waardevolle panden en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.


Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. inritten;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • b. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.


Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers, portalen en luifels worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.
  • b. Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
  • c. De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.
  • d. De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².
  • e. De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².
  • f. De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • g. De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de erker en/of het portaal vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van vlaggenmasten en palen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.


Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd, tenzij de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is opgenomen, dan mag het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.
  • b. De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
    • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.
    • 2. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.
  • c. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • d. De voorgevel van de woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’. Indien de goothoogte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane goothoogte, geldt deze bestaande goothoogte als de maximaal toegestane goothoogte.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte vermeerderd met 5 m. Indien de bouwhoogte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane bouwhoogte, geldt deze bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte.
  • g. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°. Indien de dakhelling op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane dakhelling, geldt deze bestaande dakhelling als de maximaal toegestane dakhelling.
  • h. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 35°. Indien de dakhelling op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de toegestane dakhelling, geldt deze bestaande dakhelling als de minimaal toegestane dakhelling.
  • i. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:
    • 1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
    • 2. twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

Indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de in 1 of 2 genoemde afstanden, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m g.
  • b. Het bepaalde onder c t/m g is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 6.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 6.2.1, met dien verstande dat niet hoeft te worden voldaan aan lid 6.2.1 sub g.
  • c. De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.
  • d.  
    • 1. Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn bij een woning mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.
    • 2. Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.
    • 3. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 100 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.
    • 4. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 120 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.
    • 5. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 145 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.
    • 6. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m² mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 170 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.
  • e. Indien het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub d onder 2 tot en met 6 wordt overschreden, dan mag het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, zodanig dat de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakten worden verminderd met 10% van het oppervlak en wel tot respectievelijk maximaal:
    • 1. 100 m²;
    • 2. 125 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m²;
    • 3. 150 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750 m2;
    • 4. 175 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250 m2.
    • 5. 200 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • f. De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van het hoofdgebouw lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.
  • g.  
  • 1. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van het hoofdgebouw lager is dan 6,5 meter, maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m.
  • 2. Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
  • 3. In het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak, mag het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,2 m.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 6.2.2
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • f. Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.
  • g. Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. Een zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
    • 2. Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 6.2.2 in acht wordt genomen.
    • 3. Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
    • 4. Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
    • 5. De oppervlakte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m2.

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' aangeduide cultuurhistorisch waardevolle panden en hun omgeving, de aantasting van gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 onder d van het maximum aan bijbehorende bouwwerken tot:
    • 1. 100 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 750 m²;
    • 2. 125 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar kleiner dan 1.250 m²;
    • 3. 150 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar kleiner dan 1.750 m²;
    • 4. 175 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar kleiner dan 2.250 m²;
    • 5. 200 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:

  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. deze niet uitsluitend dient voor het verkrijgen van een groter woongenot.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.

8.2 Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 sub b en toestaan dat bij de niet-woonbestemmingen ondergronds wordt gebouwd tot een verticale diepte van 6 m, mits:

  • a. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van de waterhuishouding;
  • b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

8.3 Lessenaarsdaken
  • a. Lessenaarsdaken bij hoofdgebouwen zijn niet toegestaan.
  • b. Bestaande lessenaarsdaken op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn toegestaan.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a, mits:
    • 1. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorend bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven
  • d. het gebruik van gronden voor de voorgevel van een aaneengebouwde woning ten behoeve van parkeren.

9.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing.

9.3 Afwijken mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub b en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke tijdelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorend bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m²;
    • 4. het bijbehorend bouwwerk is gelegen op maximale afstand van 15 m van het hoofdgebouw.
  • b. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

9.4 Afwijken parkeren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub d mits:

  • a. het parkeergedeelte niet meer dan 75% van de voortuin bedraagt;
  • b. het parkeren geen verkeersonveilige situaties oplevert;
  • c. het parkeren geen afbreuk doet aan de ruimtelijke uitstraling van de straat.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de in de regels aangegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
  • b. de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstobjecten, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer zal bedragen dan 20 m²;
    • 2. de bouwhoogte niet meer zal bedragen dan 3,5 m;
  • d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstobjecten, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • e. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  • f. de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren (Bed en Breakfast) bij woningen en bedrijfswoningen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woon- of bedrijfsfunctie.
    • 2. Kleinschalig logeren dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing.
    • 3. Het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 5 per locatie.
    • 4. De totale oppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 50 m² per kamer tot een maximum van 50% van de woonruimte.
    • 5. De bedrijfs- of woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden.
    • 6. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
    • 7. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor omliggende bedrijven.
    • 8. Het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer.

10.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

11.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dorpstraat 21'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van  
         
………………………  
         
         
  De voorzitter,     De griffier,    
  ……….     ………