Plan: | Maasstraat 14, Heesch |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1721.WPMaasstraat14-ow01 |
Dit wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van het verzoek om medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe woning in Heesch aan de Maasstraat. Op het perceel Maasstraat 14 staan drie gebouwen. Eén woning, waarbij inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan en twee schuren. De initiatiefnemer is van plan één bestaande schuur te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe woning terug te bouwen. Achter op het perceel ligt de tweede schuur. Deze zal voor de helft gesloopt worden. Het deel dat blijft staan zal gebruikt worden als bijgebouw bij de bestaande woning Maasstraat 14. Bij de nieuw op te richten woning zal ook een nieuw bijgebouw worden gebouwd.
De bouw van een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze" kent echter een wijzigingsbevoegdheid waarin het onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt het bestemmingsplan te wijzigen voor het toestaan van maximaal twee woningen. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in de gemeente Bernheze, aan de Maasstraat 14 in Heesch. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
bron: Google Maps |
Het wijzigigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het wijzigingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan, alvorens ze worden verleend. Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. De planregels zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "De kommen van Bernheze", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. De planregels van dit wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "De kommen van Bernheze", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Vanouds is Heesch een agrarische gemeente met overwegend schrale zandgronden. Maar een beperkt gedeelte was geschikt voor het verbouwen van rogge, haver en boekweit. Naast de landbouw was zeer bepalend voor de geschiedenis van Heesch dat het dorp halverwege 's-Hertogenbosch en Grave ligt. Voetgangers, ruiters en rijtuigen gebruikten het dorp als pleisterplaats. Ook de paardenposterij had er een station. En de aanleg van de straatweg 's-Hertogenbosch-Grave in de periode 1818-1836 maakte van Heesch, tot dan toe een verzameling gehuchten, een straatdorp met lintbebouwing.
De Maasstraat is de noordelijke rand van de kern Heesch. Op het perceel Maasstraat 14 staat een groot pand dat in gebruik is als woning. Op het erf staan verder twee grote bijgebouwen. In de bestaande woning wordt naast wonen ook mantelzorg verleend.
De Maastraat zelf is geen weg van bijzonder belang meer, doordat deze in het verleden is afgesloten voor doorgaand verkeer. Hierdoor is het een rustige woonstraat geworden. Aan de zuidzijde van de Maasstraat staan een heel aantal royale vrijstaande woningen die de huidige rand van de kern Heesch vormen. De noordzijde van de Maasstraat kent een heel ander karakter. Hier zijn her en der enkele woningen gebouwd, waardoor een veel landelijker uitstraling van toepassing is.
In de nabije omgeving ligt de Rijksweg A59. Deze weg zorgt voor een goede ontsluiting van de kern. Aan de zuidzijde van de Rijksweg is een geluidwerend scherm gebouwd.
Maastraat 14 is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Bron: Google Maps
Dit wijzigingsplan maakt de nieuwbouw van één vrijstaande woning met bijgebouwen mogelijk op het perceel Maasstraat 14. Het perceel zal worden gesplitst waarna twee woningen op twee percelen zullen komen te liggen.
Links de huidige invulling van het perceel, rechts de toekomstige situatie
De bestaande woning zal worden gehandhaafd. Een deel van deze woning zal daarbij gebruikt worden om mantelzorg te kunnen geven aan een familielid van de eigenaar.
Het deel van de bestaande woning dat gebruikt gaat worden ten behoeve van mantelzorg
Het bestaande bijgebouw dat is gericht naar de Maasstraat zal worden gesloopt. Op deze plek zal de nieuwe vrijstaande woning worden gebouwd.
Het bestaande bijgebouw op het erf zal worden gesloopt
Het bijgebouw op het achtererf zal voor de helft gesloopt worden. De helft die niet gesloopt wordt zal als bijgebouw bij de bestaande woning dienst gaan doen.
Een deel van het bestaande bijgebouw achter op het erf zal worden gesloopt
Met betrekking tot goot- en bouwhoogtes wordt aangesloten bij het moederplan "De kommen van Bernheze". Op deze manier wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke situatie. De vorm en de uitstraling van de nieuw te bouwen woning zal aansluiten op de woningen die aan de overzijde van de Maastraat staan, zodat er een eenheid in bebouwing aan de Maasstraat ontstaat.
Mogelijk aanzicht van de nieuwe woning
De wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan staat de ontwikkeling van maximaal twee woningen toe. Dit plan voorziet echter in de nieuwbouw van één woning.
De invulling van beide percelen zal verder weinig veranderen. Voor beide percelen is de ontsluiting al aanwezig. Beide percelen bieden genoeg ruimte om te voorzien in parkeren op eigen grond. In de verkeersparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden waarover de SVIR een specifieke uitspraak doet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op stedelijke ontwikkeling waarbij een regionaal belang van toepassing is. Dit wijzigingsplan betreft een stedelijke ontwikkeling. Het toestaan van één nieuwe woning kent echter geen regionaal belang. Pagina 10 van de handreiking voor het gebruik van de ladder voor duurzame verstedelijking stelt dat de ladder voor lokale ontwikkelingen geen toetsingskader is.
Het plan is vanuit nationaal ruimtelijk beleid goed inpasbaar.
Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De structuurvisie is op 1 januari 2011 van kracht geworden. In 2014 is de visie partieel herzien. De visie is met deze partiele herziening op punten aangevuld en herzien. Het vertrekpunt voor de provincie is de focus die in de Agenda van Brabant 2010 is uitgesproken en de sturingsfilosofie uit 'Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers'. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De structurenkaart behorende bij de structuurvisie deelt de provincie op in verschillende gebieden met eigen ruimtelijke doelstellingen.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014. Het plangebied is wit omcirkeld
Planspecifiek
De projectlocatie is, volgens de structurenkaart behorende bij de Structuurvisie 2010, gelegen in het 'Stedelijk concentratiegebied', in bovenstaande structurenkaart is dit het oranje gebied. In het Stedelijk concentratiegebied met de bijbehorende 'Zoekgebieden voor verstedelijking' wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Onderhavig plan betreft een verstedelijking binnen het Stedelijk concentratiegebied en past daardoor in de provinciale structuurvisie.
Verordening Ruimte 2014
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Stedelijke ontwikkeling
Bij de Verordening Ruimte horen een aantal kaarten. De belangrijkste voor de ontwikkeling aan de Maasstraat is de kaart 'Stedelijke ontwikkeling'. Het plangebied ligt op deze kaart in het 'Bestaand stedelijk gebied – Stedelijk Concentratiegebied'.
Uitsnede kaart "stedelijke ontwikkeling". Het plangebied is wit omcirkeld
Planspecifiek
Ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend toegestaan in bestaand stedelijk gebied. Onderhavige locatie en plan voldoen aan deze regeling.
De onderwerpen ‘Natuur en landschap’, ‘Ontwikkeling intensieve veehouderij’, ‘Overige agrarische ontwikkelingen en windturbines’, ‘Water’ en ‘Cultuurhistorie’ zijn niet van toepassing op het plangebied.
Door de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied, past het initiatief in het provinciale ruimtelijk beleid.
Structuurvisie Bernheze
De Structuurvisie Bernheze (vastgesteld d.d. 11 februari 2010) geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de hele gemeente. De gemeente Bernheze bevat vijf dorpskernen: Heesch, Heeswijk-Dinther, Nistelrode, Vorstenbosch en Loosbroek. Deze dorpen vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de toekomstige ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaand woongebied mogelijk. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van dat woongebied. De duidelijke structuur en de variatie van de verschillende dorpen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden in de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Indien sprake is van verweving van de bebouwing met het omliggende landschap (bijvoorbeeld aan de randen van de dorpen) dient dit karakter te worden behouden en zo mogelijk te worden versterkt. Belangrijk bij de ruimtelijke ontwikkelingen in de dorpen is dat er andere regels met betrekking tot woningbouw kunnen gelden voor woongebieden als voor bebouwde linten.
Per kern wordt kritisch naar inbreidingsmogelijkheden gekeken. Onderhavige locatie is gelegen in de noordrand van Heesch. Deze noordrand, tussen de kern en de A59, is een overgangszone, waar naast wonen met name agrarische gronden liggen. De randen van Heesch zijn vanaf het buitengebied nauwelijks waar te nemen. Andersom geldt ook dat het buitengebied vanuit de kern nauwelijks te ervaren is. Waar er sprake is van inbreiding zal deze aansluiten op het karakter van de kern, en waar mogelijk dus niet al te intensief en ‘dicht’ (ook in de kernen moeten de groene kwaliteiten benut worden en moet daarin variëteit geboden worden).
Planspecifiek
De Maassstraat ligt in bestaand woongebied en kan gezien worden als een inbreidingslocatie binnen de kern Heesch. Het toevoegen van een woning aan de noordzijde van van deze straat past binnen de ontwikkelingsvisie van de Structuurvisie.
Ontwikkelingsvisies noordrand Heesch & Donzel-Doolhof Nistelrode
Tussen de bestaande bebouwde kom van Heesch en de rijksweg A59 is een gebied gelegen dat zich laat beschrijven als een overgangsgebied tussen stad en landschap. Het gebied is van grote waarde voor de kern Heesch omdat het als overgangsgebied een natuurlijke buffer vormt tussen Heesch en de rijksweg. De aanwezigheid van het gebied voorkomt dat de kern tegen de rijksweg aan ligt. Heesch kan hierdoor ruimtelijk nog steeds gezien worden als een zelfstandig element, omsloten door het groen.
De druk op het gebied is groot en de aanleiding om het groene karakter van het gebied te waarborgen is op het eerste gezicht niet snel te vinden. De gemeente Bernheze heeft een studie verricht naar de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en heeft deze in beeld gebracht en vertaald naar een ruimtelijke strategie om de bufferfunctie te bestendigen en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden.
Uitsnede Ontwikkelingsvisie Noordrand-Heesch. Het plangebied is wit omcirkeld.
Planspecifiek
Op basis van de Ontwikkelingsvisie Noordrand-Heesch is de projectlocatie gelegen in het gebied dat is aangeduid als ‘wonen in het landschap’. Bij het versterken van de bebouwingsstructuur worden nieuwe woningen gepositioneerd aan bestaande wegen.
Wonen in Bernheze 2008-2015
In de beleidsnotitie "Wonen in Bernheze 2008 – 2015" van de gemeente Bernheze, welke is vastgesteld door de gemeenteraad in december 2008 komt naar voren dat woningbouw gestimuleerd dient te worden. In de jaren (2007 en 2008) is er een kleine achterstand opgelopen met betrekking tot het opleveren van nieuwe woningen. Deze achterstand is in 2009 ingelopen. Voor de periode 2010 – 2015 is voldoende ruimte aanwezig voor nieuwe woningbouwprojecten om het langjarig gemiddelde te handhaven.
Planspecifiek
Het initiatief betreft het realiseren van één vrijstaande woning. De bestaande woning blijft gehandhaafd. Feitelijk wordt er dus één woning aan de gemeentelijke woningvoorraad toegevoegd. Hiervoor is, zo blijkt uit de beleidsnotitie ‘Wonen in Bernheze 2008 – 2015’, voldoende ruimte.
Geldend bestemmingsplan
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Kommen van Bernheze". Dit bestemmingsplan is op 1 juni 2011 door de gemeenteraad van Bernheze is vastgesteld. Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ‘Wonen’, waarbij 1 vrijstaande woning is toegestaan. Het bestemmingsplan biedt middels een wijzigingsbevoegdheid (artikel 18 lid 5) de mogelijkheid om maximaal twee extra woningen toe te staan, met dien verstande dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Dit wijzigingsplan onderbouwt dat en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Uitsnede bestemmingsplan "De kommen van Bernheze". Het plangebied is rood omlijnd
Het gemeentelijke ruimtelijk beleid bepaalt dat ruimtelijke ontwikkelingen zoals voorliggend plan mogelijk maakt, mogelijk moeten zijn. Hieraan zijn voorwaarden verbonden om zo een goede ruimtelijke kwaliteit te borgen.
De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Dit plan wijzigt de functie van de gronden niet. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen', dit blijft gelijk in het wijzigingsplan. In een later stadium is een dergelijk onderzoek echter wel nodig in verband met de realisatie van de nieuwe woning. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek ter beoordeling overlegd worden.
Voor van het mogelijk maken van een ruimtelijk plan moeten er twee ondwerpen met betrekking tot het aspect 'lucht' in beeld gebracht worden. Ten eerste moet bepaald worden of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede moet bekeken worden wat de bijdrage is van het plan aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit.
Gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in ruimtelijke plannen en andere besluiten.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit
Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie. De bouw van een woning valt niet onder een categorie zoals genoemd in de Regeling NIBM en derhalve behoeft er geen luchtkwaliteit onderzoek te worden uitgevoerd. De blootstelling aan luchtverontreiniging is beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplanwijziging.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Een ruimtelijke project van enige omvang draagt bij aan een negatief effect op de luchtkwaliteit in betekende mate. Het betreft hier projecten met een omvang van bijvoorbeeld de toevoeging van meer dan 1.500 woning, of 100.000 m2 kantooroppervlak. Het plan in kwestie maakt de realisatie van één nieuwe woning mogelijk en draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn op redelijke afstand drie bedrijven gelegen. Ten westen van het plangebied ligt een transportbedrijf. Dit bedrijf ligt op 185 meter van het plangebied. In gevolge de publicatie van de VNG geldt voor transport bedrijven de volgende afstand tot een woning:
Vervoer over land | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
goederenwegvervoer (zonder schoonmaken tanks) b.o. <1.000 m2 | 0 | 0 | 50 | 30 |
De maatgevende factor voor een transportbedrijf is het aspect 'geluid'. De minimale afstand tot dit bedrijf dient 50 meter te zijn. Daar wordt in casu aan voldaan.
Ten oosten van het plangebied liggen nog twee bedrijven. Het betreft een bouwbedrijf en een installatiebedrijf. Beiden liggen op 205 meter afstand van de plek waar de nieuwe woning wordt gebouwd.
Ook voor deze bedrijven geldt dat maatgevende factor het aspect 'geluid' is. De afstand van de nieuwe woning tot deze bedrijven dient ten minste 100 meter te zijn.
Bouwnijverheid | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
bouwbedrijf alg. b.o. <2.000 m2 | 10 | 30 | 100 | 10 |
Hier wordt eveneens ruimschoots aan voldaan.
Het plan is ruimtelijke gezien inpasbaar in de omgeving.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zicht met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in ruimtelijke plannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Hieruit is op te maken dat in het plangebied geen risicoveroorzakende factoren aanwezig zijn. In de omgeving ligt Rijksweg A59 Deze is op de kaart in geel aangegeven. Het plangebied valt buiten de contouren van risicoveroorzakende inrichtingen, transportroutes en leidingen en is daarmee ruimtelijk inpasbaar.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets is als Bijlage 1 bij dit plan gevoegd.
Planspecifiek
Hemelwater
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas. Voor de toetsing van ruimtelijke plannen hanteert het waterschap als beleidsuitgangspunt “hydrologisch neutraal ontwikkelen”. In vergelijking met de huidige situatie neemt de situatie verhard en bebouwd oppervlak af, waardoor zonder problemen hydrologisch neutraal kan worden ontwikkeld.
Afvalwater
Het toevoegen van één extra woning zorgt voor een toename van het afvalwater. De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Het huidige stelsel kan deze toename zonder problemen verwerken.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor realisatie van het voorliggende plan. Later, bij de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt op basis van de bouwverordening getoetst hoe e.e.a. feitelijk gerealiseerd wordt. Op deze wijze is ook juridisch geborgd dat het aspect 'water' goed uitgevoerd wordt.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied is ontsloten aan de Maastraat. De bestaande woning heeft een uitrit aan de oostzijde van het perceel, maar er is ook ter hoogte van de huidige schuur reeds een uitrit. Op deze plek is de nieuwe woning geprojecteerd.
Het deel van de Maasstraat waar het plangebied aan ligt is doodlopend. Op onderstaande foto is de huidige woning te zien en is te zien dat het een doodlopend deel van de Maasstraat betreft waar enkel fietsers en bromfietsers door kunnen.
Bron: Google Maps
Bron: Google Maps
Op bovenstaande foto is de bestaande schuur te zien, die gesloopt zal worden. Op deze locatie zal de nieuwe woning komen. Hier is te zien dat er reeds een oprit aanwezig is. Dit deel van de Maasstraat kan de extra verkeersbeweging die door de bouw van de nieuwe woning wordt gegenereerd zonder problemen verwerken.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen van de gemeente Bernheze. Op basis van de uitgangspunten voor parkeernormen wordt voor meerpersoonswoningen die groter zijn dan 60 m2 uitgegaan van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Op basis van deze norm dienen als gevolg van de nieuwe woningen derhalve 2 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd te worden. Het perceel waarop de nieuwe woning komt is 640 m2. Dit biedt genoeg ruimte om op eigen erf 2 parkeerplaatsen te realiseren.
Het aspect 'verkeer en parkeren' is voldoende geborgd in de uitvoering van het project.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede kaart Natuurgebieden in Nederland
Onderhavig plan maakt de nieuwbouw van een woning mogelijk, waar op dit moment een bijgebouw staat. Een deel van een bestaande schuur wordt gesloopt. Er wordt geen hoogopgaande begroeiing verwijderd. De te amoveren bebouwing is tot op heden nog in gebruik en er is in het plangebied geen open water dat gedempt zal worden.
Gezien bovenstaande is het niet aannemelijk dat er beschermde soorten aanwezig zijn. Enerzijds omdat er veel menselijke activiteiten zijn. Anderzijds omdat kans op aanwezige soorten niet heel groot is, omdat in de omgeving geen natuur van waarde aanwezig is. Dit laat onverlet dat er wel beschermde soorten aanwezig kunnen zijn. Sloop van deze gebouwen is evenwel ook vandaag al mogelijk, dus zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Dit (mogelijke) ecologische effect raakt daarmee niet aan de uitvoerbaarheidsvraag van dit project. Bij het slopen dient het bepaalde in de Flora- en faunawet gevolgd te worden. Denk aan het volgen van bepaalde uitvoeringsprotocollen als ook, indien nodig, het mitigeren van bepaalde effecten. Vóórdat tot sloop overgegaan kan worden dient, ter zekerstelling van de aan- danwel afwezigheid van soorten onderzoek verricht te worden.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in een ruimtelijk plan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.
Archeologie
De gemeente Bernheze heeft voor haar hele grondgebied een Archeologische beleidskaart opgesteld. Op deze kaart zijn alle gronden geïnventariseerd en is aangegeven in hoeverre verwacht wordt dat op plaatsen archeologische relicten in de grond aanwezig kunnen zijn. Het plangebied heeft volgens de beleidskaart een hoge verwachtingswaarde.
Uitsnede Archeologische beleidskaart. Het plangebied is wit omcirkeld
Ten behoeve van projecten die uitgevoerd worden op gronden die volgens de beleidskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben, moet archeologisch onderzoek gedaan worden. Dit is de onderzoeksplicht. De onderzoeksplicht voor het plangebied geldt wanneer een bodemverstoring plaatsvindt waarvoor dieper van 0,40 meter moet worden gegraven (of in de bodem moet worden geroerd) én wanneer deze bodemverstoring groter is dan 250 m2.
Dit plan maakt de nieuwbouw van een woning mogelijk, waarbij bestaande schuren worden gesloopt. Voor de sloop van de gebouwen wordt niet in de bodem geroerd. De nieuwbouw van de woning gebeurt op de fundamenten van de bestaande schuur. Ook voor de nieuwbouw van de woning hoeft niet in de bodem geroerd te worden.
De dubbelbestemming die volgens het moederplan van toepassing is 'Waarde - Archeologie 3' blijft van toepassing in dit plan. Wanneer een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend dieper dan 0,40 meter en groter dan 250 m2 kan dan alsnog een archeologisch onderzoek gevraagd worden.
Het plan is vanuit archeologisch en cultuurhistorisch aspect haalbaar.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voor dit plan is via een overeenkomst zeker gesteld dat de plankosten, waaronder mogelijke planschade, voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken als ontwerp ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de College wordt het besluit bekend gemaakt. Het plan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen. Het plan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er beroep ingesteld dan treedt het plan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie en niet aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap AA en Hunze zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming zie hiervoor paragraaf 4.2 en Bijlage 1 van deze toelichting.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd eventuele zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.