Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Notselseweg 1 Strijbeek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1723.WPNotselseweg1-VS01
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is de nieuwe eigenaar van het perceel Notselseweg 1 in Strijbeek. Op het perceel was van oorsprong een agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel staat een monumentale langgevelboerderij met bakhuis en verschillende voormalige agrarische opstallen. De initiatiefnemer gaat het perceel en de bebouwing niet gebruiken voor agrarische bedrijfsmatige doeleinden, maar voor woondoeleinden.
 
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het perceel Notselseweg 1 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel Notselseweg 1 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden.
 
Op 31 maart 2020 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij de gemeente Alphen-Chaam om de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Op 23 juni 2020 heeft het college van de gemeente Alphen-Chaam een positief standpunt ingenomen over het wijzigen van de bestemming voor het perceel Notselseweg 1.
 
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied Notselseweg 1 bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Alphen-Chaam, in het buurtschap Notsel. Notsel ligt in het noorden van de gemeente, twee kilometer ten zuiden van Ulvenhout, in nabijheid van de rijksweg A58. Het buurtschap Notsel valt onder Strijbeek. Strijbeek ligt drie kilometer ten zuiden van het plangebied.
 
Het plangebied Notselseweg 1 wordt aan de noordzijde begrenst door de Notselseweg, aan de oostzijde door het 'karrespoor' richting het naastgelegen perceel 890 (Notselseweg 1a) en aan de zuidzijde en westzijde door perceel 890. Het plangebied betreft een gedeelte van het kadastraal perceel 896. 
 
    
Ligging plangebied (bron: google maps)
 
Begrenzing plangebied(bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
     
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het perceel Notselseweg 1 is het bestemmingsplan  'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' (NL.IMRO.1723.CHBPBG2010-VS01) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen-Chaam op 10 december 2015. Hierin is een uitspraak van de AbRS en enkele geconstateerde omissies verwerkt die betrekking hadden op het bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010' (NL.IMRO.1723.BPBG2010-VS01). Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen-Chaam op 11 februari 2010.   
 
Het perceel Notselseweg 1 heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming  'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 2’ en 'Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone'en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
  
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel Notselseweg 1 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor in artikel 4.6.4 een wijzigingsbevoegdheid.
 
4.6.4 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 
  1. Deze wijziging is niet toegestaan op agrarische locaties ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - Landbouwontwikkelingsgebied'.
  2. Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1' en 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2', waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.
  3. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd.
  4. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
  5. De oppervlakte bedrijfs- en bijgebouwen bij de woning dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 200 m², waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
  6. De wijziging van de bestemming mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  7. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  8. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
Conclusie
Om het regulier wonen op het perceel Notselseweg 1 mogelijk te maken zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden. Er kan hiervoor gebruik worden gemaakt van artikel 4.6.4 uit het geldend bestemmingsplan. Hierbij dient aan bovenstaande voorwaarden voldaan te worden.
1.4 Opzet wijzigingsplan
Het wijzigingsplan "Notselseweg 1" bestaat uit de volgende stukken:
 
  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1723.WPNotselseweg1-;
  • regels;
  • toelichting.
 
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het wijzigingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Initiatiefnemer is de nieuwe eigenaar van het perceel Notselseweg 1 in Strijbeek. Het perceel is fraai gelegen in het buurtschap Notsel, in de nabijheid van Strijbeek. Aan de westzijde van het perceel ligt het Markdal. Ontsluiting van het perceel vindt plaats op de Notselseweg.
 
Op het perceel was van oorsprong een agrarisch bedrijf gevestigd. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1 hectare. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft een gedeelte van dit perceel (tot aan het karrespoor aan de oostzijde). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5500 m2.
 
In het plangebied staat een monumentale vrijstaande langgevelboerderij (circa 200 m2) met bakhuis (circa 50m2) en een voormalige agrarische veestal (circa 270 m2).
 
Overzicht bebouwing perceel Notselseweg 1 (bron: pdok.nl)
 
De woning is een langgevelboerderij die in ca. 1885 met rode baksteen gevels met oorspronkelijke vensters, deuropeningen, gevelsteen, gepleisterde linker eindgevel en een zadeldak met blauwe Oudhollandse pannen. Aan de stalzijde voorzien van een wolfseinde en ter plaatse van inspringend woongedeelte een houten bakgoot. De woning is voorzien van betonnen begane grondvloer en houten verdiepingsvloer. De woning is niet aangesloten op riolering.
 
Rechts van de woning en de oprit staat een schuur van circa 270 m2 welke is opgetrokken met steensmuren en gedekt met pannen. Aan de voorzijde is schuur opgetrokken met hout. Aangrenzend aan de schuur is links een afhang opgetrokken met steensmuren en gedekt met pannen en rechts een afhang opgetrokken met steensmuren en gedekt met abc-golfplaten. Verder heeft de schuur openslaande deuren aan de voor- en achterzijde en diverse stalramen. Het bakhuis is opgetrokken met bakstenen gevels (appelbloesem en geel genuanceerde IJsselsteen) en een zadeldak met Oudhollandse pannen. Inpandige is de oorspronkelijke schouw aanwezig, maar het rookkanaal en schoorsteen in het ovengedeelte ontbreken. 
 
Foto's bestaande bebouwing (bron:funda.nl)
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zijn er op het perceel Notselseweg 1 geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer aanwezig, het perceel wordt dan gebruikt voor woondoeleinden. Het voorliggend wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk maakt.
 
De monumentale bebouwing (boerderij en bakhuis) op het perceel blijft gehandhaafd. De bestaande schuur heeft een voorhang aan de straatkant en aan andere kant. De voorhang aan de straatkant wordt gesloopt. De oppervlakte aan bijgebouwen bij de woonboerderij wordt daarmee teruggebracht tot 200 m2. De ontsluiting van het perceel wijzigt niet, er is voldoende ruimte op eigen erf voor het parkeren.
      
Landschappelijke inpassing
Om nog beter aan te sluiten bij de omliggende gronden, wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat de huidige beplanting grotendeels behouden blijft. De initiatiefnemer heeft door de stichting 'Het Noordbrabants Landschap' een inrichtings-/beplantingsplan laten opstellen voor het perceel Notselseweg 1 (zie bijlage 1 van deze toelichting). Aan de noord- en oostzijde van het perceel wordt een nieuwe knip- en scheerheg (beuk) aangeplant. Aan de noordzijde wordt het perceel voorzien van drie nieuwe landschapsbomen (zomereik). De bestaande knip- en scheerhagen aan de west- en zuidzijde blijven gehandhaafd. De hoogte van de knip- en scheerhagen moet minimaal 0,5 meter hoger zijn dan de feitelijk aanwezige teelt binnen 50 meter van de perceelsgrenzen van de Notselseweg 1, met dien verstande dat de minimale hoogte van de haag 1 meter en de maximale hoogte van de haag 4 meter bedraagt.
 
Door de aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing kan gesteld worden dat
sprake is van een passende landschappelijke inpassing voor een woonlocatie in het buitengebied.
Er is een voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels van dit wijzigingsplan opgenomen die afdwingt dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
 
 
Inrichtings-/beplantingsplan perceel Notselseweg 1 (bron: Stichting Het Noordbrabants Landschap)
  
           
2.3 Toets aan wijzigingsbevoegdheid
Het perceel Notselseweg 1 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel Notselseweg 1 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.
 
Toets aan artikel 4.6.4 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. Deze wijziging is niet toegestaan op agrarische locaties ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - Landbouwontwikkelingsgebied'.
    1. Hieraan wordt voldaan. Het plangebied is niet gelegen in landbouwontwikkelingsgebied.
  2. Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1' en 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2', waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.
    1. Hieraan wordt voldaan. De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1'
  3. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd.
    1. Hieraan wordt voldaan. De milieuvergunning voor de Notselseweg 1 wordt ingetrokken.
  4. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
    1. Hieraan wordt voldaan. De omvang van de agrarische percelen en de omvang van het agrarisch bouwvlak is te klein voor het gebruik als een toekomstbestendig agrarisch bedrijf.
  5. De oppervlakte bedrijfs- en bijgebouwen bij de woning dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 200 m², waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
    1. Hieraan wordt voldaan. De monumentale boerderij en het bakhuis blijven gehandhaafd. De oppervlakte aan bijgebouwen wordt teruggebracht naar 200 m2.
  6. De wijziging van de bestemming mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
    1. Hieraan wordt voldaan, naburige gronden worden niet beperkt qua gebruiksmogelijkheden. Zie paragraaf 4.1 Milieuzonering voor een nadere toelichting.
  7. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
    1. Hieraan wordt voldaan. De milieuparagraaf toont aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden. Zie hoofdstuk 4 milieu- en omgevingsaspecten voor een nadere onderbouwing.
  8. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    1. Hieraan wordt voldaan. Het perceel Notselseweg 1 is voorzien van een landschappelijke inpassing. De aanwezige waarden worden hierdoor versterkt.
      
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
 
  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
 
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost-Nederland als belangrijk economisch gebied. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaronder Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma’s Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
  • Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
  • Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in het westelijk deel van Noord-Brabant.
  
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
 
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
 
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
 
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
voorliggend wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk maakt.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
 
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking. 
3.1.4 Conclusie
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal beleid
 
 
                          
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 14 december 2018 de omgevingsvisie Noord-Brabant
vastgesteld. De omgevingsvisie vindt zijn legitimatie in de Omgevingswet. Vanzelfsprekend staan de
achterliggende doelen van de Omgevingswet dan ook centraal in de positiebepaling van de Brabantse Omgevingsvisie. Onder het motto ‘eenvoudig beter’, doelt de Omgevingswet op meer inzichtelijkheid, en een grotere voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het Omgevingsrecht. Ook beoogt de wet meer bestuurlijke afwegingsruimte en een meer samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. Het doel van de omgevingsvisie is om de kwaliteit van de leefomgeving voor alle Brabanders te verbeteren.
 
In de visie is voor verschillende programma’s de ambitie geformuleerd hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij zijn mobiliserende tussendoelen gesteld voor 2030 om het einddoel te kunnen bereiken. De uitwerking in programma’s is een opgave die de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen.
 
Het belangrijkste programma dat hier een rol speelt is ‘omgevingskwaliteit’. Het Brabantse doel voor
2050 in dit programma is: ‘Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat wij op alle aspecten beter presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.’
 
Het tussendoel voor 2030 in dit programma is:
‘Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan
de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een
positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.’
 
Deze basisopgave is veelomvattend en gaat over milieuaspecten zoals een schone bodem, schoon
water (ondergrond) en schone lucht. Maar ook om landschappelijke- en cultuurhistorische
aantrekkelijkheid, een goede woon- en werkomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan
voorzieningen, stilte en een natuurrijke omgeving, waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand
gaan.
 
Toetsing aan de omgevingsvisie Noord-Brabant
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. De cultuurhistorische waardevolle gebouwen (boerderij en bakhuis) blijven behouden en het perceel is voorzien van een landschappelijke inpassing.
 
Het initiatief voldoet aan het tussendoel voor 2030 omdat aan alle milieu wet- en regelgeving wordt
voldaan. Door een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het plangebied wordt ook een positieve bijdrage geleverd aan de leefomgevingskwaliteit. Hiermee wordt een eerste stap gezet richting het einddoel van 2050. Het initiatief past dus binnen de Omgevingsvisie voor Noord-Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
 
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
 
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
 
Vitaal platteland
Hierin zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. Uitgangspunt van beleid is dat woningen in beginsel thuishoren binnen stedelijk gebied waar ook de voorzieningen aanwezig zijn, zoals winkels, theaters, sportfaciliteiten, medische faciliteiten, zorgvoorzieningen. Het Landelijk gebied voorziet in aanvulling daarop ook in een woonbehoefte. In de afgelopen periode zijn veel agrarische bedrijven omgezet naar burgerwoning. Deze tendens zet zich voort. De regels sluiten aan op deze tendens en behoefte. Aan de andere kant is het beleid erop gericht om het verder dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Net zoals terughoudend wordt omgegaan met de nieuwvestiging van bedrijven, wordt ook terughoudend omgegaan met de nieuwbouw van woningen.
 
Voor een aantal veel voorkomende ontwikkelingen zijn in artikel 3.69 regels opgenomen die afwijking mogelijk maken van het uitgangspunt dat alleen bestaande burgerwoningen zijn toegestaan. Het gaat om:
  1. vervangende bouw binnen het bouwperceel als overtollige bebouwing wordt gesloopt en de bestaande woning feitelijk en juridisch wordt opgeheven;
  2. de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen);
  3. bestemmingswijziging van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning.
 
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
De mogelijkheid is ingegeven vanuit het belang van het behoud of herstel van deze waardevolle bebouwing. Het plan verschaft inzicht in de cultuurhistorische waarde van de bebouwing, bijvoorbeeld aan de hand van een gemeentelijke erfgoedkaart of de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (informatielaag: overige cultuurhistorische informatie).
 
Omzetting naar burgerwoning
In het algemeen is er geen sprake van een voormalige bedrijfswoning indien op het perceel nog een agrarische of niet- agrarische functie wordt uitgeoefend. In zo'n geval is publiekrechtelijke afsplitsing van de bedrijfswoning in beginsel ook niet wenselijk. Als de bedrijfswoning feitelijk door derden wordt bewoond, biedt de Wet Plattelandswoning de mogelijkheid om burgerbewoning van de bedrijfswoning toe te staan. De bestemming blijft dan bedrijfswoning. Soms is verdergaand maatwerk gewenst, bijvoorbeeld in geval van een tweede bedrijfswoning die niet langer nodig is. Ook kan het vanwege een historisch gegroeide situatie wenselijk zijn om een eerste bedrijfswoning om te zetten naar burgerwoning.
 
Een splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvinden is in beginsel niet mogelijk en er geldt als eis dat overtollige bebouwing wordt gesloopt. Gelet op de toenemende problematiek van leegkomende en leegstaande bebouwing in het Landelijk gebied, verwachten wij van gemeenten dat zij hier stringent op toezien en de sloop handhaven. De gemeente bepaalt in het bestemmingsplan welke bebouwing overtollig is. In het algemeen geldt dat als er geen concrete gebruiksfunctie voor bebouwing aanwezig is gerelateerd aan de woonfunctie, dat er dan sprake is van overtollige bebouwing. In het geval er tevens sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is het beleid gericht op behoud van de bebouwing en is sloop niet gewenst.
 
Kwaliteitsverbetering landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling. Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze regeling is in 2011 een handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Vrijwel alle gemeenten in Brabant hebben de regeling verder uitgewerkt in beleid en regionaal afspraken gemaakt over de toepassing. Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing.
 
Omdat echter niet iedere ontwikkeling invloed uitoefent op de (kwaliteit van de) omgeving zijn een
aantal type ontwikkelingen uit te sluiten van die verplichting. Hierin worden drie categorieën
onderscheiden die anders kunnen worden benaderd vanwege hun aard of omvang. In de notitie
‘Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap 2013’ van de regio West-Brabant zijn deze uitgewerkt:
  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000m2, overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en maximaal 500m2 voormalige bedrijfsbebouwing resteert
  • Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.
Natuur netwerk Brabant (NNB)
Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang, zoals de bossen, de heide en vennen, de stuifduinen, de schraalgraslanden, de rivieren en beken. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze leefgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten.  Bij het opstellen van een bestemmingsplan zijn gemeenten verplicht aansluiting te zoeken bij de wezenlijke ecologische kenmerken en waarden die in het natuurbeheerplan zijn beschreven. Deze waarden en kenmerken zijn per gebied vastgelegd in een beheertypenkaart en in een ambitiekaart.
 
Cultuurhistorische waarden
De bescherming van cultuurhistorisch waardevol gebied is belangrijk omdat deze onvervangbaar zijn. In deze verordening zijn daarom de cultuurhistorische vlakken in de cultuurhistorische landschappen opgenomen, zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart(CHW, versie 3.0).
 
Doel van de bescherming is dat de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden blijven behouden. En dat ontwikkelingen hiermee rekening houden zodat de waarden en kenmerken niet worden aangetast. In geval dat er een samenloop is met gebieden waar stedelijke ontwikkeling afweegbaar is, betekent dit dat vroegtijdig overleg nodig is zodat de belangen vanaf het begin in de planontwikkeling worden betrokken.
 
Binnen de gebieden is het verder belangrijk dat een bestemmingsplan voorziet in een beschermende regeling zoals een vergunningstelsel en waar nodig verbodsbepalingen. De wezenlijke waarden en kenmerken van de gebieden zijn beschreven in de Cultuurhistorische waardenkaart.    
 
Toets aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. De cultuurhistorische waardevolle gebouwen (boerderij en bakhuis) blijven behouden en het perceel is voorzien van een landschappelijke inpassing.
 
Het initiatief voldoet aan artikel 3.69 uit de omgevingsverordening. Het betreft een bestemmingswijziging van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning. Er vindt geen splitsing in woonfunctie plaats, er wordt maar één woning toegestaan. Er is sprake van de vestiging van een woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (karakteristieke boerderij). Daarnaast wordt de overtollige bebouwing op het erf gesloopt.
 
Het initiatief voldoet aan artikel 3.9 uit de omgevingsverordening en aan de regionale uitwerking 'toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap'. Onderhavige ontwikkeling heeft weinig landschappelijk invloed. De monumentale bebouwing in de huidige situatie blijft gehandhaafd in de beoogde situatie, enkel de bestemming wijzigt. De wijziging van de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ naar de bestemming ‘Wonen’ is mogelijk conform categorie 2. Het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt verkleind tot maximaal 5000 m2, het overige deel van het plangebied krijgt de bestemming ‘Agrarisch met waarden – landschaps- en natuurwaarden 1'. De oppervlakte aan bijgebouwen wordt teruggebracht tot 200 m2. Daarnaast zal in onderhavig plan kwaliteitsverbetering plaatsvinden door het verwijderen van een agrarisch bouwvlak/bedrijf, de bouwmogelijkheden worden verkleind,
leegstand wordt voorkomen en de bebouwing wordt landschappelijk goed ingepast.   
 
Op enige afstand van het plangebied is een ecologische verbindingszone gesitueerd. Het voorliggend wijzigingsplan heeft geen nadelig effect op het behoud en beheer van deze verbindingszone. Het initiatief is voorzien van een landschappelijke inpassing, zodat de waarden en kenmerken van het gebied niet worden aangetast maar behouden en versterkt.
  
    
3.2.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie en de verordening van de provincie Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Alphen-Chaam
Het ruimtelijk-functioneel beleid van de gemeente Alphen-Chaam is uiteengezet in de 'Structuurvisie Alphen-Chaam', zoals vastgesteld op 27 februari 2014. De gemeente kiest voor het imago van gemoedelijke maar zeker ook moderne plattelandsgemeente. De ambities van Alphen-Chaam komen in de structuurvisie tot uiting op de volgende wijze:
 
  • Versterking en verbreding van het economisch profiel door betere benutting van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden;
  • Inzet op leefbaarheid in de kernen door aandacht voor zowel woningbouw, voorzieningen, verkeer en openbare ruimte/groen;
  • Versterking van de demografische balans door gerichte aandacht aan alle bevolkingsgroepen;
  • Positiebepaling in het bestuurlijk krachtenveld op basis van eigen kracht en identiteit en het open benaderen van samenwerking, alliantievorming en eventuele opschaling met andere gemeenten.
 
De structuurvisie onderscheidt diverse thema's, waarbij per thema de hoofdlijnen van beleid en de randvoorwaarden en uitgangspunten welke onderdeel zijn van het afwegingskader van initiatieven worden behandeld. Het betreft de thema's:
 
  • Wonen;
  • Werken;
  • Voorzieningen;
  • Recreatie en toerisme;
  • Landschap (natuur, water, cultuurhistorie);
  • Verkeer en infrastructuur.
 
Wonen
Aantrekkelijk wonen in de gemeente is een belangrijke kracht. Voor de kwaliteit van het wonen gaat
het om veel meer dan alleen de woningen zelf, het gaat ook om voorzieningen, inrichting openbare ruimte en bijvoorbeeld de bereikbaarheid van werkgelegenheidsgebieden elders. Incidentele woningbouw in het buitengebied en in de clusters (buiten Alphen, Chaam en
Galder) is alleen onder voorwaarden mogelijk:
  1. Wanneer gebruik gemaakt wordt van de provinciale ruimte-voor-ruimte-regeling, waarbij ofwel een woning gebouwd mag worden wanneer een intensieve veehouderij beëindigd wordt en de stallen gesloopt, ofwel tegen betaling (aan de Ontwikkelingsmaatschappij van de provincie) een recht gekocht kan worden voor het realiseren van een woning en het geld gebruikt wordt voor beëindiging van intensieve veehouderij elders.
  2. Daarnaast is vervangende nieuwbouw mogelijk van een woning.
  3. Tevens is vestiging van of splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mogelijk mits deze is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.
  4. Voorkeur hebben VAB-locaties, danwel andere reeds bebouwde locaties in het buitengebied overig, of een locatie in / aan de rand van een cluster. Een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpassing op zowel gebouw-, perceels- als ook structuurniveau is een vereiste.
 
Landschap
Ten aanzien van het landschap geldt als belangrijkste beleidsuitspraak dat landschappelijke, visueel-ruimtelijke, cultuurhistorische identiteit en verscheidenheid dienen te worden behouden en versterkt. Behoud van de cultuurhistorische karakteristiek van het buitengebied en de verscheidenheid van het landschap is belangrijk. Met name in de beekdalen van de Chaamse beken liggen mogelijkheden voor de ontwikkeling en versterking van de ecologische functie.
  
Uitsnede structuurvisie kaart met plangebied (bron: gemeente Alphen-Chaam)  
     
Toetsing aan de structuurvisie
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. De cultuurhistorische waardevolle gebouwen (boerderij en bakhuis) blijven behouden en het perceel is voorzien van een landschappelijke inpassing.  
 
Uit de visie blijkt dat incidentele woningbouw in het buitengebied alleen mogelijk is onder voorwaarden. Het voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze voorwaarden. Het betreft hier een voormalige agrarische bedrijfslocatie, die omgezet wordt in een woonlocatie. De cultuurhistorische aanwezige bebouwing in het plangebied blijft behouden en wordt gebruikt als woonfunctie.
  
Het plangebied is gelegen in het landschapstype Beekdal van Mark. Dit type wordt gekenmerkt door een grote openheid met hier en daar bebouwing. Het initiatief is voorzien van een landschappelijke inpassing, zodat de waarden en kenmerken van dit landschapstype niet worden aangetast maar behouden en versterkt.
                  
3.3.2 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie Alphen-Chaam.
Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
 
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
 
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevings-type gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Richtafstandentabel (bron: VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering)
 
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
 
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercate-gorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
 
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De gemeente Oldebroek is conform de meststoffenwetgeving gelegen in een concentratiegebied.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
 
4.1.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. De bestaande milieuvergunning voor de Notselseweg 1 wordt ingetrokken.
 
Direct aangrenzend aan het plangebied ligt het perceel Notselseweg 1a. DIt perceel is bestemd als agrarisch bedrijf. Conform de bestemmings- en begripsomschrijvingen zijn hier grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan: “een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden behorend bij het bedrijf. Hieronder worden ook productiegerichte paardenhouderijen verstaan zoals fok- en opfokbedrijven, hengstenhouderij, paardenmelkerij, spermawinstation, handelsstal, stoeterij en/of sportstal, paardenpension”. Een paardenfokkerij valt in milieucategorie 3.1. Een rundveehouderij, die mogelijk op basis van deze begripsomschrijving is toegestaan, valt zelfs in milieucategorie 3.2.
 
In de bestaande situatie sprake van een bedrijfswoning op het perceel Notselseweg 1. In de nieuwe situatie wordt deze omgezet naar een burgerwoning. Een bedrijfswoning is reeds een gevoelige functie voor omliggende activiteiten. In de nieuwe situatie wordt derhalve geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd. Hierdoor verandert er in de toetsing bij vestiging van een ander agrarische bedrijf, zoals een paardenfokkerij, niets in de nieuwe situatie. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
 
In de feitelijke situatie is op het perceel Notselseweg 1a een tuinbouwbedrijf gevestigd, met een maximale milieucategorie 2. De opgenomen richtafstand voor VNG categorie 2 is 30 meter tot het gebiedstype 'rustige woonwijk' en ‘rustig buitengebied’ en 10 meter tot ‘gemengd gebied’. Voor een tuinbouwbedrijf betreft geluid de grootste hindercontour (30 meter). De dichtsbijzijnde opstal op het perceel Notselseweg 1a, ligt op circa 55 meter van de bestaande woonboerderij op het perceel Notselseweg 1. De rand van het agrarisch bouwvlak Notselseweg 1a ligt op circa 40 meter van de bestaande woonboerderij op het perceel Notselseweg 1. Gezien de afstand van meer dan 30 meter tussen de dichtsbijzijnde opstal en de woonboerderij op het perceel Notselseweg 1, is er geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat op het perceel Notselseweg 1.
 
Spuitzones
Aangrenzend en in de directe nabijheid van het perceel Notselseweg 1 liggen gronden met
een agrarische bestemming, waar toepassing van gewasbeschermingsmiddelen niet is verboden,
zodat niet is uitgesloten dat toekomstige bewoners blootgesteld zullen staan aan drift (verspreiding
van gewasbeschermingsmiddelen door de lucht buiten het behandelde gewasperceel zelf). In lijn daarmee dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden nagegaan of:
  • een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden;
  • zonder dat de bestaande niet-wederrechtelijke bedrijfssituatie van de betrokken agrarische bedrijven wordt aangetast.
 
Dit omdat op basis van rechtspraak over driftblootstelling (nabij boomgaarden) pas vanaf een afstand
van 50 meter vanuit gewaspercelen zonder nader locatiespecifiek onderzoek mag worden
aangenomen dat dit het geval zal zijn. In maart 2020 is er een spuitzone onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4 van deze toelichting).
 
Op basis van het Efsa model kan worden geconcludeerd dat het voor individuele
gewasbeschermingsmiddelen afdoende is om bij neerwaarts spuiten een afstand aan te houden van 3
tot 5 meter tussen gewaspercelen en gevoelige bestemmingen zoals een tuin bij een woning en bij
opwaarts spuiten een afstand van 5 tot 10 meter. Gelet op een onzekerheidsfactor op het vlak van blootstelling van kinderen jonger dan 1 jaar en cumulatieve effecten ligt hierbij voor de hand om uit voorzorg extra afscherming te realiseren.
 
In het voorliggend wijzigingsplan is daarbij reeds voorzien in een voor groendoeleinden bestemde
strook met een breedte van 5 meter. In deze strook kan een afschermende bladhoudende haag
(vanggewas) worden aangeplant met een hoogte van minimaal 50 centimeter boven de maximale
teelthoogte op buurpercelen. Daar waar deze groenstrook afwezig is aan de noordzijde van de woonbestemming langs de Notselseweg is sprake van een grotere afstand (8 meter) tot de gewaspercelen. Aangezien de onbebouwde gronden hier primair een entreefunctie zullen vervullen, kan hier worden uitgegaan van een vrijwaringszone van 10 meter tot het gewasperceel (tweemaal de maximale veiligheidsafstand van 5 meter). Per saldo betekent dit dus een strook van minimaal 2 meter langs de weg binnen de woonbestemming zelf. In het voorliggend wijzigingsplan is hiervoor de aanduiding ‘terras uitgesloten’ opgenomen, waarbij een terras en langer menselijk verblijf wordt uitgesloten.
 
Feitelijk is in de huidige situatie geen sprake van teelten op een kortere afstand van 14 meter tot de woonbestemming en 9 meter tot de grens met het voorliggend wijzigingsplan. Evenmin is in de huidige situatie sprake van opgaande teelten ten aanzien waarvan sprake zal zijn van opwaarts spuiten. In lijn daarmee kan in de huidige situatie worden volstaan met een lagere afschermende haag op posities waar de afstand tot een gewasperceel minder dan 10 meter bedraagt (tweemaal de veiligheidsafstand). Uitgaande van de teelt van lavendel en aardbeien komt dit neer op een haag met een hoogte van 0,75 tot 1 meter. In de het landschapsplan (zie bijlage 1 van deze toelichting), voor het perceel Notselseweg 1, is daarom een hoogte bepaling toegevoegd voor de haag. De hoogte van de haag moet minimaal 0,5 meter hoger zijn dan de feitelijk aanwezige teelt binnen 50 meter van de perceelsgrenzen van de Notselseweg 1, met dien verstande dat de minimale hoogte van de haag 1 meter en de maximale hoogte van de haag 4 meter bedraagt.
 
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel Notselseweg 1.
 
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
 
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
 
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
4.2.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
 
Het plangebied is gelegen aan de Notselseweg. Op de Notselseweg is een maximum snelheid toegestaan van 60 km/h. Deze weg heeft een geluidzone van 250 meter. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als in deze zone een geluidsgevoelig object (woning) wordt toegevoegd. In het voorliggend wijzigingsplan is daar echter geen sprake van, het betreft de omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
 
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
4.3.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
 
In mei 2020 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Het doel van dit verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de bodemkwaliteit (in relatie tot mogelijke verontreinigingen in de bodem). Hiertoe is de kwaliteit van zowel de grond als het grondwater beoordeeld op basis van een steekproef, waarbij een beperkt aantal boringen is verricht en een aantal grond(meng)monsters en grondwatermonsters chemisch-analytisch zijn onderzocht.
 
Het perceel Notselseweg 1 heeft een oppervlakte van circa 1 hectare en betreft een langgevelboerderij met tuin en akkerland. De onderzoekslocatie (plangebied) beperkt zich tot het erf met tuin en heeft een oppervlakte van circa 5.200 m2. Ter plaatse van het noordelijke deel van de schuur is asbesthoudende dakbedekking (golfplaten) aanwezig. Onder de dakrand is geen verharding aanwezig.
 
Uit de resultaten van het vooronderzoek (inclusief locatie-inspectie) blijkt dat de locatie als ‘onverdacht’ beschouwd kan worden ten aanzien van bodemverontreiniging. Wel is de toplaag onder de dakrand van de asbesthoudende dakbedekking beschouwd als zijnde ‘verdacht’ ten aanzien van asbest in de bovengrond. Daarnaast is naar aanleiding van de aangetroffen bijmengingen met puin aanvullend een verkennend asbestonderzoek verricht tussen de woning en de schuur.
 
Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn plaatselijk bijmengingen met puin aangetroffen.
  • Er zijn visueel in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
 
A) Gehele locatie, circa 5.200 m2:
  • In bovengrondmengmonster M01 zijn licht verhoogde gehalten aan lood en PAK aangetroffen.
  • In bovengrondmengmonster M02 is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen.
  • In de ondergrondmengmonsters M03 en M04 zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
  • In het grondwater (GW01) is een licht verhoogde concentratie aan molybdeen aangetroffen.
 
De tevoren gestelde hypothese ‘onverdachte’ locatie dient formeel gezien te worden
verworpen. De verhogingen in de grond en het grondwater overschrijden de nader
onderzoekswaarden echter niet. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen ter plaatse
van deellocatie A worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
 
B) Puinhoudende bodem onder klinkers, circa 300 m2:
  • In de puinhoudende bovengrond (AM01) is in de fijne fractie (< 20 mm) geen verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen.
  • De tevoren gestelde hypothese ‘verdachte’ locatie kan worden verworpen aangezien visueel en analytisch geen asbest is aangetroffen. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen ter plaatse van deellocatie B worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
 
C) Toplaag onder dakrand asbesthoudende dakbedekking, circa 15 m2:
  • In de toplaag (AM02) is in de fijne fractie (< 20 mm) geen verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen.
 
De tevoren gestelde hypothese ‘verdachte’ locatie kan worden verworpen aangezien visueel en analytisch geen asbest is aangetroffen. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen ter plaatse van deellocatie C worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
 
De resultaten van het verrichte onderzoek dienen geen belemmering te vormen voor de bestemmingswijziging van de locatie.
         
 
4.3.3 Conclusie
PM
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
 
Besluit NIBM
 
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
 
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
 
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden.  
 
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
   
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie PM10 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ruim onder de grenswaarden (jaargemiddelden). De cijfers zijn van 2018.
 
 Achtergrondconcentratie 2018Grenswaarde (jaargem)
Fijnstof PM 2,511-12 ug/m3 25 ug/m3
Fijnstof PM 1018-19 ug/m340 ug/m3
Stikstofdioxide18-20 ug/m3 25 ug/m3
 
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
  
  
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Algemeen
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In het kader van externe veiligheid dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door deze risico’s.
 
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
4.5.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object. Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Ten noorden van het plangebied (op een afstand van meer dan 500 meter) loopt de rijksweg A58, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het relevante wegvak betreft wegvak B4: A27 / A58 afrit 14 Ulvenhout – knooppunt Galder. Het plangebied bevindt zicht ver buiten de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied van deze rijksweg. De hoogte van het groepsrisico wordt niet in betekenende mate beïnvloed aangezien het aantal personen binnen het plangebied niet toeneemt.
 
Indien zoals in onderhavig plan sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht dient in te gaan op de volgende onderdelen:
 
  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
  2. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.
 
Ad a) Bestrijdbaarheid
 
De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
 
Ad b) Zelfredzaamheid
 
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
 
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.
 
Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.
 
De gemeente zal de bewoners er ook op wijzen dat zij er verstandig aan doen er voor te zorgen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert en het CPR network.
   
 
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. 
   
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) vastgesteld. Het
PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leef in een
veilige en gezonde leefomgeving. Doelen van het Provinciaal Milieu- en Waterplan:
  • Voldoende water voor mens, plant en dier;
  • Schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht)
  • Bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s
  • Verduurzaming van onze grondstoffen, energie- en voedselvoorzieningen.
 
Waterbeheerplan 2016-2021 (Waterschap Brabantse Delta)
Het Waterbeheerplan ‘Grenzeloos verbindend’ beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van wateren zuiveringssystemen voor de periode 2016-2021. Het is een inhoudelijk vernieuwend plan, wat in
dialoog met partners is opgesteld. In de uitvoering van het werk wordt rekening gehouden met de
toekomst: klimaatadaptie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het
tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
  • Het Nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • Het optimaliseren van de zoetwatervoorzieningen met het oog op de toenemende droogte;
  • Inzet op de bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • Helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • Het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • Afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afval water;
  • Een duurzame energie.
 
Brabant Keur
Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en de Dommel geldt
dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig
zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog
water. Bij veel projecten is sprake van een toename van het verhard oppervlak. Hieromtrent is
bij de Algemene regels van de keur het volgende opgenomen:
  • Bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2 stelt het waterschap geen andere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijk beleid;
  • Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 2.000 m2maar minder dan 10.000 m2moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m2);
  • Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een watervergunning nodig.
    
4.6.2 Watertoets
 
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
 
Bestaande situatie
Initiatiefnemer is de nieuwe eigenaar van het perceel Notselseweg 1 in Strijbeek. Het perceel is fraai gelegen in het buurtschap Notsel, in de nabijheid van Strijbeek. Aan de westzijde van het perceel ligt het Markdal. Op het perceel was van oorsprong een agrarisch bedrijf gevestigd. In het plangebied van circa 5500 m2 staat een monumentale vrijstaande langgevelboerderij (circa 200 m2) met bakhuis (circa 50m2) en een voormalige agrarische veestal (circa 270 m2). Verder is er nog circa 350 m2 aan perceelverharding aanwezig. Het overgrote deel van het plangebied is onverhard grasland. Het totaal aandeel verharding bedraagt circa 870 m2. Het plangebied is gelegen binnen de zone ‘Waterstaat – Natte natuurparel bufferzone’. Voor natte natuurparels is een hydrologisch standstill van toepassing. Er mogen in het gebied (de natte natuurparel) of de omgeving (de beschermingszone natte natuurparel) geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de (hydrologische) situatie in de natte natuurparel zelf tot gevolg hebben.
 
Hemelwater
In de huidige situatie wordt de neerslag die in het plangebied valt opgevangen en geïnfiltreerd op
eigen terrein.
 
Afvalwater
In de bestaande situatie is de woning niet aangesloten op de riolering.
 
Oppervlaktewater
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het waterschap Brabantse Delta. In de nabijheid
van het plangebied zijn enkele categorie B watergangen en één categorie A watergang gelegen.
Het plangebied ligt op minimaal 7 meter van een categorie B watergang en dit is tevens de
dichtstbijzijnde watergang. Op basis van deze ligging gelden geen beperkingen voor het plangebied
ten behoeve van watergangen en/of beschermingszones.
 
Toekomstige situatie 
In de toekomstige situatie zijn er op het perceel Notselseweg 1 geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer aanwezig, het perceel wordt dan gebruikt voor woondoeleinden. Het voorliggend wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk maakt. De monumentale bebouwing (boerderij en bakhuis) op het perceel blijft gehandhaafd. De bestaande schuur heeft een voorhang aan de straatkant en aan andere kant. De voorhang aan de straatkant wordt gesloopt. De oppervlakte aan bijgebouwen bij de woonboerderij wordt daarmee teruggebracht tot 200 m2.
 
Hemelwater
De hoeveelheid oppervlakteverharding neemt af met circa 70 m2 door het slopen van de voorhang van de bestaande schuur. De overige bebouwing blijft behouden, waarbij enkel de (hoofd)functie
wordt gewijzigd. Op basis van het beleid van het waterschap zijn compenserende maatregelen in dit
geval niet nodig. De toekomstige situatie blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
 
Afvalwater
In de nieuwe situatie wordt de woning aangesloten op de riolering.
 
Oppervlaktewater
Onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de A-watergang en/of B-watergang. Er vinden
geen werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone.
 
Waterkwaliteit
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen
wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen
zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te
worden.
 
Legger Brabantse Delta (oranje is plangebied)
    
4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
 
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
 
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
   
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
 
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
 
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
4.7.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. Er vindt geen verstoring plaats van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk of Natura 2000 gebied. Het voorgenomen plan maakt geen ontwikkeling of activiteiten mogelijk die een negatief effect hebben op deze thema’s.
 
Gebiedbescherming
Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is de ‘Ulvenhoutse Bos'. De afstand tot het Natura 2000-gebied bedraagt circa 2,6 km. Andere Natura 2000-gebieden liggen op een grotere afstand. Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied.
 
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Brabant (of ligt er tegen aan). Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natuurnetwerk.
 
Op enige afstand van het plangebied is een ecologische verbindingszone gesitueerd. Het voorliggend wijzigingsplan heeft geen nadelig effect op het behoud en beheer van deze verbindingszone. Het initiatief is voorzien van een landschappelijke inpassing, zodat de waarden en kenmerken van het gebied niet worden aangetast maar behouden en versterkt.
    
Soortenbescherming
Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden (sloop aanhang schuur) het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
 
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht,
geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
 
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen
geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli-huismus tot 15 augustus).
 
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
 
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen
dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
 
Stikstof
Een berekening met behulp van de Aerius calculator moet bij ontwikkelingen aantonen dat de
stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet hoger bedraagt dan 0,00 mol/ha/j. Met het
planvoornemen worden echter geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waar een natuurvergunning
voor vereist is. Het volledige plangebied blijft (met uitzondering van aanhang van de schuur) behouden in de huidige staat. Daarnaast blijft op het terrein één woning aanwezig, waardoor hier eveneens geen veranderingen in plaats vinden. Het aspect stikstof vormt zodoende geen belemmering.
   
              
4.7.3 Conclusie
Het initiatief wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op gebied van de ecologie is niet noodzakelijk.
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
 
Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.
 
 
Aardkundig waardevolle gebieden
Aardkundige waarden zijn onderdelen van het landschap die iets vertellen over de oorsprong van het gebied. Het landschap in Noord-Brabant is honderden tot honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren terug ontstaan. Deze dekzandruggen, stuifduinen en meanderende beeklopen zijn gezichtsbepalend voor het Brabants landschap. De provincie wil deze onvervangbare gebieden behouden vanwege de ecologische en cultuurhistorische betekenis. Daarom nam de provincie gebieden van provinciale of nationale betekenis op in haar structuurvisie ruimtelijke ordening. In de Verordening ruimte is extra ruimtelijke bescherming voor het beheer en behoud van die gebieden geregeld. De Provincie heeft de 'Aardkundig waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant’ ontwikkeld, welke is opgenomen in de verbeelding van de Verordening Ruimte. De kaart geeft aan op welke gebieden de bestaande beleidsregels betrekking hebben. Het plangebied is niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied. zie Afbeelding hieronder.
 
Uitsnede Aardkundig waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant (bron: provincie Noord-Brabant)
 
 
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
 
Wettelijk toetsingskader
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
 
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven, zie afbeelding, plangebied aangeduid met oranje cirkel.
 
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (bron: provincie Noord-Brabant)
                               
 
4.8.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats.
 
Archeologie
De gemeente Alphen-Chaam vervaardigt op dit moment een archeologische verwachtingen- en beleidskaart. Deze kaart zal naar verwachting eind 2020 gereed zijn. Op basis van de tussenresultaten kan gesteld worden dat op de projectlocatie sprake is van een hoge kans op vindplaatsen gerelateerd aan bewoning en beakkering van landbouwers en hoge kans op vindplaatsen van jager verzamelaars (Gradiëntzone). Op de locatie is sprake van een cultuurhistorisch element met daarbij behorende cultuurhistorische structuur of buffer rond element. Deze waarden en verwachtingswaarde worden ’vertaald’ naar kans / categorie 2. Voor deze kans geldt vooralsnog(e.e.a. afhankelijk van besluit college/raad) het volgende beschermingsregime (vrijstellingsgrenzen): oppervlakte van 100 m2 en 30 cm onder maaiveld. Onderzoek in vroege fase van planvorming is noodzakelijk indien vrijstellingsgrenzen worden overschreden. Echter is er op dit moment niet voldoende aanleiding om in dit wijzigingsplan een andere archeologische dubbelbestemming op te nemen. De dubbelbestemming van het moederplan blijft daarom van kracht. Mocht voor vaststelling van het plan het nieuwe archeologische beleid zijn vastgesteld dient dit opnieuw bekeken te worden.
 
Aangezien er ook geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
 
Aardkundig waardevolle gebieden
De Provincie heeft de 'Aardkundig waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant’ ontwikkeld, welke is opgenomen in de verbeelding van de Verordening Ruimte. De kaart geeft aan op welke gebieden de bestaande beleidsregels betrekking hebben. Het plangebied is niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied.
 
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn gemeentelijke monumenten aanwezig. De monumentale bebouwing (boerderij en bakhuis) op het perceel blijft gehandhaafd. Deze bouwwerken worden in het voorliggend wijzigingsplan voorzien van de aanduiding cultuurhistorische waarden. Hiermee is het behoud en instandhouding van deze cultuurhistorisch waardevolle panden gewaarborgd.
 
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Het plangebied is gelegen in cultuurhistorisch waardevol gebied met historisch groen. Om nog beter aan te sluiten bij de omliggende gronden, wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat de huidige beplanting grotendeels behouden blijft. De initiatiefnemer heeft door de Stichting Het Noordbrabants Landschap een inrichtings-/beplantingsplan laten opstellen voor het perceel Notselseweg 1(zie bijlage 1 van deze toelichting). Het plan wordt zodanig ingepast, dat het zich voegt naar de omgeving waardoor het geen afbreuk doet aan eventueel aanwezige karakteristieke cultuurhistorische waarden. Er is een voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels van dit wijzigingsplan opgenomen die afdwingt dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
                    
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer en parkeren
4.9.1 Algemeen
Om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
 
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt de gemeentelijke Nota Parkeren gehanteerd.
4.9.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ' naar 'Wonen' voor het perceel Notselseweg 1 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats.
 
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie.
Per saldo worden er geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden. Problemen op de Notselseweg worden niet verwacht.
 
Parkeren
Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein.
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
 
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
 
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
 
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
 
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
 
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
 
Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die zijn genoemd in de D-lijst. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
 
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels en leidingen
 
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
 
Rioolleidingen
De riolering (stamriool) bevindt zicht langs/onder de Notselseweg. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Opzet van het plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
 
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
 
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
 
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten: 
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
 
In dit voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' (NL.IMRO.1723.CHBPBG2010-VS01) van toepassing verklaard. Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 en artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
 
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van de gemeente Alphen-Chaam, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1723.CHBPBG2010-VS01 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan,  met uitzondering van een aantal gewijzigde regels.
 
De gewijzigde regels hebben betrekking op de hierna beschreven onderdelen.
  • Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - terras uitgesloten”, is een terras en langer menselijk verblijf niet toegestaan.
  • Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing van het perceel, voor de sloopopgave en voor het behoud van de monumentale panden.
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend wijzigingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
 
Met onderhavig plan wordt op het perceel Notselseweg 1geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De financiële kosten worden verzekerd door het heffen van leges en het aangaan van een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
 
Het vooroverleg is gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners, Waterschap Brabantse Delta en de provincie NoordBrabant. Beide partijen staan positief tegenover het initiatief.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Noord-Brabant
In het kader van het wettelijk vooroverleg is de provincie om een reactie gevraagd op het voorontwerp-wijzigingsplan ‘Notselseweg 1 Strijbeek’. Het plan is bekeken aan de hand van de provinciale belangen zoals die zijn verwoord in de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening NoordBrabant (IOV).  Het plan is in overeenstemming met onze provinciale belangen
7.1.3 Waterschap
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het waterschap om een reactie gevraagd op het voorontwerp-wijzigingsplan ‘Notselseweg 1 Strijbeek’. Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan is een positief wateradvies afgegeven.
  
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
 
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners
    
7.3 Omgevingsdialoog
De initiatiefnemer heeft vooraf de omwonenden reeds geïnformeerd over de voorgenomen planontwikkeling. Geen van de omwonenden had bezwaar tegen het beoogde plan. Zie bijlage 3 van deze toelichting.
7.4 Vaststellingsprocedure
Het ontwerpwijzigingsplan Notselseweg 1 Strijbeek heeft voor zes weken ter inzage gelegen. Er is in deze periode één zienswijze ingediend (zie bijlage 5 van deze toelichting). De zienswijze is ontvankelijk en heeft geleid tot een aantal aanpassingen van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er in de toelichting een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn hieronder weergegeven, verdeeld per instrument.
 
Verbeelding:
  • Toevoegen aanduiding ‘terras uitgesloten’
 
Regels:
  • Toevoegen aanduiding ‘terras uitgesloten’
 
Toelichting:
  • Toevoegen paragraaf spuitzones
  • Aanpassen paragraaf 4.1 milieuzonering
  • Aanpassen paragraaf 2.2 Landschappelijke inpassing
  • Toevoegen onderzoek Spuitzones als bijlage.
 
Landschap inpassingsplan:
  • Toevoegen dat: “De hoogte van de haag moet minimaal 0,5 m hoger zijn dan de feitelijk aanwezige teelt binnen 50 m van de perceelsgrenzen van de Notselseweg 1, met dien verstande dat de minimale hoogte van de haag 1m en de maximale hoogte van de haag 4m bedraagt.”
   
7.5 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.