3e Herziening Buitengebied Bergeijk 2022

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.1724.BPUdhb0104-ONTW
Plantype: bestemmingsplan

Inhoud

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch – Paardenhouderij

Artikel 5 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1

Artikel 6 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2

Artikel 7 Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden - 1

Artikel 8 Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden – 2

Artikel 9 Bedrijf

Artikel 10 Bos

Artikel 11 Bos – Woonbos

Artikel 12 Horeca

Artikel 13 Maatschappelijk

Artikel 14 Natuur

Artikel 15 Recreatie

Artikel 16 Sport

Artikel 17 Verkeer

Artikel 18 Water

Artikel 19 Wonen

Artikel 20 Leiding

Artikel 21 Waarde – Archeologische monumenten

Artikel 22 Waarde – Archeologische verwachtingswaarden

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1

Artikel 24 Waarde – Archeologie 2

Artikel 25 Waarde – Archeologie 3

Artikel 26 Waarde – Archeologie 4.1

Artikel 27 Waarde – Archeologie 4.2

Artikel 28 Waarde – Archeologie 5.1

Artikel 29 Waarde – Archeologie 5.2

Artikel 30 Waarde – Archeologie 6

Artikel 31 Waterstaat – Attentiegebied EHS

Artikel 32 Waterstaat – Regionaal waterbergingsgebied

Artikel 33 Anti-dubbeltelregel

Artikel 34 Algemene bouwregels

Artikel 35 Algemene gebruiksregels

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels

Artikel 38 Algemene wijzigingsregels

Artikel 39 Overige regels

Artikel 40 Overgangsrecht

Artikel 41 Slotregel

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

 

 

 

 

 

Bijlagen

  1. Staat van Bedrijfsactiviteiten

  2. Landschappelijke inpassing

  3. Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen

  4. Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0

  5. Tabel diersoorten veehouderijen

  6. Overzicht 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen'

  7. Overzicht 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'

  8. Overzicht 'geregistreerde meldingen'

  9. Lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel A Begripsbepalingen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan '3e Herziening Buitengebied Bergeijk 2022' met identificatienummer NL.IMRO.1724.BPUdhb0104-ONTW van de gemeente Bergeijk.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

 

moederplan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Bergeijk op 7 juli 2011, met inachteneming van:

  • de gevolgen van de 'Reactieve aanwijzing tav bestemmingsplan Buitengebied Bergeijk 2011', zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 9 augustus 2011;

  • de gevolgen van de gedeeltelijke intrekking van de 'Reactieve aanwijzing tav bestemmingsplan Buitengebied Bergeijk 2011', zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 11 oktober 2011;

  • de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:182);

  • het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied Bergeijk 2014', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Bergeijk op 1 juli 2014;

  • de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1022);

  • het bestemmingsplan '2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Bergeijk op 1 juni 2017;

  • de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1341);

  • de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2020:212);

  • het bestemmingsplan 'Parapluherziening wonen en bijbehorende bouwwerken', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Bergeijk op 26 november 2020.

 

 

Artikel B Toepassingsbereik

 

B.1 Toepassingsverklaring

Op alle gronden die deel uitmaken van het plangebied van dit plan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' van toepassing, met inachtneming van de aanpassingen zoals beschreven in B.2.

 

 

 

 

B.2 Partiële herziening

Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011'. Dit bestemmingsplan wordt als volgt gewijzigd.

  1. De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' wordt als volgt gewijzigd:

  1. waar in dit plan aan gronden een enkelbestemming is gegeven, wordt het betreffende gedeelte van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' vervangen door het betreffende gedeelte van de verbeelding van dit plan;

  2. waar in dit plan aan gronden geen enkelbestemming is gegeven, maar uitsluitend een dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding, wordt deze dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding toegevoegd aan de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011';

  3. waar in dit plan een gebiedsaanduiding 'overige zone - ... vervallen' is opgenomen, wordt de corresponderende dubbelbestemming of aanduiding als volgt verwijderd van de verbeelding van het bestemmingplan 'Buitengebied Bergeijk 2011':

  • ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - intensieve veehouderij vervallen' vervalt de aanduiding 'intensieve veehouderij';

  • ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - veehouderij vervallen' vervalt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische - veehouderij';

  • ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - leiding vervallen' vervalt de dubbelbestemming van de betreffende leiding ter plaatse van deze aanduiding.

  1. voor het overige blijft de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing.

  1. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' worden als volgt gewijzigd:

  1. de tekstdelen die in hoofdstuk 2 van dit plan in rood zijn weergegeven, worden toegevoegd aan de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011';

  2. de tekstdelen die in hoofdstuk 2 van dit plan in rood zijn weergegeven en zijn doorgehaald, worden verwijderd uit de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011';

  3. waar artikelen, leden of subleden aan de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' worden toegevoegd of daaruit worden verwijderd, worden de daarop volgende artikelen, leden of subleden hernummerd en worden de verwijzingen naar deze artikelen, leden of subleden overeenkomstig aangepast;

  4. voor het overige blijven de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' ongewijzigd van toepassing.

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

  

plan:

het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bergeijk 2011’ van de gemeente Bergeijk.

  

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1724.BPUbui0001-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.

  

SAAB:

Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

  

aanbouw:

een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

  

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

  

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op de lokale markt, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

  

aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

  

aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

  

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

  

agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  1. een (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijf;

  2. een glastuinbouwbedrijf;

  3. een veehouderij;

  4. een overig agrarisch bedrijf;

 

a (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijf

een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

 

b glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

 

c veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren, waarbij nader onderscheid wordt gemaakt in:

  1. geiten - en schapenhouderij;

  2. melkrundvee;

  3. pelsdierhouderij;

  4. pluimvee;

  5. varkens;

  6. vleesrundvee;

 

d overig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, gebruiksgerichte paardenhouderij of veehouderij, dat is gericht op het fokken van paarden, het telen van vissen, wormen, insecten en/of gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen, niet zijnde kassen, plaatsvindt, zoals witlof of champignons.

 

grondgebonden veehouderij

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Of hiervan sprake is wordt getoetst op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

  

agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.

  

archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

 

archeologische verwachting:

de verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relichten.

  

archeologische verwachtingswaarden:

verwachte aanwezige waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroeger menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

  

archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

  

attentiegebied ehs:

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

  

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  

bed & breakfast:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt, waarbij in de kamers of het gastenverblijf waar logies wordt geboden geen kookinrichting aanwezig is.

               

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

  

bedrijfsbebouwing:

het bebouwd oppervlak van de ruimte op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke, uitgezonderd de bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

 

bedrijfsmatig:

in uitoefening van een bedrijf.

 

bedrijfsmatig houden van dieren:

het houden van dieren in een agrarisch bedrijf, niet zijnde het hobbymatig houden van dieren; als hobbymatig houden van dieren wordt in ieder geval aangemerkt:

  • het houden van minder dan 5 paarden;

  • het houden van minder dan 10 schapen;

  • het houden van minder dan 10 geiten;

  • het houden van minder dan 25 stuks pluimvee;

  • het houden van minder dan 25 konijnen.  

 

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

  

beperkt kwetsbare objecten:

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;

  2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;

  3. kantoorgebouwen;

  4. hotels en restaurants;

  5. winkels;

  6. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;

  7. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;

  8. bedrijfsgebouwen;

  9. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en

  10. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

<LIN> 

bestaand(e situatie):

  1. ten aanzien van bebouwing:

bouwwerken, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften;

  1. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

  

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

  

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

  

bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

  

bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

  

boerderijsplitsing:

het opdelen, binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa, van een boerderij(gebouw) in niet meer dan 2 woningen.

  

boog- en tunnelkassen:

al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of sierteelt.

  

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

  

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

  

bouwmassa:

een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.

  

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

  

bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

  

 
bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

  

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in

of op de grond.

  

café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

  

cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

  

dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

 

dagrecreatieve voorziening:

voorziening ten behoeve van dagrecreatie.

  

dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

  

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dierenverblijf:

een gebouw of overkapping voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

   

ecologische hoofdstructuur/ natuurnetwerk Brabant:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

  

ecologische verbindingszone (evz):

in dit plan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

  

 
ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

  

eenheden:

verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.

  

erfbeplanting:

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of een woning.

  

erfbeplantingsplan:

plan, waarin wordt aangegeven hoe de erfbeplanting ingericht en beheerd zal gaan worden.

  

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

  

erker:

hoekige of ronde uitbouw aan een gevel.

 

extensieve (openlucht)recreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen substantieel beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

  

extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

  

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

  

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

gemeenschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van en ondergeschikt aan de verblijfsrecreatie, zoals ruimtes voor vermaak (slechtweervoorziening) en sanitaire voorzieningen.

  

 
groenblauwe mantel:

gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Brabant, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.

  

groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

  

herbouw:

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

  

hergebruik:

gebruik van een bestaande agrarische bouwlocatie (bouwvlak) ofwel een bestaande niet-agrarische bouwlocatie (niet-agrarisch bedrijf of wonen) voor de nieuwvestiging of verplaatsing van een bedrijf.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

 

hokdierhouderij:

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij;

  

horeca:

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

  

houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet van de Wet natuurbescherming.

  

huishouden:

één of meer personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

 

 

 

hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

 

kampeerboerderij:

(voormalig) agrarisch bedrijf, waarvan de gebouwen en/of gronden geheel of gedeeltelijk zijn ingericht om daarin respectievelijk daarop gelegenheid te geven tot recreatief nachtverblijf.

  

kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  

kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

  

karakteristiek:

herkenbaar, markant, wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van belang.

 

kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1, 5 m.

  

kelder:

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

 

kleinschalige golfbaan:

voorziening ten behoeve van golfsportachtige activiteit in het kader van kleinschalige recreatieve beoefening.

  

kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal van (25) kampeermiddelen.

  

kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer, plattelandskamers,  bed&breakfast en dergelijke.

 

 

kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer, plattelandskamers,  bed&breakfast en dergelijke.

 

kwetsbare objecten:

  1. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld onder ‘beperkte kwetsbare objecten’;

  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

  1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

  2. scholen;

  3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

  1. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

  1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;

  2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;

  1. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

  

landschapselementen:

ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.

  

landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

  

maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening, met ondergeschikte horeca en/of detailhandel.

  

manege:

een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid aan eenieder geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

  

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

 

 

monument:

  1. onroerende zaak, die van algemeen belang is op basis van de volgende criteria:

  1. architectuurhistorische waarde; en/of

  2. landschappelijke en/of historisch ruimtelijke waarde; en/of

  3. cultuurhistorische waarde; en/of

  4. zeldzaamheidswaarde.

  1. gebied of terrein met behoudenswaardige informatie van cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke aard.

 

natuurwaarden/natuurwetenschappelijke waarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

  

natuurontwikkelingsgebied:

landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur waardoor ruimtelijke ingrepen die natuurontwikkeling kunnen frustreren moeten worden voorkomen.

  

nevenfunctie:

activiteit uitgeoefend in aanvulling op de hoofdfunctie zoals recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische functies en statische binnenopslag.

  

netto glas:

aantal m² kasoppervlakte.

  

nieuwe bedrijfswoning:

een niet reeds bestaande bedrijfswoning.

  

niet-agrarische functies:

  • (statische) opslag;

  • recreatie;

  • een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  • zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, met ondergeschikte horeca;

  

nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf:

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.  

 

object voor recreatief nachtverblijf:

een gebouw of ander object waarin op grond van de regels van dit bestemmingsplan recreatief nachtverblijf is toegestaan, waaronder begrepen bed & breakfasts, gastenkamers, plattelandskamers, kampeerboerderijen, groepsaccommodaties, recreatiewoningen, trekkershutten en kampeermiddelen.

 

 

omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

  

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

 

omschakeling van of naar een agrarisch bedrijf:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;

 

ondergeschikte horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw of sportvoorziening.

  

ondergeschikte nevenfunctie:

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

  

onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

  

paardenbak:

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

 

paardenhouderij (gebruiksgericht):

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met mogelijk als ondergeschikte nevenfunctie het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's. Deze paardenhouderijen zijn te beschouwen als agrarisch verwante bedrijven.

 

paardenhouderij (productiegericht)/paardenfokkerij:

paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan/ met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden. Deze paardenhouderijen zijn te beschouwen als (overige) agrarische bedrijven.

 

perceelsindeling:

de omvang, vorm en situering van percelen.

  

perceelsgrens:

de scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruiker worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.

  

permanente bewoning:

het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte op een wijze, die ingevolge de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in het bevolkingsregister van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen; of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten met dien verstande dat van permanente of tijdelijke bewoning voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

  

plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

 

plattelandskamers:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer en plattelandskamers.

 

preventieve zorgbehoefte:

het voorsorteren op de behoefte aan mantelzorg voor mensen vanaf 60 jaar.

  

productiegebonden detailhandel:

qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten vervaardigt/produ-ceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

  

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  

recreatieve voorziening:

voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik.

 

recreatiewoning:

woning of enig ander bouwwerk, ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.

  

recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

 

reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.

  

regionaal waterbergingsgebied:

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan.

  

risicovolle inrichting:

  1. een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

  

ruimtelijke eenheid:

complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

  

ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

  

schuilhut:

een gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het extensief (agrarisch) hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilgelegenheden, melkschuren, etc.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

serviceshop:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw bij een verkooppunt voor motorbrandstoffen waar behalve autogerelateerde artikelen bij wijze van serviceverlening ook artikelen als bijvoorbeeld lectuur, dranken, ijs en daarmee vergelijkbare versnaperingen en artikelen worden verkocht.

  

sociale en educatieve voorzieningen:

kleinschalige voorzieningen al dan niet gekoppeld aan een agrarisch bedrijf welke is gericht op het (in groepsverband) informeren over landbouw, landschap, natuur en recreatie.

  

sportvoorziening:

faciliteit, bijvoorbeeld een sportveld, sporthal of soortgelijke accommodatie, waar lichamelijke activiteiten kunnen worden beoefend.

  

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij; bij de toepassing van de regels van dit bestemmingsplan wordt de begrenzing van het stalderingsgebied bepaald door de begrenzing van het stalderingsgebied in de provinciale (interim) Omgevingsverordening of diens rechtsopvolger zoals geldend op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

statische (binnen)opslag

(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en mag niet plaatsvinden voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.

 

teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

  

teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.

  

teeltondersteunende voorzieningen, permanent:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.

 

teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk:

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

  

teeltondersteunende voorzieningen, overig:

een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 3 m, op boomteelt percelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden (boomteelthek en regenkappen).

  

twee-aaneen:

halfvrijstaande woning.

  

uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.

 

verbrede landbouw:

activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.

 

verharding:

gesloten verharding van gronden, bijvoorbeeld bestaande uit asfalt, beton, tegels of klinkers, alsmede halfverharding van gronden, bijvoorbeeld in de vorm van grind, gebroken puin of gebroken steen.

  

verkoopvloeroppervlak:

in een detailhandelsvestiging voorkomende hoeveelheid bedrijfsvloeroppervlakte, gemeten in m² op de vloer van de bedrijfsruimte, ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of het verlenen van aanverwante diensten.

  

voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

  

volkstuin:

een volkstuin is een particuliere tuin, die niet bij de eigen woning ligt en benut wordt voor de teelt van groenten, fruit, kruiden en siergewassen.

  

volwaardig agrarisch bedrijf:

bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

 

volwaardig(heid van een) bedrijf:

een bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch.

 

vormverandering van een bouwvlak:

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

 

waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

 

waterwingebied:

gebied waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening door onttrekking van grondwater.

  

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

  

windmolen:

bouwwerk bedoeld voor het opwekken van elektriciteit door middel van wind(energie).

  

windvang:

de mate waarin een molen met zijn wieken de wind kan onderscheppen (vangen).

 

wonen:

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

het bewonen van een woning door niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

  

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

  

woonboerderij:

een gebouw met cultuurhistorische waarden en kenmerken dat bestaat uit één (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of kortgevelboerderij), danwel na herstel wederom de ruimtelijke kenmerken hiervan heeft. 

  

wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, dat zich bevindt in een bouwmassa met meerdere wooneenheden.

  

zoekgebied voor ecologische verbindingszone (evz):

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

 

 

 

zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen:

gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

  

zorgboerderij:

de opvang van mensen met een zorgvraag hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie. Huisvesting mag enkel plaatsvinden in een afhankelijke woonruimte, niet bedoeld voor de permanente huisvesting van een huishouden.

 

zorgvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, in casu de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg. Onder zorgvoorzieningen worden zorgboerderijen, kinderboerderijen en educatieve voorzieningen verstaan.

 

zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 Algemeen

afstand tot de weg:

de afstand van bebouwing en de as van de weg;

  

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

  

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

  

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

  

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;

  

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

  

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  

de tiphoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as het hoogste punt van de wieken van de windturbine.

  

peil:

aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

 

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 1 m bedraagt.

 

Artikel 3 Agrarisch

  

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend de diersoorten zoals opgenomen in de tabel 'Diersoorten veehouderijen' in bijlage 5 bedrijfsmatig mogen worden gehouden;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’ overige agrarische bedrijven zijn toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' productiegerichte paardenhouderijen zijn toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. bestaande bedrijfswoningen, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

  1. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  2. tevens een agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’;

  3. tevens dagrecreatieve voorziening met ondergeschikte horeca ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;

  4. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  5. tevens een hoveniersbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;

  6. tevens een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’;

  7. tevens statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  8. tevens een agrarisch bedrijfsgebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijfsgebouw 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijfsgebouw 2';

  9. tevens een agrarisch loonbedrijf met agrarische groothandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch loonbedrijf en groothandel’;

  10. tevens een agrarisch - technisch hulpbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch-technisch hulpbedrijf';

  11. tevens ondergeschikte detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – ondergeschikte detailhandel’;

  12. tevens een paardenbak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch– paardenbak’;

  13. tevens een paardenpension ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenpension’;

  14. tevens productiegebonden detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - productiegebonden detailhandel’;

  15. tevens een schuilhut ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch– schuilhut;

  16. tevens een timmerwerkplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – timmerwerkplaats’;

  17. tevens een veldschuur ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 1' en, ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 2', 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 3' en 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 4';

  18. tevens een werktuigloods ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch– werktuigloods’;

  19. tevens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - inrit' een inrit;

  20. tevens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonneveld';

  21. tevens ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' een volkstuin;

  22. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  23. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  24. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  25. extensief recreatief medegebruik;

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  4. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

 

alsmede voor:

  1. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’;

  2. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’;

  3. behoud van aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

 

 

3.2 Bouwregels

  

3.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens lid 3.2.2 van toepassing is.

  

 

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en gebouwen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij, De oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten hoogste de omvang hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. In afwijking van het bepaalde onder c geldt voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' ligt en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, dat een toename van de bestaande oppervlakte voor van bouwwerken, niet is toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijgebouwen bij de bedrijfswoning(en) bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, ook niet toegestaan.

  2. In afwijking van het bepaalde onder c geldt voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'overige zone - stedelijk gebied' ligt, dat een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet is toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijgebouwen bij de bedrijfswoning(en).

 

3.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. Vervallen.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing 3.1’, mogen de gronden uitsluitend worden bebouwd, indien de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het beplantingsplan 3.1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  2. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een nevenfunctie bij een veehouderij zijn de regels van lid 3.2.2 van toepassing.

 

 

3.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft, of in geval dat de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is opgenomen het maximum aantal indien dat nog niet is gerealiseerd.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  3. Vervallen

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 150 m² per bedrijfswoning.

  5. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  6. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. De dakhelling van bijgebouwen met een nokhoogte tussen 3 m en 5,5 m mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  12. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

3.2.5 Specifiek agrarisch bedrijfsgebouw

Een specifiek agrarisch bedrijfsgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijfsgebouw 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijfsgebouw 2', waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse vand e aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  3. de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijfsgebouw 1' niet meer mag bedragen dan 64 m²;

  4. de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijfsgebouw 2' niet meer mag bedragen dan 112 m².

 

3.2.6 Schuilhut

Een schuilhut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van ‘agrarisch – schuilhut’, waarbij:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

  

3.2.7 Veldschuur

  1. Voor het bouwen van een veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 1' gelden de volgende voorwaarden:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,45 m;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,03 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

  1. Voor het bouwen van een veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 2' gelden de volgende voorwaarden:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

  1. Voor het bouwen van een veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 3' gelden de volgende voorwaarden:

  1. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan bestaand;

  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

  1. Voor het bouwen van een veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 4' gelden de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan bestaand;

  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

 

3.2.8 Werktuigloods

Een werktuigloods is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – werktuigloods’, waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6,6 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 375 m².

 

3.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  5. De bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

 

3.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m, waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer dan 3,5 ha mag bedragen.

  2. De bouwhoogte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m, waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer dan 3,5 ha mag bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m, waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m² per perceel, met dien verstande dat de oppervlakte van dat perceel minimaal een hectare dient te bedragen.

  5. De bouwhoogte van zonnepanelen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonneveld' mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

3.2.11 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m².

  4. Het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan.

 

3.2.12 Volkstuinen

Ter plaatse vand e aanduiding 'volkstuin' is opslagruimte ten behoeve van een volkstuin toegestaan, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5;

  2. de oppervlakte per peceel volkstuin niet meer mag bedragen dan 6 m².

 

3.2.13 Luchtwassers

Voor het bouwen van luchtwassers welke aan, op of bij een dierenverblijf wordt gebouwd, geldt dat deze, ongeacht of deze luchtwasser in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf of als een afzonderlijk bouwwerk moet worden beschouwd, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 8 m.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

  

3.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder c sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 3.2.1 onder c sub 2 voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 3.2.3 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 3.2.3 onder d sub 1 voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m², indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  5. lid 3.2.3 onder d sub 2 voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een hogere bouwhoogte tot maximaal 7m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  6. lid 3.2.4 onder d voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  7. lid 3.2.3 onder j voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  8. lid 3.2.9 onder b voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  9. lid 3.2.9 onder f voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  10. lid 3.2.9 onder f voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 3.2.10 onder c voor het bouwen van erf- en terreinafscheiding met een hoogte tot maximaal 2 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 3.2.11 sub d voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot 8 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

3.3.2 Afwijken oppervlakte dierenverblijven veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c voor de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen dierenverblijven binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De uitbreiding dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan:

  1. voor het houden van geiten;

  2. op een bouwvlak van een veehouderij welke geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - stedelijk gebied'.

 

3.3.3 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d voor de uitbreiding van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

3.3.4 Afwijken oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.9 onder g voor de uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

3.3.5 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het plaatsen van woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Woonunits mogen uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak.

  5. Vervallen

  6. De huisvesting van seizoensarbeiders bedraagt niet meer dan 6 maanden per woonunit per kalenderjaar.

  7. Per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits toegestaan.

  8. De oppervlakte per woonunit mag niet meer bedragen dan 30 m².

  9. De bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.

  10. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

 

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

  

3.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

3.4.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.

  3. De oppervlakte aan overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.

  

3.4.3 Bestaande nevenfuncties en verbrede landbouw

  1. De oppervlakte ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf ’ mag niet meer bedragen dan 3.105 m² .

  2. De oppervlakte aan dagrecreatieve voorziening ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’ mag niet meer bedragen dan 500 m², waarbij de oppervlakte aan ondergeschikte horeca niet meer mag bedragen dan 100 m² .

  3. De oppervlakte aan hoveniersbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’ mag niet meer bedragen dan 400 m².

  4. Het aantal kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’ mag niet meer bedragen dan 25.

  5. De oppervlakte aan statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  6. De oppervlakte ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf met agrarische groothandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch loonbedrijf en groothandel’ mag niet meer bedragen dan 3000 m² .

  7. De oppervlakte aan ondergeschikte detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – ondergeschikte detailhandel’ mag niet meer bedragen dan 50 m².

  8. De oppervlakte aan productiegebonden detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - productiegebonden detailhandel’ mag niet meer bedragen dan 100 m².

  9. De oppervlakte van een timmerwerkplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – timmerwerkplaats’ mag niet meer bedragen dan 200 m².

  10. De oppervlakte van een paardenpension ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenpension’ mag niet meer bedragen dan bestaand.

 

3.4.4 Veehouderij

  1. Het binnen gebouwen houden van dieren, al dan niet in hokken, niet op de grond, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden, is niet toegestaan.

  2. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

  3. Mestbewerking is uitsluitend toegestaan van mest afkomstig van de op dezelfde locatie gevestigde veehouderij.

  4. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 3.3.2, 3.3.4, 3.5.3 of 3.5.4 of van een wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 3.7.1 of 3.7.2 is het bepaalde onder d in lid 3.4.8 onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking of wijziging.

 

3.4.5 Hervestiging intensieve geiten- en schapenhouderij

Vervallen

 

3.4.6 Landschappelijke inpassing

De gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing 3.1’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van bijgebouwen bij de bedrijfswoning, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen onder 3.1 in bijlage 2 bij deze regels.

 

3.4.7 Burgerwonen

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – burgerwonen’ is wonen in de vorm van bedrijfswoningen en burgerwoningen toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak.

  2. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden door de hoofdbewoner(s).

  3. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoning mag gebruikt worden als woning, waarbij dit gebouw wordt aangemerkt als belangrijkste hoofdgebouw.

  4. Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, mogen de overige bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van huishoudelijk gebruik verband houdend met wonen, waarbij de oppervlakte ten behoeve van dit gebruik niet meer mag bedragen dan 120 150 m².

 

3.4.8 Stikstofregel

Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  2. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

 

3.4.9 Verharding

Verhardingen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. binnen het bouwvlak;

  2. als perceelsontsluiting, gelegen tussen de voorzijde van het bouwvlak en de openbare weg;

  3. als voeder of watervoorziening of teeltondersteunende voorziening, mits vergund.

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

3.5.1 Verbrede landbouw bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van verbrede landbouwactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit niet worden uitgebreid.

  3. De volgende vormen van verbrede landbouw bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m²;

  2. zorgboerderijen, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m²;

  3. recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m²;

  4. kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij de totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen.

  5. kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bouwvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak.

  1. Ondergeschikte horeca, is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3 waarbij de oppervlakte, aanvullend op de genoemde oppervlakten onder 2 en 3,  niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit is niet toegestaan.

  3. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  4. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

 

3.5.2 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van nevenfuncties bij agrarische bedrijven binnen het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uit-gebreid.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².

  2. Statische (binnen)opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m².

  1. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  2. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  3. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Vervallen.

 

3.5.3 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 onder b voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Het gebruik dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan:

  1. voor het houden van geiten;

  2. op een bouwvlak van een vehouderij welke geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - stedelijk gebied'.

 

3.5.4 Omschakeling naar andere diersoort

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 onder b1 ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar het houden van een andere diersoort, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Omschakeling naar het bedrijfsmatig houden van pelsdieren en/of geiten is niet toegestaan.

  2. Omschakeling van een bedrijf waar op grond van de 'Tabel diersoorten' uitsluitend melkrundvee, uitsluitend schapen of uitsluitend melkrundvee en schapen zijn toegestaan naar een andere diersoort is niet toegestaan; omschakeling van melkrundvee naar schapen of van schapen naar melkrundvee is wel toegestaan.

  3. De milieueffecten dienen per onderdeel, danwel cumulatief, na omschakeling gelijk te zijn aan of lager te zijn dan de maximale waarden die voor het agrarisch bedrijf worden berekend in de bedrijfsopzet voor omschakeling.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB of de omschakeling (bedrijfs)economisch verantwoord is.

  

 

 

 

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

3.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. in (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

  2. het ophogen van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’.

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘groen’:

  1. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas;

 

3.6.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaatsvinden.

  

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheden

  

3.7.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot, met dien verstande dat:

  1. Vervallen.

  2. Vervallen.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  4. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  5. Vervallen.

  6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7.2 Vergroting bouwvlak veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak van een veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -veehouderij' waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stedelijk gebied'. Uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij is ook niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tenzij er sprake is van een grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag. Hierbij moet tevens worden voldaan aan het bepaalde onder i.

  2. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot maximaal 1,5 ha.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het moment van besluitvorming.

  4. De vergroting van het bouwvlak dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. De vergroting van het bouwvlak dient gelet op de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden inpasbaar te zijn.

  6. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  7. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  8. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  9. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB, uitgezonderd de uitbreiding zoals genoemd in lid b en d.

  5. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  8. Vervallen.

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding-Gas’, dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

3.7.3 Vergroting bouwvlak overige agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voor (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 35% tot een maximum van 2,5 ha.

  2. Voor overige agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  5. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  8. Vervallen.

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

3.7.4 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging kan alleen worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het agrarische bedrijf en de noodzaak van de bedrijfswoning.

  8. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7.5 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ uitsluitend ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren.

  2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 1,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  6. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  9. Vervallen.

  10. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  11. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7.6 Sleufsilo’s en kuilvoerplaten

Vervallen.

 

3.7.7 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ‘sa - veehouderij’, ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ en verkleinen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat  de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar een (vollegronds) grondgebondenteeltbedrijf.

 

3.7.8 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar een overig agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat aan de bouwvlakken zonder de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' deze aanduiding wordt toegevoegd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen.

  2. Vervallen.

  3. Vervallen.

  4. Bij omschakeling mag het bouwvlak niet meer bedragen dan 1, 5 ha.

  5. Vervallen.

  6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7.9 Wijziging naar Agrarisch - Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. De oppervlakte aan bouwvlak per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1,5 ha waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  3. Buitenopslag en detailhandel zijn niet toegestaan.

  4. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7.10 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m². waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd In afwijking hiervan mag de oppervlakte van het bestemmingsvak voor een agrarisch-technisch hulpbedrijf, een agrarsch-verwacnt bedrijf, een dagrecreatieve voorziening of een maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 15.000 m².

  4. In afwijking van het bepaalde onder c mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf,    horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha.

  5. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder f genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven. Nieuwbouw ten behoeve van de niet-agrarische functie is toegestaan, met dien verstande dat het in totaal op het perceel aanwezige bebouwd oppervlak als gevolg van de nieuwbouw niet mag toenemen.

  6. De volgende niet-agrarische functies en bijbehorende maximale oppervlakte zijn toegestaan:

  1. statische (binnen)opslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

  2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;

  4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  1. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  2. Detailhandel en/of een zelfstandige  kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in f onder 4.

  3. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  7. Vervallen.

  8. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de niet-agrarische functie bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. recreatieve functies;

  2. sociaal-educatieve functies;

  3. bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  4. statische opslag, waarbij geldt dat buitenopslag en opslag in kassen niet is toegestaan.

  1. Een combinatie van niet-agrarische functies zoals genoemd onder c is toegestaan, waarbij geldt dat in geval van statische opslag de combinatie met maximaal 1 andere niet-agrarische functie is toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ is de wijziging naar een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf niet toegestaan.

  3. Detailhandel is enkel toegestaan als productiegebonden detailhandel tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 2 en 3.

  4. Ondergeschikte horeca tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 is enkel toegestaan ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 1, 2 en 3.

  5. Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  3. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-agrarische functie niet meer mag bedragen dan 400 m2 en in geval van statische opslag maximaal 1.400 m2 totaal voor alle functies, waarbij geldt dat:

  1. indien voorafgaand aan de wijziging minder dan 400 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, deze oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vermeerderd en mag deze oppervlakte als maximale oppervlakte worden gebruikt ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  2. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, maximaal 400 m2 ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  3. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, mag uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor statische opslag maximaal 20% van de te slopen oppervlakte bedrijfsgebouwen groter dan 400 m2 worden toegevoegd tot een maximum van 1.000 m2.

  1. De niet-agrarische functie mag niet:

  1. een onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  3. onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  1. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  2. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

3.7.11 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  7. In aanvulling op het bepaalde in lid c geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd binnen de omvang van het voormalige agrarische bouwvlak en tot de maximale oppervlakte voormalige bebouwing en verharding;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

 

 

Artikel 4 Agrarisch – Paardenhouderij

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebruiksgerichte paardenhouderijen met bijbehorende voorzieningen met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend de diersoorten zoals opgenomen in de tabel 'Diersoorten veehouderijen' in bijlage 5 bedrijfsmatig mogen worden gehouden;

  2. vervallen

  3. tevens statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  4. tevens een aardappel- en groentenhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –aardappel- en groentenhandel’;

  5. bestaande bedrijfswoningen;

  6. wonen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – burgerwonen’;

  7. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  8. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  9. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  10. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  11. extensief recreatief medegebruik;

  12. behoud, herstel en bescherming van aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

  

4.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één paardenhouderijbedrijf toegestaan, indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze  bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

  2. Het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

  

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De oppervlakte van rijhallen mag niet meer bedragen dan 1.200 m².

 

  1. Voor de oppervlakte gebouwen ten behoeve van veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' geldt dat de oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en gebouwen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij, ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van het ontwerp van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. In afwijking van het bepaalde onder d is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' een toename van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, niet toegestaan.

 

4.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  3. Vervallen.

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 150 per bedrijfswoning.

  5. In afwijking van het bepaalde onder d mag op het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing 4.1’ de oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 150 m² per woning of wooneenheid.

  6. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  7. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  8. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing 4.1’, mogen de gronden uitsluitend worden bebouwd, indien de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het beplantingsplan 4.1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  9. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  10. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  11. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  12. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  13. De dakhelling van bijgebouwen met een nokhoogte tussen 3 m en 5,5 m mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  5. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.

  6. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  7. De bouwhoogte van lichtmasten bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 12 m.

  8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  9. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

 

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

  

4.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 onder b sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 4.2.1 onder b sub 2 voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 4.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 4.2.3 onder d voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. lid 4.2.3 onder j voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 4.2.4 onder b voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  7. lid 4.2.4 onder h voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  8. lid 4.2.4 onder h voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  

4.3.2 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d voor de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De uitbreiding dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

 

4.3.3 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder e voor de uitbreiding van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

4.3.4 Afwijken oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder i voor de uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

  

4.4.2 Bestaande nevenfuncties en verbrede landbouw

  1. De oppervlakte aan statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De oppervlakte aan een aardappel- en groentehandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –aardappel- en groentenhandel’ mag niet meer bedragen dan 600 m²;

 

4.4.3 Veehouderij

  1. Het binnen gebouwen houden van dieren, al dan niet in hokken, niet op de grond, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden, is niet toegestaan.

  2. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

  3. Mestbewerking is uitsluitend toegestaan van mest afkomstig van de op dezelfde locatie gevestigde veehouderij.

  4. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 4.3.2, 4.3.4 of 4.5.2 is het bepaalde onder d in lid 4.4.6 onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

4.4.4 Landschappelijke inpassing

De gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing 4.1’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van bijgebouwen bij de bedrijfswoning, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen onder 4.1 in bijlage 2 bij deze regels.

 

4.4.5 Burgerwonen

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – burgerwonen’ is wonen in de vorm van bedrijfswoningen en burgerwoningen toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak.

  2. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden door de hoofdbewoner(s).

  3. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoning mag gebruikt worden als woning, waarbij dit gebouw wordt aangemerkt als belangrijkste hoofdgebouw.

  4. Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, mogen de overige bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van huishoudelijk gebruik verband houdend met wonen, waarbij de oppervlakte ten behoeve van dit gebruik niet meer mag bedragen dan 100 m².

 

4.4.6 Stikstofregel

Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  2. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

 

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

4.5.1 Nevenfuncties bij paardenhouderijen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van nevenfuncties binnen het bestemmingsvlak bij paardenhouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De paardenhouderijfunctie op het bestemmingsvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het bestemmingsvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uit-gebreid.

  3. Vervallen.

  4. De volgende nevenfuncties zijn toegestaan per bestemmingsvlak:

  1. Recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m².

  2. Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij het aantal recreatie-eenheden niet meer mag bedragen dan 6 en de oppervlakte van de afzonderlijke recreatie-eenheden niet meer mag bedragen dan 50 m² per eenheid.waarbij de totale oppervalkte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij behorende bijgebouwen.

  3. Kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bestemmingsvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bestemmingsvlak.

  1. Ondergeschikte horeca, is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub d onder 1 waarbij de oppervlakte, aanvullend op de genoemde oppervlakten onder 1, niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  3. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  4. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.

  

4.5.2 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.3 onder b voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Het gebruik dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

 

 

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.6.1 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig paardenhouderijbedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het paardenhouderijbedrijf en de noodzaak van de bedrijfswoning.

  8. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  9. Vervallen.

  10. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  11. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

 

 

 

4.6.2 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar een agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf, niet zijnde veehouderij of glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.

  2. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het bedrijf.

  3. Het agrarisch bedrijf dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

4.6.3 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen.

  2. Vervallen.

  3. Het bestemmingsvlak wordt verkleind waarbij de oppervlakte van het bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ waar de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 5.000 m² .

  5. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen locatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder f genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven. Nieuwbouw ten behoeve van de niet-agrarische functie is toegestaan, met dien verstande dat het in totaal op het perceel aanwezige bebouwd oppervlak als gevolg van de nieuwbouw niet mag toenemen.

  6. De volgende niet-agrarische functies en bijbehorende maximale oppervlakte zijn toegestaan:

  1. statische (binnen)opslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

  2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;

  4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 250 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  1. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  2. Detailhandel en/of een zelfstandige  kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in f onder 4.

  3. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  7. In afwijking van het bepaalde in lid l dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  8. Vervallen.

  9. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de niet-agrarische functie bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. recreatieve functies;

  2. sociaal-educatieve functies;

  3. bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  4. statische opslag, waarbij geldt dat buitenopslag en opslag in kassen niet is toegestaan.

  1. Een combinatie van niet-agrarische functies zoals genoemd onder c is toegestaan, waarbij geldt dat in geval van statische opslag de combinatie met maximaal 1 andere niet-agrarische functie is toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ is de wijziging naar een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf niet toegestaan.

  3. Detailhandel is enkel toegestaan als productiegebonden detailhandel tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 2 en 3.

  4. Ondergeschikte horeca tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 is enkel toegestaan ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 1, 2 en 3.

  5. Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  3. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-agrarische functie niet meer mag bedragen dan 400 m2 en in geval van statische opslag maximaal 1.400 m2 totaal voor alle functies, waarbij geldt dat:

  1. indien voorafgaand aan de wijziging minder dan 400 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, deze oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vermeerderd en mag deze oppervlakte als maximale oppervlakte worden gebruikt ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  2. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, maximaal 400 m2 ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  3. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, mag uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor statische opslag maximaal 20% van de te slopen oppervlakte bedrijfsgebouwen groter dan 400 m2 worden toegevoegd tot een maximum van 1.000 m2.

  1. De niet-agrarische functie mag niet:

  1. een onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  3. onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  1. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  2. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

 

4.6.4 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bestemmingsvlak.

  2. Vervallen.

  3. Het paardenhouderijbedrijf ter plaatse is beëindigd.

  4. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-1’ en/of ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-2’, waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

  5. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfs-voering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  7. In aanvulling op het bepaalde in lid d geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd binnen de omvang van het voormalige bestemmingsvlak voor de paardenhouderij en tot de maximale oppervlakte voormalige bebouwing en verharding;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

Artikel 5 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1

  

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend de diersoorten zoals opgenomen in de tabel 'Diersoorten veehouderijen' in bijlage 5 bedrijfsmatig mogen worden gehouden;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’ overige agrarische bedrijven zijn toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' productiegerichte paardenhouderijen zijn toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. bestaande bedrijfswoningen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  3. tevens dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;

  4. tevens een kampeerboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerboerderij’;

  5. tevens een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’;

  6. tevens een detailhandel in groenten en fruit en aanverwante artikelen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - detailhandel in groenten en fruit en aanverwante artikelen’;

  7. tevens productiegebonden detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - productiegebonden detailhandel’;

  8. tevens een veldschuur ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur’, ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur -1';

  9. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  10. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  11. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  12. extensief recreatief medegebruik.

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, waar geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ uitsluitend geparkeerd mag worden waarbij de gronden met de aanduiding ‘parkeerterrein’ niet mogen worden bebouwd;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  4. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

 

alsmede voor:

  1. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’;

  2. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’;

  3. behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  4. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  2. cultuurhistorisch waardevolle akkers, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevolle akker’;

  3. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied’.

 

 

5.2 Bouwregels

  

5.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens lid 5.2.2 van toepassing is.

  1. Vervallen.

  

5.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en gebouwen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij, De oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten hoogste de omvang hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. In afwijking van het bepaalde onder c geldt voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' ligt en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, dat een toename van de bestaande oppervlakte voor van bouwwerken, niet is toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijgebouwen bij de bedrijfswoning(en) bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, ook niet toegestaan.

 

5.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarisch bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. Vervallen.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. Teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een nevenfunctie bij een veehouderij zijn de regels van lid 5.2.2 van toepassing.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij uitgesloten’ zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van verbrede landbouwactiviteiten in de vorm van kleinschalige dagrecreatie en ondergeschikte horeca (inclusief terras) toegestaan, waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m.

  

5.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  3. Vervallen.

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 150 m² per bedrijfswoning.

  5. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  6. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. De dakhelling van bijgebouwen met een nokhoogte tussen 3 m en 5,5 m mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

5.2.5 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m².

  4. Het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan.

 

5.2.6 Veldschuur

Voor het bouwen van een veldschuren gelden de volgende voorwaarden:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur’ gelden de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,25 m;

  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 150 m².

  1. Voor het bouwen van een veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 1' gelden de volgende voorwaarden:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,8 m;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,6 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de omvang van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur 1'.

 

5.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  5. De bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

 

5.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m² per perceel, met dien verstande dat de oppervlakte van dat perceel minimaal een hectare dient te bedragen.

 

5.2.9 Luchtwassers

Voor het bouwen van luchtwassers welke aan, op of bij een dierenverblijf wordt gebouwd, geldt dat deze, ongeacht of deze luchtwasser in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf of als een afzonderlijk bouwwerk moet worden beschouwd, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 8 m.

 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 5.2.1 onder c sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 5.2.1 onder c sub 2 voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 5.2.3 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 5.2.3 onder d voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m², indien dit niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ en indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  5. lid 5.2.3 onder d voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een hogere bouwhoogte tot maximaal 7m, indien dit niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ en indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  6. lid 5.2.4 onder d voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien ter sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  7. lid 5.2.4 onder j voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  8. lid 5.2.5 sub d voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot 8 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  9. lid 5.2.7 onder b voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  10. lid 5.2.7 onder f voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  11. lid 5.2.7 onder f voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 5.2.7 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.

  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  1. lid 5.2.8 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheiding met een hoogte tot maximaal 2 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 5.2.8 onder b voor het bouwen van overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.

  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet oneven-redig worden aangetast.

 

5.3.2 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder c voor de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen dierenverblijven binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De uitbreiding dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

5.3.3 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d voor de uitbreiding van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

5.3.4 Afwijken oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7 onder g voor de uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

5.3.5 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het plaatsen van woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Woonunits mogen uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak.

  5. Vervallen.

  6. De huisvesting van seizoensarbeiders bedraagt niet meer dan 6 maanden per woonunit per kalenderjaar.

  7. Per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits toegestaan.

  8. De oppervlakte per woonunit mag niet meer bedragen dan 30 m².

  9. De bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.

  10. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

 

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

  

5.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

  

5.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover zij geen bouwwerken zijn.

  2. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover zij geen bouwwerken zijn.

  

5.4.3 Bestaande nevenfuncties en verbrede landbouw

Binnen deze bestemming zijn de volgende bestaande nevenfuncties toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte van dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’ mag niet meer bedragen dan 80 m².

  2. De oppervlakte aan kampeerboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerboerderij’ mag niet meer bedragen dan 200 m².

  3. Het aantal kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’ mag niet meer bedragen dan 25.

  4. De verkoopvloeroppervlakte aan detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch  - detailhandel in groenten en fruit en aanverwante artikelen’ mag niet meer bedragen dan 200 m².

  5. De oppervlakte van statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ mag niet meer bedragen dan 700 m².

  6. De oppervlakte productiegebonden detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - productiegebonden detailhandel’ mag niet, meer bedragen dan 300 m² .

  7. Ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij uitgesloten’ zijn uitsluitend verbrede landbouwactiviteiten in de vorm van kleinschalige dagrecreatie en ondergeschikte horeca (inclusief terras) toegestaan.

  

5.4.4 Veehouderij

  1. Het binnen gebouwen houden van dieren, al dan niet in hokken, niet op de grond, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden, is niet toegestaan.

  2. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

  3. Mestbewerking is uitsluitend toegestaan van mest afkomstig van de op dezelfde locatie gevestigde veehouderij.

  4. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 5.3.2, 5.3.4, 5.5.6 of 5.5.7 of van een wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 5.7.1 of 5.7.2 is het bepaalde onder d in lid 5.4.6 onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking of wijziging.

  

5.4.5 Hervestiging intensieve geiten- en schapenhouderij

Vervallen.

  

5.4.6 Stikstofregel

Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  2. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

 

5.4.7 Verharding

Verhardingen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. binnen het bouwvlak;

  2. als perceelsontsluiting, gelegen tussen de voorzijde van het bouwvlak en de openbare weg;

  3. als voeder of watervoorziening of teeltondersteunende voorziening, mits vergund.

 

5.4.8 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 1' mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van agrarische grondgebruik indien het bos is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het plan zoals opgenomen onder 5.1 in bijlage 2 bij deze regels.

 

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

5.5.1 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 onder a voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.

  2. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  

5.5.2 Overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 onder b voor het gebruik van de gronden voor overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.

  2. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  

5.5.3 Verbrede landbouw bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van verbrede landbouwactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit niet worden uitgebreid.

  3. Vervallen.

  4. De volgende vormen van verbrede landbouw bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m².

  2. Zorgboerderijen, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².

  3. Recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m².

  4. Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij de totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen.

  5. Kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bouwvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak.

  1. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub d onder 2 en 3 waarbij de oppervlakte, aanvullende op de genoemde oppervlakten onder 2 en 3,  niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit is niet toegestaan.

  3. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  4. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.

  7. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  

5.5.4 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 voor het toestaan van nevenfuncties bij agrarische bedrijven binnen het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uitgebreid.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m² en maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  2. Statische (binnen)opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m².

  1. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  2. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  3. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Vervallen.

  6. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

5.5.5 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Huisvesting mag maximaal 6 maanden per jaar duren.

  5. Per bouwvlak mag maximaal 120 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen. 

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

5.5.6 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.4 onder b voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Het gebruik dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

5.5.7 Omschakeling naar andere diersoort

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1 onder b1 ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere diersoort, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Omschakeling naar het bedrijfsmatig houden van pelsdieren en/of geiten is niet toegestaan.

  2. Omschakeling van een bedrijf waar op grond van de 'Tabel diersoorten' uitsluitend melkrundvee, uitsluitend schapen of uitsluitend melkrundvee en schapen zijn toegestaan naar een andere diersoort is niet toegestaan; omschakeling van melkrundvee naar schapen of van schapen naar melkrundvee is wel toegestaan.

  3. De milieueffecten dienen per onderdeel, danwel cumulatief, na omschakeling gelijk te zijn aan of lager te zijn dan de maximale waarden die voor het agrarisch bedrijf worden berekend in de bedrijfsopzet voor omschakeling.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB of de omschakeling (bedrijfs)economisch verantwoord is.

  

 

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

5.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

  2. het ophogen van gronden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevolle akker’:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,50 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  8. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  9. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  10. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘groen’:

  1. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas.

  

5.6.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaats vinden.

  

5.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 5.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven genoemde waarden.

 

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheden

  

5.7.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen.

  2. Vervallen.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  4. De bestaande landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Vervallen.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  8. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

5.7.2 Vergroting bouwvlak veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tenzij er sprake is van een grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag. Hierbij moet tevens worden voldaan aan het bepaalde onder i.

  2. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot maximaal 1,5 ha.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het moment van besluitvorming.

  4. De vergroting van het bouwvlak dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. De vergroting van het bouwvlak dient gelet op de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden inpasbaar te zijn.

  6. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  7. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  8. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  9. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB, uitgezonderd de uitbreiding zoals genoemd in lid b.

  5. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  8. Vervallen.

  1. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

5.7.3 Vergroting bouwvlak overige agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voor (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 35% tot een maximum van 2,5 ha.

  2. Voor overige agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  5. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast en de verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  8. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  9. Vervallen.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

5.7.4 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het agrarische bedrijf en de noodzaak van de bedrijfswoning.

  8. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

 

5.7.5 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – permanente teeltondersteunende voorziening’ uitsluitend ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren.

  2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 1,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  6. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast en de verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  9. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  10. Vervallen.

  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  12. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

5.7.6 Sleufsilo’s en kuilvoerplaten

Vervallen.

 

5.7.7 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding ‘sa - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorziening’ en verkleinen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar een (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijf.

 

5.7.8 Wijzigen ten behoeve van omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat aan de bouwvlakken zonder de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' deze aanduiding wordt toegevoegd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen.

  2. Vervallen.

  3. Vervallen.

  4. Bij omschakeling mag het bouwvlak niet meer bedragen dan 1,5 ha.

  5. Vervallen.

  6. Vervallen.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  8. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  9. Deze omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen.

  10. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

 

5.7.9 Wijziging naar Agrarisch - Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. De oppervlakte aan bouwvlak per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1,5 ha, in geval van een paadenhouderij maximaal 5.000 m2, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  4. Buitenopslag en detailhandel zijn niet toegestaan.

  5. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  7. Er mag enkel sprake zijn van een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf.

  8. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  9. Indien de omschakeling plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ dient:

  1. de omschakeling bij te dragen aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;

  2. de omschakeling een positieve bijdrage te leveren aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  1. Vervallen.

  2. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

5.7.10 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. Vervallen.

  4. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  5. In afwijking van het bepaalde onder d mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ waar de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 5.000 m² .

  6. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder g genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven. Nieuwbouw ten behoeve van de niet-agrarische functie is toegestaan, met dien verstande dat het in totaal op het perceel aanwezige bebouwd oppervlak als gevolg van de nieuwbouw niet mag toenemen.

  7. De volgende niet-agrarische functies en bijbehorende maximale oppervlakte zijn toegestaan:

  1. statische (binnen)opslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

  2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;

  4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  1. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  2. Detailhandel en/of een zelfstandige  kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in g onder 4.

  3. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ / ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  8. Vervallen.

  9. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de niet-agrarische functie bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. recreatieve functies;

  2. sociaal-educatieve functies;

  3. bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  4. statische opslag, waarbij geldt dat buitenopslag en opslag in kassen niet is toegestaan.

  1. Een combinatie van niet-agrarische functies zoals genoemd onder c is toegestaan, waarbij geldt dat in geval van statische opslag de combinatie met maximaal 1 andere niet-agrarische functie is toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ is de wijziging naar een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf niet toegestaan.

  3. Detailhandel is enkel toegestaan als productiegebonden detailhandel tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 2 en 3.

  4. Ondergeschikte horeca tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 is enkel toegestaan ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 1, 2 en 3.

  5. Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  3. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-agrarische functie niet meer mag bedragen dan 400 m2 en in geval van statische opslag maximaal 1.400 m2 totaal voor alle functies, waarbij geldt dat:

  1. indien voorafgaand aan de wijziging minder dan 400 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, deze oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vermeerderd en mag deze oppervlakte als maximale oppervlakte worden gebruikt ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  2. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, maximaal 400 m2 ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  3. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, mag uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor statische opslag maximaal 20% van de te slopen oppervlakte bedrijfsgebouwen groter dan 400 m2 worden toegevoegd tot een maximum van 1.000 m2.

  1. De niet-agrarische functie mag niet:

  1. een onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  3. onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  1. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  2. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

 

5.7.11 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  4. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  5. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

 

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  7. In aanvulling op het bepaalde in lid d geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd binnen de omvang van het voormalige agrarische bouwvlak en tot de maximale oppervlakte voormalige bebouwing en verharding;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

Artikel 6 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2

  

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend de diersoorten zoals opgenomen in de tabel 'Diersoorten veehouderijen' in bijlage 5 bedrijfsmatig mogen worden gehouden;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’ overige agrarische bedrijven zijn toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' productiegerichte paardenhouderijen zijn toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. bestaande bedrijfswoningen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  3. tevens een boerenterras met kleinschalige horeca ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;

  4. tevens een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’;

  5. tevens een landschapscamping ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – landschapscamping’;

  6. tevens een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’;

  7. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  8. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  9. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  10. extensief recreatief medegebruik;

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  4. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

 

alsmede voor:

 

  1. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’;

  2. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’;

  3. behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  4. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  2. cultuurhistorisch waardevolle akkers, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevolle akker’;

  3. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied’;

  4. landschapsontwikkelingsgebied ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – landschapsontwikkelingsgebied’.

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens lid 6.2.2 van toepassing is.

  1. Vervallen.

 

6.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en gebouwen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij, De oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten hoogste de omvang hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. In afwijking van het bepaalde onder c geldt voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' ligt en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, dat een toename van de bestaande oppervlakte voor van bouwwerken, niet is toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijgebouwen bij de bedrijfswoning(en) bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, ook niet toegestaan.

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. Vervallen.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. Teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een nevenfunctie bij een veehouderij zijn de regels van lid 6.2.2 van toepassing.

  

6.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  3. Vervallen.

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 150 m² per bedrijfswoning.

  5. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  6. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. De dakhelling van bijgebouwen met een nokhoogte tussen 3 m en 5,5 m mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

6.2.5 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m².

  4. Het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan.

  

 

 

6.2.6 Landschapscamping

Voor het bouwen van een gemeenschappelijke voorziening ten behoeve van een landschapscamping ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden– landschapscamping’ gelden de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 197 m².

  2. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6,5 m.  

 

6.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  5. De bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

 

6.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m² per perceel, met dien verstande dat de oppervlakte van dat per perceel minimaal een hectare dient te bedragen.

  

6.2.9 Luchtwassers

Voor het bouwen van luchtwassers welke aan, op of bij een dierenverblijf wordt gebouwd, geldt dat deze, ongeacht of deze luchtwasser in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf of als een afzonderlijk bouwwerk moet worden beschouwd, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

  

6.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 onder c sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 6.2.1 onder c sub 2 voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 6.2.3 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 6.2.3 onder d voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m², indien dit niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ en indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  5. lid 6.2.3 onder d voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een hogere bouwhoogte tot maximaal 7m, indien dit niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ en indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  6. lid 6.2.4 onder d voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  7. lid 6.2.4 onder j voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  8. lid 6.2.5 sub d voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot 8 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  9. lid 6.2.7 onder b voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  10. lid 6.2.7 onder f voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  11. lid 6.2.7 onder f voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 6.2.8 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  1. lid 6.2.8 voor het bouwen van overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast

  1. lid 6.2.8 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheiding met een hoogte tot maximaal 2 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  

6.3.2 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder c voor de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen dierenverblijven binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De uitbreiding dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

6.3.3 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder d voor de uitbreiding van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

6.3.4 Afwijken oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.7 onder f voor de uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

6.3.5 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het plaatsen van woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Woonunits mogen uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak.

  5. Vervallen.

  6. De huisvesting van seizoensarbeiders bedraagt niet meer dan 6 maanden per woonunit per kalenderjaar.

  7. Per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits toegestaan.

  8. De oppervlakte per woonunit mag niet meer bedragen dan 30 m².

  9. De bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.

  10. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

  

6.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

6.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig wordt in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover zij geen bouwwerken zijn.

  2. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover zijn geen bouwwerken zijn.

  

6.4.3 Bestaande nevenfuncties en verbrede landbouw

  1. De oppervlakte van een boerenterras met kleinschalige horeca ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ mag niet meer bedragen dan 500 m².

  2. Het aantal kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’ mag niet meer bedragen dan 25.

  3. Het aantal kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – landschapscamping’ mag niet meer bedragen dan 55 kampeerplaatsen.

  4. De oppervlakte aan voorzieningen ten behoeve van de zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’ mag niet meer bedragen dan 400 m².

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’ zijn als ondersteunende functies, in functie en omvang aanvullend aan het gestelde onder sub d, toegestaan:

  1. Ondergeschikte detailhandel tot een maximum oppervlakte van 50 m².

  2. Ondergeschikte horeca tot een maximum oppervlakte van 170 m².

  3. Ondergeschikte ondersteunende recreatieve voorzieningen.

  

6.4.4 Veehouderij

  1. Het binnen gebouwen houden van dieren, al dan niet in hokken, niet op de grond, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden, is niet toegestaan.

  2. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

  3. Mestbewerking is uitsluitend toegestaan van mest afkomstig van de op dezelfde locatie gevestigde veehouderij.

  4. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 6.3.2, 6.3.4, 6.5.6 of 6.5.7 of van een wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 6.7.1 of 6.7.2 is het bepaalde onder d in lid 6.4.7 onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking of wijziging.

  

6.4.5 Intensieve geiten- en schapenhouderij

Vervallen.

 

6.4.6 Verharding

Verhardingen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. binnen het bouwvlak;

  2. als perceelsontsluiting, gelegen tussen de voorzijde van het bouwvlak en de openbare weg;

  3. als voeder of watervoorziening of teeltondersteunende voorziening, mits vergund.

 

6.4.7 Stikstofregel

Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  2. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

 

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

6.5.1 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2 onder a voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

  2. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

6.5.2 Overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2 onder b voor het gebruik van de gronden voor overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

  2. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

6.5.3 Verbrede landbouw bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het toestaan van verbrede landbouwactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit niet worden uitgebreid.

  3. De volgende vormen van verbrede landbouw bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m².

  2. Zorgboerderijen, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².

  3. Recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m².

  4. Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij de totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen.

  5. Kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bouwvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak.

  1. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3 waarbij de oppervlakte, aanvullend op de genoemde oppervlakten onder 2 en 3, niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit is niet toegestaan.

  3. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  4. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

  7. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

6.5.4 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het toestaan van nevenfuncties bij agrarische bedrijven binnen het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uitgebreid.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m² en maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  2. Statische (binnen)opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m².

  1. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  2. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  3. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Vervallen.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

6.5.5 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Huisvesting mag maximaal 6 maanden per jaar duren.

  5. Per bouwvlak mag maximaal 120 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

6.5.6 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.4 onder b voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Het gebruik dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

 

 

6.5.7 Omschakeling naar een andere diersoort

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.1 onder b1 ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere diersoort, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Omschakeling naar het bedrijfsmatig houden van pelsdieren en/of geiten is niet toegestaan.

  2. Omschakeling van een bedrijf waar op grond van de 'Tabel diersoorten' uitsluitend melkrundvee, uitsluitend schapen of uitsluitend melkrundvee en schapen zijn toegestaan naar een andere diersoort is niet toegestaan; omschakeling van melkrundvee naar schapen of van schapen naar melkrundvee is wel toegestaan.

  3. De milieueffecten dienen per onderdeel, danwel cumulatief, na omschakeling gelijk te zijn aan of lager te zijn dan de maximale waarden die voor het agrarisch bedrijf worden berekend in de bedrijfsopzet voor omschakeling.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB of de omschakeling (bedrijfs)economisch verantwoord is.

 

 

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

6.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

  2. het ophogen van gronden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevolle akker’:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,50 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  8. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschapsontwikkelingsgebied’ (RNLE):

  1. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  2. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden;

  3. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd.

  

6.6.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaats vinden.

  

6.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 6.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

 

 

 

6.7 Wijzigingsbevoegdheden

  

6.7.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen.

  2. Vervallen.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  4. De bestaande landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Vervallen.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

6.7.2 Vergroting bouwvlak veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tenzij er sprake is van een grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag. Hierbij moet tevens worden voldaan aan het bepaalde onder i.

  2. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot maximaal 1,5 ha.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het moment van besluitvorming.

  4. De vergroting van het bouwvlak dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. De vergroting van het bouwvlak dient gelet op de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden inpasbaar te zijn.

  6. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  7. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  8. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  9. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB, uitgezonderd de uitbreiding zoals genoemd in lid b.

  5. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. Vervallen.

  1. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

 

 

6.7.3 Vergroting bouwvlak overige agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voor (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 30% tot een maximum van 2,5 ha.

  2. Voor overige agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  5. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  9. Vervallen.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  11. Deze omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen.

  

 

6.7.4 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het agrarische bedrijf en de noodzaak van de bedrijfswoning.

  8. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

6.7.5 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – permanente teeltondersteunende voorziening’ uitsluitend ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren.

  2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 1,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  6. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast en de verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  9. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  10. Vervallen.

  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  12. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

6.7.6 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding ‘sa - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorziening’ en verkleinen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar een (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijf.

 

6.7.7 Wijziging naar Agrarisch - Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. De oppervlakte aan bouwvlak per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1,5 ha, in geval van een paadenhouderij maximaal 5.000 m2, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  3. Buitenopslag en detailhandel zijn niet toegestaan.

  4. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  6. Er mag enkel sprake zijn van een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. In afwijking van het bepaalde in lid f dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

Indien de omschakeling plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groenblauwe mantel’ dient:

  1. de omschakeling bij te dragen aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;

  2. de omschakeling een positieve bijdrage te leveren aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  1. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

6.7.8 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder d mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ waar de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 5.000 m² .

  5. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder f genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven. Nieuwbouw ten behoeve van de niet-agrarische functie is toegestaan, met dien verstande dat het in totaal op het perceel aanwezige bebouwd oppervlak als gevolg van de nieuwbouw niet mag toenemen.

  6. De volgende niet-agrarische functies en bijbehorende maximale oppervlakte zijn toegestaan:

  1. Statische (binnen)opslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

  2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;

  4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  1. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  2. Detailhandel en/of een zelfstandige  kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in g onder 4.

  3. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. In afwijking van het bepaalde in lid k dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  8. Vervallen.

  9. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

 

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de niet-agrarische functie bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. recreatieve functies;

  2. sociaal-educatieve functies;

  3. bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  4. statische opslag, waarbij geldt dat buitenopslag en opslag in kassen niet is toegestaan.

  1. Een combinatie van niet-agrarische functies zoals genoemd onder c is toegestaan, waarbij geldt dat in geval van statische opslag de combinatie met maximaal 1 andere niet-agrarische functie is toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ is de wijziging naar een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf niet toegestaan.

  3. Detailhandel is enkel toegestaan als productiegebonden detailhandel tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 2 en 3.

  4. Ondergeschikte horeca tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 is enkel toegestaan ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 1, 2 en 3.

  5. Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  3. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-agrarische functie niet meer mag bedragen dan 400 m2 en in geval van statische opslag maximaal 1.400 m2 totaal voor alle functies, waarbij geldt dat:

  1. indien voorafgaand aan de wijziging minder dan 400 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, deze oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vermeerderd en mag deze oppervlakte als maximale oppervlakte worden gebruikt ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  2. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, maximaal 400 m2 ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  3. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, mag uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor statische opslag maximaal 20% van de te slopen oppervlakte bedrijfsgebouwen groter dan 400 m2 worden toegevoegd tot een maximum van 1.000 m2.

  1. De niet-agrarische functie mag niet:

  1. een onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  3. onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  1. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  2. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

6.7.9 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  7. In aanvulling op het bepaalde in lid c geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd binnen de omvang van het voormalige agrarische bouwvlak en tot de maximale oppervlakte voormalige bebouwing en verharding;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

Artikel 7 Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden - 1

  

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend de diersoorten zoals opgenomen in de tabel 'Diersoorten veehouderijen' in bijlage 5 bedrijfsmatig mogen worden gehouden;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’ overige agrarische bedrijven zijn toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' productiegerichte paardenhouderijen zijn toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. bestaande bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan;

  2. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  3. tevens een agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’;

  4. tevens een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;

  5. tevens een dagrecreatieve voorziening ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;

  6. tevens dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatie 1';

  7. tevens een kampeerboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerboerderij’;

  8. tevens een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’;

  9. tevens statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  10. tevens een kapelletje ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;

  11. tevens een eierhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - eierhandel’;

  12. tevens een hondenfokkerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hondenfokkerij';

  13. tevens een metaalbewerkingsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – metaalbewerkingsbedrijf’;

  14. tevens een paardenstal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal';

  15. uitsluitend een mestsilo ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestsilo';

  16. tevens een retentievoorziening ten behoeve van waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – retentievoorziening waterberging’;

  17. tevens een schuilhut ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilhut’;

  18. tevens een sleufsilo ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – sleufsilo’;

  19. tevens een veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur 5';

  20. tevens een veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur 6';

  21. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  22. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  23. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  24. extensief recreatief medegebruik;

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  4. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

 

alsmede voor:

 

  1. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’;

  2. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’;

  3. behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  4. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  2. cultuurhistorisch waardevolle akkers, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevolle akker’;

  3. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied’.

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten’;

  2. natuurontwikkelingsgebieden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’;

  3. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – struweelvogels’.

  

 

7.2 Bouwregels

  

7.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens lid 7.2.2 van toepassing is.

  1. Vervallen.

 

7.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en gebouwen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij, De oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten hoogste de omvang hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. In afwijking van het bepaalde onder c geldt voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' ligt en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, dat een toename van de bestaande oppervlakte voor van bouwwerken, niet is toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijgebouwen bij de bedrijfswoning(en) bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, ook niet toegestaan.

 

7.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. Vervallen.

  4. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een nevenfunctie bij een veehouderij zijn de regels van lid 7.2.2 van toepassing.

  

7.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  3. Vervallen.

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 150 m² per bedrijfswoning.

  5. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  6. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. De dakhelling van bijgebouwen met een nokhoogte tussen 3 m en 5,5 m mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  12. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding.

 

7.2.5 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m².

  4. Het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan.

 

7.2.6 Kapel

Een kapelletje is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘religie’, waarbij:

  1. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

  2. De oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m².

  

7.2.7 Schuilhut, paardenstal en veldschuur

  1. Een schuilhut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilhut’, waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

  1. Een paardenstal is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal', waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,7 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 121,5 m².

  1. Een veldschuur is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur 5' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur 6', waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

 

7.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestsilo' is uitsluitend een mestsilo toegestaan;

  5. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  6. De bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  8. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  

7.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m² per perceel, met dien verstande dat de oppervlakte van dat per perceel minimaal een hectare dient te bedragen.

 

7.2.10 Luchtwassers

Voor het bouwen van luchtwassers welke aan, op of bij een dierenverblijf wordt gebouwd, geldt dat deze, ongeacht of deze luchtwasser in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf of als een afzonderlijk bouwwerk moet worden beschouwd, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 8 m.

 

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

  

7.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1 onder c sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 7.2.1 onder c sub 2 voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 7.2.3 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 7.2.4 onder d voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. lid 7.2.4 onder j voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 7.2.5 sub d voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot 8 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  7. lid 7.2.8 onder b voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  8. lid 7.2.8 onder f g voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  9. lid 7.2.8 onder f g voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 7.2.9 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheiding met een hoogte tot maximaal 2 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  

7.3.2 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder c voor de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen dierenverblijven binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De uitbreiding dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

7.3.3 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder d voor de uitbreiding van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

7.3.4 Afwijken oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.8 onder h voor de uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

7.3.5 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het plaatsen van woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Woonunits mogen uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak.

  5. Vervallen.

  6. De huisvesting van seizoensarbeiders bedraagt niet meer dan 6 maanden per woonunit per kalenderjaar.

  7. Per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits toegestaan.

  8. De oppervlakte per woonunit mag niet meer bedragen dan 30 m².

  9. De bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.

  10. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

  

7.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

7.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen.

 

7.4.3 Bestaande nevenfuncties en verbrede landbouw

  1. De oppervlakte van het agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’ mag niet meer bedragen dan 2.600 m²;

  2. De oppervlakte aan caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’ mag niet meer bedragen dan 1.800 m² .

  3. De oppervlakte van een dagrecreatieve voorziening ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’ mag niet meer bedragen dan 80 m². 

  4. De oppervlakte aan kampeerboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerboerderij’ mag niet meer bedragen dan 350 m².

  5. Het aantal kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’ mag niet meer bedragen dan 25.

  6. De oppervlakte aan statische (binnen)opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ mag niet meer bedragen dan 700 m² .

  7. De oppervlakte van een eierhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - eierhandel’ mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  8. De oppervlakte van het metaalbewerkingsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – metaalbewerkingsbedrijf’ mag niet meer bedragen dan 400 m².

  9. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatie 1' zijn dagrecreatieve voorzieningen toegestaan in de vorm van een kinderboerderij, boerengolf en ondergschikte horeca.

  

7.4.4 Veehouderij

  1. Het binnen gebouwen houden van dieren, al dan niet in hokken, niet op de grond, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden, is niet toegestaan.

  2. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

  3. Mestbewerking is uitsluitend toegestaan van mest afkomstig van de op dezelfde locatie gevestigde veehouderij.

  4. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 7.3.2, 7.3.4, 7.5.4 of 7.5.5 of van een wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 7.7.1 of 7.7.2 is het bepaalde onder d in lid 7.4.5 onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking of wijziging.

 

7.4.5 Stikstofregel

Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  2. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

 

7.4.6 Verharding

Verhardingen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. binnen het bouwvlak;

  2. als perceelsontsluiting, gelegen tussen de voorzijde van het bouwvlak en de openbare weg;

  3. als voeder of watervoorziening of teeltondersteunende voorziening, mits vergund.

 

7.4.7 Intensieve geiten- en schapenhouderij

Vervallen.

 

7.4.8 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 1' mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van agrarische grondgebruik indien het bos is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het plan zoals opgenomen onder 7.1 in bijlage 2 bij deze regels.

 

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

7.5.1 Verbrede landbouw bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het toestaan van verbrede landbouwactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit niet worden uitgebreid.

  3. De volgende vormen van verbrede landbouw bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m².

  2. Zorgboerderijen, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².

  3. Recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m².

  4. Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij de totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen.

  5. Kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bouwvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak.

  1. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3 waarbij de oppervlakte, aanvullend op de genoemde oppervlakten onder 2 en 3,  niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit is niet toegestaan.

  3. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  4. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd  erfbeplantingsplan.

  7. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  

7.5.2 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het toestaan van nevenfuncties bij agrarische bedrijven binnen het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uitgebreid.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m² en maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf.

  2. Statische (binnen)opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m².

  1. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  2. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  3. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

7.5.3 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Huisvesting mag maximaal 6 maanden per jaar duren.

  5. Per bouwvlak mag maximaal 120 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  

7.5.4 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.4.4 onder b voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Het gebruik dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

7.5.5 Omschakeling naar andere diersoort

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.1 onder b1 ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere diersoort, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Omschakeling naar het bedrijfsmatig houden van pelsdieren en/of geiten is niet toegestaan.

  2. Omschakeling van een bedrijf waar op grond van de 'Tabel diersoorten' uitsluitend melkrundvee, uitsluitend schapen of uitsluitend melkrundvee en schapen zijn toegestaan naar een andere diersoort is niet toegestaan; omschakeling van melkrundvee naar schapen of van schapen naar melkrundvee is wel toegestaan.

  3. De milieueffecten dienen per onderdeel, danwel cumulatief, na omschakeling gelijk te zijn aan of lager te zijn dan de maximale waarden die voor het agrarisch bedrijf worden berekend in de bedrijfsopzet voor omschakeling.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB of de omschakeling (bedrijfs)economisch verantwoord is.

 

 

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

7.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

  2. het ophogen van gronden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevolle akker’:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,50 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  8. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden –kwetsbare soorten':

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd.

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,50 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  7. Vervallen.

  8. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied':

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – struweelvogels':

  1. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  2. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  3. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  4. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘groen’:

  1. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas.

  

7.6.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaats vinden.

  

7.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 7.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

 

7.7 Wijzigingsbevoegdheden

  

7.7.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  3. De bestaande landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  4. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  5. Vervallen.

  6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

7.7.2 Vergroting bouwvlak veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tenzij er sprake is van een grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag. Hierbij moet tevens worden voldaan aan het bepaalde onder i.

  2. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot maximaal 1,5 ha.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het moment van besluitvorming.

  4. De vergroting van het bouwvlak dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. De vergroting van het bouwvlak dient gelet op de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden inpasbaar te zijn.

  6. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  7. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  8. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  9. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB, uitgezonderd de uitbreiding zoals genoemd in lid b en d.

  5. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. Vervallen.

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding-Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

7.7.3 Vergroting bouwvlak overige agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voor (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, niet zijnde veehouderijen of glastuinbouwbedrijven, geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 25% tot een maximum van 2,5 ha.

  2. Voor overige agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  5. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast en de verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan op grond van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  8. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  10. Vervallen.

  11. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding-Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  12.  Deze omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen.

 

7.7.4 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het agrarische bedrijf en de noodzaak van de bedrijfswoning.

  8. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding-Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

7.7.5 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding ‘sa - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening' en verkleinen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’, 'specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar een (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijf.

 

 

 

7.7.6 Wijziging naar Agrarisch - Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. De oppervlakte aan bouwvlak per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1,5 ha, in geval van een paadenhouderij maximaal 5.000 m2, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  3. Buitenopslag en detailhandel zijn niet toegestaan.

  4. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  6. Er mag enkel sprake zijn van een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. In afwijking van het bepaalde in lid f dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

Indien de omschakeling plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groenblauwe mantel’ dient:

  1. de omschakeling bij te dragen aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;

  2. de omschakeling een positieve bijdrage te leveren aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied van dit bestemmingsplan.

  1. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding-Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

 

 

 

7.7.7 Wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ waar de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 5.000 m² .

  5. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder f genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven. Nieuwbouw ten behoeve van de niet-agrarische functie is toegestaan, met dien verstande dat het in totaal op het perceel aanwezige bebouwd oppervlak als gevolg van de nieuwbouw niet mag toenemen.

  6. De volgende niet-agrarische functies en bijbehorende maximale oppervlakte zijn toegestaan:

  1. Statische (binnen)opslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

  2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;

  4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  1. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  2. Detailhandel en/of een zelfstandige  kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in f onder 4.

  3. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. In afwijking van het bepaalde in lid l dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  8. Vervallen.

  9. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding-Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de niet-agrarische functie bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. recreatieve functies;

  2. sociaal-educatieve functies;

  3. bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  4. statische opslag, waarbij geldt dat buitenopslag en opslag in kassen niet is toegestaan.

  1. Een combinatie van niet-agrarische functies zoals genoemd onder c is toegestaan, waarbij geldt dat in geval van statische opslag de combinatie met maximaal 1 andere niet-agrarische functie is toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ is de wijziging naar een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf niet toegestaan.

  3. Detailhandel is enkel toegestaan als productiegebonden detailhandel tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 2 en 3.

  4. Ondergeschikte horeca tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 is enkel toegestaan ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 1, 2 en 3.

  5. Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  3. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-agrarische functie niet meer mag bedragen dan 400 m2 en in geval van statische opslag maximaal 1.400 m2 totaal voor alle functies, waarbij geldt dat:

  1. indien voorafgaand aan de wijziging minder dan 400 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, deze oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vermeerderd en mag deze oppervlakte als maximale oppervlakte worden gebruikt ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  2. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, maximaal 400 m2 ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  3. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, mag uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor statische opslag maximaal 20% van de te slopen oppervlakte bedrijfsgebouwen groter dan 400 m2 worden toegevoegd tot een maximum van 1.000 m2.

  1. De niet-agrarische functie mag niet:

  1. een onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  3. onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  1. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  2. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

7.7.8 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  7. In aanvulling op het bepaalde in lid c geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd binnen de omvang van het voormalige agrarische bouwvlak en tot de maximale oppervlakte voormalige bebouwing en verharding;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

Artikel 8 Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden – 2

  

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden -2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. (vollegronds) grondgebonden teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend de diersoorten zoals opgenomen in de tabel 'Diersoorten veehouderijen' in bijlage 5 bedrijfsmatig mogen worden gehouden;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’ overige agrarische bedrijven zijn toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' productiegerichte paardenhouderijen zijn toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig  mag zijn per bouwvlak;

  1. bestaande bedrijfswoningen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  3. tevens een containerveld uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – containerveld’;

  4. tevens een paardenbak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’;

  5. tevens een schuilhut ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilhut’;

  6. tevens een veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke  vorm van agrarisch met waarden – veldschuur’;

  7. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  8. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  9. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  10. extensief recreatief medegebruik;

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  4. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

 

alsmede voor:

 

  1. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’;

  2. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’;

  3. behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  4. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  2. cultuurhistorisch waardevolle akkers, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevolle akker’;

  3. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied’;

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden.

 

 

8.2 Bouwregels

  

8.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’ mag uitsluitend een paardenbak worden gebouwd.

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens lid 8.2.2 van toepassing is.

  1. Vervallen.

  

8.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en gebouwen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij, De oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten hoogste de omvang hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. In afwijking van het bepaalde onder c geldt voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' ligt en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, dat een toename van de bestaande oppervlakte voor van bouwwerken, niet is toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijgebouwen bij de bedrijfswoning(en) bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, ook niet toegestaan.

 

8.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. Vervallen.

  4. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een nevenfunctie bij een veehouderij zijn de regels van lid 8.2.2 van toepassing.

  

8.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  3. Vervallen.

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 150 m² per bedrijfswoning.

  5. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  6. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. De dakhelling van bijgebouwen met een nokhoogte tussen 3 m en 5,5 m mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

8.2.5 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m².

  4. Het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan.

  

8.2.6 Schuilhut

Een schuilhut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilhut, waarbij:

  1. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’.

  2. De oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.

 

 

8.2.7 Veldschuur

Een veldschuur is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke  vorm van agrarisch met waarden – veldschuur’, waarbij:

  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding  ‘maxiumum oppervlakte’.

 

8.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  5. De bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 8.2.8 onder g is vernietigd en vervangen door de regeling zoals genoemd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 24 april 2019 (201706777/1/R2).

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:

  • die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;

  • die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

 

8.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m² per perceel, met dien verstande dat de oppervlakte van dat per perceel minimaal een hectare dient te bedragen.

  

8.2.10 Luchtwassers

Voor het bouwen van luchtwassers welke aan, op of bij een dierenverblijf wordt gebouwd, geldt dat deze, ongeacht of deze luchtwasser in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf of als een afzonderlijk bouwwerk moet worden beschouwd, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 8 m.

 

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

  

8.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 8.2.1 onder c sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 8.2.1 onder c sub 2 voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 8.2.3 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 8.2.4 onder d voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. lid 8.2.4 onder j voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 8.2.5 sub d voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot 8 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  7. lid 8.2.8 onder b voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  8. lid 8.2.8 onder f voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  9. lid 8.2.8 onder f voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 8.2.9 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheiding met een hoogte tot maximaal 2 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  

8.3.2 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 onder c voor de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen dierenverblijven binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De uitbreiding dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

 

 

 

8.3.3 Afwijken oppervlakte bedrijfsgebouwen veehouderij voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 onder d voor de uitbreiding van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen die niet worden gebruikt voor de veehouderij, maar voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

8.3.4 Afwijken oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.8 onder g voor de uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. Er is sprake van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

8.3.5 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het plaatsen van woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Woonunits mogen uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak.

  5. Woonunits dienen na 6 maanden te worden verwijderd.

  6. Per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits toegestaan.

  7. De oppervlakte per woonunit mag niet meer bedragen dan 30 m².

  8. De bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.

  9. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  10. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.   

 

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

  

8.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

  

8.4.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen, behalve voor het gebruik als containerveld uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – containerveld’, waarbij tevens maximaal 6 maanden per jaar wandelkappen zijn toegestaan.

 

8.4.3 Veehouderij

  1. Het binnen gebouwen houden van dieren, al dan niet in hokken, niet op de grond, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden, is niet toegestaan.

  2. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

  3. Mestbewerking is uitsluitend toegestaan van mest afkomstig van de op dezelfde locatie gevestigde veehouderij.

  4. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 8.3.2, 8.3.4, 8.5.4 of 8.5.5 is het bepaalde onder d in lid 8.4.5 onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

  

8.4.4 Intensieve geiten- en schapenhouderij

Vervallen

  

8.4.5 Stikstofregel

Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  2. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 7 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 8 'geregistreerde meldingen'.

 

8.4.6 Verharding

Verhardingen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. binnen het bouwvlak;

  2. als perceelsontsluiting, gelegen tussen de voorzijde van het bouwvlak en de openbare weg;

  3. als voeder of watervoorziening of teeltondersteunende voorziening, mits vergund.

 

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

8.5.1 Verbrede landbouw bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het toestaan van verbrede landbouwactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit niet worden uitgebreid.

  3. De volgende vormen van verbrede landbouw bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m².

  2. Zorgboerderijen, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².

  3. Recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m².

  4. Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij de totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen.

  5. Kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op het bouwvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak.

  1. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3 waarbij de oppervlakte, aanvullend op de genoemde oppervlakten onder 2 en 3,  niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit is niet toegestaan.

  3. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  4. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.

  7. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  

8.5.2 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het toestaan van nevenfuncties bij agrarische bedrijven binnen het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie blijft aanwezig en herkenbaar.

  2. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uitgebreid.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

  1. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m² en maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf.

  2. Statische (binnen)opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m².

  1. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  2. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  3. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Vervallen.

  

8.5.3 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 Richtlijnen huisvesting arbeidsmigranten Bergeijk 2019 (bijlage 4) of diens rechtsopvolger.

  3. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  4. Huisvesting mag maximaal 6 maanden per jaar duren.

  5. Per bouwvlak mag maximaal 120 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

8.5.4 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.4.3 onder b voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij uitsluitend toegestaan indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Het gebruik dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Indien sprake is van het vergroten van de toegestane oppervlakte van dierenverblijven bij een hokdierhouderij, is deze vergroting uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

  1. Het vergroten van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan voor het houden van geiten.

 

8.5.5 Omschakeling naar andere diersoort

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.1 onder b1 ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere diersoort, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Omschakeling naar het bedrijfsmatig houden van pelsdieren en/of geiten is niet toegestaan.

  2. Omschakeling van een bedrijf waar op grond van de 'Tabel diersoorten' uitsluitend melkrundvee, uitsluitend schapen of uitsluitend melkrundvee en schapen zijn toegestaan naar een andere diersoort is niet toegestaan; omschakeling van melkrundvee naar schapen of van schapen naar melkrundvee is wel toegestaan.

  3. De milieueffecten dienen per onderdeel, danwel cumulatief, na omschakeling gelijk te zijn aan of lager te zijn dan de maximale waarden die voor het agrarisch bedrijf worden berekend in de bedrijfsopzet voor omschakeling.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB of de omschakeling (bedrijfs)economisch verantwoord is.

 

 

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

8.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

  2. het ophogen van gronden.

  1. Binnen de gehele bestemming:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd.

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,50 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  7. Vervallen.

  8. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevolle akker’:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,50 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  8. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

  2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

  4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

  6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

  

8.6.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaats vinden.

  

8.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 8.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

 

8.7 Wijzigingsbevoegdheden

  

8.7.1 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de SAAB inzake de volwaardigheid van het agrarische bedrijf en de noodzaak van de bedrijfswoning.

  8. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

8.7.2 Wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Vervallen.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ waar de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 5.000 m² .

  5. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder f genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  6. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. Statische (binnen)opslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

  2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;

  4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve ondergeschikte horeca;

  1. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  2. Detailhandel en/of een zelfstandige  kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in f onder 4.

  3. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. In afwijking van het bepaalde in lid k dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  8. Vervallen.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  10. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  11. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de niet-agrarische functie bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:

  1. recreatieve functies;

  2. sociaal-educatieve functies;

  3. bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;

  4. statische opslag, waarbij geldt dat buitenopslag en opslag in kassen niet is toegestaan.

  1. Een combinatie van niet-agrarische functies zoals genoemd onder c is toegestaan, waarbij geldt dat in geval van statische opslag de combinatie met maximaal 1 andere niet-agrarische functie is toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ is de wijziging naar een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf niet toegestaan.

  3. Detailhandel is enkel toegestaan als productiegebonden detailhandel tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 2 en 3.

  4. Ondergeschikte horeca tot een gebruiksoppervlakte van maximaal 100 m2 is enkel toegestaan ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd onder c, onder 1, 2 en 3.

  5. Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  3. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-agrarische functie niet meer mag bedragen dan 400 m2 en in geval van statische opslag maximaal 1.400 m2 totaal voor alle functies, waarbij geldt dat:

  1. indien voorafgaand aan de wijziging minder dan 400 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, deze oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vermeerderd en mag deze oppervlakte als maximale oppervlakte worden gebruikt ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  2. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, maximaal 400 m2 ten behoeve van de functies onder c1, c2, c3, c4;

  3. indien voorafgaand aan de wijziging 400 m2 of meer aan agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is binnen het bouwvlak, mag uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor statische opslag maximaal 20% van de te slopen oppervlakte bedrijfsgebouwen groter dan 400 m2 worden toegevoegd tot een maximum van 1.000 m2.

  1. De niet-agrarische functie mag niet:

  1. een onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  3. onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  1. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  2. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

8.7.3 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de voormalige te slopen bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  4. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  6. In aanvulling op het bepaalde in lid c geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd binnen de omvang van het voormalige agrarische bouwvlak en tot de maximale oppervlakte voormalige bebouwing en verharding;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

 

Artikel 9 Bedrijf

  

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in de ‘Tabel Bedrijven’;

  2. bedrijfswoningen zoals aangegeven in de ‘Tabel bedrijven’;

  3. aan-huis-verbonden bedrijven of beroepen;

  4. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  5. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  6. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  7. nutsvoorzieningen;

  

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding 'groen';

  3. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

 

9.2 Bouwregels

  

9.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan, indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

  2. De maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Bedrijven’ is aangegeven.

  3. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, mag niet minder bedragen dan 18 m.

  4. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – onbebouwd’ zijn geen gebouwen toegestaan.

  

9.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.1’ is het oprichten van bebouwing uitsluitend toegestaan indien de bebouwing zoals is aangegeven in het beplantingsplan 9.1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.2’ is het oprichten van bebouwing uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.2 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.3’ is het oprichten van bebouwing uitsluitend toegestaan, indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.3 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  6. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.4’ is het oprichten van bebouwing uitsluitend toegestaan, indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

 

9.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Bedrijven’.

  2. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Vervallen.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 120 150 m² per bedrijfswoning.

  6. In afwijking van het bepaalde onder e mag de oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per woning of wooneenheid niet meer bedragen dan:

  1. 150 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 31’ .

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  4. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  5. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  6. De afstand van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  7. De dakhelling van bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  

 

 

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 9.2.1 onder c voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 9.2.1 onder d voor het bouwen binnen 5 m van de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 9.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 9.2.3 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. lid 9.2.3 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 170 m² per woning of wooneenheid waarbij dient te worden voldaan aan de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger;

  6. lid 9.2.3 onder k voor het bouwen van een bijgebouw en/of overkapping op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  7. lid 9.2.4 onder a voor het bouwen van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevelrooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  8. lid 9.2.4 onder b voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  9. lid 9.2.4 onder b voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

 

9.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

9.4.2 Landschappelijke inpassing en/of voorwaardelijke verplichting

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.1’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een bedrijf, indien:

  1. de bebouwing zoals is aangegeven in het beplantingsplan 9.1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt;

  2. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.2’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een bedrijf, indien:

  1. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.2 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.3’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een bedrijf, indien:

  1. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.3 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing 9.4’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een bedrijf, indien:

  1. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 9.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting Boshovensestraat 21' is het slechts toegestaan de gronden te gebruiken ten behoeve van een bedrijf, indien:

  1. de bebouwing zoals is aangegeven in de bijlage 'Te slopen bebouwing Boshovensestraat 21' bij de regels is gesloopt;

  2. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 'Landschappelijke inpassing Boshovensestraat 21' bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden;

  3. de milieuvergunning voor het houden van dieren voor de Boshovensestraat 21 is ingetrokken.

 

9.4.3 Verkooppunt motorbrandstoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3' (Barrier 14) is een verkooppunt voor motorbrandstoffen inclusief verkoop van lpg toegestaan, met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel in de vorm van een serviceshop van maximaal 70 m²;

  2. uitstalling ten behoeve van een serviceshop tot maximaal 10 m².

 

 

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

9.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘groen’:

  1. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas;

  

9.5.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  

9.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 9.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

 

 

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

  

9.6.1 Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de toegestane bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals opgenomen in de ‘Tabel Bedrijven’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf.

  2. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven mogen uitbreiden met maximaal 25% van de aangegeven bebouwde oppervlakte, waarbij ter zake van de uitbreiding advies dient te worden ingewonnen bij de SAAB.

  3. Niet-agrarische bedrijven mogen uitbreiden met maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  6. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

9.6.2 Andere bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve het vestigen van een ander soort bedrijf dan is opgenomen in de ‘Tabel Bedrijven’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte bedrijfsbebouwing mag niet worden vergroot.

  2. Alleen bedrijven, die voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1), of naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen zijn, zijn toegestaan.

  3. De wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bestaande bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.

  5. Er mag geen uitbreiding van bestaande detailhandel of nieuwvestiging van detailhandel plaatsvinden.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  7. Er zijn geen (al dan niet zelfstandige) kantoren met baliefunctie toegestaan.

 

9.6.3 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

9.6.4 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging is niet toegestaan op bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 11'.

  2. Het bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden-1’, ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-2’, ‘Bos’ en/of ‘Natuur’ waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de voormalige te slopen bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  7. In aanvulling op het bepaalde in lid c geldt dat zonnepanelen op de grond mogen worden gesitueerd, waarbij geldt dat:

  1. de zonnepanelen zijn gesitueerd op de gronden behorend bij de woning;

  2. de zonnepanelen moeten bij voorkeur worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij aangetoond wordt dat dit uit bouwkundig, landschappelijk, stedebouwkundig en/of uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dan mogen de zonnepanelen ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd tot de maximale omvang van het voormalige bestemmingsvlak 'Bedrijf;

  3. de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;

  4. de zonnepanelen het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten;

  5. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt.

  6. de toestemming geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt.

 

 

 

 

Bijlage: Tabel Bedrijf

Code

Adres

Soort bedrijf

Maximaal aantal

Maximale oppervlakte

  

  

  

bedrijfswoningen

bedrijfsbebouwing m²

Sb-1

Aarperstraat 44a + 44

loonwerkbedrijf

1

650

Sb-2

Barrier 5

loonwerkbedrijf

 1

1280

Sb-3

Barrier 14

Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG

0

80

Sb-4

Boevenheuvel 2

houtzagerij

1

6.550

Sb-5

Boshovensestraat 9/4

hoveniersbedrijf

1

930

Sb-6

Braambos 26

caravanherstel -en verkoop

1

2350

Sb-7

Bredasedijk 51a

loonwerkbedrijf

 1

6.660

Sb-8

Broekhovenseweg 10a

opslag en handel oldtimers (buitenopslag niet toegestaan) + loonwerkbedrijf

1

387  m² t.b.v. opslag en handel oldtimers + 250 m² t.b.v. het loonwerkbedrijf

Sb-9

Broekhovenseweg 2

hoefsmid

1

112

 

Sb-10

Burg. Aartslaan 5

Agrarisch technisch hulpbedrijf o.g.v. bronbemaling, putboring en beregeningsbedrijf

1

1170

Sb-11

Burg. Aartslaan  tussen 5 en 7

agrarisch technisch hulpbedrijf

 1

114

Sb-12

Eykereind 94a

interieurbouwbedrijf

1

370

Sb-13

Hoge Rijt 32

hoveniersbedrijf

1

404

Sb-14

Hongarijschedijk 5

loonwerkbedrijf annex buizenhandel

1

850

Sb-15

Kapelstraat 2

loonwerkbedrijf/ bosbouwbedrijf/ hovenier

1100

Sb-16

Looerheideweg 11

straalbedrijf

1

600

Sb-17

Looerheideweg 7

landbouwmechanisatiebedrijf

1

2810

Sb-18

Neerrijt 43

bouwnijverheid/ stratenmakersbedrijf

1

362

Sb-19

Neerrijt 51a

timmerwerkplaats

1

488

Sb-21

Volmolen 3

hovenier

1

325

Sb-22

Voorste Aa 8

timmerwerkplaats

1

 560

Sb-23

Witrijt 6

interieurbouwbedrijf

1

2.750

Sb-24

Hoge Rijt 23

loonwerkbedrijf

2

5000

Sb-25

Oude Postelseweg 21a

kantoor

0

120

Sb-26

Hooge Berkt 32

Statische opslag

1

920

Sb-28

Beeken 8

loonbedrijf

statische binnenopslag

1

384

645

Sb-29

Broekhovenseweg 14

groothandelsbedrijf in gereedschappen

1

400

Sb-30

Bredasedijk 20

statische opslag

bedrijf in maximaal categorie 2

1

1.600

400

Sb-31

Boshovensestraat 21

een metaalbewerkingsbedrijf ten behoeve van de bewerking van fijnmetaal in maximaal milieucategorie 2

 

1

productie oppervlak maximaal 180

 

 

Artikel 10 Bos

  

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische en natuurwaarden;

  3. een militaire begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;

  4. een recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;

  5. een kapelletje ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;

  6. een hondensportterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - hondensportterrein';

  7. een natuurkampeerterrein met maximaal 18 plaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – natuurkampeerterrein’;

  8. een observatiehut ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos - observatiehut’;

  9. een kleinschalige zorgvoorziening ten behoeve van dagbesteding in de vorm van een werkschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – werkschuur;

  10. een binnenopslag van materialen ten behoeve van bosonderhoud ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - opslag';

  11. een volkstuin ter plaatse van de aanduidig 'volkstuin';

  12. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  13. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  14. extensief recreatief medegebruik;

  

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

  2. gebouwen en bouwwerken ten behoeve van een militaire begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m²;

  1. één recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’, waarvan:

  1. de inhoud en de oppervlakte van de recreatiewoning niet mag worden vergroot;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;

  3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’;

  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 3 m;

  5. ondergronds bouwen niet is toegestaan;

  1. een kapelletje ter plaatse van de aanduiding ‘religie’, waarvan:

  1. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

  2. De oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m².

  1. gebouwen en bouwwerken ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van het hondensportterrein ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – gebouw ten behoeve van hondensport’, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 67 m²;

  1. gebouwen en bouwwerken ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van het natuurkampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – natuurkampeerterrein’, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m²;

  1. gebouwen en bouwwerken ten behoeve van een observatiehut ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos - observatiehut’, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;

  2. de diameter niet meer mag bedragen dan 5 m.

  1. een werkschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – werkschuur, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,8 m;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 175 m².

  1. een binnenopslag van materialen ten behoeve van bosonderhoud ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - opslag', waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 7.460 m².

  1. opslagruimte ten behoeve van een volkstuin ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5;

  2. de oppervlakte per peceel volkstuin niet meer mag bedragen dan 6 m².

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 10.2 voor:

  1. het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het natuurbeheer, mits:

  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;

  3. het bouwwerk noodzakelijk is in het kader van bos- en natuurbeheer;

  4. het bouwwerk wordt gesitueerd binnen minimaal 2,5 ha aaneengesloten bos- en/of natuurgebied.

  1. het bouwen van brandtorens, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m.

  

10.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ is permanente bewoning niet toegestaan.

  

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

10.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd;

  2. het aanleggen of verdiepen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,5 m onder maaiveld wortelend houtgewas met productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;

  8. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

  

10.5.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  

10.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

Artikel 11 Bos – Woonbos

  

11.1 Bestemmingsomschrijving

De als ‘Bos - Woonbos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;

  3. wonen;

  4. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;

  5. tuinen, erven en verharding;

  6. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  7. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  8. extensief recreatief medegebruik;

   

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

 

11.2 Bouwregels

  

11.2.1 Algemeen

  1. Bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, uitgezonderd het bepaalde onder lid 11.2.3 onder b.

  2. Het bebouwingspercentage van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 30% van het bouwvlak.

  

11.2.2 Woningen en bijgebouwen

Voor het bouwen van woningen en bijgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.

  2. Bij vervangende nieuwbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.

  3. De inhoud van de woning inclusief bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2.000 m³.

  4. De goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  5. De bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 9 m.

  6. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. Binnen het bouwvlak mag:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;

  2. de oppervlakte van een zwembad niet meer bedragen dan 80 m².

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 3 m.

  1. Buiten het bouwvlak mag:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 3 m;

  2. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 10 m².

 

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

  

11.3.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen tot een maximum van 75 m².

  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  3. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

 

 

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

11.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd;

  2. het aanleggen of verdiepen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,5 m onder maaiveld wortelend houtgewas met productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;

  8. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van een geluidswal op een afstand van ten minste 20 m uit de begrenzing van de bestemming.

  

 

 

 

11.4.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  

11.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

Artikel 12 Horeca

  

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecavoorzieningen zoals opgenomen in de 'Tabel Horeca’;

  2. bedrijfswoningen zoals aangegeven in de ‘Tabel Horeca’;

  3. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;

  4. terras, tuinen en erven;

  5. speelvoorzieningen;

  6. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  7. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  8. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  9. nutsvoorzieningen;

  

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

 

12.2 Bouwregels

  

12.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één horecabedrijf toegestaan.

  2. De maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Horeca' is aangegeven.

  3. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 18 m.

  4. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

  

12.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  

12.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Horeca’.

  2. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Vervallen.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 120 150 m² per bedrijfswoning. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2' is uitbreiding van de bestaande oppervlakte bijgebouwen niet toegestaan.

  6. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  7. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  8. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  9. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  10. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  11. De afstand van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  12. De dakhelling van bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

  

12.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 12.2.1 onder c voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 18 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 12.2.1 onder d voor het bouwen binnen 5 m van de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 12.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 12.2.3 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. lid 12.2.3 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 170 m² per woning of wooneenheid waarbij dient te worden voldaan aan de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger;

  6. lid 12.2.3 onder k voor het bouwen van een bijgebouw of overkapping op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  7. lid 12.2.4 onder a voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevelrooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  8. lid 12.2.4 onder b voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  9. lid 12.2.4 onder b voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

 

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

  

12.5.1 Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals in de 'Tabel Horeca' is aangegeven waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bestemmingsvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf.

  3. De vergroting mag maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte bedragen.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  6. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

12.5.2 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

12.5.3 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bestemmingsvlak.

  2. Vervallen

  3. Het bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  4. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden-1’, ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-2’, Bos en/of Natuur waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

  5. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de voormalige te slopen bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  

 

Bijlage: Tabel Horeca

Code

Adres

Soort horeca

Maximaal aantal

Maximale oppervlakte

  

  

  

bedrijfswoningen

bedrijfsbebouwing m²

Sh-1

Barrier 25, Bergeijk

cafetaria

0

122

Sh-2

Witrijt 28, Bergeijk

café-restaurant, verblijfsaccommodatie met paardenverblijf

1

666

580,

waarvan 296 voor verblijfsaccommodatie

met paardenverblijf

Sh-3

Witrijt 11, Bergeijk

café

1

400

  

 

Artikel 13 Maatschappelijk

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Maatschappelijk';

  2. terras, tuinen, erven en terreinen;

  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  4. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  5. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  6. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

  

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

  1. De maximale oppervlakte bebouwing ten behoeve van de activiteit mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Maatschappelijk’ is aangegeven.

  2. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven zijn gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

13.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwenen overkappingen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De bouwhoogte van schutsbomen en lichtmasten op gildeterreinen mag niet meer bedragen dan 16 m.

  3. De bouwhoogte van schietbomen mag niet meer bedragen dan 15 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  5. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.

 

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

 

13.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 13.2.1 onder c voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 13.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 13.2.3 onder d voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. lid 13.2.3 onder d voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

13.3.2 Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 onder a ten behoeve van de vergroting van de bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals in de ‘Tabel Maatschappelijk’ is aangegeven waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van de maatschappelijke voorziening.

  2. De vergroting mag maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte bedragen.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3).

  5. De uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

 

 

Bijlage: Tabel Maatschappelijk

Code

Adres

Soort voorziening

Maximaal aantal

Maximale oppervlakte

  

  

  

bedrijfswoningen

bedrijfsbebouwing m²

Sm-gildeterrein

Riethovensedijk 15, Bergeijk

gildeterrein

0

295

 

 

Artikel 14 Natuur

  

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en ecologische waarden;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

  3. een kleiduivenschietterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kleiduivenschietterrein';

  4. een werktuigloods ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – werktuigloods’;

  5. zend- en ontvanginstallaties ter plaatse van de aanduiding ‘zend- en ontvanginstallatie;

  6. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  7. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  8. extensief recreatief medegebruik.

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

 

14.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

  2. een werktuigloods ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – werktuigloods’, waarvan:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de oppervlakte niet maar mag bedragen dan 275 m²;

  1. 5 kleiduivenwerpmachines ten behoeve van een kleiduivenschietterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kleiduivenschietterrein', waarvan:

  1. maximaal 1 voorziening een oppervlakte van 6 m² en een maximaele hoogte van 4,25 m heeft;

  2. maximaal 1 voorziening een oppervlakte van 4,75 m² en een maximaele hoogte van 2,25 m heeft;

  3. maximaal 1 voorziening een oppervlakte van 4 m² en een maximaele hoogte van 2,25 m heeft;

  4. maximaal 2 voorzieningen een oppervlakte van 2,25 m² en een maximaele hoogte van 1,75 m hebben;

  1. een ondergrondse container ten behoeve van een kleiduivenschietterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kleiduivenschietterrein', waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m²;

  2. zend- en ontvanginstallaties ter plaatse van de aanduiding ‘zend – ontvanginstallatie’ waarbij:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 6 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 14.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het natuurbeheer, mits:

  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;

  3. het bouwwerk noodzakelijk is in het kader van bos- en natuurbeheer;

  4. het bouwwerk wordt gesitueerd binnen minimaal 2,5 ha aaneengesloten bos- en/of natuurgebied.

 

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd;

  2. het aanleggen of verdiepen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,5 m onder maaiveld wortelend houtgewas met productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;

  8. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

  

14.4.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  

14.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

Artikel 15 Recreatie

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatieve voorzieningen zoals opgenomen in de ‘Tabel Recreatie’;

  2. aan de in a genoemde voorzieningen ondergeschikte horeca, zoals opgenomen in de 'Tabel Recreatie’ met een maximale oppervlakte van 100 m², tenzij anders aangegeven in deze tabel;

  3. bedrijfswoningen zoals opgenomen in de ‘Tabel Recreatie’;

  4. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;

  5. tevens een speelveld ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - speelveld’;

  6. speelvoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  8. terras, tuinen en erven;

  9. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  10. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  11. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

   

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

15.2 Bouwregels

  

15.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan. Indien geen bouwvlak is aangegeven zijn gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan, behalve ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - speelveld’.

  3. De maximale oppervlakte bebouwing ten behoeve van de activiteit mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Recreatie’ is aangegeven.

  4. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

  

15.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij anders is aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, tenzij anders is aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’.

  3. In afwijking van het bepaalde in lid b mag de bouwhoogte van gebouwen bij volkstuinen en visvijvers niet meer bedragen dan 3 m.

 

15.2.3 Groepsaccommodatie ten behoeve van 'specifieke vorm van recreatie - 16'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 16' gelden voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een groepsaccommodatie de volgende voorwaarden:

  1. Maximaal één gebouw mag worden gebouwd ten behoeve van een groepsaccommodatie.

  2. De oppervlakte bebouwing mag maximaal 590 m² bedragen, waarvan maximaal
    90 m² mag worden gebruikt ten behoeve van een bijgebouw bij de bedrijfswoning;

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m.

  5. De groepsaccommodatie is gelegen achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning.

  6. De groepsaccommodatie is gelegen op een afstand van minimaal 5 meter van de bedrijfswoning.

  7. Erfbeplanting wordt gerealiseerd overeenkomstig het erfbeplantingsplan zoals opgenomen in de bijlage 'Landschappelijke inpassing Burgemeester Aartslaan 51'.

  8. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een groepsaccommodatie wordt niet eerder verleend dan nadat de bebouwing, zoals aangeduid in de bijlage 'Te slopen bebouwing Burgemeester Aartslaan 51' van de regels, volledig is gesloopt.

  9. Voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een groepsaccommodatie is dat bestaande cultuurhistorische elementen zoals opgenomen in de bijlage 'Cultuurhistorische elementen Burgemeester Aartslaan 51' blijven behouden en hersteld worden.

 

15.2.4 Bedrijfswoning en recreatie appertementen ten behoeve van 'specifieke vorm van recreatie - 16'

Voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een bedrijfswoning en recreatieappartementen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Maximaal één gebouw mag worden gebouwd ten behoeve van een bedrijfswoning en recreatieappartementen.

  2. Het gebouw wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – bedrijfswoning en recreatieappartementen'.

  3. Maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.

  4. Maximaal 5 recreatiewoningen zijn toegestaan.

  5. De inhoud van het gebouw mag maximaal 1.960 m3 bedragen;

  6. De inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 1.000 m3 bedragen;

  7. De oppervlakte van de recreatieappartementen mag maximaal 300 m2 bedragen.

  8. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,0 m.

  9. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,0 m.

  10. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – bedrijfswoning en recreatieappartementen' blijven de cultuurhistorische elementen zoals opgenomen in bijlage 3 behouden.

  11. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van 5 recreatieappartementen wordt niet eerder verleend dan nadat de bebouwing, zoals aangeduid in bijlage 'Cultuurhistorische elementen Burgemeester Aartslaan 51' van de regels, volledig is gesloopt.

  12. Voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 5 recreatieappartementen is dat erfbeplanting wordt gerealiseerd overeenkomstig het erfbeplantingsplan zoals opgenomen in de bijlage 'Landschappelijke inpassing Burgemeester Aartslaan 51'.

 

15.2.5 Bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’.

  2. Vervallen

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Vervallen.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 120 150 m² per bedrijfswoning.

  6. In uitzondering op het bepaalde onder e geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 16' dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 170 m² per bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. maximaal 90 m² inpandig in de bedrijfsbebouwing mag worden gerealiseerd;

  2. maximaal 80 m² mag worden gebruikt voor sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein.

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  4. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  5. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  6. De afstand van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  7. De dakhelling van bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

 

15.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. In uitzondering op het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 16' de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die zijn gelegen voor de voorgevellijn niet meer bedragen dan 1 meter tenzij in de bijlage 'Landschappelijke inpassing Burgemeester Aartslaan 51' anders is bepaald.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 15.2.1 onder d voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 15.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 15.2.5 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. lid 15.2.5 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 170 m² per woning of wooneenheid waarbij dient te worden voldaan aan de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger;

  5. lid 15.2.5 onder k voor het bouwen van een bijgebouw of overkapping op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 15.2.6 onder a voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevelrooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  7. lid 15.2.6 onder b voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  8. lid 15.2.6 onder b voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

 

15.4 Specifieke gebruiksregels

  

15.4.1 Aan-huis-verbonden- beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

15.4.2 Voorwaardelijke verplichting 'specifieke vorm van recreatie - 16'

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform het bepaalde in lid 15.1 is uitsluitend toegestaan wanneer;

  1. Het erfbeplantingsplan zoals opgenomen in de bijlage 'Landschappelijke inpassing Burgemeester Aartslaan 51' van de regels duurzaam in stand wordt gehouden en beheerd wordt.

  2. De bebouwing, zoals aangeduid in de bijlage 'Te slopen bebouwing Burgemeester Aartslaan 2' van de regels binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het plan volledig is gesloopt.

  3. De cultuurhistorische elementen zoals opgenomen in bijlage 'Cultuurhistorische elementen Burgemeester Aartslaan 51' behouden blijven en hersteld worden.

  4. Het bepaalde bij c is niet van toepassing in het geval de cultuurhistorische elementen door een calamiteit zijn verdwenen/ niet meer hersteld kunnen worden.

 

15.4.3 Bedrijfsmatige exploitatie

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 16' is verblijfsrecreatie uitsluitend toegestaan met een centrale bedrijfsmatige exploitatie.

 

 

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

15.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd;

  2. het aanleggen of verdiepen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

  4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  5. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas;

  6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,5 m onder maaiveld wortelend houtgewas met productiefunctie;

  7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;

  8. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

  

15.5.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaats vinden;

  4. plaats vinden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – 4’, ‘specifieke vorm van recreatie – 5’, ‘specifieke vorm van recreatie – 7’, ‘specifieke vorm van recreatie – 8’, ‘specifieke vorm van recreatie – 9’, ‘specifieke vorm van recreatie – 10’, ‘specifieke vorm van recreatie – 12’ en specifieke vorm van recreatie – 15’. 

  

15.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 15.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

  

 

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

  

15.6.1 Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals in de ‘Tabel Recreatie’ is aangegeven waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bestemmingsvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het recreatiebedrijf.

  3. De vergroting mag maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte bedragen.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  6. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  7. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

15.6.2 Beëindigen agrarische nevenfunctie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen door de aanduidingen ‘specifieke vorm van recreatie – 5’ en/of ‘specifieke vorm van recreatie – 6’ te verwijderen, indien de agrarische nevenfunctie ter plaatse is beëindigd en deze bebouwing wordt herbenut voor de recreatieve functie op het perceel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische nevenfunctie ter plaatse is beëindigd.

  2. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  3. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  4. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

15.6.3 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning dient binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.

  5. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  9. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

15.6.4 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bestemmingsvlak.

  2. Vervallen

  3. Het bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  4. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden-1’, ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-2’, Bos en/of Natuur waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

  5. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de voormalige te slopen bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. 

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  

Bijlage: Tabel Recreatie

Code

Adres

Soort recreatie

Maximaal

aantal

Maximale oppervlakte

 Goot-

Bouw-

  

  

  

bedrijfs- woningen

bedrijfsbebouwing m²

hoogte

hoogte

Sr-1

Broekhovenseweg 0

dagrecreatie: parkeerterrein, dagrecreatieterrein

0

10

4 m

6 m

Sr-2

Borkelsedijk 0

dagrecreatie: visvijver

0

10

4 m

6 m

Sr-3

Broekhovenseweg 0

dagrecreatie: visvijver

0

10

4 m

6 m

Sr-4

Buchtdwarsstraat 17d

dagrecreatie: speeltuin met bijbehorende voorzieningen en

ondergeschikte horeca

0

150 250

-

5 m

Sr-5

Burgemeester Aartslaan 47

dag- en verblijfsrecreatie met agrarisch nevenfunctie: appartementen, chalets, groepsaccommodatie, dagrecreatieve voorzieningen en ondergeschikte horeca.

1

Verblijfseenheden (appartementen/ chalets), maximaal 12 + gemeenschappelijke ruimte: totaal maximaal 730 m².

 

Groepsaccommodatie maximaal 600 m².

Groepsaccommodatie of statische opslag maximaal

580 m².

 

Dagrecreatie/opslag/ kantine/receptie: totaal maximaal 750 m², waarvan 100 m² ondergeschikte horeca.

 

 

Opslag ten behoeve van agrarische nevenactiviteit: totaal 690 m².

 

Schuilgelegenheid dagrecreatie: 50 m².

 

Kantoor en opslagruimte (inpandig bij woning): max.98m²

4 m

 

 

 

 

 

 

5,5 m

 

5,5 m

 

 

 

 

4 m

 

 

 

 

 

 

 

4 m

 

 

 

 

4 m

 

 

4 m

 

6 m

 

 

 

 

 

 

10 m

 

10 m

 

 

 

 

 

6 m

 

 

 

 

 

 

 

6 m

 

 

 

 

 

6 m

 

 

9 m

Sr-6

Eeuwselsedijk 0

dagrecreatie: visvijver

0

 10

4 m

6 m

Sr-7

Molenstraat 35a

verblijfsrecreatie: groepskampeerterrein

1

400

4 m

6 m

Sr-8

Molenstraat 37

dag- en verblijfsrecreatie: scouting

0

200

3 m

7,5 m

Sr-9

Mozekesweg 0

dagrecreatie: volkstuin

0

max. 6 m² en 1

per perceel  

x

2,5 m

Sr-10

Puttendijk 15/ Oude Postelseweg 19

verblijfsrecreatie: groepsaccommodatie  met

horeca en cateringbedrijf

1

1000, incl. 270 m² t.b.v. horeca.

5 m

8 m

Sr-11

Schatersdijk 0

dagrecreatie: visvijver

0

10

4 m

6 m

Sr-12

Volmolen 1

verblijfsrecreatie: camping met horecavoorziening

2

600

incl. 120 horeca

max. 110 plaatsen

4 m, stacarvans e.d. max. 3,5 m

6 m,  stacarvans e.d. max. 3,5 m

Sr-13

Witrijt 10

dagrecreatie: kleinschalige golfbaan met horecavoorziening

1

1000 

incl. 175 m² horeca

  

4 m

6 m

Sr-14

Witrijtseweg 15

dag- en verblijfsrecreatie: survivalterrein,  groepsaccommodatie,  trekkershuisjes (blokhutten), 3 camperplaatsen en ondergeschikte horeca

2

1250, incl. 170 m² horeca

Blokhutten max.15 stuks en totaal max. 500 m² 

5,5 m

10 m,

Touwbruggen, abseiltoren, klimwand e.d. max. 15 m

Sr-15

Kromhurken 1

dag-  en verblijfsrecreatie met agrarische nevenfunctie: appartementen, chalets, kleinschalig kampen, dagrecreatieve voorzieningen en ondergeschikte horeca.

1

3 recreatieve chalets van 50 m² per stuk

1 recreatief chalet van 100 m² per stuk

7 appartementen van 80 m² per stuk

kleinschalig kamperen met 25 plaatsen

dagrecreatie max. 520 m², inclusief

ondergeschikte horeca met terras van max. 100 m² 

bestaande opslagruimte t.b.v. agrarische nevenfunctie max. 225 m²

4 m

6 m

Sr-16

Burgemeester Aartslaan 51

verblijfsrecreatie: een groepsaccommodatie; een recreatieruimte die tevens mag worden gebruikt ten behoeve van ondergeschikte horeca met een vloeroppervlak van maximaal 100 m2 inclusief een keuken en berging;

maximaal 5 recreatieappartementen,

kleinschalig kampeerterrein met 30 plaatsen;

1

 

 

 

 

Artikel 16 Sport

  

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Sport’;

  2. aan de in a genoemde ondergeschikte horeca, zoals aangegeven in de 'Tabel Sport’;

  3. bedrijfswoningen zoals aangegeven in de ‘Tabel Sport’;

  4. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;

  5. een zend- en ontvanginstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend –en ontvanginstallatie’

  6. terras, tuinen, erven en terreinen;

  7. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  8. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  9. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  10. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

  11. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

 

met daarbij behorende:

  1. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

 

16.2 Bouwregels

  

16.2.1 Algemeen

  1. De maximale oppervlakte bebouwing ten behoeve van de activiteit mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Sport’ is aangegeven.

  2. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven zijn gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

  

16.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid a mag de goothoogte van gebouwen ten behoeve van maneges niet meer bedragen dan 4,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. In afwijking van het bepaalde in lid c mag de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van maneges niet meer bedragen dan 10 m.

  

16.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Sport’.

  2. Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Vervallen.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 120 150 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  7. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  8. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  9. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  10. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

  11. De afstand van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  12. De dakhelling van bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  

16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De bouwhoogte van ballenvanghekken mag niet meer bedragen dan 7,5 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van sport – 1’, ‘specifieke vorm van sport – 2’, ‘specifieke vorm van sport – 3’, ‘specifieke vorm van sport – 4’, ‘specifieke vorm van sport – 8’ en ‘specifieke vorm van sport – 10’ mag niet meer bedragen dan 18,5 m.

  4. De bouwhoogte van schutsbomen en lichtmasten binnen een bouwvlak op gildeterreinen mag niet meer bedragen dan 16 m.

  5. De bouwhoogte van schietbomen mag niet meer bedragen dan 17 m.

  6. De bouwhoogte van een commandopost ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – 9’, mag niet maar bedragen dan 2 m en de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5 m².

  7. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  8. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.

  9. In afwijking van het bepaalde in lid a tot en met h mogen zend- en ontvanginstallaties ter plaatse van de aanduiding ‘zend –en ontvanginstallatie’ worden opgericht, waarbij:

  1. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 6 m.

  1. Voor het bouwen van paardenbakken ten behoeve van maneges gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bestemmingsvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.

  

16.3 Afwijken van de bouwregels

  

16.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 16.2.1 onder c voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 16.2.2 onder a en c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. lid 16.2.2 onder b en d voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering voor maneges;

  4. lid 16.2.3 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 150 m² per woning of wooneenheid indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. lid 16.2.3 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 170 m² per woning of wooneenheid waarbij dient te worden voldaan aan de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger;

  6. lid 16.2.3 onder k voor het bouwen van een bijgebouw of overkapping op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  7. lid 16.2.4 onder f g voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  8. lid 16.2.4 onder f g voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De tiphoogte mag niet meer bedragen dan 25 m. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

  2. De kleine windmolens mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  

16.3.2 Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 onder b a ten behoeve van de vergroting van de bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals in de ‘Tabel Sport’ is aangegeven waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van de sportvoorziening.

  2. De vergroting mag maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte bedragen.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. De uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

 

16.4.1 Algemeen

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

16.4.2 Kleiduivenschietvereniging

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 9' mag niet meer dan 23 dagen per kalenderjaar geschoten worden ten behoeve van de kleiduivenschietvereniging.

 

 

 

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

  

16.5.1 Bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het bouwen van een bedrijfswoning alwaar geen bedrijfswoningen zijn gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.

  2. De wijziging alleen kan worden verleend bij een volwaardig bedrijf.

  3. De bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.

  4. De bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  6. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  8. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

16.5.2 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen

  2. Het bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden-1’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden-2’, Bos en/of Natuur waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de voormalige te slopen bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

Overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ niet is toegestaan;

  2. de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 150 m2, indien meer dan 150 m2 overtollige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, kan de sloop van deze bebouwing worden ingezet voor het vergroten van de toegestane oppervlakte bijgebouwen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. als op het perceel in de bestaande situatie minder dan 200 m2 aan bestaande, legaal opgerichte, bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, geldt de bestaande oppervlakte van deze gebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte die kan worden toegestaan;

  2. als op het perceel 200 m2 of meer aan bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, mag 20% van de te slopen oppervlakte worden toegevoegd aan de toegestane maximale oppervlakte van 400 m2;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. Vervallen.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  6. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

  

Bijlage: Tabel Sport

Code

Adres

Soort sport

Maximaal aantal

Maximale oppervlakte

  

  

  

bedrijfswoningen

bedrijfsbebouwing m²

Ss-1

Boshovensestraat 0, Riethoven

paardensportterrein met verlichting

0

120

Ss-2

De Rijtjes 0, Riethoven

sportpark met ondergeschikte horeca

0

1200

Ss-3

Eerselsedijk 50, Bergeijk

manege met kampeerboerderij, met ondergeschikte horeca

1

3000

Ss-4

Witrijtseweg 12 / Johan van der Heijdendreef, Bergeijk

sportpark Weebosch, met ondergeschikte horeca

0

480

Ss-5

Maaij 0, Bergeijk

hondensportterrein

0

120

Ss-6

Molenstraat 0, Riethoven

hondensportterrein

0

105

Ss-8

Kapellerweg 0, Bergeijk

paardensportterrein met verlichting

0

48

Ss-9

Postelscheheideweg 0, Luyksgestel

gildeterrein en kleiduivenschietvereniging

0

65

Ss-10

Stokskesweg 41a, Westerhoven

paardensportterrein met verlichting

0

55

 

Artikel 17 Verkeer

  

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (on) verharde wegen, bermen, paden en parkeervoorzieningen;

 

met daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen, zoals wegbeplanting;

  2. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

  

 

17.2 Bouwregels

  

17.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  

 
  

Artikel 18 Water

  

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, stuwen en voorzieningen voor waterkering;

  2. bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de ecologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’;

  3. de instandhouding en herstel van een watermolen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterrad';

  4. kanosport en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kanosport';

  5. een corridor ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - corridor';

  6. bescherming en instandhouding van de oevers en oeverbeplanting;

  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals bruggen, steigers en duikers;

  8. groenvoorzieningen;

  9. extensief recreatief medegebruik.

  

 

18.2 Bouwregels

  

18.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd een corridor ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - corridor', waarbij de bouwhoogte maximaal 3,5 m boven peil mag bedragen.

  

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

  3. De diameter van een waterrad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterrad' mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De bouwhoogte van een glijgoot ten behoeve van de kanosport ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kanosport' mag niet meer bedragen dan 5 m.

  5. De vrije doorvaarthoogte van een glijgoot ten behoeve van de kanosport mag niet minder bedragen dan 1,2 m.

  6. De hoogte van een corridor ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - corridor' mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  

 

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

18.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen van de grondwaterstand door bemaling;

  2. het dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van oppervlaktewater;

  3. het graven en dempen van sloten, de aanleg of het dempen van poelen, de aanleg van dammen, het aanbrengen van oeverbeschoeiing en het aanbrengen van verharding.

  

18.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  

18.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 18.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden van de gronden.

 

Artikel 19 Wonen

  

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. wonen in een woonboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – woonboerderij’;

  3. Vervallen.

  4. tevens een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’;

  5. een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’;

  6. een kantoor ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

  7. een architectenbureau ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - architectenbureau’;

  8. een expositie- en cursusruimte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - expositie- en cursusruimte’;

  9. tevens statische opslag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

  10. maximaal 2 plattelandskamers ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – plattelandskamers’;

  11. paardenboxen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.4';

  12. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

  13. erven, tuinen en groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  14. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  15. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  16. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  17. behoud van aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  18. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

   

met daarbij behorende:

  1. erven, tuinen en groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  2. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  3. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. water,  waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

 

19.2 Bouwregels

  

19.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Per bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan 1, met uitzondering van bestemmingsvlakken ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waar het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven. Indien een bouwvlak is opgenomen mag de woning enkel binnen het bouwvlak worden gesitueerd.

  2. Vervallen.

  3. Bij vervangende nieuwbouw dient de woning voor minimaal 30% op de bestaande funderingen te worden gesitueerd.

  4. De inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m³;

  5. In afwijking van het bepaalde in lid d mag de inhoud van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘specifieke vorm van wonen – woonboerderij’ niet meer bedragen dan 900 m³, indien de bestaande reeds meer dan 900 m³ bedraagt, geldt deze bestaande inhoud als maximum toegestane inhoud.

  2. 'specifieke vorm van wonen - ruimte-voor-ruimte' niet meer bedragen dan 1000 m³.

  1. In afwijking van het bepaalde in lid d mag de inhoud van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume (m³)’.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de oppervlakte per woning niet meer bedragen dan 150 m².

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  5. De afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

  6. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan.

  7. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.6’ mag een twee-onder-1-kap woning uitsluitend worden herbouwd, indien de landschappelijke inpassing binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen onder 19.6 in bijlage 2 bij deze regels.

 

19.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 2,5 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.1’, ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.2’ en ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.4’ mogen de gronden uitsluitend worden bebouwd, indien de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het beplantingsplan 19.1 / 19.2 en 19.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  3. Vervallen.

  4. Vervallen.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 120 150 m² per woning of wooneenheid.

  6. In afwijking van het bepaalde onder e mag, na sloop van nog op het perceel aanwezige overtollige voormalige (agrarische) (bedrijfs)bebouwing, 20% van de gesloopte bebouwing worden toegevoegd aan de totale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen, waarbij het totaal niet meer mag bedragen dan 220 m² per woning of wooneenheid. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dienen gehandhaafd blijven.

  7. In afwijking van het bepaalde onder e mag de oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per woning of wooneenheid niet meer bedragen dan:

  1. 150 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.1’ of ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.2’ waarbij het bepaalde in lid 19.4.3 van toepassing is.

  2. 175 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.3’ waarbij het bepaalde in lid 19.4.3 van toepassing is.

  3. 160 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.4’ waarbij het bepaalde in lid 19.4.3 van toepassing is;

  4. 350 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1';

  5. 170 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2';

  6. 400 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 3';

  7. 410 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 4';

  8. 400 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.8’ waarbij het bepaalde in lid 19.4.3 van toepassing is;.

  1. In afwijking van het bepaalde onder e mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - meer bijgebouwen toegestaan' de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedragen dan 415 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij anders is aangegeven.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m, tenzij anders is aangegeven.

  4. De afstand van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  5. In afwijking van het bepaalde onder k mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.4’ een bijgebouw op meer dan 20 m afstand gebouwd worden, mits:

  1. de bebouwing zoals is aangegeven in het beplantingsplan 19.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt;

  2. de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het beplantingsplan 19.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. De dakhelling van bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

 

19.2.3 Woonwagenstandplaatsen

Vervallen.

  

19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

19.2.5 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 800 m², uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenbak' waar de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.200 m².

  4. Het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan.

 

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

  

19.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 19.2.1 onder j voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. Vervallen.

  3. lid 19.2.2 onder e voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen naar maximaal 170 200 m² per woning of wooneenheid waarbij dient te worden voldaan aan de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger, deze afwijking is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'spcifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.6;

  4. lid 19.2.2 onder k voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  5. lid 19.2.5 sub d voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot 8 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  

19.3.2 Herbouw op andere locatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2.1 onder c voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak.

  2. De herbouw dient op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

  3. De herbouw van de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. De herbouw van de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  

 

19.4 Specifieke gebruiksregels

  

19.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage 9 'lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten', toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte van de woning tot een maximum van: 75 m².

  1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

  2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

  3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

  4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

  5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

  4. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

  5. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

  6. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

  7. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

19.4.2 Nevenfuncties bij wonen

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’ mag:

  1. Het aantal logeereenheden niet meer bedragen dan 5;

  2. De totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer bedragen dan 50 m² per kamer tot een maximum van 50% van de woonruimte.

  1. Het aantal standplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’ mag niet meer bedragen dan 25.

  2. De oppervlakte aan kantoor ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²).

  3. De oppervlakte aan een architectenbureau ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - architectenbureau’ mag niet meer bedragen dan 200 m².

  4. De oppervlakte aan expositie- en cursusruimte en aan de ruimte gekoppelde ondergeschikte horeca ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - expositie- en cursusruimte’ mag niet meer bedragen dan 110 m².

  5. Het aantal plattelandskamers ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – plattelandskamers’ mag niet meer bedragen dan 2 met een totale maximum oppervlakte van 100 m².

  6. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.8’ zijn als nevenfuncties bij de woning workshops bloemschikken en kleinschalige ambachtelijke activiteiten toegestaan.

  7. Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mag de oppervlakte ten behoeve van statsiche opslag niet meer bedragen dan 510 m2.

 

19.4.3 Voorwaarde landschappelijke inpassing en/of sloop

Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt de daarbij genoemde voorwaardelijke verplichting:

  1. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.1’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een paardenbox, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 onder 19.1 bij deze regels;

  2. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.2’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen onder 19.2 in bijlage 2 bij deze regels;

  3. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.3’ mogen de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien:

  1. de bebouwing zoals is aangegeven in het beplantingsplan 19.3 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt;

  2. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 19.3 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.4’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien:

  1. de bebouwing zoals is aangegeven in het beplantingsplan 19.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt;

  2. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 19.4 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.5’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen onder 19.5 in bijlage 2 bij deze regels.

  2. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.6’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien de landschappelijke inpassing binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen onder 19.6 in bijlage 2 bij deze regels.

  3. ‘specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 19.7’ mogen bijgebouwen die zijn opgericht na de vaststelling van dit bestemmingsplan uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig deze bestemming, indien:

  1. de bebouwing zoals is aangegeven in het beplantingsplan 19.7 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt, binnen een jaar nadat een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw bijgebouw is verleend;

  2. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan 19.7 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. ‘specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 19.8’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig deze bestemming, indien:

  1. de oppervlakte aan voormalige bedrijfsbebouwing is gesaneerd tot een maximum oppervlakte van 400 m2;

  2. de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is gerenoveerd conform de bij deze regels in bijlage 2 opgenomen "Bouwhistorische verkenning met waardestelling" zoals die is opgesteld door W. Beelen;

  3. de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' duurzaam in stand wordt gehouden;

  4. de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is aangelegd en na aanleg duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

  1. ‘specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 19.9’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien de bebouwing zoals is aangegeven op het plan Weebosserweg 82 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt.

  2. ‘specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 19.10’ mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien de bebouwing zoals is aangegeven op het plan Lommelsedijk 15 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt.

 

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

  

19.5.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.1 voor het toestaan van een andere dienstverlenende functie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - architectenbureau’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een dienstverlenende functie met baliefunctie is niet toegestaan.

  2. Opslag is niet toegestaan.

  3. De dientsverlenende functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

 

19.5.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.1 voor het toestaan van kleinschalig kamperen bij de woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonfunctie binnen het bestemmingsvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.

  2. Vervallen

  3. De totale omvang voor kleinschalig kamperen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bestemmingsvlak 'Wonen', in de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1, ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden 1’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden 2’.

  4. Algemene voorzieningen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gesitueerd waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 75 m².

  5. Het kleinschalig kampeerterrein mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  6. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

 

 

19.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  

19.6.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – woonboerderij’ en/ of 'cultuurhistorische waarden' is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van woonboerderijen en/of bouwwerken met cultuurhistorische waarden.

 

19.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan,

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

  

19.6.3 Toelaatbaarheid

Het geheel of gedeeltelijk slopen van de in 19.6.1 bedoelde bouwwerken is slechts toelaatbaar indien voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:

  1. het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm van het woongebouw;

  2. de karakteristieke hoofdvorm van een woonboerderij of bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is niet te handhaven vanwege de slechte bouwkundige staat;

  3. indien renovatie van een hoofdgebouw in de karakteristieke hoofdvorm van een woonboerderij of bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' niet mogelijk is mag het hoofdgebouw in de vorm van een woonboerderij of de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' in zijn geheel worden gesloopt indien een hoofdgebouw in de vorm van een woonboerderij of ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' een gebouw wordt teruggebouwd waarbij geldt dat:

  1. De goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

  2. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7,5 m.

  1. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden geldt dat op basis van een hiertoe opgesteld rapport door een terzake deskundige de betreffende cultuurhistorische waarden, de bouwkundige staat, de kosten van renovatie en de waarde van het pand voor en na eventuele renovatie, onderbouwd dienen te worden.

  

19.7 Wijzigingsbevoegdheid

  

19.7.1 Boerderijsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de splitsing van een woonboerderij in twee wooneenheden waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervallen

  2. Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft.

  3. De bouwmassa van de te splitsen woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m³.

  4. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 350 m3.

  5. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk worden gesloopt.

  6. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.

  7. Voor zover de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen meer bedraagt dan 200 m², dient overtollige bebouwing te worden gesloopt waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  8. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  9. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

19.7.2 Wijziging aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - woonboerderij’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - woonboerderij’ toe te voegen indien is aangetoond dat de betreffende waarde van de bebouwing aanwezig is welke een bescherming rechtvaardigt en hiervoor een terzake doende deskundige is geraadpleegd.

 

19.7.3 Verwijderen aanduiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door de aanduiding ‘kampeerterrein’/ ‘overige zone - kleinschalig kampeerterrein’, ‘kantoor’, ‘specifieke vorm van wonen – woonboerderij’, specifieke vorm van wonen - expositie- en cursusruimte’ en/of ‘specifieke vorm van wonen – plattelandskamers’ te verwijderen, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de

betreffende bebouwing niet meer aanwezig is.

Artikel 20 Leiding

  

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

  1. ondergrondse brandstofleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding -brandstof’;

  2. gasleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;

  3. rioolwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - riool’;

  4. leiding voor vervoer van vloeibare koolwaterstoffen ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - koolwaterstoffen’;

  5. waterleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - water’;

 

met daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen.

  

 

20.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

  1. bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de in 20.1 genoemde leidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,5 m en een oppervlakte van niet meer dan 50 m².

  2. de bouw van kwetsbare objecten in de zone rondom de leidingen ter plaatse vand e aanduiding ‘hartlijn leiding -brandstof’, 'hartlijn leiding - gas’ en/ of ‘hartlijn leiding - koolwaterstoffen’ is niet toegestaan.

 

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De veilige ligging en de continuïteit van de energie- of watervoorziening dienen te zijn gewaarborgd.

  2. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

  

 

20.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – brandstof’ te gebruiken voor het aanleggen van een tijdelijk evenemententerrein.

  

 

 

 

 

 

 

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

20.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  6. het permanent opslaan van goederen.

 

20.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen.

  

20.5.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 20.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie- en watervoorziening zijn gewaarborgd.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 20.5.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

  

  

  

 

Artikel 21 Waarde – Archeologische monumenten

Vervallen.

 

 

 

Artikel 22 Waarde – Archeologische verwachtingswaarden

Vervallen.

 

 

 

 

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van een archeologisch monument.

 

 

Artikel 24 Waarde – Archeologie 2

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

24.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' - dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

24.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

24.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 24.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

 

Artikel 25 Waarde – Archeologie 3

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

25.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

25.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 250 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' - dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

25.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 25.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

25.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 25.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

 

Artikel 26 Waarde – Archeologie 4.1

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

26.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' - dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

26.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 26.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

26.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 26.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 27 Waarde – Archeologie 4.2

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

27.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

27.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.

 

27.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 27.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

27.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 27.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 28 Waarde – Archeologie 5.1

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

28.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' - dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

28.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

28.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 29 Waarde – Archeologie 5.2

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

29.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.

 

29.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 29.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

29.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 29.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 30 Waarde – Archeologie 6

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

 

30.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

30.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 25.000 m² of meer:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,4 m onder maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' - dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 m onder maaiveld.

 

30.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 30.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;

  4. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

  5. plaatsvinden binnen een bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 1 en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 2' of bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Bos - Woonbos', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Sport' en 'Wonen'.

 

30.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 30.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. wordt verwijderd;

  4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

  5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 31 Waterstaat – Attentiegebied EHS

  

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Attentiegebied EHS’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

  

 

31.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

31.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk;

  

31.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 31.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaatsvinden.

  

31.2.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 31.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden.

  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschap.

  

 

31.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging van de begrenzing noodzakelijk is heeft geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse.

  2. Het betrokken waterschap is gehoord.

  3. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

 

Artikel 32 Waterstaat – Regionaal waterbergingsgebied

  

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Regionaal waterbergingsgebied’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

 

 

32.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond, buiten de bouwvlakken en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Horeca’, ‘Recreatie’, ‘Sport’ en ‘Wonen’, uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

 

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 32.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.

  2. Nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf is niet toegestaan.

  3. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij het betrokken waterschap.

  

 

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

32.4.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m² per perceel;

  2. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

  4. het ophogen van gronden, aanleggen en/of wijzigen van kaden.

  

32.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. reeds in uitvoering zijn, mits voor die werken en werkzaamheden in het voorheen geldende bestemmingsplan geen vergunningplicht was opgenomen, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaatsvinden.

  

32.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 32.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.

  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschap.

 

 

32.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te verkleinen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid danwel anderszins is aangetoond dat de bescherming danwel de inrichting en het beheer van de waterbergende functie ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Het betrokken waterschap is gehoord.

  

 

 

Artikel 33 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 34 Algemene bouwregels

 

34.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

 

 

34.2 Bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

 

 

34.3 Ondergronds bouwen

  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

  2. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast aangetast.

 

34.4 Afwijken regels ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 34.3 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijgebouw, sleufsilo’s of mestbasins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast aangetast.

 

 

34.5 Zwembaden bij (bedrijfs-)woningen

Voor het bouwen van een zwembad bij een bedrijfs- of burgerwoning gelden de volgende regels:

  1.  Vervallen.

  2. Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

  3. Het zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

  4. Het zwembad mag overdekt zijn, waarbij de bouwhoogte van de overkapping niet maar meer mag bedragen dan 1 m.

  5. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

  7. Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken.

  8. Er mag geen sprake zijn van een in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht onaanvaardbare situatie.

 

 

Artikel 35 Algemene gebruiksregels

  

35.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  2. het gebruik en laten gebruiken van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  3. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven het gebruik en laten gebruiken van objecten voor recreatief nachtverblijf voor permanente bewoning en voor de huisvesting van arbeidsmigranten;

  4. het (proef)boren naar (schalie)gas;

 

35.2 Meergeneratie wonen

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 35.1 sub b en toestaan dat een bijgebouw bij een woning of bedrijfswoning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke tijdelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg of gewenst is vanuit een preventieve zorgbehoefte;

  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m²;

  1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg of wens vanuit een preventieve zorgbehoefte niet meer aanwezig is.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 35.1 sub b voor het kunnen gebruiken van een deel van de (bedrijfs)woning of bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning of een tijdelijke woonunit voor een tweede huishouden, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er is sprake van het wonen van meerdere generaties bij elkaar, waarbij geldt dat sprake is van:

  1. uitsluitend een familierelatie in de 1e lijn;

  2. een leeftijd van een van de bewoners van 60 jaar of ouder;

  1. de voorzieing voor het tweede huishouden past binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan dan wel de vergunningvrije bouwregels;

  2. er maximaal 80 m2 door het tweede huishouden in gebruik wordt genomen in de vorm van:

  1. inwoning in de bestaande woning;

  2. bewoning van een bestaand bijgebouw of bedrijfsgebouw;

  3. een tijdelijke woonunit van maximaal 80 m² binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf danwel het bestemmingsvlak van een andere functie, de woonunit is toegestaan op een maximale afstand van 25 meter tot de (bedrijfs)woning;

  1. indien het tweede huishouden in een andere voorzieningverblijft dan de (bedrijfs)woning, dan gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen; waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

  3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  4. indien gebruik wordt gemaakt van een tijdelijke woonunit is juridisch en financieel geborgd dat de voorzieningen na afloop van het gebruik worden verwijderd.

  1. er blijft planologisch-juridisch sprake van één woning, er mag geen kadastrale splitsing plaatsvinden;

  2. zodra één van de generaties niet meer verblijft op het perceel dient de (bouwkundige) voorziening voor het 2e huishouden te worden verwijderd;

  3. aan het gebruik in relatie tot het meergeneratiewonen kan:

  1. nooit het recht worden ontleend voor een planologisch-juridisch gebruik als twee (zelfstandige) (bedrijfs)woningen;

  2. nooit het recht worden ontleend op woningsplitsing;

  1. wanneer in de toekomst mantelzorg noodzakelijk is, dan wordt de voorziening die bestemd is voor het tweede huishouden gebruikt ten behoeve van deze mantelzorgbehoefte.

 

 

35.3 Burgerwonen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van de bedrijfswoning van een agrarisch bedrijf binnen de bestemming ‘Agrarisch‘, ‘Agrarisch - paardenhouderij’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – 1’, Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – 2’ ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden – 1’ of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’ en de overige bouwwerken en de bijbehorende gronden ten behoeve van wonen, mits:

  1. Het gebruik ten behoeve van wonen uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak.

  2. De agrarische functie binnen het bouwvlak blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

  3. Het gebruik ten behoeve van wonen uitsluitend mag plaatsvinden door de hoofdbewoner(s).

  4. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoning gebruikt mag worden als woning, waarbij dit gebouw wordt aangemerkt als belangrijkste hoofdgebouw.

  5. Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, mogen de overige bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van huishoudelijk gebruik verband houdend met wonen, waarbij de oppervlakte ten behoeve van dit gebruik niet meer mag bedragen dan 100 m².

 

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

  

36.1 Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied

 

36.1.1 Zoneomschrijving

De voor ‘milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkvoorziening.

 

36.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a Verbod uitvoeren werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het volgende werk, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden ter plaats van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' uit te voeren:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;

  2. het uitvoeren van diepe grondbewerkingen;

  3. het verrichten van bodemonderzoek;

  4. het infiltreren van water;

  5. het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning;

  6. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies en apparatuur.

 

b Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 36.1.2 onder a  mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

 

c Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 36.1.2 onder a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover advies heeft ingewonnen van het waterwinbedrijf, tenzij voor het werk, geen bouwwerk zijnde, al een vergunning op grond van de Provinciale Milieu Verordening of diens rechtsopvolger is verleend.

 

d Uitzondering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 36.1.2 onder a is niet vereist voor:

  1. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  2. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat moment geldende dan wel aangevraagde vergunning.

 

 

 

 

36.2 Milieuzone - waterwingebied

 

36.2.1 Zoneomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – waterwingebied’ zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  1. de instandhouding en oprichting uitsluitend ten behoeve van een grondwaterwinningsbedrijf;

  2. onttrekking en verwerking van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening en daarmee samenhangende waterzuivering;

  3. instandhouding van het puttenveld ten behoeve van de waterwinning;

  4. de landschappelijke inpassing welke deel uitmaakt van de bestemming.

  

36.2.2 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – waterwingebied’ gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:

  1. Gebouwen zijn niet toegestaan.

  2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend ten dienste van het waterwingebied worden gebouwd, met inachtneming van de voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  

 

36.3 Veiligheidszone - lpg

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, toegestaan.

 

 

36.4 Veiligheidszone - leiding

  

36.4.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - leiding’ is het verboden om binnen een zone van 12 m, gemeten vanaf de hartlijn van de onder artikel 20 in lid 20.1 bedoelde leiding, een beperkt kwetsbaar en/of een kwetsbaar object te bouwen;

 

36.4.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaald in lid 36.4.1, mits:

  1. de omgevingsvergunning niet strijdig is met de belangen van de binnen het naastgelegen bestemmingsvlak gelegen leiding, alsmede de veiligheid van personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord;

  2. de beheerder van de leiding vooraf om advies is gevraagd omtrent het voornemen om een omgevingsvergunning te verlenen.

 

 

 

36.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop

  

36.5.1 Zoneomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn naast de daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

  

36.5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in deze bestemming begrepen gronden de volgende regels:

  1. Binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd of beplanting worden gerealiseerd die hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen (het verschil tussen de askophoogte en de lengte van één wiek).

  2. Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 500 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

 

H=X/75+0,2*Z

 

waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen

Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte)

  

36.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 36.5.2, met dien verstande dat mits:

  1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige;

  2. toepassing van de in lid 36.5.2 bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

  

 

36.6 Wro-zone wijzigingsgebied / wetgevingszone – wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’/ ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied’ de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden – 1’ ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ ten behoeve van (een zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone en een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ en/of 'Maatschappelijk' te wijzigen in de bestemming ‘Bos’, ‘Natuur’ en/of ’Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos, landschapselementen, water en/of de natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Brabant (EHS/ NNB), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie.

  2. De wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.

 

 

36.7 Vervallen aanduidingen

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'recontructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen' is de aanduiding 'recontructiewetzone - extensiveringsgebied' met bijbehorende regels vervallen.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'recontructiewetzone - verwevingsgebied vervallen' is de aanduiding 'recontructiewetzone - verwevingsgebied' met bijbehorende regels vervallen.

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'recontructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied vervallen' is de aanduiding 'recontructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' met bijbehorende regels vervallen.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - intensieve veehouderij vervallen' vervalt de aanduiding 'intensieve veehouderij.

 

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels

 

37.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze omgevingsvergunning is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;

  2. de (bouw)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.

  1. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

  1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;

  2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.

  1. de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren (Bed en Breakfast) binnen de bestemming ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. vervallen

  2. Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woon- of bedrijfsfunctie.

  3. vervallen

  4. vervallen

  5. vervallen

  6. De totale oppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bijgebouwen.

  7. De woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden.

  8. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen one-venredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

  9. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor omliggende bedrijven.

  10. Het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer.

  1. de bestemmingsregels voor het toestaan van het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de bouw van carnavalswagens binnen een bouwvlak van een agrarisch bedrijf in de bestemming 'Agrarisch', ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’ of binnen 'Bedrijf', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Per bouw- of bestemmingsvlak is maximaal 1 voorziening toegestaan.

  2. Het gebruik ten behoeve van de bouw van carnavalswagens bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 45º.

  7. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  8. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

  1. de bestemmingsregels voor het toestaan van het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bouw van carnavalswagens binnen een bouwvlak van een agrarisch bedrijf in de bestemming 'Agrarisch', ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’ of binnen 'Bedrijf', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Per bouw- of bestemmingsvlak is maximaal 1 voorziening toegestaan.

  2. Het gebruik ten behoeve van de bouw van carnavalswagens bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m².

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. de bestemmingsregels voor het toestaan van het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van een schuilgelegenheid voor wildbeheer in de bestemming 'Agrarisch', ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’ of binnen 'Bos' of ‘Natuur’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. In het hele plangebied zijn maximaal 25 schuilhutten wildbeheer toegestaan.

  2. De oppervlakte op het maaiveld mag niet meer bedragen dan 15 m², waarbij het overdekte en met minimaal 1 wand omsloten deel van het vloeroppervlak op hoogte maximaal 5 m² mag bedragen.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De schuilhut wildbeheer wordt landschappelijk goed ingepast.

  5. Uit advies van de Wildbeheereenheid moet blijken dat de schuilgelegenheid noodzakelijk is gelet op de bestemming en de feitelijke functie van de gronden.

  1. de onder a tot en met h genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de milieusituatie, en;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  

37.2 Zwembaden bij (bedrijfs-)woningen

 Vervallen.

 

 

37.3 Tennisbanen bij (bedrijfs-)woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels voor het bouwen van een tennisbaan bij een bedrijfs- of burgerwoning waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.

  2. De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

  3. De tennisbaan mag niet overdekt zijn.

  4. Bij de tennisbaan mag een omheining worden gebouwd met een hoogte van maximaal 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.

  5. De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

 

 

37.4 Andere landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels die gelden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing [met nummer]’, ‘specifieke vorm van agrarisch – voorwaardelijke verplichting [met nummer]’, ‘specifieke vorm van bedrijf – landschappelijke inpassing [met nummer]’ en ‘specifieke vorm van wonen – landschappelijke inpassing [met nummer]‘ en 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting [met nummer} en kan toestaan dat in afwijking van deze regels wordt voorzien in een andere landschappelijke inpassing dan is opgenomen in bijlage 2 bij de regels, mits sprake is van een andere landschappelijke inpassing die kwantitiatief en kwalitatief minimaal gelijkwaardig is aan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

 

 

Artikel 38 Algemene wijzigingsregels

 

38.1 Wijziging naar Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’, een zoekgebied voor waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’, (een zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ te wijzigen in de bestemming ’Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water en natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en waterbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Brabant (EHS/ NNB), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk, beekherstel, waterberging en/ of waterzuivering.

  2. De wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.

  

 

38.2 Vormverandering bestemmingsvlak ‘Agrarisch – Paardenhouderij’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ en de omliggende bestemming(en) te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak niet mag worden vergroot.

  2. De wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2’, ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-1’ en/of ‘Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden-2’, waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

  3. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  4. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  

 

38.3 Vergroting bestemmingsvlak ‘Agrarisch – Paardenhouderij’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’ en de omliggende bestemming(en) te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bestemmingsvlak.

  3. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel paardenhouderijbedrijf.

  4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  5. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de SAAB.

  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan. Indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  7. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8.  Vervallen.

  9. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  10. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

 

38.4 Wijziging aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door de aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ in omvang en/of vorm te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien het betreffende vulpunt is beëindigd.

 

 

38.5 Wijziging aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone kan met de beoogde wijziging ten minste een vergelijkbare functie vervullen.

  2. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

 

 

 

38.6 Wijziging begrenzing ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging dient noodzakelijk te zijn om deze in overeenstemming te brengen met de begrenzing zoals deze bij of krachtens de verordening, zoals  bedoeld in artikel 1.2 eerste lid van de Wet milieubeheer is vastgesteld.

  2. Het betrokken waterschap is gehoord.

  

 

38.7 Verwijderen aanduiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door een aanduiding zoals genoemd in de artikelen 3.1, 4.1, 5.1, 6.1, 7.1, 8.1, 9.1, 10.1, 11.1, 12.1, 13.1, 14.1, 15.1, 16.1, 17.1, 18.1, 19.1 en/of 36 te verwijderen, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de betreffende bebouwing  en/of waarden niet meer aanwezig zijn.

 

 

38.8 Wijzigen ten behoeve van een plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – plattelandswoning’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch – Paardenhouderij’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 1’ of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden - 2’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m²;

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  1. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven, met dien verstande dat de woning niet zal worden aangemerkt als gevoeligig object in het kader van geur en/of fijnstof.

  2. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat, met dien verstande dat de woning niet zal worden aangemerkt als gevoelig object in het kader van geur en/of fijnstof.

  3. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3). Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan en er dient te worden voldaan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012 (bijlage 3) of diens rechtsopvolger zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.  

  4. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’,  dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

  5. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming ‘Leiding - Gas’, dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.

 

 

38.9 Wijziging Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door de bijlage 3 Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen te wijzigen, indien een gewijzigde notitie is vastgesteld.

 

 

Artikel 39 Overige regels

 

39.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

Vervallen

 

39.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

39.3 Parkeren, laden en lossen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  3. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

  4. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Bergeijk, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

 

39.4 Gebiedsaanduiding beperkingen veehouderij op deel van het bouwvlak

Indien de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' op een deel van een bouwvlak ligt, zijn de regels die gelden ter plaatse van deze aanduiding van toepassing voor het gehele bouwvlak.

 

 

Artikel 40 Overgangsrecht

 

40.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  

40.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

  

 

Artikel 41 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bergeijk 2011’.

 

 

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

 

Artikel C Overgangsrecht

 

C.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  

C.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel D Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘3de Herziening Buitengebied Bergeijk 2022'.