direct naar inhoud van Regels
Plan: Molenstraat - Chaamseweg te Alphen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1723.BPMolenstrChaamsew-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Molenstraat - Chaamseweg te Alphen met identificatienummer NL.IMRO.1723.BPMolenstrChaamsew-VG01 van de gemeente Alphen-Chaam;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.6 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.7 aanbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.8 aaneengesloten woningen:

woningen die onderdeel uitmaken van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.9 aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.10 aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.11 afhankelijke woonruimte:

een aanbouw of een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.12 afvalcontainer:

een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer;

1.13 antennedrager:

antennemast of andere constructie waaraan een antenne is bevestigd;

1.14 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingspercentage:

een in de voorschriften en/of op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak (bouwzone) of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken meegerekend;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat door zijn indeling en inrichting geschikt is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van goederen;

1.18 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat:

- op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;

- na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens of bij de Woningwet;

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

a. voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;

b. zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste perceelsgrens;

c. achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.27 erker:

een aan nader bepaalde maatvoeringeisen verbonden ondergeschikt aangebouwd gedeelte (aanbouw)handel van een woning aan een gevel in één bouwlaag, eventueel met een schuin kapje;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebouw van algemene nut:

gebouw ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;

1.30 handel:

elke vorm van handel dat wil zeggen het bedrijfsmatig ten verkoop uitstallen, te koop aanbieden, verkopen of leveren van goederen;

1.31 hoekperceel:

een bouwperceel dat zowel aan de zijde van de voorgevel als aan één zijdelingse zijde grenst aan de weg of het openbaar groen;

1.32 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.33 ondergeschikt bouwdeel:

-een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak en/of;

-ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil;

1.34 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;

1.35 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m¹ onder peil;

1.36 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.37 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan van goederen, grondstoffen, andere stoffen en materialen;

1.38 parkeervoorziening:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

a.openbare parkeerplaatsen:

parkeerplaatsen die in beginsel openbaar (voor iedereen) toegankelijk zijn;

b.particuliere parkeerplaatsen:

parkeerplaatsen die in beginsel niet (voor iedereen) openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein, voor eigen werknemers;

1.39 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;

1.40 perceelsgrens:

grens van een perceel of bouwperceel;

1.41 pergola:

een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk, bestaande uit een constructie van verticaal geplaatste palen of kolommen, gekoppeld aan een bovenlegger met eventueel hierop onder een hoek van 90º geplaatste dwarsligger;

de pergola mag tot maximaal 1 m1 boven het maaiveld als een gesloten constructie worden uitgevoerd;

1.42 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

1.44 speeltoestel:

een speeltoestel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen;

1.45 voorgevel:

de op weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft;

1.46 voorgevelbouwgrens:

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen;

1.47 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.48 voorgevelrooilijn:

a. denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen en/of;

b. denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd tot aan de perceelsgrenzen;

1.49 voorzieningen van algemeen nut:

op het openbare net aangesloten werken en/of bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.50 weg:

een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.51 werk:

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;

1.52 werken:

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

1.53 wet/wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.54 woning;

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal één huishouden;

1.55 zijgevel;

een van weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel;

1.56 zijgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.8 lengte, breedte en diepte bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of harten van scheidsmuren;

2.9 oppervlak van bouwwerken:

de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorend bij het hoofdgebouw;

2.10 breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens;

2.11 bebouwd oppervlak:

de buitenmaats gemeten loodrechte projectie van de bebouwing op de ondergrond;

2.12 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin;

met de daarbij behorende:

  • b. in- en uitritten;
  • c. ontsluitingswegen en -paden;
  • d. waterpartijen;
  • e. terrassen;
  • f. bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt dat op de in 3.1 bedoelde gronden bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemmingsomschrijving, met uitzondering van speeltoestellen, alsmede toegestaan zijn erkers behorende bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximale bouwhoogte  
terreinafscheidingen   1 meter  
pergola's   2,5 meter  
overige bouwwerken   1,5 meter  

3.2.3 Erkers

Erkers moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:

Erker   Eis  
diepte   niet meer dan 50% van de diepte van de tuin, gemeten ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, met een maximum van 1,5 meter  
bouwhoogte   één bouwlaag eventueel met schuin kapje  
breedte   ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw  
maximaal oppervlak   5 m²  

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • e. de milieukwaliteit;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • i. het woon- en leefklimaat.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik van gronden

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. parkeervoorzieningen;
  • b. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.4.2 Geen stijdig gebruik van gronden en bouwwerken

Het bepaalde in 3.4.1, sub b en sub c is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  • b. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.

Artikel 4 Tuin - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin;
  • b. de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot ten hoogste 30% van het oppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot een maximum van 45 m²;

met de daarbij behorende:

  • c. in- en uitritten;
  • d. ontsluitingswegen en -paden;
  • e. waterpartijen;
  • f. terrassen;
  • g. bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de in 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend aanbouwen en bijgebouwen ten dienste van de bestemming 'Wonen' gebouwd worden;
  • b. het maximale bebouwingspercentage, gerekend over het gehele bouwperceel, bedraagt 60%.

4.2.2 Bijgebouwen en aanbouwen
  • a. Voor het bouwen van bijgebouwen en aanbouwen geldt dat deze moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema, met inachtneming van het bepaalde in 4.2.1, sub b:

Maatvoering   Eis  
totale maximale oppervlakte aan bijgebouwen: bouwpercelen tot en met 300 m²
bouwpercelen groter dan 300 m²

 

- 50 m2
- 50 m2, vermeerderd met 10% van het aantal m2 dat het perceel groter is dan 300 m2 tot een maximum van 150 m2  
maximale goothoogte aanbouwen en bijgebouwen   3 meter  
maximale bouwhoogte aanbouwen en bijgebouwen   5 meter  
maximale diepte aanbouw   5 meter  
maximale diepte aanbouw aan de zijgevel   5 meter (gemeten vanaf de achtergevel)  

Situering   Eis  
minimale afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw   2 meter  
minimale afstand van een aanbouw achter de voorgevellijn   3 meter  
minimale afstand van aanbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens op hoekpercelen   0 meter, met dien verstande dat minimaal 3 meter tot het openbaar gebied aangehouden dient te worden  

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximale bouwhoogte  
terreinafscheidingen bij niet-hoekpercelen   2 meter  
terreinafscheidingen bij hoek-percelen, vóór de voorgevellijn en tot 3 meter achter de voorgevellijn   1 meter  
terreinafscheidingen bij hoek-percelen, vanaf 3 meter achter de voorgevellijn   2 meter  
pergola's   2,5 meter  
speeltoestellen   3 meter  
overige bouwwerken   1,5 meter  

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:

      • de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
      • de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
      • de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.

indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • g. het woon- en leefklimaat.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik van bouwwerken

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de uitoefening van handel of dienstverlening, met uitzondering van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten als bedoeld in 4.1, sub b;
  • b. de uitoefening/vestiging van een seksinrichting;
  • c. het wonen in bijgebouwen, tenzij er sprake is van een medische noodzaak als bedoeld in 4.5.1;
  • d. het gebruik van aanbouwen als afhankelijke woonruimte;
  • e. de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in aanbouwen en bijgebouwen.
4.4.2 Strijdig gebruik van gronden

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

4.4.3 Geen stijdig gebruik van gronden en bouwwerken

Het bepaalde in 4.4.2, sub a en sub b is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  • b. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.

4.5 Afwijken van gebruiksregels
4.5.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, sub c en sub d onder de voorwaarden dat:

  • a. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg en hiervoor een positief advies is afgegeven door een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke instantie;
  • b. het gebruik van aanbouwen als zelfstandige woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw niet mogelijk is en mits er een medische noodzaak is;
  • c. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw en/of aanbouwen niet mogelijk is;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • f. er nog geen omgevingsvergunning is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 6.5.1;
  • g. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid intrekken, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

4.5.2 Aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, sub e voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning (hoofdgebouw en aanbouwen) en daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die vergunningplichtige of meldingsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  • c. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • e. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • g. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning (hoofdgebouw en aanbouwen) en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m²;
  • h. er nog geen omgevingsvergunning is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 6.5.2.


Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. paden en wegen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. voorzieningen van beeldende kunst;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. evenementen;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken en voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt dat op de in 5.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingsomschrijving mogen worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er zijn uitsluitend gebouwen van algemeen nut toegestaan;
  • b. gebouwen moeten voldoen aan de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaand schema:

Gebouwen   Eis  
maximale bouwhoogte   3 meter  
maximale oppervlakte   15 m2  

5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximale bouwhoogte   Maximale oppervlakte  
speeltoestellen   3 meter   -  
afvalcontainers   2 meter   4 m2, indien bovengronds geplaatst  
openbare nutsvoorzieningen   3,5 meter   -  
kunstobjecten   5 meter   -  
overige bouwwerken   1 meter   -  

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.
  • d. indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • g. de milieukwaliteit;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de sociale veiligheid;
  • j. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • k. het woon- en leefklimaat.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik van bouwwerken

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. voorzieningen anders dan van algemeen nut als bedoeld in 5.1, sub g;
  • b. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

5.4.2 Strijdig gebruik van gronden

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen;
  • b. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

5.4.3 Geen stijdig gebruik van gronden en bouwwerken

Het bepaalde in 5.4.2, sub b en sub c is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  • b. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot ten hoogste 30% van het oppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot een maximum van:
  • 45 m²;
  • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
  • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m²;


met de daarbij behorende:

  • c. ontsluitingswegen en -paden;
  • d. berg- en stallingsruimten ten dienste van de woning;
  • e. erven en tuinen;
  • f. bouwwerken.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Op de in 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend hoofdgebouwen, aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Wonen' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen', halfvrijstaand gebouwde woningen;
  • c. het maximale bebouwingspercentage, gerekend over het gehele bouwperceel, bedraagt 60%;
  • d. het bestemmingsvlak mag geheel volgebouwd worden, met inachtneming van het bepaalde in sub c;
  • e. er is maximaal 1 woning per bouwperceel toegestaan;

6.2.2 Hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in de bij dit artikel behorende tabel:

Maatvoeringseisen:
hoofdgebouwen  
Type: halfvrijstaande woning  
maximale goothoogte   7 meter  
maximale bouwhoogte   10 meter  
maximale ondergrondse bouwdiepte   3 meter  
verplichte kapafdekking   ja  
maximale dakhelling   65°  
minimale dakhelling   15°  
Maatvoeringseisen:
bijgebouwen en aanbouwen  
maximale goothoogte   3 meter  
maximale bouwhoogte   5 meter  
  • b. in aanvulling op het bepaalde in sub a geldt dat minimaal 60% van de breedte van de voorgevel dient te worden gebouwd in de aangeduide bouwgrens die naar de gronden met de bestemming 'Tuin - 1' dan wel direct naar de weg is toegekeerd. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de gronden met de bestemming 'Tuin - 1' dan wel naar de weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens;
  • c. indien niet in de betreffende bouwgrens gebouwd wordt, dient een afstand van minimaal 2 meter uit de deze bouwgrens aangehouden te worden;
  • d. aanbouwen en bijgebouwen mogen op de zijdelingse perceelsgrens gerealiseerd worden, met dien verstande dat minimaal 3 meter tot het openbaar gebied aangehouden dient te worden.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximale bouwhoogte  
terreinafscheidingen   2 meter  
pergola's   2,5 meter  
speeltoestellen   3 meter  
overige bouwwerken   1,5 meter  

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.
  • d. indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • g. de milieukwaliteit;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de sociale veiligheid;
  • j. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • k. het woon- en leefklimaat.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik van bouwwerken

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de uitoefening van handel of dienstverlening;
  • b. de uitoefening/vestiging van een seksinrichting;
  • c. het wonen in bijgebouwen, tenzij er sprake is van een medische noodzaak als bedoeld in 6.5.1;
  • d. het gebruik van aanbouwen als afhankelijke woonruimte;
  • e. de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning (hoofdgebouw en aanbouwen) en daarbij behorende bijgebouwen.

6.4.2 Strijdig gebruik van gronden

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

6.4.3 Geen strijdig gebruik van bouwwerken en gronden

Het bepaalde in 6.4.2, sub a en sub b is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  • b. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.

6.5 Afwijken van gebruiksregels
6.5.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1, sub c en sub d onder de voorwaarden dat:

  • a. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg en hiervoor een positief advies is afgegeven door een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke instantie;
  • b. het gebruik van aanbouwen als zelfstandige woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw niet mogelijk is en er een medische noodzaak is;
  • c. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw en/of aanbouwen niet mogelijk is;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • f. er nog geen omgevingsvergunning is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 4.5.1;
  • g. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid intrekken, indien de bij het verlenen van voor de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

6.5.2 Bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1, sub e voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat uitsluitend een omgevingsvergunning wordt verleend voor activiteiten die voorkomen in milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijven en dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50), tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  • c. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • e. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • g. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m²;
  • h. er nog geen omgevingsvergunning is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 4.5.2.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 40 cm -Mv.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
  • d. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
  • e. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • f. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
7.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

7.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in 7.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door de regioarcheoloog.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te verrichten waarbij grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 40 cm -Mv.

7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. de werken en werkzaamheden:
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
      • op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 7.1 genoemde doeleinden;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de regioarcheoloog.

7.4.4 Kabels en leidingen

In afwijking van het bepaalde in 7.1, 7.2 en 7.3 kan er in het geval van werken of werkzaamheden ten behoeve van kabels en/of leidingen, dieper dan 40 cm, een verzoek om instemming gedaan worden aan het bevoegd gezag. Hiertoe dient een Klic-melding aan het verzoek toegevoegd te worden.


Indien uit de Klic-melding blijkt dat er nog geen kabels en/of leidingen dieper dan 40 cm in het gewenste traject aanwezig zijn dan dient een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbureau een archeologisch vooronderzoek, bestaande uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek, uit te voeren. Het bevoegd gezag zal de regioarcheoloog om advies vragen. Hieruit kan blijken dat vervolgonderzoeken zoals proefsleuven onderzoek en/of definitieve opgravingen noodzakelijk zijn.


Wanneer naar oordeel van de gemeente de archeologische waarden voldoende zijn onderzocht dan kan via www.omgevingsloket.nl een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen
9.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.1.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  • b. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

9.1.3 Ontheffing ondergronds bouwen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 9.1.2, sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
      • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
      • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden
  • b. Bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende bebouwingspercentages, het maximaal te bebouwen oppervlak en/of voorgeschreven inhoudsmaat, wordt de maatvoering van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

9.2 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, funderingen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • c. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, balkons, galerijen, reclametoestellen en draag-constructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg;
    • 2. 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
  • f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
  • g. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 m 1 kunnen overschrijden.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' nadere eisen te stellen aan gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden afgewegen, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor overschrijding van de in het plan voorgeschreven maatvoerings- en situeringseisen met ten hoogste 10% onder de voorwaarde dat de verhoging/overschrijding geen onevenredige aantasting tot gevolg mag hebben van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
  • b. de milieukwaliteit;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. het woon- en leefklimaat.

11.2 Antenne installatie

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 voor het oprichten van een antenne-installatie onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van de antenne-installatie, gemeten vanaf het peil, bedraagt niet meer dan 30 meter;
  • b. de antenne-installatie wordt niet opgericht op een gebouw waar langdurig personen verblijven;
  • c. gebleken is dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van een reeds bestaande antennedrager;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie niet onevenredig worden aangetast;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

11.3 Minimale afwijking

Indien niet op grond van de voorgaande regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. geringe wijzigingen/verschuivingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen en differentiatiegrenzen tot ten hoogste 2 meter, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan c.q. de feitelijke situatie, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals trans-formator-huisjes, wachthuisjes, telefooncellen, onder- en bovengrondse afvalcontainers, en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 4 meter, en geen grotere oppervlakte hebben dan 15 m²;
  • c. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen niet vervullen;
  • d. het plaatsen van vrijstaande reclame (zuilen) met een maximale bouwhoogte van 7 meter;


indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
    • 3. de milieukwaliteit;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    • 7. het woon- en leefklimaat.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  • b. een andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bouwvlakken/bouwgrenzen en/of differentiatievlakken/differentiatiegrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat de verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
  • c. het oprichten van transformatorgebouwen, gemaalgebouwen en ander nutsgebouwen met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn en welke op grond van het bepaalde in de voorafgaande artikelen niet kunnen worden gebouwd;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
    • 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
    • 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;

dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Alphen-Chaam 2019', als vastgesteld op 14 maart 2019.

  • b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
    • 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
  • c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  • d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

14.2 Omgevingsvergunning

Bij toepassing van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

14.3 Intrekking

Bij toepassing van de intrekkingsbevoegdheid ten aanzien van een verleende omgevingsvergunning is de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure van toepassing.

14.4 Omgevingsvergunning werken en werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning werken en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Molenstraat - Chaamseweg te Alphen' van de gemeente Alphen-Chaam.