Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ruimte voor ruimte-woning Wijststraat 15 te Heesch
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1721.rvrwijststraat-ow01
1 Inleidende regels
   
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.3 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.5 bebouwingsconcentratie:
een kernrandzone, bebouwingslint en/of bebouwingscluster;
 
1.6 bestaand:
bebouwing en gebruik zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
 
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.8 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1721.rvrwijststraat-ow01 met de bijbehorende regels;
 
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.10 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.14 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.17 carport/overkapping:
een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal 2 zijden een gesloten, al dan niet eigen, wand kent;
 
1.18 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 gebruik:
het gebruiken, doen en laten gebruiken;
 
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.22 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie, bijvoorbeeld door gezinsleden, buren of vrienden;
 
1.23 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
 
1.24 peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 centimeter;
  • in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 centimeter per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  • deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;
1.25 plan:
het bestemmingsplan Ruimte voor ruimte-woning Wijststraat 15 te Heesch ;
 
1.26 ruimtelijke uitstraling:
de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving:
 
1.27 schuilgelegenheid:
een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee;
 
1.28 voorgevelrooilijn:
een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning of een hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt en die doorloopt tot de zijdelingse perceelsgrens;
 
1.29 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Algemeen
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.1.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.1.6 de inhoud van een gebouw
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2.3 Meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
 
2.4 Afstemming peil
 
Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in de begrippen, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer aangehouden.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden- landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding,'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte (sw-rvr)’;
  3. een burgerwoning ter plaatse van de aanduiding ‘woning (w)’
  4. een kantoor, ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor (k)’
  5. ontsluiting bestaande woning Heuvelstraat ter plaatse van de op de plankaart opgenomen aanduiding;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. groenvoorzieningen;
  8. behoud van landschapselementen;
  9. doeleinden van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Agrarisch met waarden- landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  2. buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, maar binnen de functieaanduidingen 'woning', ‘kantoor’ en ‘specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' zijn vrijstaande bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte welke is weergeven in respectievelijk artikel 3.2.2. lid c, artikel 3.2.3 lid b en artikel 3.2.3 lid c.
  3. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. ten behoeve van het bouwen van de burgerwoning ter plaatse van de aanduiding, 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte (sw-rvr)’ wordt aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende voorwaardelijke verplichting gesteld dat het bouwen slechts is toegestaan na sloop van de op de verbeelding aangegeven te slopen opstallen;
3.2.1 algemeen
Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:
  1. per bouwvlak is ter plaatse van de aanduiding 'woning' maximaal één woning toegestaan;
  2. per bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' maximaal één woning toegestaan;
  3. per bouwvlak met de aanduiding ‘kantoor’ maximaal één kantoor(pand) toegestaan;
  4. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten van gebouwen;
3.2.2 kantoor
Voor de bouwwerken ten dienste van een bedrijf (functietype 'kantoor') gelden de volgende eisen:
  1. bedrijfsgebouwen:
goothoogte  
3,5 m.
bouwhoogte  
7,5 m.
bebouwd oppervlakte  
275 m2
afstand tot bestemming Verkeer  
min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
 
3.2.3 wonen
Voor de bouwwerken ten dienste van de woonfunctie (functietype 'wonen') gelden de volgende eisen:
  1. woningen, inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte  
max. 6 m.  
bouwhoogte  
max. 10 m.  
inhoud  
maximaal 750 m³ 
afstand tot bestemming Verkeer  
min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. vrijstaande bijgebouwen bij de woning:
goothoogte  
max. 3 m.  
bouwhoogte  
max. 6 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
max. 200 m²  
afstand tot woning  
min. 3 m. en max. 20 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 
bouwhoogte  
gezamenlijke oppervlakte  
aantal  
erfafscheidingen  
max. 2 m.,

vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
  
carport/overkapping  
max. 3 m.  
max. 30 m²  
max. 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
max. 3 m.  
  
 
3.2.4 specifieke vorm van wonen-ruimte voor ruimte
Voor de bouwwerken ten dienste van de woonfunctie (functietype 'specifieke vorm van wonen-ruimte voor ruimte') gelden de volgende eisen:
 
  1. woningen, inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte  
max. 3,5 m.  
bouwhoogte  
max. 10 m.  
inhoud  
ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - Ruimte voor ruimte' max. 1.000 m³
afstand tot bestemming Verkeer  
min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
 
  1. vrijstaande bijgebouwen bij de woning:
goothoogte  
max. 3 m.  
bouwhoogte  
max. 6 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
max. 100 m²  
afstand tot woning  
min. 3 m. en max. 20 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 
bouwhoogte  
gezamenlijke oppervlakte  
aantal  
erfafscheidingen  
max. 2 m.,
vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
   
carport/overkapping  
max. 3 m.  
max. 30 m²  
 
max. 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
max. 3 m.  
   
 
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt;
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
           
  1. het bepaalde in 3.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  2. het bepaalde in 3.2 voor het oprichten van erfafscheidingen, waaronder mede worden begrepen terreinomheiningen en open hekwerken, buiten het bouwvlak tot een maximum hoogte van 2 m., onder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving;
  3. het bepaalde in 3.2.1 onder c voor het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden dat:
    1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is:
    2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  4.  het bepaalde in 3.2.2 voor een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter voor bedrijfsgebouwen, onder de voorwaarde dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    2. er sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de waterhuishoudkundige situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Algemeen
  1. het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
    1. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen
    2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
3.5.2 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  5. het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als burgerwoning indien niet is voldaan aan de sloop van de op de verbeelding aangegeven te slopen opstallen en de overeengekomen kwaliteitsverbetering;
  6.  het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  7. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  • het bepaalde in 3.5.2 onder d en toestaan dat bijgebouwen tot een maximum oppervlak van 100 m2 gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeenteweg erkende instelling;
    • belangen van derden (natuur, veiligheid en milieu) niet worden geschaad;
    • parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • er geen zelfstandige woonruimte ontstaat
    • er een privaatrechtelijke overeenkomst (met boetebedingen) is afgesloten om controle en beëindiging van het tijdelijke gebruik als woonruimte veilig te stellen;
De omgevingsvergunning wordt ingetrokken en het tijdelijke gebruik als woonruimte wordt beëindigd als, en zodra de noodzaak inzake mantelzorg komt te vervallen.
 
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • de waterhuishoudkundige situatie
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarden en gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.
 
4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
 
4.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
4.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 4.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
4.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
4.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
Het in 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  6. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
3 Algemene regels
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
Het is verboden te bouwen in strijd met de bestemming
 
Artikel 6 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing voor stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de bestemming.
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 9 Algemene regels voor afwijken bij omgevingsvergunning
 
9.1 Bevoegdheid voor afwijken bij omgevingsvergunning
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en afwijken gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 meter, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
  4. van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen mits:
    1. dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
    2. de vergroting maximaal 10% bedraagt;
    3. de toegestane maximale inhoud niet wordt overschreden.
9.2 Afwegingskader
 
Een onder 9.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
  2. bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter verschuiven.
10.2 Afwegingskader
 
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 10.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Werking wettelijke regels
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan worden verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van dit plan.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.1 Afwijken bij vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
 
12.1.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.1 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.2 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.2.3 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 12.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Ruimte voor ruimte-woning Wijststraat 15 te Heesch