Plan: | Flyterpsterdyk 41 Reitsum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1722.091602-VS01 |
3. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van:
1. een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
2. een aan de agrarische functie ondergeschikte kapsalon en een caravan- en wagenstalling;
3. een bedrijfswoning met de daarbij behorende aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
4. bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bij een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
b. groenvoorzieningen;
c. sloten, bermen en beplanting;
d. infrastructurele voorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2. Bouwregels
3. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen genoemd in lid 3.1. onder a sub 1 t/m 3, met uitzondering van de aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, gelden de volgende regels:
a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve de het ter plaatse gevestigde bedrijvigheid worden gebouwd worden gebouwd;
b. een agrarisch bedrijfsgebouw of een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag 12,7% van het plangebied bedragen;
d. er mogen geen kassen, tunnelkassen hoger dan 1,50 m en torensilo’s worden gebouwd;
e. ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
f. de goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 7 meter bedragen;
g. de bouwhoogte van agrarische bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 14 meter bedragen;
h. de dakhelling van een agrarisch bedrijfsgebouw zal ten minste 20° bedragen;
i. de goothoogte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
j. de bouwhoogte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
k. de dakhelling van de bedrijfswoning zal ten minste 45° en ten hoogste 60° bedragen.
3. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen bij een bedrijfswoning mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
b. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - erfbebouwing toegestaan”;
c. de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen zullen ten minste 3,50 m achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden gebouwd;
d. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
e. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bij de bedrijfswoning zal ten hoogste 75 m² bedragen;
f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m en tenminste 1,00 m minder bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. silo’s, platen en bassins zullen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3. 3. Ontheffing van de bouwregels
3. 3. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.2.1. sub h en toestaan dat de dakhelling van een gebouw wordt verlaagd dan wel dat een gebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
b. het bepaalde in lid 3.2.2. sub a en toestaan dat aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen buiten het met “bedrijfswoning” aangeduide gebied worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de oppervlakte van de buiten het met “bedrijfswoning” aangeduide gebied gebouwde aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 30 m² zal bedragen;
c. het bepaalde in lid 3.2.2. sub c en toestaan dat een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping minder dan 3,50 m achter, achter, dan wel vóór de voorgevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
d. het bepaalde in lid 3.2.2. sub f en toestaan dat de goothoogte van bijgebouwen wordt verhoogd tot ten hoogste 5,50 m.
3. 3. 2. De in lid 3.3.1. genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. het bebouwingsbeeld;
b. de milieusituatie;
c. de landschappelijke waarden; en
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3. 4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1., wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. het in gebouwen en op gronden opslaan van producten die niet aan de in artikel 3.1 genoemde functies gerelateerd zijn;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
e. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
f.
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning.
3. 5. Ontheffing van de gebruiksregels
3. 5. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
Het bepaalde in artikel 3.4 lid d en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
b. het ten hoogste 25 standplaatsen voor kampeermiddelen betreft;
c. het in principe niet gaat om vaste kampeermiddelen; vaste kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op een terrein met ten hoogste 15 standplaatsen en met een maximum van 20% van het aantal standplaatsen; hierbij dient een en ander op een goede wijze landschappelijk te worden ingepast; hierbij heeft het gebruik van gebiedseigen beplanting de voorkeur. Vaste kampeermiddelen op kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gebruikt voor toeristisch kamperen; voor dergelijke kampeermiddelen geldt geen beperkte kampeerperiode en hiervan mag jaarrond gebruik worden gemaakt;
d. de oppervlakte van het perceel bij het terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
e. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning in principe ten minste 50 m bedraagt;
f. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woon -of bedrijfsbebouwing;
g. bij een kleinschalig kampeerterrein mag voor sanitaire voorzieningen tot maximaal 50m2 aan bijgebouwen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. De locatie van het bijgebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
h. per gemeente niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
3. 5. 2. De in lid 3.5.1. genoemde ontheffing kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. het bebouwingsbeeld;
b. de milieusituatie;
c. de landschappelijke waarden en
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
e. de aangrenzende gronden.