Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Molenbaan 1, te Alphen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1723.BPMolenbaan1-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 PLAN:
het bestemmingsplan 'Molenbaan 1, te Alphen’ (NL.IMRO.1723.BPMolenbaan1-VG01) van de gemeente Alphen-Chaam;
 
1.2 BESTEMMINGSPLAN:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand 'Molenbaan 1, Alphen’ (NL.IMRO.1723.BPMolenbaan1-VG01) met de daarbij behorende regels en bijbehorende bijlage;
 
1.3 AANBOUW:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
   
1.4 AANDUIDING:
een geometrische bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 AAN HUIS GEBONDEN BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 AAN HUIS GEBONDEN BEROEPSMATIGE ACTIVITEITEN:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.7 ADMINISTRATIEVE DIENSTVERLENING:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van administratieve diensten en/of het uitvoeren van handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven waarbij het rechtstreekse contact met het publiek een ondergeschikt onderdeel vormt;
 
1.8 AFHANKELIJKE WOONRUIMTE:
een aanbouw of een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.9 AFVALCONTAINER:
een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer;
 
1.10 ARCHEOLOGISCHE WAARDEN:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
 
1.11 BEBOUWING:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.12 BEBOUWINGSPERCENTAGE:
een in de voorschriften en/of op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak (bouwzone) of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken meegerekend;
 
1.13 BEDRIJF:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
 
1.14 BESTAANDE SITUATIE:
t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.15 BESTEMMINGSGRENS:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.16 BESTEMMINGSVLAK:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.17 BIJGEBOUW:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.18 BOUWEN:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.19 BOUWGRENS:
de grens van een bouwvlak;
 
1.20 BOUWLAAG OF VERDIEPING(SLAAG):
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering;
 
1.21 BOUWPERCEEL:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
 
1.22 BOUWPERCEELSGRENS:
een grens van een bouwperceel;
voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;
zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste perceelsgrens;
achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens;
 
1.23 BOUWVLAK:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.24 BOUWWERK:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.25 DAK:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.26 DETAILHANDEL:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;
    
1.27 DIENSTVERLENENDE BEDRIJVIGHEID:
bedrijfsmatige activiteiten gericht op dienstverlening aan het publiek zoals een zorgboerderij, kinderopvang, medische zorg, groepspraktijk, adviesbureau, automatiseringsbedrijf;
 
1.28 DOVE GEVEL
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in het geval van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) of 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
 
1.29 ERKER:
een aan nader bepaalde maatvoeringeisen verbonden ondergeschikt aangebouwd gedeelte
 
1.30 FUNCTIE:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
 
1.31 GEBOUW:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 GEBOUW VAN ALGEMEEN NUT:
gebouw ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;
 
1.33 GEVEL:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
 
1.34 HANDEL:
elke vorm van handel dat wil zeggen het bedrijfsmatig ten verkoop uitstallen, te koop aanbieden, verkopen of leveren van goederen;
 
1.35 HOGERE GRENSWAARDE
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
 
1.36 HOEKPERCEEL:
een bouwperceel dat zowel aan de zijde van de voorgevel als aan één zijdelingse zijde grenst aan de weg of het openbaar groen;
  
1.37 HOOFDFUNCTIE:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden in hoofdzaak bedoeld is;
 
1.38 HOOFDGEBOUW:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat een woning te allen tijde als het hoofdgebouw wordt aangemerkt;
 
1.39 HORECA:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
1.40 KANTOOR:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;
 
1.41 KAMPEERMIDDEL:
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
 
1.42 KELDER:
een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk;
 
1.43 LIJST VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die lijst is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels;
 
1.44 ONDERGESCHIKT BOUWDEEL:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak en/of;
ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil;
 
1.45 ONDERGRONDSE WERKEN, GEEN BOUWWERKEN ZIJNDE EN WERKZAAMHEDEN:
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;
 
1.46 ONDERGRONDS BOUWWERK:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m¹ onder peil;
   
1.47 ONDERKOMENS:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
 
1.48 OPSLAG:
het bedrijfsmatig opslaan van goederen, grondstoffen, andere stoffen en materialen;
 
1.49 PARKEERVOORZIENING:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar (voor iedereen) toegankelijk zijn;
particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet (voor iedereen) openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein, voor eigen werknemers;
 
1.50 PARKEREN:
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
 
1.51 PERCEELSGRENS:
grens van een perceel of bouwperceel;
 
1.52 PERGOLA:
een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk, bestaande uit een constructie van verticaal geplaatste palen of kolommen, gekoppeld aan een bovenlegger met eventueel hierop onder een hoek van 90º geplaatste dwarsligger;
de pergola mag tot maximaal 1 m1 boven het maaiveld als een gesloten constructie worden uitgevoerd;
 
1.53 RUIMTELIJKE EENHEID:
complex van bij elkaar behorende bouwwerken;
 
1.54 SEKSINRICHTING:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.55 SEKSUELE DIENSTVERLENING:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;
  
1.56 SPEELTOESTEL:
een speeltoestel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen;
 
1.57 VOORGEVEL:
de op weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft;
 
1.58 VOORGEVELBOUWGRENS:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen;
 
1.59 VOORGEVELLIJN:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.60 VOORGEVELROOILIJN:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen en/of;
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.61 VOORKEURSGRENSWAARDE
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
 
1.62 VOORZIENINGEN VAN ALGEMEEN NUT:
op het openbare net aangesloten werken en/of bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.63 WATER EN WATERHUISHOUDKUNDIGE VOORZIENINGEN:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
1.64 WATERBERGING
Voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk en bestrating;
 
1.65 WEG:
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
 
1.66 WERK:
grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;
 
1.67 WERKEN:
alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;
 
1.68 WET GELUIDHINDER
wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van dit bestemmingsplan;
 
1.69 WET/WETTELIJKE REGELINGEN:
indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteldplan, tenzij anders bepaald;
 
1.70 WONING:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal één huishouden;
 
1.71 ZIJGEVEL:
een van weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel;
 
1.72 ZIJGEVELLIJN:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 DE DAKHELLING:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 DE GOOTHOOGTE VAN EEN BOUWWERK:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 DE INHOUD VAN EEN BOUWWERK:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 DE BOUWHOOGTE VAN EEN BOUWWERK:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 DE OPPERVLAKTE VAN EEN BOUWWERK:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 AFSTAND TOT DE BOUWPERCEELSGRENS:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.7 AFSTAND TUSSENGEBOUWEN:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
 
2.8 LENGTE, BREEDTE EN DIEPTE BOUWWERK:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of harten van scheidsmuren;
 
2.9 OPPERVLAK VANBOUWPERCELEN:
de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorend bij het hoofdgebouw;
 
2.10 BREEDTE VAN BOUWPERCELEN:
tussen de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens;
 
2.11 BEBOUWD OPPERVLAK:
de buitenmaats gemeten loodrechte projectie van de bebouwing op de ondergrond;
 
2.12 ONDERGRONDSE BOUWDIEPTE VAN EEN BOUWWERK:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin - 1
 
3.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
 
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;
met de daarbij behorende:
  1. in- en uitritten;
  2. ontsluitingswegen en -paden;
  3. waterpartijen;
  4. terrassen;
  5. bouwwerken.
3.2 BOUWREGELS
 
3.2.1 ALGEMEEN
Voor het bouwen geldt dat op de in 3.1 bedoelde gronden bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemmingsomschrijving, met uitzondering van speeltoestellen, alsmede toegestaan zijn erkers behorende bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw.
 
3.2.2 BOUWWERKEN GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:
 
Bouwwerken, geen gebouwen zijndeMaximale bouwhoogte
terreinafscheidingen1 meter
pergola's2,5 meter
overige bouwwerken1,5 meter
   
3.2.3 ERKERS
Erkers moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:
 
ErkerEis
diepteniet meer dan 50% van de diepte van de tuin, gemeten ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, met een maximum van 1,5 meter
bouwhoogteéén bouwlaag eventueel met schuin kapje
breedteten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw
maximaal oppervlak5 m2
   
3.3 NADERE EISEN
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:
  1. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  3. de milieukwaliteit;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. het woon- en leefklimaat.
3.4 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS
 
3.4.1 STRIJDIG GEBRUIK VAN GRONDEN
Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  4. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.4.2 GEEN STRIJDIG GEBRUIK VAN GRONDEN EN BOUWWERKEN
Het bepaalde in 3.4.1, sub b en sub c is niet van toepassing voor zover het betreft:
  1. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  2. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.
 
Artikel 4 Tuin - 2
 
4.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
 
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;
  2. de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot ten hoogste 30% van het oppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot een maximum van:
    • 45 m²;
    • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
    • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m²;
met de daarbij behorende:
  1. in- en uitritten;
  2. ontsluitingswegen en -paden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. terrassen;
  5. bouwwerken.
4.2 BOUWREGELS
 
4.2.1 ALGEMEEN
Op de in 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend aanbouwen en bijgebouwen ten dienste van de bestemming 'Wonen' gebouwd worden;
het maximale bebouwingspercentage, gerekend over het gehele bouwperceel, bedraagt 60.
 
4.2.2 BIJGEBOUWEN EN AANBOUWEN
  1. Voor het bouwen van bijgebouwen en aanbouwen geldt dat deze moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema, met inachtneming van het bepaalde in 4.2.2, sub b:
    MaatvoeringEis
    totale maximale oppervlakte aan bijgebouwen:
    bouwpercelen tot en met 300 m2
    bouwpercelen groter dan 300 m2
     
    - 50 m2
    - 50 m2, vermeerderd met 10% van het aantal m2 dan het perceel groter is dan 300 m2 tot een maximum van 150 m2
    maximale goothoogte aanbouwen en bijgebouwen3 meter
    maximale bouwhoogte aanbouwen en bijgebouwen5 meter
    maximale diepte aanbouw5 meter
    maximale diepte aanbouw aan de zijgevel5 meter (gemeten vanaf de achtergevel)
    SitueringEis
    minimale afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw2 meter
    minimale afstand van een aanbouw achter de voorgevellijn3 meter
    minimale afstand van aanbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens op hoekpercelen0 meter, met dien verstande dat minimaal 3 meter tot het openbaar
  2. in aanvulling op bovenstaande tabel geldt dat, indien bij een vrijstaande woning wordt aangebouwd aan beide zijgevels, de afstand van een aanbouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter dient te bedragen.  
4.2.3 BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:
Bouwwerken, geen gebouwen zijndeMaximale bouwhoogte
terreinafscheidingen bij niet-hoekpercelen2 meter
terreinafscheidingen bij hoek-percelen, vóór de voorgevellijn en tot 3 meter achter de voorgevellijn1 meter
terreinafscheidingen bij hoek-percelen, vanaf 3 meter achter de voorgevellijn2 meter
pergola's2,5 meter
speeltoestellen3 meter
overige bouwwerken1,5 meter
 
4.3 NADERE EISEN
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:
  • de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.
indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  3. de milieukwaliteit;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. het woon- en leefklimaat.
4.4 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS
 
4.4.1 STRIJDIG GEBRUIK VAN BOUWWERKEN
Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
  1. de uitoefening van handel of dienstverlening, met uitzondering van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten als bedoeld in 4.1, sub b;
  2. de uitoefening/vestiging van een seksinrichting;
  3. het wonen in bijgebouwen, tenzij sprake is van een medische noodzaak, bedoeld in 4.5.1 ;
  4. het gebruik van aanbouwen als afhankelijke woonruimte;
  5. de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in aanbouwen en bijgebouwen.
4.4.2 STRIJDIG GEBRUIK VAN GRONDEN
Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
4.4.3 GEEN STRIJDIG GEBRUIK VAN GRONDEN EN BOUWWERKEN
Het bepaalde in 4.4.2, sub a en sub b is niet van toepassing voor zover het betreft:
  1. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  2. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.
4.5 AFWIJKEN VAN DE GEBRUIKSREGELS 
 
4.5.1 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.4.1, sub c en sub d onder de voorwaarden dat:
  1. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg en hiervoor een positief advies is afgegeven door een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke instantie;
  2. het gebruik van aanbouwen als zelfstandige woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw niet mogelijk is en mits er een medische noodzaak is;
  3. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw en/of aanbouwen niet mogelijk is;
  4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  6. er nog geen ontheffing is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 5.5.1;
  7. burgemeester en wethouders de ontheffing als bedoeld in dit lid intrekken, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
4.5.2 AAN HUIS GEBONDEN BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om in afwijking van het bepaalde in 5.4.1, sub e, voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning (hoofdgebouw en aanbouwen) en daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die vergunningplichtige of meldingsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  5. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  7. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning (hoofdgebouw en aanbouwen) en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m²;
  8. er nog geen omgevingsvergunning is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 5.5.1.
 
Artikel 5 Wonen
 
5.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. vrijstaande woning(en) overeenkomstig de aanduidingen 'vrijstaand';
  3. de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot ten hoogste 30% van het oppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot een maximum van:
    • 45 m²;
    • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
    • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m²;
  4. met de daarbij behorende:
  5. ontsluitingswegen en -paden;
  6. berg- en stallingsruimten ten dienste van de woning;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. erven en tuinen;
  9. bouwwerken.
5.2 BOUWREGELS
 
5.2.1 ALGEMEEN
  1. Op de in 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend hoofdgebouwen, aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Wonen' worden gebouwd;
  2. het maximale bebouwingspercentage, gerekend over het gehele bouwperceel, bedraagt 60;
  3. het bouwvlak mag geheel volgebouwd worden, met inachtneming van het bepaalde in sub b;
  4. er is maximaal 1 woning per bouwperceel toegestaan.
5.2.2 HOOFGEBOUWEN, AANBOUWEN EN BIJGEBOUWEN
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in de bij dit artikel behorende tabel, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
Maatvoeringseisen hoofdgebouwenVrijstaande woning
maximale goothoogte7 meter
maximale bouwhoogte10 meter
maximale ondergrondse bouwdiepte3 meter
verplichte kapafdekkingja
maximale dakhelling65°
minimale dakhelling15°
Maatvoeringseisen:
bijgebouwen en aanbouwen
maximale goothoogte3 meter
maximale bouwhoogte5 meter
  1. indien niet in naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd, dient een afstand van minimaal 2 meter uit de deze bouwgrens aangehouden te worden;
5.2.3 BOUWREGELS MET BETREKKING TOT GELUIDHINDER
Bouwregels met betrekking tot geluidhinder
  1. het bouwen van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder, waarvan de gevel(delen) of gevels zijn gelegen binnen een geluidszone van een weg of spoorweg als bedoeld in de Wet geluidhinder, is uitsluitend toegestaan indien de gevel(delen) of gevels zijn uitgevoerd als dove gevel, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat, al dan niet door het treffen van (afschermende) maatregelen, de geluidbelasting op de gevels van de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen ten gevolge van elk van deze zones lager of gelijk is aan:
    1. de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, en is verzekerd dat uit het akoestisch onderzoek volgende maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, of;
    2. de voor deze gebouwen vastgestelde hogere grenswaarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, en is verzekerd dat uit het akoestisch onderzoek volgende maatregelen worden getroffen en in stand gehouden;
  2. het bouwen van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen is uitsluitend toegestaan als deze uit niet meer dan één dove gevel bestaan;
  3. woningen of andere geluidgevoelige gebouwen die worden gebouwd met een dove gevel moeten worden voorzien van minimaal één geluidluwe zijde, met dien verstande dat minimaal één verblijfsruimte aan deze geluidluwe zijde dient te worden gesitueerd;
  4. woningen of andere geluidgevoelige gebouwen waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld van meer dan 53 dB (wegverkeer) of meer dan 55 dB (railverkeer) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder moeten worden voorzien van minimaal één geluidluwe zijde, met dien verstande dat minimaal één verblijfsruimte aan deze geluidluwe zijde dient te worden gesitueerd.
5.2.4 BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:
  
5.2.5 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTING NGE-onderzoek
Het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen, binnen de bestemming ‘ Wonen’ is uitsluitend toegestaan indien een onderzoek naar ‘Niet Gesprongen Explosieven’ heeft plaatsgevonden en waarbij de rapportage is overlegd aan het bevoegd gezag en waarbij het bevoegd gezag in voldoende mate heeft kunnen vaststellen dat er geen risico’s zijn ten aanzien van ‘Niet Gesprongen Explosieven’.
 
5.2.6 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTING WATERBERGING
Het (doen/laten) gebruik(en) van de gronden met de bestemming ‘WONEN’ is uitsluitend toegestaan indien een waterberging met een capaciteit van minimaal 60 m³, binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van voorliggend plan, is gerealiseerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.’
 
5.3 NADERE EISEN
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:
  1. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.
  4. indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  7. de milieukwaliteit;
  8. de verkeersveiligheid;
  9. de sociale veiligheid;
  10. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  11. het woon- en leefklimaat.
5.4 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS
 
5.4.1 STRIJDIG GEBRUIK VAN BOUWWERKEN
Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
  1. de uitoefening van handel of dienstverlening;
  2. de uitoefening/vestiging van een seksinrichting;
  3. het wonen in bijgebouwen, tenzij sprake is van een medische noodzaak als bedoeld in artikel 5.5.1;
  4. het gebruik van aanbouwen als afhankelijke woonruimte;
  5. de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning (hoofdgebouw en aanbouwen) en daarbij behorende bijgebouwen.
5.4.2 STRIJDIG GEBRUIK VAN GRONDEN
Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
5.4.3 GEEN STRIJDIG GEBRUIK VAN BOUWWERKEN EN GRONDEN
Het bepaalde in 5.4.2, sub a en sub b is niet van toepassing voor zover het betreft:
  1. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  2. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.
5.5 AFWIJKEN VAN DE GEBRUIKSREGELS
 
5.5.1 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 5.4.1, sub c en sub d onder de voorwaarden dat:
  1. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg en hiervoor een positief advies is afgegeven door een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke instantie;
  2. het gebruik van aanbouwen als zelfstandige woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw niet mogelijk is en mits er een medische noodzaak is;
  3. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw en/of aanbouwen niet mogelijk is;
  4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  6. er nog geen ontheffing is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 4.5.1;
  7. burgemeester en wethouders de ontheffing als bedoeld in dit lid intrekken, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
5.5.2 AAN HUIS GEBONDEN BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om in afwijking van het bepaalde in 5.4.1, sub e voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat: 
  1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat uitsluitend omgevingsvergunning wordt verleend voor activiteiten die voorkomen in milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijven en dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50), tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  5. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  7. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m²;
  8. er nog geen omgevingsvergunning is verleend voor hetzelfde bouwperceel op grond van 3.5.1.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Voorrangsregeling
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
6.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 10 m².
6.3 Ontheffing van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
6.4 Aanlegvergunning
 
6.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van verhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan 500 m²;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
  5. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  6. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 6.1 genoemde doeleinden;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog van de provincie Noord-Brabant.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' (geheel of gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld. Alvorens een wijziging wordt uitgevoerd wordt advies ingewonnen bij de provinciaal archeoloog van de provincie Noord-Brabant.
  
3 Algemene regels
Artikel 7 Algemene aanduidingsregel overige zone - bodemsanering
 
7.1 OVERIGE ZONE-BODEMSANERING
 
In aanvulling op Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone-bodemsanering’ een verplichting om middels een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan de aanwezige bodemverontreiniging te verwijderen.
De ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone-bodemsanering’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen tevens bestemd voor milieuvoorzieningen ten behoeve van een bodemsanering, waaronder pompputten en een ondergronds leidingstelsel of daarmee gelijk te stellen (bouw) werken.
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 BESTAANDE AFWIJKENDE MAATVOERING
  1. In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bijgebouwen bij de bestemming 'Wonen', waarop meer dan 200 m² aan bijgebouwen aanwezig is, voor zover in overeenstemming met verleende vergunning(en) tot stand gekomen.
9.2 ONDERGESCHIKTE BOUWDELEN
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, funderingen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  3. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  4. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  5. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, balkons, galerijen, reclametoestellen en draag-constructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
  6. 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg;
  7. 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
  8. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
  9. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 m 1 kunnen overschrijden.
9.3 ALGEMENE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT ONDERGRONDS BOUWEN
 
9.3.1 ONDERGRONDSE WERKEN
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
9.3.2 ONDERGROND BOUWEN
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  2. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 ALGEMEEN
 
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de desbetreffende bepalingen in het plan een omgevingsvergunning verlenen voor overschrijding van de in het plan voorgeschreven maatvoerings- en situeringseisen met ten hoogste 10% onder de voorwaarde dat de verhoging/overschrijding geen onevenredige aantasting tot gevolg mag hebben van:
  1. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
  2. de milieukwaliteit;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. het woon- en leefklimaat.
10.2 MINIMALE AFWIJKING
  1. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de desbetreffende bepalingen in het plan een omgevingsvergunning verlenen voor:
  2. geringe wijzigingen/verschuivingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen en differentiatiegrenzen tot ten hoogste 2 meter, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan c.q. de feitelijke situatie, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  3. indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
    • de milieukwaliteit;
    • de verkeersveiligheid;
    • de sociale veiligheid;
    • de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    • het woon- en leefklimaat.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 ALGEMEEN
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:
  1. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  2. een andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bouwvlakken/bouwgrenzen en/of differentiatievlakken/differentiatiegrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat de verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
  3. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteld van het plan, worden gewijzigd.
 
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 PARKEREN
 
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
  1. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen vaneen omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw;of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Alphen-Chaam 2019';
  2. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a, indien het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
  3. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
  4. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  5. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 OVERGANGSRECHT BOUWWERKEN
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde in sub a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 OVERGANGSRECHT GEBRUIK
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 HARDHEIDSCLAUSULE
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Molenbaan 1, Alphen’.