Inhoud
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan 'Herziening Bedrijventerrein 't Stoom' van de gemeente Bergeijk.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1724.BPBhbs1035-VAST met de bijbehorende regels.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
bedrijfsmatige activiteit:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hieronder omschreven beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijbehorend bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend (zoals een schoonheidssalon of een nagelstudio), met uitzondering van seksinrichtingen.
bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
bestaand(e situatie):
t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
groothandel:
een bedrijf dat in het groot handelt en dat aan de detailhandel levert.
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
kunstobject:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.
ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal één wand.
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomaten- hal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
water:
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
peil:
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage;
ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
opslag en uitstalling;
tuinen, erven en verhardingen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m2 en niet meer dan 5.000 m2.
In afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – grote bedrijven’ de oppervlakte van maximaal 2 bouwpercelen meer bedragen dan 5.000 m2, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 12.000 m2.
Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet minder bedragen dan 50% en niet meer bedragen dan 75%.
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet minder en niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘minimale-maximale bouwhoogte (m)’.
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 3.2.2.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Voor de voorgevellijn mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen worden gebouwd.
Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 3.2.3
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van antennes en reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 15 m.
De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
lid 3.2.1 onder c voor een bebouwingspercentage van minder dan 50%, mits:
op het bouwperceel een bedrijfsgebouw bestaande uit meerdere bouwlagen wordt gerealiseerd;
kan worden aangetoond, dat een bebouwingspercentage van 50% bedrijfseconomisch dan wel gezien de bedrijfsvoering niet haalbaar is;
dit passend is uit stedenbouwkundig oogpunt;
lid 3.2.2 onder c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen in één van de zijdelingse perceelsgrenzen, dan wel in de achterste perceelsgrens of op een afstand minder dan 5 m van de zijdelingse of achterste perceelsgrens, mits dit niet leidt tot stedenbouwkundige bezwaren of bezwaren uit oogpunt van veiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken voor:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
risicovolle inrichtingen;
zelfstandige kantoren;
wonen;
detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in 3.1 sub b;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen (inclusief lpg);
een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn van gebouwen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van:
de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1;
de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Artikel 4 Bedrijventerrein - Uit te werken
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - Uit te werken’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage;
ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
opslag en uitstalling;
tuinen, erven en verhardingen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de bestemming ‘Bedrijventerrein - Uit te werken’ op grond van artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening en de volgende regels geheel of gedeeltelijk nader uit.
4.2.1 Algemeen
De Industrieweg en de Melkweg dienen door een nieuw aan te leggen weg met elkaar verbonden te worden.
4.2.2 Inrichtingsregels
Voor het inrichten van de gronden binnen deze bestemming gelden de volgende voorwaarden:
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m2 en niet meer dan 5.000 m2.
Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet minder bedragen dan 50% en niet meer bedragen dan 75%.
4.2.3 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet minder bedragen dan 4 m en niet meer bedragen dan 15 m.
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 4.2.3.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Voor de voorgevellijn mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen worden gebouwd.
Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 4.2.4.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van antennes en reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 15 m.
De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.2.6 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken voor:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
risicovolle inrichtingen;
zelfstandige kantoren;
wonen;
detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in 4.1 sub b;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen (inclusief lpg);
een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn van gebouwen.
4.2.7 Afwijkingsmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
lid 4.2.2 onder b voor een bebouwingspercentage van minder dan 50%, mits:
op het bouwperceel een bedrijfsgebouw bestaande uit meerdere bouwlagen wordt gerealiseerd;
kan worden aangetoond, dat een bebouwingspercentage van 50% bedrijfseconomisch dan wel gezien de bedrijfsvoering niet haalbaar is;
dit passend is uit stedenbouwkundig oogpunt;
lid 4.2.3 onder c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen in één van de zijdelingse perceelsgrenzen, dan wel in de achterste perceelsgrens of op een afstand minder dan 5 m van de zijdelingse of achterste perceelsgrens, mits dit niet leidt tot stedenbouwkundige bezwaren of bezwaren uit oogpunt van veiligheid.
lid 4.1 ten behoeve van:
de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1;
de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
4.3 Bouwregels
4.3.1 Voorlopig bouwverbod
Zolang en voor zover de in 4.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen er geen bouwwerken worden gebouwd.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.3 voor het bouwen van bouwwerken, mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp van het uitwerkingsplan.
Artikel 5 Waarde – Archeologie 4.2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het ophogen en egaliseren van gronden;
het verlagen van het waterpeil;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit pla;.
in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.
5.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 5.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
naar omvang wordt verkleind;
wordt verwijderd;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen.
De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
de in de regels aangegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstobjecten, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
de oppervlakte per gebouwtje niet meer zal bedragen dan 20 m²;
de bouwhoogte niet meer zal bedragen dan 3,5 m;
de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
ten behoeve van kunstobjecten, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m;
ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m;
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
Artikel 10 Overige regels
10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
de ruimte tussen bouwwerken.
10.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Herziening Bedrijventerrein 't Stoom.
Rosmalen, april 2012 Vastgesteld: 19 april 2012
Croonen Adviseurs