Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Oude Beemdseweg 2 te Heeswijk-Dinther
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1721.WPOudeBeemdsewg2HD-OW01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan Oude Beemdseweg 2 te Heeswijk-Dinther van de gemeente Bernheze.
 
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1721.WPOudeBeemdsewg2HD-OW01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
 
1.3 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aangebouwde bijgebouwen:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.7 agrarisch grondgebruik:
de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.12 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.14 bouwgrens:
grens van een bouwvlak.
 
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.17 burgerwoning:
een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
 
1.18 carport/overkapping:
een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden, een gesloten, al dan niet eigen, wand kent.
 
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.20 erf:
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en blijkens de bestemming die aan de gronden is gegeven voor deze inrichting in aanmerking komt.
 
1.21 extensief agrarisch medegebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, hoofdzakelijk gericht op instandhouding en/ of vergroting van de natuur, landschappelijke, cultuur- en archeologische waarden.
 
1.22 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
 
1.23 functietype:
verzamelnaam voor het soort bebouwing en gebruik zoals die op grond van de Bijlage 2 op een bepaalde locatie van toepassing is.
 
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.25 gebruik:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
 
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.27 hoofdverblijf:
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van een persoon en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.
 
1.28 huishouden:
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
 
1.29 inwoning:
wonen in een ondergeschikt deel van een woning door een medegebruiker van het pand.
 
1.30 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving. Een en ander met dien verstande dat onder landschapselementen niet worden verstaan elementen die zijn opgericht in het kader van nieuw groen is vrij groen.
 
1.31 lawaaisporten:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes, de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
 
1.32 maatschappelijke functies
functies gericht op de sociale, maatschappelijke, culturele en/of educatieve voorzieningen, waaronder begrepen zorginstellingen, een zorgboerderij, een bomenpark, een bezoekerscentrum voor wandelgebied, een boerderijmuseum, een sterrenwacht, een openluchttheater, een beeldentuin en een kasteel.
 
1.33 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relaties bijvoorbeeld door gezinsleden, buren of vrienden.
 
1.34 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag, 2009.
 
1.35 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
 
1.36 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomen verwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de afhankelijkheid van de hoofdfunctie.
 
1.37 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
 
1.38 ondergeschikte activiteit:
een activiteit waarvan het ruimtegebruik, de aard, de uitstraling en de inkomensverwerving kleiner zijn dan de hoofdactiviteit ter plaatse.
 
1.39 opslag (statisch):
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijnde voor handel en niet worden opgeslagen voor een niet-agrarisch bedrijf elders, zoals (seizoen)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
 
1.40 peil:
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
  2. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  3. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;
 
1.41 perceelsgrens:
de kadastrale grens van een perceel.
 
1.42 permanente bewoning:
het feitelijk bewonen van een verblijf als hoofdverblijf.
 
1.43 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
 
1.44 ruimtelijke uitstraling:
de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving.
 
1.45 verhard:
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
 
1.46 voorgevelrooilijn:
de virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt.
 
1.47 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
 
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.
 
1.49 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.50 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
 
1.51 zorgwoning:
een gebouw in gebruik als zelfstandige woning gericht op het verlenen van zorg.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.1.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.1.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.2 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
 
2.4 afstemming peil
Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.39, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer aangehouden.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. een voormalige agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'woning', (functieaanduiding 'wonen')
  3. de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ecologische verbindingszone';
  4. natuurontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - natuurontwikkelingsgebied';
  5. de verwezenlijking en instandhouding van landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. groenvoorzieningen;
  8. behoud van landschapselementen;
  9. extensieve dagrecreatie;
  10. doeleinden van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.
 
Artikel 3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak en binnen de functieaanduiding ‘wonen’;
  2. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
 
Artikel 3.2.1 Algemeen
Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:
  1. per bouwvlak met de functieaanduiding ‘wonen’, binnen de bouwaanduiding ‘woning’, is maximaal één woning toegestaan;
  2. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten en gebouwen;
  3. vervangende nieuwbouw van een voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de bouwaanduiding ‘woning’, al dan niet in combinatie met vervanging van het overige deel van het hoofdgebouw waar de bedrijfswoning onderdeel van uitmaakt, is toegestaan binnen de bestaande fundamenten, tot een maximale inhoudsmaat van 750 m3 dan wel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud.
 
Artikel 3.2.2 Wonen
Voor de bouwwerken ten dienste van de woonfunctie (functietype 'wonen') gelden de volgende eisen:
  1. Woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak met de specifieke bouwaanduiding woning:
Bouwhoogte
Maximaal 10 meter
Goothoogte
Maximaal 6 meter
Inhoud
Maximaal 750 m3 dan wel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud
Afstand tot de bestemming verkeer
Minimaal 15 meter
Afstand tot zijdelingse perceelsgrens
Minimaal 3 meter
Afstand tot voorgevelrooilijn
Minimaal 2 meter
 
  1. Vrijstaande bijgebouwen bij de woning
Goothoogte
Maximaal 3,0 meter
Bouwhoogte
Maximaal 6,0 meter
Gezamenlijk oppervlakte bijgebouwen
Maximaal 500 m2
Afstand tot de woning
Minimaal 3 meter en maximaal 20 meter
Afstand tot de voorgevelrooilijn
Minimaal 2 meter
 
  1. Bouwwerken, geen gebouw zijnde
 
Bouwhoogte
Gezamenlijk oppervlak
Aantal
Erfafscheidingen
Max. 2 meter, voor de voorgevelrooilijn max 1 meter
  
Carport /overkapping
Max. 3 meter
Max. 30 m
²
Max. 2
Overige bouwwerken geen gebouw zijnde
Max. 3 meter
  
 
Artikel 3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt.
 
Artikel 3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 3.5.1 Algemeen
Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
  1. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
 
Artikel 3.5.2 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoenarbeiders of permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  3. het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoenarbeiders;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  5. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  6. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
  7. de aanleg van blijvende ondersteunende voorzieningen voor teelt van gewassen vrij van de grond;
  8. er zijn geen gebouwen ten behoeve van agrarisch grondgebruik toegestaan.
 
Artikel 3.5.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van een woning conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als op het eigen terrein bij de woning minimaal twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gehouden worden.
 
Artikel 3.5.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing’ conform de bestemming ‘agrarisch’ is alleen toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 24 maanden na het onherroepelijk worden van het plan is aangelegd conform het inrichtingsplan en aldus in stand wordt gehouden. Onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.
 
Artikel 3.5.5 Sloopverbod
Het (doen) laten slopen van gebouwen in het plangebied is alleen toegestaan, indien met een onderzoek is aangetoond dat door de sloop van gebouwen geen beschermde flora en fauna worden verstoord dan wel als uit het onderzoek blijkt dat afdoende mitigerende maatregelen genomen kunnen worden om verstoring van beschermde flora en fauna te voorkomen en deze maatregelen ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
 
Artikel 3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
Artikel 3.6.1 Verbod
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘wro zone – ecologische verbindingszone’: het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
  2. Het rooien van houtgewas.
 
Artikel 3.6.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsplan.
 
Artikel 3.6.3 Afwegingskader
Uitvoering van de in 3.6.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
 
Artikel 3.6.4 Waarden
Onder de in 3.6.3 genoemde waarden worden verstaan:
  1. ten aanzien van de in 3.7.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;
  2. ten aanzien van de in 3.7.1 onder b genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van landschapselementen;
 
 
Artikel 4 Natuur
 
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
  2. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige droge en natte natuurwaarden;
  3. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. behoud van kleine bosgebieden;
  5. behoud van landschapselementen;
  6. instandhouding van de typerende geologie/ geomorfologie;
  7. extensief agrarisch medegebruik;
  8. de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ecologische verbindingszone';
  9. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  10. groenvoorzieningen;
  11. extensieve dagrecreatie;
  12. doeleinden van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.
 
Artikel 4.2 Bouwregels
Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  2. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter.
 
Artikel 4.2.1 Rijbakken
Het oprichten van rijbakken is binnen de bestemming Natuur niet toegestaan.
 
Artikel 4.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4.3.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 voor het oprichten van erfafscheidingen, waaronder mede worden begrepen terreinomheiningen en open hekwerken, buiten het bouwvlak tot een maximum hoogte van 2 m., onder de voorwaarden, dat er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving.
 
Artikel 4.3.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de waterhuishoudkundige situatie.
 
Artikel 4.4 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 4.1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  2. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoenarbeiders of permanente bewoning.
 
Artikel 4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4.5.1 Verbod
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ecologische verbindingszone' : het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
  2. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200m2;
  3. het afgraven;
  4. het ophogen;
  5. het vergraven;
  6. het diepploegen en -woelen;
  7. het egaliseren;
  8. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  9. het aanleggen van drainage;
  10. het aanleggen van onderbemaling;
  11. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
  12. het dempen van sloten of greppels;
  13. het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  14. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  15. het rooien van houtgewas;
  16. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
  17. het omzetten van grasland in bouwland;
  18. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
  19. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
  20. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  21. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels.
 
Artikel 4.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
    
Artikel 4.5.3 Afwegingskader
Uitvoering van de in 4.5.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
 
Artikel 4.5.4 Waarden
Onder de in 4.5.3 genoemde waarden worden verstaan:
  1. ten aanzien van de in 4.5.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;
  2. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, m, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
  3. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b, c, g, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van natte bossen, bepaald door:
    1. continuiteit van boomvormende vegetatie,
    2. gemiddeld hoge grondwaterstand,
    3. microreliëf,
    4. specifieke bodemopbouw,
    5. gevarieerde bodemopbouw;
  4. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b, c, e, f, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van droge heide, bepaald door:
    1. gemiddeld lage grondwaterstand,
    2. voedselarm,
    3. microreliëf,
    4. specifieke bodemopbouw;
  5. ten aanzien van de in 4.5.1 onder n genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
    1. aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
    2. microreliëf,
    3. (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
  6. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b, f, n, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van droge bossen, bepaald door:
    1. continuiteit van het bos,
    2. gemiddeld lage grondwaterstand,
    3. microreliëf;
  7. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b, c, d, e, f, h, i, k, m, n, o, q, r, s en t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van amfibieën, bepaald door:
    1. aanwezigheid van poelen met goede kwaliteit,
    2. vochtige omgeving,
    3. bos/ zandrug in de directe omgeving,
    4. verbindingen met sloten en houtwallen;
  8. ten aanzien van de in 4.5.1 onder n, q, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van dassenleefgebied, bepaald door:
    1. gelijkblijvende grondwaterstand,
    2. afwisselend landschap met droog bos, lijnvormige elementen, natte graslanden, ontbreken van barrières;
  9. ten aanzien van de in 4.5.1 onder j, k en n genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulissenlandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
  10. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b, f, j, k, l, n, o, p, q, r, s en t genoemde werken of werkzaamheden: cultuurhistorisch waardevol landgoed, bepaald door de ruimtelijke structuur met:
    1. afwisseling tussen bos en landbouwgrond,
    2. bomenlanen,
    3. houtwallen, zandwegen- en paden.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
 
Artikel 5.2 Bouwregels
Artikel 5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.
 
Artikel 5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
Artikel 5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
 
Artikel 5.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden het
  6. aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
 
Artikel 5.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
Artikel 5.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  6. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
Artikel 7.1 Wro-zone - ecologische verbindingszone
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ecologische verbindingszone ' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij: 3.1, 3.6, 4.1 en 4.5.
 
Artikel 7.2 wro-zone - natuurontwikkelingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - natuurontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij: 3.1.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
Artikel 8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:
  1. van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.;
  3. van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 m., luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  4. van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
    1. dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
    2. de vergroting maximaal 10% bedraagt;
    3. de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden;
  5. voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
 
Artikel 8.2 Afwegingskader
Een in 8.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
 
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
Artikel 9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of wijzigen in een andere nader te bepalen aanduiding;
  2. bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven.
 
Artikel 9.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 9.1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
 
Artikel 10 Overige regels
 
Artikel 10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
 
Artikel 10.2 Schema van volgorde dubbelbestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
Artikel 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
Artikel 11.2 Omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 met maximaal 10%.
 
Artikel 11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde onder 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
Artikel 11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
Artikel 11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 31.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
Artikel 11.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
Artikel 11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde onder 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Oude Beemdseweg 2 te Heeswijk-Dinther.