direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoge Rijt 28
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens het perceel aan de Hoge Rijt 28, Luyksgestel te herbestemmen naar 'Wonen'.

De huidige functie van het perceel is veehouderij. De opstallen staan al enige tijd leeg en het perceel is niet meer als zodanig in gebruik. De bestaande opstallen en boerderij zijn gedateerd en raken steeds meer vervallen. Deze overtollige bebouwing wordt gesaneerd en daarvoor in de plaats wordt één nieuw bijgebouw gerealiseerd. De bouwkundige kwaliteit van de bestaande boerderij is erg slecht. Waar dit bouwkundig verantwoord is zal de bestaande boerderij in stand worden gelaten. Het resterende gedeelte zal worden herbouwd met herstel van de bestaande cultuurhistorische waarden.

Om het bouwinitiatief te kunnen realiseren is het noodzakelijk daarvoor de planologische basis te regelen. Omdat niet kan worden voldaan aan een van de voorwaarden van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid uit de geldende bestemmingsplannen moet de planologische basis verkregen worden door een herziening van het bestemmingsplan. Onderhavige herziening voorziet in deze benodigde (nieuwe) planologische basis.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het perceel ligt ten noord-westen van de bebouwde kom van de kern Luyksgestel en staat kadastraal bekend als gemeente Luyksgestel, sectie D, nummer 432. Het totale perceel heeft een oppervlakte van circa 7.800 m² waarvan het agrarisch bouwvlak circa 2.350 m² betreft, hetgeen in onderhavig geval ook het plangebied betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0001.png"
Figuur 1: Ligging plangebied (Ster) nabij Luyksgestel

1.3 Opbouw van de Toelichting

  • In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de gewenste toekomstige situatie geschetst.
  • Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleid.
  • In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van het initiatief vanuit verschillende planologische aspecten beoordeeld/onderbouwd.
  • In hoofdstuk 5 wordt een onderbouwing van de financiële haalbaarheid gegeven.
  • De juridische plantoelichting is opgenomen in hoofdstuk 6 en het laatste hoofdstuk (7) beschrijft het vervolg van de procedure.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectprofiel

2.1 Gebiedsprofiel

Ruimtelijk

In het vervolg van onderhavige toelichting zal het perceel steeds worden aangeduid als "het plangebied".

De ruimtelijke structuur van Luyksgestel wordt gekenmerkt door het stelsel van historische dorpslinten (Bosscheind - Dorpstraat- Sengelsbroeksestraat, Kerkstraat-Rijt-Hoge Rijt en Kapeldijk-Kapellerweg-Hasselsestraat). Op de kruising van de linten Kerkstraat-Rijt-Hoge Rijt en Kapeldijk-Kapellerweg-Hasseltstraat bevindt zich de kerk. Alle bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte, waarbij sprake is van weinig aantakkingen op deze straten. Ter plaatse is een grove structuur aanwezig met ruimte percelen, lege achterterreinen en lange looplijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0002.png"

Figuur 2: Bebouwingsopzet plangebied

De bebouwingsstructuur van het plangebied zelf is opgebouwd uit de cultuurhistorisch waardevolle boerderij - welke direct aan de weg is gelegen - en de (voormalige) bedrijfsgebouwen. De voormalige bedrijfsgebouwen (zwart omkadert) zijn voornamelijk ten westen van de boerderij gesitueerd en hebben een gezamenlijke omvang van circa 416 m². De boerderij (rood omkadert) heeft een oppervlakte van circa 290 m².

Functioneel

In functionele zin bestaat de directe omgeving uit een combinatie van (burger)woonbestemmingen, bedrijfsbestemmingen en enkele (grondgebonden) agrarische bedrijven. Verder ligt ten westen van het bebouwingslint waar onderhavig plangebied in gelegen is, het bosgebied waar onder andere het recreatiepark 'De Zwarte Bergen' is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0003.png"

Figuur 3: Functiekaart directe omgeving

Het plangebied zelf heeft op basis van het voormalige gebruik nog de agrarische bedrijfsfunctie welke nu dus omgezet wordt naar 'Wonen'.

Groenstructuur

Het groene karakter van de omgeving wordt met name bepaald door de laanbeplanting langs de wegen en het aanwezige groen op de kavels. Nagenoeg alle percelen zijn geheel of gedeeltelijk voorzien van een beplantingssingel en kenmerken zich door hun groene karakter. Het geheel van de omgeving heeft een (zeer) groene uitstraling. Ten westen liggen forse bosgebieden.

Infrastructuur/ontsluiting

De Hoge Rijt maakt onderdeel uit van het wegennet van het buitengebied van Luyksgestel. Ter hoogte van het plangebied bedraagt de maximale snelheid 60 kilometer per uur. Daarnaast vormt de Hoge Rijt een belangrijke ontsluitingsroute die Luyksgestel, via Weebosch, ontsluit op de N123 van waaruit Eersel en de E34/A67 bereikt kunnen worden.

Parkeren

Alle percelen beschikken allemaal over voldoende parkeervoorzieningen t.b.v. eigen voertuigen en voertuigen voor bezoekers. Alle percelen zijn door middel van uitritten op Hoge Rijt ontsloten.

2.2 Projectprofiel

Ruimtelijk

De bestaande boerderij bevindt zich in een slechte staat waardoor de restauratiekosten voor het op orde brengen van de gehele bouwkundige staat, in combinatie met het brengen van de woning op het gewenste woonniveau en duurzaamheidsniveau van vandaag de dag, niet opwegen tegen de opbrengsten van de gewenste eindsituatie. Om deze reden is gekozen voor het in stand houden van die onderdelen waarvan het verantwoord is deze te herstellen en her herbouwen van het resterende gedeelte met herstel van de cultuurhistorische waarden. Het concrete bouwplan zal daarvoor nog worden afgestemd met een ter zake deskundige. De langgevelboerderij heeft een grondoppervlakte van circa 225 m² en wordt binnen de contouren van de bestaande fundering (op dezelfde grondveste) gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0004.png"

Figuur 4: Voorgevel van de nieuwe woning

Met de realisatie van de woning wordt zo veel mogelijk een relatie/verwijzing aangebracht naar de bestaande cultuurhistorische woonboerderij. Dit wordt onder andere gedaan door:

  • de woning op de grondveste van de bestaande boerderij te realiseren. Daarmee blijkt bebouwingsdichtheid ter plaatse hetzelfde en is de nieuwbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed inpasbaar zonder afbreuk te doen aan het historische bebouwingslint;
  • te kiezen voor een opzet in de vorm van een langgevelboerderij welke vrijwel dezelfde lengte heeft als de bestaande boerderij;
  • daar waar mogelijk bestaande materialen/elementen uit de bestaande woning te hergebruiken;
  • en de bouwhoogte vrijwel gelijk te houden (circa 8 m versus circa 7,5 m van de bestaande woonboerderij.

Om op de verdiepingen meer woonruimte te creëren is gekozen voor een andere kapconstructie (wolfseind) en een variërende goothoogte waarvan de hoogste maat circa 5,3 m betreft, daar waar de bestaande woonboerderij een goothoogte van circa 3 m heeft.

Zoals reeds in hoofdstuk 1 is omschreven is de initiatiefnemer voornemens de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te saneren (circa 411 m²) en daarvoor in de plaats één nieuw bijgebouw te realiseren. Dit nieuwe bijgebouw heeft ook een oppervlakte van circa 411 m². Door dit bijgebouw haaks op de woning te realiseren wordt zowel ten aanzien van de totale bouwmassa als in bebouwingsopzet, voor een soortgelijk ensemble gekozen als in de bestaande situatie. Ook hiermee wordt een relatie/verwijzing gemaakt met de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarden van de bestaande bebouwing en het bestaande ensemble.

Functioneel

De agrarische functie wordt omgezet naar 'Wonen'. Hiermee komt de woonbestemming op een oppervlak van circa 2.000 m². De omliggende gronden behouden de agrarische bestemming maar bevatten geen verdere bouwmogelijkheden meer en zijn daarmee enkel nog te gebruiken voor agrarische grondbewerking.

Groenstructuur/landschappelijke inpassing

Om het perceel in haar nieuwe vorm en bebouwingsopzet in te passen in de omgeving, vindt er een landschappelijke inpassing plaats. Daartoe wordt geïnvesteerd in de aanleg en aanplant van onder andere een fruitboomgaard, enkele beukenhagen en kastanjebomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0005.png"

Figuur 5: Het landschappelijk inpassingsplan en de nieuwe bebouwingsopzet

In het juridische deel van onderhavig bestemmingsplan is de aanleg van deze landschappelijke inpassing geborgd doormiddel van een voorwaardelijke gebruiksbepaling en een integrale opname van het landschappelijk inpassingsplan in de bijlage van de regels. Op de verrekening van deze landschappelijke inpassing in relatie tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering op basis van de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant wordt in paragraaf 3.2 verder ingegaan.

Ontsluiting en parkeren

Het perceel grenst aan het openbare gebied en wordt ontsloten door middel van een inrit aan op de Hoge Rijt. Op het perceel worden in totaal in ieder geval 5 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarmee wordt ruimschoots voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein waaraan voldaan moet worden op basis van de Nota Parkeernormen 2017, te weten 2,3 parkeerplaats per vrijstaande woning.

De voorwaardelijke bepaling uit het 'Parapluplan Parkeren Bergeijk 2018', welke voorziet in de verplichting om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein is opgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten

In het hoofdstuk wordt ingegaan op beleidsaspecten die relevant zijn voor het plangebied.

Gemeentelijk beleid

3.1 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

De geldende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied zijn:

  • het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011'; in dit bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' dat is vastgesteld op 7 juli 2011 heeft onderhavig plangebied de agrarische bestemming zonder specifieke functieaanduiding toegewezen gekregen.
  • het bestemmingsplan 'herziening Buitengebied Bergeijk 2014'; deze eerste herziening - welke is vastgesteld op 1 en 2 juli 2014 - heeft ten aanzien van de bestemmen voor onderhavig plan alleen betrekking op de dubbelbestemming ten behoeve van archeologie en de daar bijbehorende regels. Tevens zijn enkele regels, waaronder de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder artikel 3.7.11, aangepast/aangevuld.
  • het bestemmingsplan '2e herziening Buitengebied Bergeijk 2017'; op 1 juni 2017 is het bestemmingsplan '2e herziening Buitengebied Bergeijk 2017' door de gemeenteraad vastgesteld. De daarin aangepaste veranderingen zien toe op de toevoeging van de gebiedsaanduiding 'beperkingen veehouderij' en het verwijderen van de gebiedsaanduiding 'extensiveringsgebied'.

Gesteld kan worden dat de eerste herziening, hoewel nog wel geldend, niet langer relevant is voor onderhavig plan aangezien hetgeen daarin geregeld was voor onderhavig plangebied, met de 2e herziening 'overruled' is. Op basis van het moeder bestemmingsplan en de 2e herziening is het volgende geldend:

  • (Enkel)bestemming: Agrarisch;
  • Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3 (2e herziening);
  • Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 4.1 (2e herziening);
  • Gebiedsaanduiding overige zone - beperkingen veehouderij (2e herziening);
  • Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen (2e herziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0006.png"

Figuur 6: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

Op basis van de geldende enkelbestemming 'Agrarisch' is enkel agrarisch gebruik en bouwen ten dienste van dit agrarisch gebruik, toegestaan. Het bewonen van de aanwezige bedrijfswoning voor 'burgerwonen' is derhalve niet toegestaan.

In het geldende bestemmingsplan is in artikel 3.7.11 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het college de mogelijkheid geeft mee te werken aan het wijzigingen van de agrarische bestemming naar 'Wonen'. Hiervoor zijn wel enkele voorwaarden gesteld. Met de twee herzieningen van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2014 zijn de voorwaarden geactualiseerd/aangevuld. De onderstaande toetsing gaat uit van deze geactualiseerde voorwaarden. De genoemde voorwaarden zijn hieronder weergegeven waarbij direct is aangegeven of en waarom voldaan wordt aan deze betreffende voorwaarde:

  • a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

De plangrenzen die zijn aangehouden voor onderhavig plan betreffen de grenzen van het bestaande bouwvlak waarbij het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' circa 1.000 m² kleiner is dan de grenzen van het bestaande bouwvlak.

  • b. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.

Hoewel nog wel bestemd als agrarisch bedrijf is van een feitelijke bedrijfsvoering of nog geldende vergunningen, geen sprake meer.

  • c. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak 'Wonen' bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.
    Dit is in onderhavig plan het geval.
  • d. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:
    • 1. per 500 m² sloop van bedrijfsgebouwen de inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot met 50 m³ tot maximaal 900 m³ of 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m².
      De bestaande bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 416 m2 zal worden gesloopt. In de plaats daarvoor zal in totaal .... Aan bijgebouwen t.b.v. de woning worden gerealiseerd.
    • 2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' gehandhaafd dienen te blijven.
      Van een aanduiding 'karakteristiek' is geen sprake en derhalve mag de bestaande woonboerderij - ondanks zijn cultuurhistorische waarde - gesloopt worden.
  • e. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
    Uit paragraaf 4.5 van onderhavige toelichting blijkt dat hier geen sprake van is.
  • f. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
    Uit paragraaf 4.5 van onderhavige toelichting blijkt dat dit het geval is.
  • g. Vervallen.
  • h. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. augustus 2012.
    Hier wordt aan voldaan en de noodzakelijke investering en landschappelijke inpassing is tevens juridisch geborgd.
  • i. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming 'Leiding - Gas', dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
    Niet van toepassing.
  • j. Indien de wijziging samenvalt met de bestemming 'Leiding - Gas', dient een verantwoording ten aanzien van externe veiligheid plaats te vinden voor wat betreft het groepsrisico.
    Niet van toepassing.

Conclusie

Onderhavig plan is in strijd met de direct geldende bestemming. Wel wordt voldaan aan nagenoeg alle voorwaarden die gesteld zijn in artikel 3.7.11 met uitzondering van voorwaarde d onder 1. Daarom kan niet volstaan worden met een binnenplanse wijzigingsprocedure maar is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Structuurvisie

Structuurvisie De gemeenteraad van Bergeijk heeft op 3-6-2010 de structuurvisie 2010 'Bergeijk, Leven en Beleven; tussen bossen beken en boerenland' vastgesteld. In deze structuurvisie is de toekomstvisie van de gemeente voor het gehele grondgebied beschreven. Nieuwe initiatieven kunnen aan deze structuurvisie worden getoetst.

De structuurvisie bestaat uit twee delen. Deel A betreft het Ruimtelijk Casco, waarin de toekomstvisie voor de gemeente Bergeijk is opgenomen. Deze visie formuleert het ontwikkelkader voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete plannen en projecten. In het projectenplan (deel B) is het ruimtelijk programma voor de korte en middellange termijn benoemd. Daarnaast is aangegeven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en op welke wijze dat zal gebeuren. Het projectenplan wordt periodiek geactualiseerd. Voor onderhavig plan is deel B van de Structuurvisie niet relevant aangezien in dot geval geen sprake is van een project zoals opgenomen in dat deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede kaartbeeld Structuurvisie met plangebied (blauwe ster)

Ruimtelijk Casco

Het ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en een toelichting. De toelichting kan daarbij beschouwd worden als een uitgeschreven legenda. Op basis van een integrale analyse die is gebaseerd op de 'lagenbenadering' zijn in het Ruimtelijk Casco ruimtelijke keuzes gemaakt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Bergeijk. Het rood raamwerk is in het geval van onderhavig plan het meest relevant.

Bebouwingslint en bebouwingsconcentraties

Onderhavig plangebied is binnen dat rood raamwerk gelegen aan een historisch bebouwingslint en binnen een bebouwingsconcentratie. Over deze gebieden wordt in de Structuurvisie het volgende aangegeven:

Bebouwingslint

De verschillende, al dan niet historische bebouwingslinten, welke met hun stedenbouwkundige waarde een typerend beeld geven, dienen behouden te worden en mogelijk in kwalitatieve zin te worden versterkt. De linten zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De aangrenzende bebouwing vertoont wisselende kenmerken. Voor historische bebouwingslinten streeft de gemeente naar behoud of versterking van de historische structuur. Een speciaal aandachtspunt betreft de versterking van de relatie tussen het landschap en de dorpen. Bij dorpsranden kan er een meer geleidelijke overgang ontstaan tussen landschap en dorp. In bepaalde gevallen kan versterking van het lint verdichting betekenen, maar ook door verdunning kunnen linten in kwalitatieve zin worden versterkt, doordat de open relaties met het landschap worden hersteld.

Over de bebouwingsconcentraties wordt het volgende aangegeven:

Bebouwingsconcentraties

In de aangewezen bebouwingsconcentraties is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties voor niet-agrarische functies alsmede (beperkte) toevoeging van nieuw bouwvolume afweegbaar. Belangrijke randvoorwaarde voor de verruimde mogelijkheden is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Een voorbeeld hiervan is sloop van bebouwing als compensatie voor verruimde mogelijkheden al dan niet in combinatie met rood-voor-groen, het behoud van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of een versterking van natuur- en landschapswaarden in de omgeving.

Met de investeringen die gedaan worden, in de vorm van sloop van overtollige bebouwing, de verwijzing naar het bestaande cultuurhistorisch waardevolle ensemble door cultuurhistorisch verantwoord nieuw te bouwen en landschappelijke inpassing, wordt invulling gegeven aan de beleidsuitgangspunten ten aanzien van behoud historische structuur en versterking van het landschap. Met deze investeringen wordt voorzien in een kwaliteitsverbetering ter plaatse waarbij geen afbreuk gedaan wordt aan de historische lint-structuur.

Conclusie

Onderhavig plan past binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeentelijke Structuurvisie.

Groenstructuurplan

Het groenstructuurplan van Bergeijk met de titel 'Een kwestie van karakter' dateert van 2001. De woonomgeving van de gemeente Bergeijk bevat veel (groene) aspecten die haar uniek maken. Dit geldt niet alleen voor de kernen maar zeker ook voor het buitengebied met haar bebouwingslinten. Het groenstructuurplan is opgesteld om de unieke kwaliteit van Bergeijk vast te leggen, vast te houden en te kunnen uitbreiden. Voor het groenstructuurplan zijn de belangrijkste, structuurbepalende groenelementen inzichtelijk gemaakt. Voor elke dorpskern op zich is het huidige (groene)karakter van wijken en buurten weergegeven.

Het groenstructuurplan geeft tevens een visie op hoofdlijnen en een visie op de onderdelen met betrekking tot de groenstructuur die de (groene)samenhang op dorps niveau vormt. De visie op hoofdlijnen geeft aan hoe de groene samenhang binnen een dorp als geheel bewaakt en verbeterd kan worden.

In het groenstructuurplan is een kaartvisie opgenomen waarop per kern de hoofdlijnen zijn weergegeven. Aan het bebouwingslint waaraan onderhavig plangebied gelegen is zijn diverse open doorzichten gelegen welke behouden dienen te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede kaartbeeld 'Visie op hoofdlijnen Luyksgestel' met ligging plangebied (blauwe ster)

Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de groenstructuur ter plaatse en de open te houden zichtlijnen. De nieuw te bouwen woning komt op dezelfde grondveste als de bestaande woonboerderij en heeft daarnaast nagenoeg een gelijke frontbreedte. Daarmee blijkt bebouwingsdichtheid ter plaatse hetzelfde. Met investering in nieuw groen, conform het landschappelijk inpassingsplan, wordt de groenstructuur ter plaatse juist versterkt.

Conclusie

Onderhavig plan past binnen de beleidsuitgangspunten van het gemeentelijke Groenstructuurplan.

3.2 Doorwerking provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is door vertaald in de regels van de Verordening ruimte. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0009.png"

Figuur 9: Uitsnede structurenkaart met ligging plangebied (blauwe ster)

Op de structurenkaart van de SVRO is onderhavig plangebied gelegen in 'gemengd landelijk gebied'.

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. In het gemengd landelijk gebied wordt onderscheidt gemaakt in twee gebiedstypen:

  • Gemengde plattelandseconomie; in de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties.
  • Primair agrarisch gebied; in de primair agrarische gebieden wil de provincie de ruimte voor de aanwezige agrarische functie behouden, versterken en voorkomen dat menging met andere functies leidt tot aantasting van de primaire productiestructuur. In deze gebieden worden daarom geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen gepland op het gebied van verstedelijking, recreatie of natuur. Ook kleinschalige (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die conflicteren met de landbouw worden geweerd.

Over vrijkomende agrarische bedrijfslocaties (Vab)'s wordt aangegeven dat binnen het gemengd landelijk gebied de ontwikkeling van woon-, recreatie- en werkfuncties op deze locaties, mogelijk is. Daarbij dienen de ontwikkelingen te passen qua aard, schaal en functie in de omgeving en dient rekening gehouden te worden met de omgevingskwaliteiten. De noodzaak of wens tot sanering van overtollige bedrijfsbebouwing moeten worden betrokken bij de toepassing van de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Tot slot moet rekening gehouden worden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties.

Onderhavig plan betreft de herbestemming van een Vab door ter plaatse de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Uit de milieutoetsing zoals opgenomen in hoofdstuk 4 blijkt dat deze herbestemming geen belemmeringen vormt voor omliggende functies/bedrijven. Tevens wordt met de sloop van overtollige bebouwing - in combinatie met een landschappelijke inpassing - geïnvesteerd in een kwaliteitsverbetering ter plaatse.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening wordt nader uitgewerkt in de Verordening ruimte. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de Provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren.

Conclusie

Onderhavig plan past binnen de beleidsuitgangspunten van de provinciale SVRO.

Verordening ruimte Noord-Brabant

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de "Verordening ruimte".

Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant (de Verordening) vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de verordening beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.

De Verordening bevat zowel algemene regels (o.a. over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) als gebiedsgerichte regels. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties worden met name bepaald door de ligging van de locatie binnen de eerder genoemde structuren en aanduidingen.

Algemene bepalingen

Allereerst moet worden voldaan aan de algemene bepalingen in de artikelen 3.1 en 3.2 van de Verordening. Het planinitiatief voldoet aan de artikelen 3.1 en 3.2 van de provinciale verordening. Immers het initiatief draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en zijn omgeving, onder meer door het realiseren van het landschapsplan en het herstellen van de cultuurhistorische waarden.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

In artikel 3.1 wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt toegepast. Het doel hierbij is om bestaande bebouwing en bestaand ruimtebeslag zo goed mogelijk te benutten. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is verzekerd dat in beginsel gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing en bestaand ruimtebeslag en dat een uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om een ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te doen plaats vinden. In het onderhavige geval is sprake van een herontwikkeling waarbij de bestaande bebouwing wordt hersteld (boerderij)en vervangen (bijgebouwen) en de functie 'agrarisch bouwvlak' wordt herbestemd tot 'wonen'.

Door het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming in burgerwonen zal de verkeersaantrekkende werking afnemen ten opzichte van de huidige situatie en kan deze plaats blijven vinden binnen het bestaande wegennet, dat daarvoor ook geschikt is. Daarnaast is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat aan de behoefte aan woningbouw invulling wordt gegeven door middel van het veranderen van een bedrijfsbestemming en het gebruik maken van bestaande bouwmogelijkheden van een woning. Tevens wordt binnen de bouwgrenzen van het (voormalig) agrarisch bouwvlak gebleven en wordt de woonbestemming kleiner dan het bouwvlak. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee binnen het daartoe aangewezen toegestane ruimtebeslag en voorziet in een compactere bebouwingsopzet dan in de bestaande situatie.

Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

In artikel 3.2 van de Verordening wordt ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap gesteld dat verantwoord moet worden op welke wijze financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Hierbij dient verantwoord te worden op welke wijze de verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd.

Omtrent de kwaliteitsverbetering van het landschap is door de gemeente Bergeijk de 'Afstemmingsnotitie landschapsinvesteringsregeling De Kempen' (augustus 2012) beschikbaar gesteld. In deze notitie wordt voor verschillende ruimtelijke ingrepen bepaald hoe de waardevermeerdering moet worden bepaald. Onderhavig plan behoort tot categorie 3 uit deze afstemmingsnotitie. Dit betekent dat voor de ingreep moet worden bepaald wat de waardestijging en inspanningsverplichting is. Om te bepalen hoe groot de investering moet zijn inzake de kwaliteitsverbetering zoals bedoeld in artikel 3.2 is een berekening gemaakt van de bestemmingswinst. Uit deze berekening komt naar voren dat in onderhavig geval sprake is van € 273.780,- bestemmingswinst. Op basis van de geldende provinciale regeling dient 20% daarvan te worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering. Dit komt neer op een bedrag van € 54.756,-. Een berekening van de benodigde kwaliteitsverbetering is als bijlage opgenomen.

Deze kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd middels sanering van bestaande overtollige oppervlakteverharding en een gedeelte van de bebouwing en de aanleg van nieuw groen in het kader van de landschappelijke inpassing. Ook de totale onderhouds- en instandhoudingskosten van de aangelegde landschappelijke inpassing mag over een bepaalde periode worden meegerekend als zijnde kwaliteitsverbetering. Het beplantingsplan is opgenomen als bijlage. Daarnaast zal ter plekke van de bestaande desolate boerderij een nieuwe woning verschijnen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande cultuurhistorische waarden zoals die zijn opgenomen in bijgevoegde bijlage. De begroting van de kosten van het beplantingsplan en het behoud van de cultuurhistorische waarden is opgenomen zijn tevens als bijlage bij deze onderbouwing gevoegd.

De instandhouding van de cultuurhistorische waarden wordt feitelijk en juridisch verzekerd middels het opnemen van een bouwvlak van de woonboerderij en de overige bouwregels voor de bestemming 'wonen'. De beoogde ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met artikel 3.2 van de Verordening.

Naast het moeten voldoen aan de regels uit de artikelen 3.1 en 3.2, dient voor onderhavig plan ook te worden voldaan aan de regels in de artikelen, behorende bij de structuur 'gemengd landelijk gebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0010.png"

Figuur 10: Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen met ligging plangebied (blauwe ster)

Artikel 7 Gemengd landelijk gebied

In het onderhavige geval is met name artikel 7.7, lid 3 relevant. Daarin is onder meer bepaald, dat vervangende nieuwbouw van een woning mag plaats vinden, mits is verzekerd dat:

  • de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
  • overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Onderhavig plan voorziet in de vervangende nieuwbouw van een bestaande woonboerderij op dezelfde grondveste. In dat kader wordt de bestaande boerderij gesloopt, evenals de overtollige agrarische bedrijfsbebouwing.

Voor de locatie gelden ook nog de gebiedsaanduidingen 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'. De geldende regels voor beide van deze gebiedsaanduidingen hebben verder geen directe gevolgen voor onderhavig plan en zijn derhalve ook niet relevant.

Conclusie

Het bouwinitiatief past binnen de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant.

3.3 Doorwerking Rijksbeleid

AMvB Ruimte

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Doelmatig en duurzaam ruimtegebruik zijn daarin sleutelwoorden.

Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied sluit aan op het rijksbeleid, gericht op intensief en duurzaam ruimtegebruik en past binnen de duurzame plattelandsontwikkeling zoals het Rijk dit nastreeft.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. Eventuele onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de volgende aspecten behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • natuur en flora en fauna;
  • wegverkeerslawaai;
  • bedrijvigheid;
  • spuitzone;
  • externe veiligheid;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • kabels en leidingen.

4.2 Bodem

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Op 7 september 2018 heeft Bodeminzicht te Veghel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit verkennende onderzoek is door Bodeminzicht op 13 november 2018 een nader onderzoek gedaan voor wat betreft de onderdelen zink en asbest. De conclusie van dat rapport was om, in overleg met het bevoegd gezag, sanerende maatregelen te nemen ter plaatse van de aanwezige verontreinigingen met zink en asbest. Beide rapporten zijn als bijlage toegevoegd.

Conclusie

Ter plekke zal een bodemsanering plaats dienen te vinden. Deze is van een zodanige omvang, dat deze de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg zal staan.

4.3 Waterhuishouding

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap

Het plangebied valt onder het beheer van waterschap de Dommel.

Het waterschap heeft als uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen. Teneinde dit uitgangspunt ook daadwerkelijk juridisch door te vertalen heeft het waterschap dit beleid vertaald in de Keur 2015 en de algemene regels Keur 2015.

Keur 2015

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

In de keur 2015 is het navolgende opgenomen met betrekking tot hydrologisch neutraal bouwen:

Artikel 3.6 Verbod afvoer door verhard oppervlak

Het is verboden zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

Algemene regels keur 2015

In deze algemene regels, die dienen ter uitvoering/concretisering van de keur is het volgende bepaald:

15. Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak.

  • 1. Criteria
    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:
  • a. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. De toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel:
    benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
  • e. de voorziening voldoet aan de volgende eisen:
    • a. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
    • b. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
    • c. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

In de toelichting van deze bepaling is opgenomen dat toename of afkoppelen van verhard oppervlak tot 2.000 m² een zeer beperkte invloed heeft op het waterhuishoudkundige systeem. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Toets planontwikkeling aan de Keur 2015 en de algemene regels Keur 2015

Afvalwater

Het planinitiatief voorziet in een het herbouwen van een bestaande woonboerderij de realisatie van een nieuw bijgebouw. Deze gebouwen zullen conform de eisen van de Bouwbesluit worden aangesloten op het gemeentelijke druksysteem.

Hemelwater

Toename van het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Om wateroverlast te voorkomen wordt in veel situaties de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd. In de onderhavige situatie zal de oppervlakte aan bebouwing echter afnemen. Het totale plangebied betreft circa 2.350 m². Een deel daarvan (circa 350 m²) wordt bestemd tot Agrarisch onbebouwd, daarmee blijft er een oppervlak van circa 2.000 m² over ten behoeve van de woonbestemming. Binnen die woonbestemming wordt de overtollige bedrijfsbebouwing gesloopt (circa 411 m²). Daar staat de bouw van een nieuw bijgebouw van circa 411 m² tegenover. Op basis daarvan kan gesteld worden dat van een toename aan verhard oppervlak van meer dan 2.000 m² geen sprake is.

Daarmee blijft het planinitiatief onder de vrijstellingsgrens van de algemene regels zoals is opgenomen in artikel 15, lid 1 onder b van de algemene regels van het waterschap. En daarmee is er vanuit de regels van het waterschap ook geen noodzaak tot het treffen van aanvullende maatregelen voor de berging van afvloeiend hemelwater, anders dan de aanleg van een gescheiden rioolstelsel.

Beleid gemeente

Hoewel daarvoor geen juridische grondslag aanwezig is, hanteert de gemeente Bergeijk het beleid dat het hemelwater via een infiltratievoorziening op eigen terrein dient te worden afgevoerd. Het plan voorziet in een infiltratievoorziening van 83 m3 in de vorm van een aan te leggen sloot aan de westelijke perceelsgrens van het perceel. Het aanleggen en in stand houden van deze voorziening wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0011.png"

Conclusie

Het aspect (grond)water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Natuur en flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, meer specifiek de Wet natuurbescherming. Deze wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het wettelijk kader is gericht op het behoud van de biologische diversiteit en een duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan, de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, het behoud van het vogelstand en de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten en hun natuurlijke leefomgeving.

In het kader van de Wet natuurbescherming heeft de provincie Noord-Brabant de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant vastgesteld. In deze Verordening staan alle regels voor natuurbescherming in Brabant, zowel voor Natura 2000-gebieden als in het wild levende dieren en bossen of andere houtopstanden. Voor activiteiten die een schadelijk effect hebben op beschermde soorten dient een ontheffing of een vergunning te worden verkregen.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied. Dit betekent concreet dat geïnventariseerd dient te worden of er beschermde planten en dieren voorkomen, of er een ontheffing noodzakelijk is en zo ja, of het aannemelijk is dat die ontheffing ook kan worden verkregen. Is dit laatste niet het geval dan zou een ruimtelijke ontwikkeling niet plaats kunnen vinden.

Door van Nierop is op 4 april 2019 een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Uit de quick scan komt naar voren dat bij de sloop van het huidige gebouw en de realisatie van de nieuwe woning er geen verdere rekening hoeft te worden gehouden met gebouw broedende vogels en vleermuizen.

Voor de eventuele verwijdering van groenelementen geldt dat deze werkzaamheden buiten het broedseizoen voor vogels uitgevoerd dienen te worden. Dit is geen vaste periode, maar voor de meeste soorten kan hier globaal 15 maart tot en met 15 augustus aangehouden worden.

Conclusie

Uit de uitgevoerde quick scan blijkt niet dat sprake is van een onuitvoerbaar plan op het aspect natuur.

4.5 Wegverkeerslawaai

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

Langs een (toekomstige) verkeersweg waar de maximum snelheid hoger is dan 30 km/u, ligt een planologisch aandachtsgebied (de zone). Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB.

Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt aan de Hoge Rijt een maximum snelheid van 60 km/u. Het toevoegen van een geluidsgevoelig object binnen de onderzoekszone van 250 m van een dergelijke weg is op basis van de Wgh, onderzoeksplichting. Voor vervangende nieuwbouw buiten stedelijk gebied geldt een maximum ontheffingswaarde van 58 dB.

Onderhavig plan betreft de herbestemming van een agrarisch bedrijfsperceel naar burgerwonen met vervangende nieuwbouw van de bestaande woning op dezelfde grondveste als de bestaande woonboerderij.

Akoestisch onderzoek

Door db/a consultants v.o.f. is op 5 oktober 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarden met 11 dB op de voorgevel worden overschreden. Het bureau stelt tevens vast dat het treffen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen tot 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn. Vanwege de overschrijding is een ontheffing tot een hogere waarde noodzakelijk.

Om ontheffing te krijgen moet tevens worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de eisen conform het Bouwbesluit. In het kader van het Bouwbesluit moet een voldoende karakteristieke geluidwering van de externe scheidingsconstructie zorgen voor de bescherming tegen het geluid van buiten. De t.b.v. het realiseren van het bouwinitiatief te gebruiken materialen bewerkstelligen dat dat de uitwendige scheidingsconstructies tussen de verblijfsgebieden en de verblijfsruimten van de woning en de buitenlucht, voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavig plan indien ontheffing van de voorkeursgrenswaarden tot 59 dB wordt verleend.

4.6 Bedrijvigheid

Agrarische bedrijvigheid

Regeling geurhinder en veehouderij - vaste afstanden

De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object. In de nabijheid zijn een tweetal veehouderijen en een paardenhouderij gevestigd, te weten aan de Hoge Rijt 22, 27 en 14-14a. Geen van deze bedrijven is een intensieve veehouderij waardoor in alle drie de gevallen sprake is van een geldende vaste afstand van 50 meter op basis van de Regeling geurhinder en veehouderij. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0012.png"

Figuur 11: Ligging agrarische bedrijven nabij plangebied (blauwe ster)

Op basis van deze meetwijze bestaat enkel in het geval van de veehouderij aan Hoge Rijt 22 de mogelijkheid dat de nieuw te bouwen woning binnen onderhavig plangebied, binnen de geldende afstand van 50 meter komt te liggen. Het gaat hier dan om circa 47 m in plaats van de geldende 50 m. Met betrekking tot de voorgrondbelasting is voor geen van de drie veehouderijen het bestaande woonhuis dat wordt vervangen, echter maatgevend. Daarmee is het niet de verwachting dat dit zal leiden tot het moeten treffen van maatregelen voor de betreffende veehouderij aan de Hoge Rijt 22.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening speelt de achtergrondwaarde ook een rol bij ontwikkelingen die niet direct in een bestemmingsplan passen. Er moet dan aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De gemeente Bergeijk heeft in de 'Verordening geurhinder en veehouderij' (vastgesteld op 30 maart 2017) een maximale waarde vastgesteld voor de geurbelasting van een veehouderij op geurgevoelige objecten in het buitengebied van 10,0 ouE/m³.

In de geurverordening is de huidige achtergrondbelasting in kaart gebracht. Deze bedraagt ter hoogte van het plangebied tussen de 3 en de 7 ouE/m3. Daarmee kan worden gesteld dat op dit moment een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor de nieuw te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0013.png"

Figuur 12: Uitsnede Geurverordening Wet Geurhinder en veehouderij met ligging plangebied (blauwe ster)

Conclusie

Het uitvoeren van een geuronderzoek wordt gelet op bovenstaande niet noodzakelijk geacht.

Bedrijven en milieuzonering

In onderstaande tabel zijn reeds de nabij gelegen functies weergegeven. In het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn de niet-agrarische bedrijven relevant. In de nabije omgeving van het plangebied zijn een drietal niet-agrarische bedrijven gevestigd. Dit betreft:

Adres   Bedrijfstype   Milieucategorie   Richtafstand   Werkelijke afstand*  
Hoge Rijt 32   Hovenier   2   30 m   37 m  
Hoge Rijt 35-37   Verhuurbedrijf   2   30 m   70 m  
Hoge Rijt 23   Loonwerkbedrijf   2/3.1   30-50 m   150 m  

* De werkelijke afstand is gemeten vanaf de dichtstbij gelegen inrichtingsgrens tot aan de dichtstbij gelegen gevel van de nieuw te bouwen woning.

Onderhavig plan betreft de herbestemming van een Vab naar de bestemming Wonen. De bestaande boerderij/bedrijfswoning wordt gesloopt en vervangen door een nieuw te bouwen woning op dezelfde grondveste. Tussen het plangebied en de betreffende bedrijven zijn reeds woonbestemmingen aanwezig.

Op basis daarvan kan gesteld worden dat de omliggende bedrijven geen belemmeringen zullen ondervinden in hun bedrijfsvoering of doorgroeimogelijk door toedoen van de herbestemming naar Wonen en de vervangende nieuwbouw. Noemenswaardig daarbij is dat in alle gevallen aan de geldende richtafstanden voldaan wordt, waarmee het aannemelijk is dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daar ter plaatse van het plangebied reeds gewoond wordt kan gesteld worden dat met de herbestemming geen verandering plaatsvindt van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Spuitzone

ln het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.

Conclusie 

Binnen een afstand van 50 meter van het plangebied worden geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

4.8 Externe veiligheid

Inrichtingen en externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit volgt dat er geen risico's zijn toegekend ter plaatse van het plangebied.

Het dichtsbij gelegen risico is een propaantank op het recreatiepark 'De Zwarte Bergen'. Onderhavig plangebied is echter op geruime afstand (circa 900 m) gelegen van de risicocontour van de betreffende tank en op basis daarvan kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0014.png"

Figuur 13: Risicokaart met ligging plangebied (blauwe ster)

Transport en externe veiligheid

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage II van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit deze kaart volgt dat het plangebied is gelegen op ruime afstand van een rijks-, vaar- of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zoals opgenomen in bijlage I, II en III van de Regeling). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Buisleidingen en externe veiligheid

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er binnen en in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk buisleidingen zijn gelegen, waarvoor een beschermingsregime geldt op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Hoogspanningsleidingen en GSM-masten

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en GSM-masten.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.9 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. De gemeente toetst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.

In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit).

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Ten aanzien van woningbouwlocaties is in de regeling gesteld dat de volgende situaties niet in betekende mate bijdragen:

  • Netto niet meer dan 1500 woningen in geval van één ontsluitingsweg.
  • Netto niet meer dan 3000 woningen in geval van twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderhavig plan betreft de herbestemming van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwonen, in combinatie met vervangende nieuwbouw. Van extra verkeersbewegingen is derhalve geen sprake. Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan onder de Regeling NIBM valt. De Wet Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het project.

Conclusie

Aangezien het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit kan het op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c van de Wet milieubeheer zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.10 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is: 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.); 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden; 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de herbestemming van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar wonen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst en D-lijst. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.

Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

Daarmee is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Er is bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

4.11 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro toegevoegd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid Provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

Onderhavig plangebied is daarop niet specifiek aangewezen. Wel is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangewezen dat vanuit stedenbouwkunig oogpunt een historische waarden vertegenwoordigt als lintbebouwing met waardevolle zichten naar het achterliggende landschap.

Met de vervangende nieuwbouw van zowel de woonboerderij als de bijgebouwen wordt rekening gehouden met de bestaande lintbebouwingsopzet. De nieuw te bouwen langgevelboerderij wordt op dezelfde grondveste gerealiseerd als de bestaande boerderij waardoor de bebouwingsopzet van het lint gelijk blijft. Met de situering van het nieuw te realiseren bijgebouw wordt een compact bebouwingsensemble gerealiseerd waarmee de waardevolle open doorzichten behouden blijven en waarmee een relatie wordt aangebracht naar de huidige bebouwingsopzet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPLhog2016-VAST_0015.png"

Figuur 14: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart met ligging plangebied (blauwe ster)

Gemeentelijk beleid

Gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid. De Erfgoedverordening gemeente Bergeijk 2012 is op 19 april 2012 vastgesteld en op 22 december 2016 geactualiseerd.

De erfgoedkaart behorende bij het erfgoedplan bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Op de beleidskaarten zijn de inventarisatie en waardering van archeologische en cultuurhistorische elementen samengebracht en geconcretiseerd. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie en kunnen worden vertaald in bestemmingsplannen.

Op basis van Erfgoedkaart heeft het plangebied geen bijzondere waarde toegekend gekregen anders dan dat het onderdeel uitmaakt van een historische kern/lintbebouwing. Eerder is gemotiveerd dat onderhavig plan daar geen afbreuk aan doet.

Waardebepaling woonboerderij

Om de waarden van de woonboerderij inzichtelijk te maken is een bouwhistorische verkenning met waardestelling uitgevoerd (zie bijgevoegde bijlage). Uit dit onderzoek is gebleken dat de woonboerderij een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt.

De bestaande boerderij bevindt zich in een slechte staat waardoor de restauratiekosten voor het op orde brengen van de bouwkundige staat, in combinatie met het brengen van de woning op het gewenste woonniveau en duurzaamheidsniveau van vandaag de dag, niet opwegen tegen de opbrengsten van de gewenste eindsituatie. Om deze reden is gekozen voor behoud waar mogelijk en herstel waar noodzakelijk, maar wel op een cultuurhistorisch verantwoorde manier. In paragraaf 2.2 van onderhavig toelichting is reeds gemotiveerd op welke wijze er zo veel mogelijk een relatie is aangebracht met de bestaande woonboerderij om zo toch recht te doen aan de cultuurhistorische waarden ter plaatse.

Het concrete bouwplan zal bovendien nog worden afgestemd met een ter zake deskundige.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling wordt zo veel mogelijk recht gedaan aan de cultuurhistorisch waardevolle bestaande situatie.

4.12 Acheologie

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Onderzoek

De archeologische verwachtingswaarde zoals deze zijn geïnventariseerd in het kader van de Erfgoedverordening en de Erfgoedkaart zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door vertaald in diverse dubbelbestemmingen. Voor onderhavig plan heeft dit geresulteerd in twee dubbelbestemmingen, te weten:

  • Waarde - Archeologie 3: voor deze grond geldt een onderzoeksplicht voor bouwwerkzaamheden met bodemroerende activiteiten over een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van 30 cm.
  • Waarde - Archeologie 4.1: voor deze grond geldt een onderzoeksplicht voor bouwwerkzaamheden met bodemroerende activiteiten over een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van 30 cm.

De verdeling van deze dubbelbestemmingen is weergegeven op figuur 6 van onderhavige toelichting.

Met de opname van de archeologische dubbelbestemmingen is het archeologisch beschermingsniveau van het plangebied vastgelegd. Daarmee is juridisch geborgd dat indien er werkzaamheden plaats vinden die op basis van de bovengenoemde voorwaarden onderzoeksplichtig zijn, deze onderzoeksplicht daadwerkelijk opgelegd kan worden in het kader van een omgevingsvergunning. Daarmee zijn eventuele aanwezige archeologische waarden beschermd en wordt ten tijde van de uitvoering getoetst of de werkzaamheden onderzoeksplichtig zijn of niet.

Het beoogde bouwinitiatief voorziet overigens in bouwactiviteiten waarmee de ondergrond op een diepte van 30 cm en meer zich niet uitspreidt over een oppervlakte van meer dan 250 m2. Immers, ter plaatse van de nieuwe loods en ter plaatse van de woning zal minder dan 250 m2 dieper dan 30 min maaiveld worden uitgegraven en is een grotere diepte alleen noodzakelijk ten behoeve van de aan te brengen fundering. Ten behoeve van de vloeren kan worden volstaan met een diepte van minder dan 30 cm min maaiveld.

Conclusie

Eventuele archeologische waarden zijn beschermd met de geldende voorwaarden uit de dubbelbestemmingen.

4.13 Kabels en leidingen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom; e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Ter plaatse van het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Conclusie

Vanuit het aspect (planologisch relevante) kabels en leidingen gelden geen beperkingen.

Hoofdstuk 5 Financiële haalbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

5.2 Toepassing grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in o.a. een bestemmingsplan. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening;
  • kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

In het kader van onderhavig plan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Daarmee is de grondexploitatie anderszins verzekerd is verder geen exploitatieplan verplicht.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer fungeert als de financiële drager voor onderhavig plan. Voor de uitvoering zijn reeds de benodigde financiële middelen gereserveerd. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan en draagt geen financiële risico's voor de realisatie. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten voor wat betreft de regeling van eventuele planschade. De kosten worden verhaald via een tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten overeenkomst. Dit plan heeft daarmee geen financiële consequenties voor de gemeente. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied deze planherziening is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

6.2 Opbouw van de regels

De planherziening bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van de herziening.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functie. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de gemeente overleg pleegt met de besturen van de bij het plan betrokken waterschap en de provincie. Waar nodig pleegt de gemeente tevens overleg met besturen van andere gemeenten, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De resultaten van het vooroverleg en inspraak zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.

7.2 Zienswijzen

Voor het opstellen van een herziening van een bestemmingsplan is het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord.

De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting en, indien van toepassing in de regels en verbeelding.