direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Schoor 3, Heeswijk-Dinther
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Het Schoor 3, Heeswijk-Dinther" van de gemeente Bernheze.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan Het Schoor 3 is thans een (voormalig) agrarisch perceel gesitueerd, met hierop aanwezig: één bedrijfswoning (1.670 m³) en twee vrijstaande schuren (gezamenlijk 242 m²). De initiatiefnemer is voornemens om deze bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze", omdat de omzetting naar een burgerwoning niet rechtstreeks past binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden – Leefgebied dassen'. Het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor de bestemmingswijziging naar 'Wonen' (artikel 6.9.1, lid f). Daarvan wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

Voorliggende toelichting bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Bernheze, sectie E, nummers 2871 (gedeeltelijk) en 2872 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2.300 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 8 oktober 2014. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met Waarden – Leefgebied dassen'. De gronden zijn onder meer aangewezen voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, die relevant zijn voor het leefgebied van de dassen; behoud en ontwikkeling van landschapselementen; het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden, en; ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Tevens bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.

Het plangebied bevat een bouwvlak en de maatvoeringsaanduiding 'aantal bedrijfswoningen - 1'. Ter plaatse van deze aanduiding moet voldaan worden aan het gestelde aantal.

Daarnaast bevat het plangebied de gebiedsaanduidingen 'groenblauwe mantel' (bedoeld voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken), 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' (ter plaatse van deze aanduiding is vergroting van het bestaande oppervlakte van bebouwing niet toegestaan) en 'wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied' (ter plaatse van deze aanduiding is ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en werkklimaat gewenst).

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6.9.1, lid f van het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van de gronden met deze bestemming in de bestemming 'Wonen'. Dit artikel is hierna overgenomen.

''6.9.1, lid f Wijziging in de bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en het functietype 'agrarisch bedrijf', 'agrarisch verwant bedrijf' of het functietype 'bedrijf', wijzigen in het functietype 'wonen', onder de voorwaarden dat:

  • 1. ter plaatse alle bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • 2. géén sprake is van een duurzame locatie intensieve veehouderij;
  • 3. het aantal woningen niet toeneemt;
  • 4. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 5. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • 6. de regels in artikelen 6.2.7 en 29.2 in acht genomen worden;
  • 7. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
  • 8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  • 9. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' de wijziging uitsluitend is toegestaan, indien een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • 10. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad 1   Ter plaatse van onderhavig plangebied zijn alle voormalige agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 2.   Op deze locatie is geen intensieve veehouderij gevestigd. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 3.   Onderhavig initiatief voorziet enkel in de omzetting van een 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hierbij neemt het aantal woningen niet toe. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 4.   Onderhavig planvoornemen leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 5.   De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.1. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 6.   De regels behorende bij de artikelen 6.2.7 en 29.2 worden in acht genomen. Op deze artikelen wordt in paragraaf 3.1 nader ingegaan. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 7.   Onderhavig planvoornemen leidt tot een goede ruimtelijke uitstraling, daar de bestaande woning wordt behouden en deze landschappelijk wordt ingepast. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 8.   De initiatiefnemer heeft met de gemeente een planschade-verhaalovereenkomst afgesloten. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 9.   Onderhavig planvoornemen is gelegen binnen de aanduiding 'groenblauwe mantel'. Overeenkomstig de voorwaarde wordt het planvoornemen landschappelijk ingepast, waarmee gezorgd wordt voor een positieve bijdrage voor de ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  
ad 10.   Onderhavig planvoornemen zorgt voor een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten voor de genoemde aspecten. In hoofdstuk 5 worden deze aspecten nader toegelicht. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarden.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0004.jpg"

PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Heeswijk-Dinther aan Het Schoor. Het Schoor betreft een bestemmingsweg parallel gelegen aan de Kaalthovensedijk (noordzuid-verbinding tussen Heeswijk-Dinther en Vinkel). In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische bedrijven gesitueerd.

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel, waarop één bedrijfswoning (1.670 m³) en twee vrijstaande schuren (gezamenlijk 242 m²) aanwezig zijn. De bedrijfswoning (boerderij) bevindt zich direct aan de weg. Het plangebied wordt omgeven door bestaande agrarische bedrijven.

2.2 Ontsluiting

Het Schoor heeft geen belangrijke ontsluitingsfunctie voor de dorpskern van Heeswijk-Dinther, omdat het een weg in het buitengebied betreft waar enkel bestemmingsverkeer gebruik van maakt. Hierdoor is de verkeersintensiteit relatief laag. In de huidige situatie is het plangebied middels twee ontsluitingen ontsloten op Het Schoor.

2.3 Groen en water

In de huidige situatie kent het plangebied enkel grootschalige groenstructuren op de noordelijke, westelijke en zuidelijke erfgrens. De buitenruimte is verder ingericht als tuin behorende bij de bedrijfswoning. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0005.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Onderhavig planvoornemen voorziet enkel in de functiewijziging van de bestaande 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Middels dit planvoornemen zullen geen uitwendige aanpassingen worden gedaan aan de woning.

De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen van 242 m² dienen, conform artikel 6.2.7, teruggebracht worden tot 100 m². Echter biedt artikel 6.4.1 van het vigerende bestemmingsplan ''Vrijkomende Agrarische bebouwing Bernheze 2018'' de mogelijkheid om 75% van de vermeerdering van 100 m² (75% van 142 m² = 106,5 m²) extra bij te bouwen. Dit leidt in de nieuwe situatie tot de aanwezigheid van maximaal 206,5 m² aan bijgebouwen. Het meest noordelijk gesitueerde bijgebouw wordt hierin met 35,5 m² verkleind.

Landschappelijke inpassing

Voor de landschappelijk inpassing wordt aangesloten op de bestaande erfbeplanting. Deze wordt daar waar nodig met gebiedseigen beplanting versterkt. Op de voorste perceelgrens is een lage beukenhaag (of een vergelijkbare haag) voorzien om een nette afscheiding tussen privé en openbaar te maken en om aan te sluiten op het beeld in de rest van de straat. De noodzakelijke investering is nader uitgewerkt in paragraaf 4.3.3.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

De verkeersaantrekkende werking wordt vaak berekend op basis van de digitale publicatie ''ASVV 2012''. De publicatie bevat per functie kengetallen voor de verkeersgeneratie. De verkeersaantrekkende werking van het initiatief wordt globaal berekend op basis van de huidige en nieuwe situatie.

Onderhavig plan voorziet enkel in de functiewijziging van de bestaande 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het initiatief leidt niet tot een verandering in het aantal motorvoertuigbewegingen per week. De verkeersafwikkeling kan zonder meer via Het Schoor en de omliggende wegen worden afgewikkeld.

3.2.2 Ontsluiting

Onderhavig plangebied beschikt in de huidige situatie over twee ontsluitingen op Het Schoor. In de nieuwe situatie zal de meest zuidelijke ontsluiting worden gesaneerd. De inrit ten noorden van de woning zal gebruikt worden voor de ontsluiting van het perceel. Verkeerskundig vormt het gebruik van deze inrit geen probleem.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het initiatief en voorkomt overlast voor de omgeving. Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in de 'Parkeernormennota gemeente Bernheze', vastgesteld op 9 juli 2015. Met het parapluplan wordt een eenduidige parkeernorm systematisch vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Van toepassing zijn minimaal de normen binnen het 'Buiten de bebouwde kom'. De woning valt om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel 'Meerpersoonswoning > 60 m²'.

In overeenstemming met de 'Parkeernormennota gemeente Bernheze' moeten er minstens 2 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Deze kunnen worden gerealiseerd op eigen terrein, zoals is weergegeven op de inrichtingsschets.

3.3 Groen en water

Binnen het initiatief wordt de woning voorzien van een individueel in te richten tuin. Het planvoornemen omvat geen aanleg van oppervlaktewater. De thans besproken landschappelijke inpassing maakt onderdeel uit van het aspect 'groen en water'.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
  • b. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
  • c. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties
  • d. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
  • e. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
  • f. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem
  • g. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
  • h. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving
  • i. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten
  • j. Beperken van klimaatverandering
  • k. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur
  • l. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen
  • m. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie
  • n. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • o. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater
  • p. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
  • q. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit
  • r. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
  • s. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
  • t. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
  • u. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Onderhavig planvoornemen voorziet enkel in de functiewijziging van een 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Met dit planvoornemen worden geen nieuwe woningen toegestaan. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de functiewijziging van een 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. Het initiatief betreft uitsluitend een functieverandering. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats. Dit aspect is mede hierdoor niet van toepassing.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Daarnaast betreft onderhavig initiatief geen bouwplan, waardoor dit aspect niet van toepassing is.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Dit initiatief gaat niet uit van een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied, daarnaast betreft onderhavig initiatief geen bouwplan. Dit aspect is hierdoor niet van toepassing.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door deze functiewijziging wordt een positieve bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 8 december 2020) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plan ligt in het landelijke gebied van de gemeente Bernheze. In beginsel zijn daar geen nieuwe burgerwoningen toegestaan. Artikel 3.68, lid 1 IOV maakt hierop echter een uitzondering voor bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen.

Onderhavig planvoornemen betreft de functiewijziging van een 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.68, lid 1 IOV.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • stalderingsgebied;
  • beperkingen veehouderij.

Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied
De artikelen 3.51 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6), de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) (artikel 3.7) en meerwaardecreatie (artikel 3.8).
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. Verouderde bijgebouwen worden verwijderd. Er wordt nieuwe bebouwing toegevoegd met een kleinere oppervlakte. Er is daarmee sprake van een compact bouwperceel.
Er heeft een zorgvuldige situering van gebouwen plaatsgevonden binnen het bestaande bouwperceel, waarbij rekening is gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden. Daarnaast worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, gebaseerd op de lagenbenadering.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het wegnemen van leegstaande, verouderde bebouwing;
  • het realiseren van kwalitatief hoogstaande bijgebouwen met in het landschap/gebied passende uitstraling en daardoor een ensemble vormend met het bestaande boerderijgebouw;
  • het realiseren van landschapselementen, die bijdragen aan het landschapstype én de ecologie.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit beleid vindt zijn uitwerking in het gemeentelijke beleid. Voor onderhavig plan geldt derhalve de 'Beleidsregel landschappelijke kwaliteitsverbetering van de gemeente Bernheze'. In paragraaf 4.3.3 staat beschreven hoe aan dit gemeentelijk beleid wordt voldaan. Hieruit volgt dat een goede landschappelijke inpassing noodzakelijk is.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan voldoet aan de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Bernheze

Door de gemeente Bernheze is op 11 februari 2010 de Structuurvisie Bernheze vastgesteld. In de Structuurvisie Bernheze wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de totale gemeente als een samenhangend geheel weergegeven. Een structuurvisie is een langetermijnvisie op hoofdlijnen en vormt het kader voor de beoordeling en afweging van nieuwe ruimtelijke plannen maar ook een toetsing van de voortgang van lopende plannen.

De Structuurvisie Bernheze is opgebouwd uit twee delen, het Ruimtelijk Casco dat een visie op hoofdlijnen geeft voor het complete gemeentelijke gebied en het Uitvoeringsprogramma, met een overzicht van de ruimtelijke opgaven en de uitwerking van deze opgaven. Het Uitvoeringsprogramma wordt periodiek bijgesteld aan de dan geldende actualiteiten.

Het plangebied valt volgens de kaart Ruimtelijk Casco binnen het halfopen landschap. Rondom de historische bebouwingsconcentraties heeft het agrarische gebruik van het open landschap geleid tot een halfopen landschap met oude bouwlanden, boscomplexen en kronkelende wegen. Het voegt een kwaliteit toe aan het beeld van de gemeente Bernheze en dient geconserveerd te worden. Verandering aan dit landschap moet hier ook zoveel mogelijk worden voorkomen.

In de huidige situatie dient het plangebied als voormalig agrarisch bedrijf. Het gebied is derhalve direct onderdeel van het halfopen landschap. Middels de functiewijziging naar een burgerwoning wordt het initiatief ruimtelijke ingepast. Hiermee is het planvoornemen passend binnen het Ruimtelijk Casco.

Conclusie

Het plan past binnen de kaders van de Structuurvisie Bernheze.

4.3.2 Woningbouwbeleid

Het gemeentelijke woningbouwbeleid is vastgelegd in de 'Woonvisie 2016-2021' van de gemeente Bernheze. In deze visie wordt ingespeeld op de woningvraag, de woningvoorraad en de woonomgeving. Het is zaak voor de gemeente Bernheze om het beleid hierop in te richten.

Voor de periode 2016-2021 zijn in de dorpskern Heeswijk-Dinther 240 nieuwe woningen voorzien van verschillende woningtypes. Onder deze woningtypes worden ook locaties gezocht voor vrijstaande woningen.

Onderhavig plan voorziet in de functiewijziging van een 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hierin worden geen extra woningen aan de omgeving toegevoegd. Het plan is derhalve passend binnen het woningbouwbeleid.

Conclusie

Het plan past binnen de kaders van het woningbouwbeleid.

4.3.3 Beleidsregel landschappelijke kwaliteitsverbetering van de gemeente Bernheze

De kwaliteitsverbetering van het landschap dient conform de 'Beleidsregel landschappelijke kwaliteitsverbetering van de gemeente Bernheze' plaats te vinden. Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 3-ontwikkeling: wijzigen bestemming 'Agrarisch met Waarden – Leefgebied dassen' naar 'Wonen'.

4.3.3.1 Benodigde investering

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in drie categorieën ingedeeld. Voorliggend initiatief is een zogenaamde categorie 3-ontwikkeling. De provincie eist bij een categorie 3-ontwikkeling dat sprake is van:

  • 1. een goede landschappelijke inpassing van het perceel;
  • 2. een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

De basisinspanning moet ten minste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragen. De benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap is berekend. In onderstaande schema's is de waardebepaling van de grond voor de bestaande en nieuwe situatie weergegeven.

WAARDE HUIDIGE SITUATIE

Categorie   Omvang   Eenheidsprijs   Waarde  
Agrarisch bouwblok   2.293 m²   € 20,-/m²   € 45.860,-  
Agrarische bedrijfswoning   271 m²   € 100,-/m²   € 27.100,-  
Bijbehorend bouwwerk > 100 m²   142 m²   € 35,-/m²   € 4.970,-  
Totaal       € 77.930,-  

WAARDE NIEUWE SITUATIE

Categorie   Omvang   Eenheidsprijs   Waarde  
Wonen bouwkavel grondgebonden   500 m²   € 250,-/m²   € 125.000,-  
Tuin tot 500 m² (inclusief bouwvlak)   500 m²   € 250,-/m²   € 125.000,-  
Tuin 500 - 1.000 m² (inclusief bouwvlak)   425 m²   € 125,-/m²   € 53.125,-  
Landschappelijke inpassing   867 m²   € 1,-/m²   € 867,-  
Bijbehorend bouwwerk > 100 m²   106,5 m²   € 35,-/m²   € 3.727,50  
Totaal       € 307.719,50  

Uit de berekening volgt dat de benodigde landschappelijke kwaliteitsverbetering 20% * (307.719,50 - 77.930) = € 45.957,90 bedraagt. Deze berekening is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 4.3.3.3.

4.3.3.2 Feitelijke tegenprestatie

De feitelijke tegenprestatie bestaat in voorliggend plan uit de volgende elementen:

  • 1. het verwijderen van een gedeelte van het agrarisch bouwblok;
  • 2. het slopen van de een gedeelte van de gedateerde stallen;
  • 3. het aanplanten van een bomenrij (verdicht middels struikgewas) op de oostelijke perceelsgrens;

De hierboven beschreven landschapselementen zijn weergegeven op het als bijlage 2 opgenomen beplantingsplan en de als bijlage 3 opgenomen beplantingslijst. De sloopkosten zijn daarnaast weergegeven in onderstaande tabel.

SLOOPKOSTEN

Categorie   Omvang   Eenheidsprijs   Waarde  
Agrarische opstallen   36,5 m²   € 25,-/m²   € 887,50,-  
Totaal       € 887,50,-  

De waarde van deze kwaliteitsverbetering van het landschap bedraagt (9.750,86 + 887,50) = € 10.638,36 en is berekend aan de hand van:

  • de feitelijke aanleg van de fysieke prestatie;
  • de onderhoudskosten voor een periode van zes jaar.

In de berekening is uitgegaan van de als bijlage 2 opgenomen kaart, waarop de oppervlakten van de bestemmingsvlakken staan. Deze oppervlakten zijn nodig voor de berekening van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze is als bijlage opgenomen in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 4.3.3.3.

De geplande investering (€ 10.638,36) is kleiner dan van de benodigde investering (€ 45.070,40). Derhalve zal het verschil (€ 34.432,04) worden gestort in het gemeentelijke landschapsfonds (o.i.d.). Hiermee is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.

4.3.3.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Interim Omgevingsverordening eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. De initiatiefnemer en de gemeente hebben daarom een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing is vastgelegd. Daarnaast is ter plaatse van de landschappelijke inpassing een groenbestemming opgenomen op de verbeelding. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Interim Omgevingsverordening.

4.3.4 Welstandsnota Bernheze

De gemeente Bernheze heeft in 2015 de 'Welstandsnota Bernheze' vastgesteld. De aanleiding van deze nieuwe welstandsnota is de wens om de regeldruk voor inwoners en bedrijven in Bernheze te verminderen. Voor enkele locaties blijft welstandstoezicht wel van toepassing. Dit geldt voor cultuurhistorische waardevolle gebieden die het bijzondere karakter van Bernheze bepalen. De welstandsregels voor reclame-uitingen blijven gelden om wildgroei aan reclames te voorkomen. Onderhavig plangebied ligt buiten de aangewezen gebieden binnen de welstandsnota en is daarmee welstandsvrij.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem/puin, Het Schoor 3 te Heeswijk-Dinther" (16 november 2021, 15365.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Econsultancy concludeert met betrekking tot het verkennend bodemonderzoek (NEN5740) dat:

  • op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem geconcludeerd is dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
  • zintuiglijk de bovengrond (tot maximaal 0,7 m -mv) zwak puinhoudend bleek. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met lood en zink. De ondergrond is analytisch niet verontreinigd.
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium en molybdeen. De lichte barium verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
  • de vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, voor deze deellocatie wordt aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Econsultancy concludeert met betrekking tot het verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN5707) dat:

  • Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie
    • 1. Op het maaiveld zijn diverse stukjes asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Tijdens de inspectie is hiervan een representatief verzamelmonster samengesteld. Echter is per abuis, in het laboratorium, dit verzamelmonster verloren gegaan waardoor hier geen analytische gegevens van bekend zijn.
    • 2. Econsultancy beschouwd desalniettemin het asbestverdachte plaatmateriaal op het maaiveld als verdacht voor het voorkomen van asbest.
    • 3. In de gaten A08A en A12A is, in de fractie > 20 mm, asbesthoudend plaatmateriaal (ASB-4 en ASB-5) aangetroffen. Dit materiaal bestaat voor beide asbestinspectiegaten uit 12,5 % hechtgebonden chrysotiel asbest.
    • 4. Ter plaatse van boring A08A (ASB-MMA2) is, in de fractie < 20 mm, een asbest gehalte aangetoond van 61 mg/kg d.s. Het indicatief berekende asbestgehalte van dit gat bedraagt 126 mg/kg d.s. Dit gehalte overschrijdt de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). Ter plaatse van boring A12A (ASBMMA3) is, in de fractie < 20 mm, geen asbest aangetoond. Het indicatief berekende asbestgehalte van dit gat bedraagt 19,5 mg/kg d.s. Dit gehalte overschrijdt de helft van de interventie waarde niet.
    • 5. In het mengmonster ASB-MMA5 is, in de fractie < 20 mm, een asbest gehalte aangetoond van 1,1 mg/kg d.s. Dit gehalte ligt ver onder de helft van de interventie waarde. In de fractie > 20 mm is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
    • 6. In de overige (meng)monsters zijn, in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.
  • Deellocatie B: asbestinspoelzone noord (noordelijke schuur)
    • 1. Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
    • 2. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is (in ASB-MM1) in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.

Op basis van het verkennend onderzoek asbest in bodem/puin zijn er aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Econsultancy adviseert het asbestplaatmateriaal op het maaiveld, conform de geldende wet- en regelgeving, te (laten) verwijderen door middel van handpicking, en deze stukjes af te voeren en te verwerken door een erkend verwerker. Tevens adviseert Econsultancy om een nader onderzoek asbest in bodem uit te voeren in de directe omgeving van asbestinspectiegat A08A.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusie heeft Econsultancy uit Boxmeer een nader asbestonderzoek uitgevoerd, rapport: ''Rapportage nader onderzoek asbest in bodem

Het Schoor 3 te Heeswijk-Dinther'' (26 januari 2022, 15365.004). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Econsultancy concludeert dat:

  • tijdens de visuele inspectie van het maaiveld en de toplaag (maaiveldinspectie) op het maaiveld van de onderzoekslocatie (voor zover waarneembaar) géén asbestverdachte (plaat)-materialen (fractie > 20mm) zijn waargenomen.
  • de bodem t voornamelijk bestaa uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De grond is bovendien tot minimaal 0,5 m -mv en maximaal 0,8 m -mv zwak humeus en zwak tot matig grindig. De overige, niet-humeus ondergrond is plaatselijk eveneens zwak humeus. Plaatselijk bevindt zich in de humeus en grindige bodem ook in zwakke mate kiezels. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend of zeer plaatselijk matig oerhoudend.
  • ter plaatse van RE1 de bodem zintuiglijk verontreinigd is in verschillende gradaties met asbest, baksteen, beton, aardewerk, glas, plastic, metaal en asfalt. Ter plaatse van RE2 bleek de bodem zwak tot matig baksteenhoudend en/of zwak beton-, plastic-, dakpan-, kalk-, aardewerk en/of glashoudend. Ter plaatse van RE1 is in de grove fractie (>20mm) ter plaatse van sleuven SL1-1, SL1-4, SL1-5 en SL1-6 asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen (met name hechtgebonden, chrysotiel, 10-15%). Zeer plaatselijk is ook asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen met ook hechtgebonden crocidoliet asbest (2-5%). In de fijne fractie (<20mm) is geen asbest aangetroffen. Op basis van het aangetroffen asbest in de grove fractie zijn de gewogen asbestgehalten per sleuf berekend. De gewogen asbestgehalten per sleuf is SL1-1 (11,5 mg/kg d.s.), SL1-4 (17,2 mg/kg d.s.), SL1-5 (20,4 mg/kg d.s.) en SL1-6 (40,3 mg/kg d.s.).
  • ter plaatse van RE2 zowel in de grove- als fijne fractie (>20mm) geen asbest is aangetroffen. Het maximaal gewogen asbestgehalte ter plaatse van de sleuven ter plaatse van RE1 en RE2 bevinden zich beneden de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). Aangezien de interventiewaarde voor asbest niet wordt overschreden, is er geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het toekomstige gebruik en vormen naar de mening van Econsultancy geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Het tijdens het verkennend bodemonderzoek aangetroffen asbestverdachte plaatmateriaal op de locatie dient nog door een deskundig bedrijf en persoon te worden verwijderd en afgevoerd naar een erkende verwerker.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG is bedoeld als hulpmiddel voor milieuzonering bij nieuwe ontwikkelingen. De VNG-publicatie is niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen. Als op een bepaalde locatie bestaande woningen in de nabijheid van bestaande bedrijven liggen dan is het niet nodig om met de VNG-publicatie de aanvaardbaarheid te toetsen. Omdat er geen nieuwe gevoelige bestemming ontstaat, de voormalige bedrijfswoning is immers net als de toekomstige burgerwoning een gevoelige bestemming, hoeft er niet getoetst te worden aan bedrijven van derden.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0006.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Om het aspect 'geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd: rapport "Onderzoek geurhinder veehouderijen Het Schoor 3 te Heeswijk-Dinther" (19 april 2021, 15365.003). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Econsultancy concludeert dat:

  • op basis van de berekende voorgrondbelastingen geconcludeerd wordt dat er geen overschrijdingen van de geurnorm van 8,0 ouE/m³ plaatsvinden ten gevolge van de maatgevende veehouderijen. De maximale geurbelasting bedraagt 1,9 ouE/m³ ten gevolge van de veehouderij aan de Meerstraat 29. Het percentage geurgehinderden blijft hiermee beperkt tot 6,0%. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de afzonderlijke veehouderijen goed zal zijn.
    Aangezien er ruimschoots aan de geurnorm uit de gemeentelijke verordening wordt voldaan, zullen de omliggende veehouderijen niet beperkt worden in hun huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Daarbij kan worden opgemerkt dat het plangebied in de huidige bestemming reeds kan worden aangewezen als geurgevoelig. De afstand tussen een geurgevoelig object zal met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging niet afnemen.
  • de achtergrondbelasting ter plaatse van het plan varieert van 2,9 tot 3,3 ouE/m³. De achtergrondbelasting is daarmee ruim lager dan de maximaal aanvaardbare geurbelasting van 13 ouE/m³. Volgens de gemeentelijke beleidsregel wordt de achtergrondbelasting hiermee geclassificeerd als 'voldoende'. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied wordt acceptabel geacht. Het percentage geurgehinderden blijft beperkt tot 5,3%. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de gezamenlijke veehouderijen goed zal zijn.

Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de bestemmingsplanwijziging geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de gronden welke bestemd worden als 'burgerwoning' wordt ruimschoots voldaan aan de eisen uit de gemeentelijke verordening en de gemeentelijke beleidsregel. De bestaande veehouderijen worden door de bestemmingsplanwijziging niet beperkt en het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is acceptabel.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat de functiewijziging van een 'agrarische' bedrijfswoning naar een burgerwoning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Lariestraat, Bernheze; 222171'.

categorie   grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   15,8   14,8   10,6  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,8   18,5   15,7  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,4   11,5   9,0  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,7   6,5   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 3,2 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Conform deze dubbelbestemming dient er een archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer de grond dieper dan 40 centimeter over een oppervlakte van 100 m² wordt geroerd.

Het initiatief zorgt niet voor nieuwe verstoring van de gronden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Het plangebied is, conform de culthuurhistorische waardenkaart van de gemeente Bernheze, gelegen in het beekdal (blauwe arcering) nabij de rivier De Leijgraaf. Het Schoor (gele arcering) krijgt hierin een 'redelijk hoge waarde' omdat dit een oud wegtracé betreft. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart weergegeven. De initiatiefnemer is voornemens om de aanwezige bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Het plan tast hiermee geen waardevolle elementen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0007.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART BERNHEZE

Het plangebied is, conform de culthuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, gelegen in het 'Brabant van het zand' (weergegeven op onderstaande afbeelding). De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het gebied zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Twee andere aspecten die het landschap van de Meierij kenmerken zijn de landgoederen en buitenplaatsen en de populierenteelt. De initiatiefnemer is voornemens om de aanwezige bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Het plan tast hiermee geen waardevolle elementen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.WPHetSchoor3HD-ow01_0008.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART PROVINCIE NOORD-BRABANT

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie

De huidige situatie wordt gehandhaafd, voorliggend initiatief betreft enkel een interne functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Desalniettemin is voor de volledigheid een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd (14 maart 2022, V01). Dit rapport is als bijlage 7 bijgevoegd. Hieruit volgt dat er geen significante gevolgen voor Natura2000-gebieden zijn.

Soortenbescherming
Om het aspect 'soortenbescherming' inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Het Schoor 3 te Heeswijk-Dinther" (23 april 2021, 15365.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.

Econsultancy concludeert dat in de beoogde toekomstige situatie de onderzoekslocatie in de huidige staat behouden blijft, er vind enkel een bestemmingsplanwijzinging plaats. Aanvullend ecologisch onderzoek naar beschermde soorten is dan ook niet benodigd. Daarnaast vind er ook geen verlichtingstoename plaats naar de potentiele verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen in de boerderij ten noordwesten van de onderzoekslocatie en de bomenrij, wat een potentiële vliegroute voor vleermuizen vormt, ten zuid-westen van de onderzoekslocatie.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Gemeente

Het beleid van de gemeente Bernheze voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Tot dit doel is mede het Gemeentelijk Rioleringsplan alsmede het Gemeentelijk Waterplan opgesteld. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn doelstellingen en maatregelen in de waterketen opgenomen, waartoe de gemeente wettelijk verplicht is. In een waterplan worden extra, niet wettelijk verplichte maatregelen opgenomen, die nodig zijn om de gewenste inrichting en functioneren van water in de gemeente Bernheze te kunnen bereiken. De gemeente Bernheze heeft hiertoe een integraal waterplan vastgesteld. Centrale doelstelling van dit waterplan is: "Het ontwikkelen van een integrale visie in de omgang met water in de breedste zin van het woord". Het integrale aspect betekent dat het gehele systeem van grond- en oppervlaktewater centraal staat, inclusief aan- en afvoer van water. De keten van drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering wordt in de visie betrokken daar waar deze het watersysteem beïnvloedt. Voor de hierna beschreven onderzoekslocaties zijn de informatie en maatregelen vanuit het waterbeheerplan "Werken met water, voor nu en later", het Gemeentelijk Rioleringsplan alsmede het Gemeentelijk Waterplan gebruikt bij het opstellen van de waterparagraaf.

5.3.2.4 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.3 Watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Door het waterschap zijn een aantal principes opgesteld waar ruimtelijke ontwikkelingen aan worden getoetst. Per 1 maart 2015 gelden de bepalingen uit de Keur 2015, art. 15 van de Algemene regels resp. art. 13 van de Beleidsregels, voor het afkoppelen van hemelwater. Tot 2.000 m² hoeft op basis van de Keur geen voorziening te worden getroffen.

Het planvoornemen omvat geen verdere verharding van het plangebied en het huidige regenwater leidt niet tot enige overlast. De toekomstige functiewijziging leidt hierin niet tot een ongewenste situatie.

5.3.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in Het Schoor geloosd worden.

5.3.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Planschade

De gemeente en de grondeigenaar hebben een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, waarin het aspect planschade juridisch is verzekerd.

6.4 Maatschappelijk

6.4.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. De omwonenden hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen voorliggend planvoornemen. Een tekenlijst van het omgevingsdialoog is bijgevoegd als bijlage 9 van de toelichting.

6.4.2 Ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Het Schoor 3, Heeswijk-Dinther’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch met Waarden – Leefgebied dassen (artikel 3)

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen' is toegekend aan een gedeelte van het plangebied. Deze gronden zijn voornamelijk bedoelt voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, die relevant zijn voor het leefgebied van de dassen.

Waarde - Archeologie 1 (Artikel 4)

Een dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige enkelbestemmingen extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming 'Wonen', en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met 'Wonen' (zoals het bouwen van een woning). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing. Binnen deze dubbelbestemming dient archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd te worden bij initiatieven voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 centimeter.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene aanduidingsregels (artikel 6 )
In dit artikel is de verwijzing opgenomen naar de regels waar de gebiedsaanduiding

'wetgevingzone - woonwerkontwikkelingsgebied' van toepassing is.

Algemene afwijkingsregels (artikel 7 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 8 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van algemene wijzigingsbevoegdheden.

Overige regels (artikel 9 )
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van de werking van de in dit

bestemmingsplan opgenomen regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 11)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.