In aanvulling op het bepaalde in artikel 2 worden voor de toepassing van de regels in dit plan de
volgende begrippen gehanteerd:
3.1 Omgevingsplan
het omgevingsplan van de gemeente Bernheze.
3.2 TAM-omgevingsplan
het TAM-omgevingsplan Menzel 33, Nistelrode (hoofdstuk 22i) omgevingsplan gemeente
Bernheze.
3.3 locatievlak
een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.
3.4 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het TAM-omgevingsplan opgenomen digitale
ruimtelijke informatie.
3.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
3.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
3.7 aanduidingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een
aanduidingsgrens.
3.9 aangebouwde bijgebouwen
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
3.10 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf, niet zijnde een webshop, dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt
uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten,
door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of
meldingplichtig is, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een
ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien
verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als
ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf.
3.11 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of
kunstzinnig gebied, dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend door de
gebruik(st)er van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt
en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming
is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel
als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep.
3.12 achtergevel
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw.
3.13 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van
andere activiteiten van ondergeschikte betekenis.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf
wordt aangemerkt.
3.14 agrarisch grondgebruik
De aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
3.15 ander-werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
3.16 bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.17 bed & breakfast
Een kleinschalige verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een
toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan personen die hun
hoofdverblijf elders hebben.
3.18 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken,
opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van
diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
3.19 bedrijfsvloeroppervlakte bij aan huis gebonden beroepen en aan huis gebonden
bedrijvende totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep c.q. een
bedrijf aan huis of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke.
3.20 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten
gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
3.20 begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel
waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven meetniveau is gelegen.
3.21 beperkt kwetsbaar object
Verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee
Woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen en -
Terreinen, zwembaden en speeltuinen;
Kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij
Niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
Kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij
Niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
Objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde
Van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen
dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval,
voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een
gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de
gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de
gevolgen van dat ongeval.
3.22 bestaande aantal woningen
Het aantal woningen per perceel of bouwvlak dat op het moment van terinzagelegging van het
omgevingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van
inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.
3.23 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het omgevingsplan
bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van
inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het omgevingsplan bestaat,
tenzij in de regels anders is bepaald.
3.24 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om
een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
3.25 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
3.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
3.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
3.28 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw.
3.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
3.30 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
3.31 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
3.32 bouwvlakgrens
de grens van een bouwvlak.
3.33 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct
of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
3.34 carport/overkapping
een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden, een
gesloten, al dan niet eigen, wand kent.
3.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
3.37 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw,
en, voor zover dit TAM-omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.
3.39 extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en
vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
3.40 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
3.41 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, het laten gebruiken en het in gebruik geven.
3.42 gebruiksgerichte paardenhouderij
een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van
het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, paardenverhuurbedrijven
en paardenstallingsbedrijven.
3.44 grondgebonden agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet
zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte
paardenhouderij en paardenfokkerij; intensief veehouderijbedrijf; glastuinbouwbedrijf; intensieve
kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij; melkveehouderij,
met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf
kan worden aangemerkt.
3.45 grondgebonden woning
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat, zijnde een vrijstaande-, twee- aaneengebouwde-
, aaneengebouwde-, geschakelde- of patiowoning en waarvan op het bijbehorende
bouwperceel geen andere woningen voorkomen en dat direct grenst aan en toegankelijk is vanaf
de weg.
3.47 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de
bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
3.48 huishouden
één persoon of een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen,
die alleen of gezamenlijk een eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
3.50 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de
identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar)
of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun
beeldbepalende functie voor de omgeving. Een en ander met dien verstande dat onder
landschapselementen niet worden verstaan elementen die zijn opgericht in het kader van nieuw
groen is vrij groen.
3.51 locatiegrens
de grens van een locatievlak.
3.52 Maatschappelijke functies
functies gericht op de sociale, maatschappelijke, culturele en/of educatieve voorzieningen,
waaronder begrepen zorginstellingen, een zorgboerderij, een bomenpark, een
bezoekerscentrum voor wandelgebied, een boerderijmuseum, een sterrenwacht, een
openluchttheater, een beeldentuin en een kasteel.
3.52 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak.
3.53 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
3.54 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag,
2009.
3.55 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit,
externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden,
3.54 nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht
duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit TAM-omgevingsplan toegestane
hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de afhankelijkheid
van de hoofdfunctie.
3.55 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het
voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
3.56 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
3.57 openbaar gebied
de openbare weg, openbaar groen en water.
3.58 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt
wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en
lossen van goederen.
3.60 peil
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de
hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20
cm;
in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw
vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed
gemeten);
deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de
hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld.
3.61 permanente bewoning
het feitelijk bewonen van een gebouw gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar.
3.62 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding.
3.64 schuilgelegenheid:
een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee.
3.65 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden dan wel voor detailhandel in seks- en/of porno-artikelen.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksautomaat
of sekswinkel, al dan niet in combinatie met elkaar.
3.69 stedenbouwkundige waarde/kwaliteit
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals
situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.
3.72 tuin
niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in
feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
3.73 uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in
visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw.
1.38 verhard:
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede
vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
3.74 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van alle vloeren op alle verdiepingen in een woning.
3.75 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer
dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden
aangemerkt.
3.76 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de
perceelsgrenzen.
1.40 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting
van de totale oppervlakte.
3.77 voorste bouwperceelgrens
de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens of, indien het een bouwperceel betreft met meer
dan één naar de weg gekeerde grens, de bouwperceelgrens die kennelijk als zodanig dient te
worden aangemerkt.
3.78 voorste bouwvlakgrens
De grens van het bouwvlak gelegen aan de zijde van de weg.
3.79 vrijstaand bijgebouw
een bijgebouw, dat gesitueerd is op een afstand van het hoofdgebouw en dat in functioneel
opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
3.81 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige
kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang
e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en
waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden,
beschoeiingen.
3.82 webshop
een bedrijf, dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op de
opslag en distributie van aankopen die via internet tot stand zijn gekomen, alsmede het beheren
van de bijbehorende website, door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woning in
overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft
die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is
toegestaan en dat het niet is toegestaan voor consumenten om ter plaatse goederen af te halen.
3.83 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
3.84 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
3.85 woonunit
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke
woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.45 woonzorgwoningen
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een
geïndiceerde zorgbehoefte
3.86 zorgwoning
een gebouw in gebruik als zelfstandige woning gericht op het verlenen van zorg.