direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c, Het Runneke, Nistelrode
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.TAM22c-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Bernheze

Dit TAM-omgevingsplan wijzigt het omgevingsplan van de gemeente Bernheze in die zin dat na hoofdstuk 22 een hoofdstuk 22c wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan.

1.2 Niet van toepassing tijdelijk omgevingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Niet van toepassing tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat afd. 22.2

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van de regels van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3, zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk (22c) zijn van toepassing op de locatie Het Runneke, Nistelrode waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1721.TAM22c-VG01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige van toepassing op dit plan.

2.2 Aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 2 worden voor de toepassing van de regels in dit plan de volgende begrippen gehanteerd:

2.3 Omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Bernheze.

2.4 TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c, Het Runneke, Nistelrode van het omgevingsplan gemeente Bernheze).

2.5 Locatievlak

Een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.

2.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

2.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft

2.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

2.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

2.10 achtergevel

Een gevel van een gebouw aan de tegenovergestelde zijde van de voorgevel.

2.11 archeologisch monument

Terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 dan wel gemeentelijke verordening is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

2.12 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

2.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde

2.14 bebouwingspercentage

De oppervlakte van de bebouwing binnen het bebouwingsvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

2.15 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie in een woning of bedrijfswoning, gericht op het bieden van een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

2.16 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

2.17 bedrijf aan huis

Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Hieronder wordt mede verstaan een bed and breakfast en een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of prostitutie in welke vorm dan ook.

2.18 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

2.19 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

2.20 beroep aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, financieel, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, persoonlijk, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken daarvan, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is. In ieder geval wordt hieronder niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie, in welke vorm dan ook.

2.21 bestaand
  • a. Ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik; het gebruik van grond en opstallen zoals op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat.

2.22 bestemming

De doeleinden waarvoor bepaalde gronden kunnen worden gebruikt.

2.23 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met dak.

2.24 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak

2.26 bouwlaag

Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

2.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

2.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel

2.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten

2.30 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.31 buurthub

een plek voor ontmoeting, delen, zorg, en duurzaamheid. Invullingen zijn bijv. locatie voor delen van auto’s/gereedschap, pakketservice, laadpalen voor auto en/of fiets.

2.32 cultuur en ontspanning

Het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op vrijetijdsbesteding, creatieve uitingsvormen, spel en vermaak.

2.33 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten.

2.34 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

2.35 evenement

Een meerdaags jaarlijks terugkerend en verplaatsbare georganiseerde gebeurtenis die meestal publiek is, maar ook besloten kan zijn.

2.36 geluidzone

Het op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegde gebied om een industrieterrein, waarbuiten de geluidsbelasting van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

2.37 garagebox

Een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen.

2.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

2.39 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.40 horeca

Hotel, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een bed and breakfast en een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.

2.41 hotel

een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor beperkte duur en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

2.42 huishouden

Eén of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

2.43 kantoor

Een gebouw, dan wel een ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting, dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen

2.44 kelder

Onder de begane grondvloer, of, voor zover de begane grondvloer niet overeenkomt met peil, onder peil, aanwezige constructiedeel of -delen worden niet meegerekend voor zover die zijn gelegen binnen de denkbeeldig doorgetrokken buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van de scheidingsmuren) én voor zover niet rechtstreeks buiten de woning bereikbaar via een hellingbaan, trap of soortgelijke toegang.

2.45 maatschappelijke voorzieningen

Culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Hieronder wordt in ieder geval begrepen; kinderopvang en bestaande zorg.

2.46 molen

Een door windkracht aangedreven krachtwerktuig van monumentale waarde, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt, dat specifiek is opgericht, bestemd of geschikt is voor de uitoefening van het maalbedrijf.

2.47 molenbiotoop

De omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

2.48 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.

2.49 ondergeschikte functie

De functie die ondersteunend is aan de primaire functie overeenkomstig de planologische bestemming van het hoofdgebouw. Bij een woning zal dat in het merendeel van de gevallen gaan om een garage/berging, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, fietsenberging of hobbyruimte.

2.50 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie -geen gebouw zijnde- van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.51 overkapping

Een bouwwerk dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

2.52 peil
  • a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, hierbij dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel;
  • c. indien in of op het water gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

2.53 permanente bewoning

Bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

2.54 primaire functie

De functie conform de planologische bestemming van het hoofdgebouw, bijvoorbeeld de woning.

2.55 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

2.56 recreatiewoning

Een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

2.57 seksbedrijf

Een inrichting waarin bedrijfsmatig, of in de vorm alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, dan wel in enige vorm erotisch-pornografische werkzaamheden worden uitgevoerd. Hieronder wordt begrepen:

  • a. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elke geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

2.58 slopen

Het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

2.59 speciale woonvorm

een woonvorm waarbij het woning type afwijkt van de standaard woonvormen zoals vrijstaande woning, twee-onder-een-kap-woning of rijwoning. Onder dit type kunnen onder andere tiny houses of rug-aan-rug-woningen worden verstaan.

2.60 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als Bijlage 1 bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

2.61 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

2.62 verdieping

Een bouwlaag van een gebouw gelegen boven de bouwlaag op de begane grond.

2.63 vloeroppervlak

De totale binnenwerks gemeten oppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

2.64 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of,

  • a. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt; of
  • b. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.

2.65 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

2.66 voorziening waterhuishouding

Voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

2.67 woning

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden en niet zijnde een woonwagen. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van eigen voorzieningen met in ieder geval een eigen toegang, toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

2.68 wonen

Huisvesting in een woning waarbij de bewoner(s) gezamenlijk één afzonderlijk huishouden vormen.

2.69 woonwagen

Een voor de huisvesting van personen bestemde woonruimte die is geplaatst op een woonwagenstandplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

2.70 zijgevel

Een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel.

3.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

3.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.5 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

3.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein;

3.8 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

3.9 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

3.10 afstemming peil

Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 2, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer aangehouden.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Bedrijf'.

4.2 Functieomschrijving

Een als 'Bedrijf' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. bedrijven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende tot:
    • 1. milieucategorie 2 ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit categorie 2';
    • 2. milieucategorie 2 en 3.1 ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit bedrijf tot en met categorie 3.1';

met uitzondering van:

      • geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
      • risicovolle activiteit;

  • b. bedrijven ter plaatse van de gebiedsaanduiding:
    • 1. 'overige zone - activiteit metaalbedrijf': tevens een metaalbedrijf;
  • c. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • d. detailhandel in volumineuze goederen;
  • e. bij de bedrijfsactiviteit behorende niet-zelfstandige kantoren;
  • f. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  • g. opslag en uitstalling ten dienste van de functies onder a tot en met f;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.3 Gebruiksactiviteit - nadere regels
4.3.1 Productiegebonden detailhandel

Ondergeschikte productiegebonden detailhandel is toegestaan tot maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak.

4.3.2 Kantoren

Kantoren voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. Bij de bedrijfsactiviteit behorende niet-zelfstandige kantoren zijn toegestaan tot maximaal 50% van het bedrijfsvloeroppervlak;

4.4 Gebruiksactiviteit - verboden
4.4.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken:

  • a. te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 4.2 genoemde functies;
  • b. te gebruiken ten behoeve van bedrijven die vallen onder de normen opgenomen in het Bkl;
  • c. te gebruiken ten behoeve van vuurwerkbedrijven;
  • d. te gebruiken ten behoeve van inrichtingen die zijn genoemd in Bijlage V van het Omgevingsbesluit;
  • e. te gebruiken ten behoeve van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning.

4.5 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
4.5.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bedrijf toe te staan dat niet is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar dat voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met de toegestane categorieën of voor een bedrijf in één milieucategorie hoger dan de toegelaten maximale milieucategorie;
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien het bedrijf voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegelaten milieucategorieën.

4.5.2 Bouwmarkten, tuincentra en grootschalige detailhandel
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwmarkten, tuincentra en grootschalige detailhandel met een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 1.000 m² in de branches keukens, sanitair, woninginrichting en motoren/scooters/bromfietsen toe te staan;
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • 1. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om in de parkeerbehoefte te voorzien, met dien verstande dat het parkeren in overeenstemming dient te zijn met het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij horende parkeernormen;
    • 2. er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    • 3. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van externe veiligheid.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.6 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
4.6.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken zijn toegestaan mits deze ten dienste staan van de functies genoemd in 4.2, en mits wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan (bijlage 2 bij de regels);
  • b. De oppervlakte van een bouwperceel bedraagt minimaal 500 m² en maximaal 5.000 m²;
  • c. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal het aangegeven percentage ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maximum bebouwingspercentage';
  • d. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maximum bebouwingspercentage terrein' bedraagt het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal het aangegeven percentage.

4.6.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot één zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m. Indien de bestaande afstand minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens;
  • c. de bouw- en goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de aangegeven goothoogte ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maximale goot- en bouwhoogte';
  • d. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit bedrijfswoning', met dien verstande dat:
    • 1. per aanduidingsvlak één bedrijfswoning is toegestaan;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 m bedraagt. Indien de bestaande afstand minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens;
    • 3. de goothoogte van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 6 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 10 m bedraagt;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van een inpandige bedrijfswoning maximaal de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maximale goot- en bouwhoogte' bedragen;
    • 6. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, maximaal 750 m³ bedraagt. Indien de bestaande inhoud van een bedrijfswoning groter is, geldt deze inhoud als maximale inhoud.

4.6.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m²;
  • c. vrijstaande bijgebouwen worden minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning gesitueerd;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 respectievelijk 5,5 m;
  • e. de dakhelling van niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de dakhelling van de kap van de bedrijfswoning.

4.6.4 Ondergeschikte onderdelen van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van ondersgeschikte bouwdelen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De voorgevelrooilijn van bedrijfswoningen mag naar de wegzijde toe uitsluitend worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van woningen (erkers) die voldoen aan de volgende regels:
    • 1. de horizontale diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
    • 2. de breedte bedraagt maximaal 60% van de breedte van de totale voorgevel (exclusief overkapping boven de voordeur);
    • 3. de afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt minimaal 1,5 m;
    • 4. de goothoogte bedraagt maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van de bedrijfswoning;
    • 5. het doortrekken van een erker aan de voorgevel tot voorbij en om de hoek aan één zijgevel is toegestaan mits:
      • de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
      • de breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de zijgevel van de bedrijfswoning bedraagt;
      • de diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de diepte van de bedrijfswoning.

4.6.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • c. de goot- en bouwhoogte van overkappingen bedragen maximaal de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maximale goot- en bouwhoogte';
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 m;

4.7 Bouwactiviteit - omgevingsplanactiviteit
4.7.1 Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bedrijfsgebouw waarbij de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen minder dan 3 m bedraagt toe te staan;
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • b. er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    • c. het realiseren van het bedrijfsgebouw er niet toe leidt dat op eigen terrein niet langer kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om in de parkeerbehoefte te voorzien, met dien verstande dat het parkeren in overeenstemming dient te zijn met het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij horende parkeernormen.

4.8 Bouwactiviteit - ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd waar ook bovengrondse bebouwing is toegestaan;
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken, die niet onder bovengrondse bouwwerken zijn gelegen, dient te worden meegerekend voor de bepaling van het bebouwingspercentage.

Artikel 5 Groen

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Groen'.

5.2 Functieomschrijving

Een als 'Groen' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. kunstwerken;
  • f. incidentele parkeervoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.

5.3 Gebruiksactiviteit - verboden
5.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 5.2 genoemde functies van de gronden.

 

5.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
5.4.1 Algemeen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

5.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstwerken bedraagt maximaal 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 6 Natuur

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Natuur'.

6.2 Functieomschrijving

Een als 'Natuur' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
  • b. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige droge en natte natuurwaarden;
  • c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • d. behoud van kleine bosgebieden;
  • e. behoud van landschapselementen;
  • f. instandhouding van de typerende geologie/ geomorfologie;
  • g. extensief agrarisch medegebruik;
  • h. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. extensieve dagrecreatie;
  • k. doeleinden van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

6.3 Gebruiksactiviteit - verboden
6.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 6.2 te gebruiken, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • d. inrichtingen ondergebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving [Bal] (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
  • e. nevenactiviteiten bij een landgoed zijn niet toegestaan.

6.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
6.4.1 Algemeen

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat

  • a. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • b. rijbakken zijn niet toegestaan.

6.5 Bouwactiviteit - omgevingsplanactiviteit
6.5.1 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • a. het afgraven;
    • b. het ophogen;
    • c. het vergraven;
    • d. het diepploegen en -woelen;
    • e. het egaliseren;
    • f. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • g. het aanleggen van drainage;
    • h. het aanleggen van onderbemaling;
    • i. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • j. het dempen van sloten of greppels;
    • k. het dempen van kleine geisoleerde wateren;
    • l. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
    • m. het rooien van houtgewas;
    • n. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
    • o. het omzetten van grasland in bouwland;
    • p. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
    • q. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m²;
    • r. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
    • s. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
    • t. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels;
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
  • 3. Onder de in lid 2 genoemde waarden worden verstaan:
    • a. ten aanzien van de in 6.5.1 onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, l, q, r en t genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
    • b. ten aanzien van de in 6.5.1 onder a, b, f, q, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van natte bossen, bepaald door:
      • continuiteit van boomvormende vegetatie,
      • gemiddeld hoge grondwaterstand,
      • microreliëf,
      • specifieke bodemopbouw,
      • gevarieerde bodemopbouw;
    • c. ten aanzien van de in 6.5.1 onder a, b, e, f, q, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van droge heide, bepaald door:
      • gemiddeld lage grondwaterstand,
      • voedselarm,
      • microreliëf,
      • specifieke bodemopbouw;
    • d. ten aanzien van de in 6.5.1 onder m genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
      • aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
      • microreliëf,
      • (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
    • e. ten aanzien van de in 6.5.1 onder a, e, m, q, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van droge bossen, bepaald door:
      • continuiteit van het bos,
      • gemiddeld lage grondwaterstand,
      • microreliëf;
    • f. ten aanzien van de in 6.5.1 onder a, b, c, d, e, g, h, j, l, m, n, p, q, r, s en t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van amfibieën, bepaald door:
      • aanwezigheid van poelen met goede kwaliteit,
      • vochtige omgeving,
      • bos/ zandrug in de directe omgeving,
      • verbindingen met sloten en houtwallen;
    • g. ten aanzien van de in 6.5.1 onder m, p, q, r en t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van dassenleefgebied, bepaald door:
      • gelijkblijvende grondwaterstand,
      • afwisselend landschap met droog bos, lijnvormige elementen, natte graslanden, ontbreken van barrières;
    • h. ten aanzien van de in 6.5.1 onder i, j en m genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulissenlandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
    • i. ten aanzien van de in 6.5.1 onder a, e, i, j, k, m, n, o, p, q, r, s en t genoemde werken of werkzaamheden: cultuurhistorisch waardevol landgoed, bepaald door de ruimtelijke structuur met:
      • afwisseling tussen bos en landbouwgrond,
      • bomenlanen,
      • houtwallen, zandwegen- en paden.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Verkeer'.

7.2 Functieomschrijving

Een als 'Verkeer' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

een en ander met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

7.3 Gebruiksactiviteit - verboden
7.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 7.2 genoemde functies.

7.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
7.4.1 Algemeen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

7.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 8 Aanvraagvereisten

  • a. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan van de gemeente Bernheze, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • 1. het bepaalde in artikel 22.284 van het omgevingsplan van de gemeente Bernheze van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden in dit plan, en;
    • 2. het bepaalde in 22.286 van het omgevingsplan van de gemeente Bernheze van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.

Artikel 9 Algemene beoordelingsregels activiteiten

9.1 Stedenbouwkundig plan

De realisatie van gebouwen mag uitsluitend plaatsvinden volgens een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd stedenbouwkundig ontwerp en (beeld)kwaliteitplan, waarbij het stedenbouwkundig ontwerp gebaseerd dient te zijn op het inrichtingsplan, zoals bijgevoegd in bijlage 4 bij de regels en het stedenbouwkundig programma van eisen (met de daar in opgenomen duurzaamheidscriteria).

9.2 Onderzoeksaspecten

Bij de aanvraag voor het bouwen dient te zijn aangetoond dat het initiatief voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, waarbij in ieder geval getoetst wordt aan de volgende milieu- en omgevingswaarden:

  • a. water: er dient voldoende waterberging te worden gerealiseerd en wordt gehandhaafd onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in 10.3;
  • b. stikstof; de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura2000 gebieden mag niet meer dan 0,00 mol/ha bedragen;
  • c. bodemkwaliteit: de bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie.

9.3 Natuurnetwerk Brabant

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een activiteit in (een deel van) het plangebied, waarvoor op voorhand niet kan worden uitgesloten dat deze negatieve effecten zal hebben op Natuurnetwerk Brabant, dient ten minste aan één van de volgende voorwaarden voldaan te zijn:

  • a. nader onderzoek naar het effect van de activiteit op Natuurnetwerk Brabant heeft aangetoond dat negatieve effecten op Natuurnetwerk Brabant uitgesloten zijn.
  • b. er zijn aantoonbare mitigerende maatregelen getroffen om negatieve effecten op Natuurnetwerk Brabant uit te sluiten.
  • c. er is voor het verlies van Natuurnetwerk Brabant aantoonbaar gecompenseerd volgens de voorwaarden in paragraaf 5.2.5 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.  

9.4 Bodem

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een activiteit in (een deel van) het plangebied, waarvoor op voorhand niet kan worden uitgesloten dat deze negatieve effecten zal hebben op de bodem (middels graafwerkzaamheden), dient ten minste een nader asbestonderzoek (NEN5707) en verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740) uitgevoerd te worden.

9.5 Natuurwaarden
  • a. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een activiteit in (een deel van) het plangebied, waarvoor op voorhand niet kan worden uitgesloten dat deze negatieve effecten zal hebben voor het aspect natuurwaarden, dient middels onderzoek aangetoond te worden dat er geen verstoring plaatsvindt van de leefomgeving van:
    • 1. de eekhoorn, door een check;
    • 2. de steenmarter, door een check.

een en ander beschreven in bijlage 5 bij deze regels.

  • b. indien uit bovengenoemde aanvullende checks naar voren komt dat aanvullende maatregelen dienen te worden getroffen of dat omgevingsvergunningen voor flora- en fauna activeiten benodigd zijn moeten deze maatregelen zijn getroffen dan wel moeten deze omgevingsvergunningen verleend zijn voordat de omgevingsvergunningen voor een activiteit in (een deel van) het plangebied kunnen worden verleend.

9.6 Parkeren
  • a. Bij de aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, dient voor de gronden bestemd voor 'Bedrijf' inzichtelijk te worden gemaakt dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd dan wel in stand gehouden wordt ten behoeve van deze bestemming. Voldoende parkeerplaatsen betekent dat wordt voldaan aan de normen in de gemeentelijke beleidsregels behorende bij de 'Nota Parkeerbeleid gemeente Bernheze', vastgesteld op 18 april 2024, of later te volgen versies;
  • b. De afmeting van een parkeerplaats dient tenminste 2,5 meter breed en 5 meter lang te zijn.

Artikel 10 Algemene beoordelingsregels gebruiksactiviteiten

10.1 Algemene verboden

Tot een gebruik in strijd met de functies wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
  • b. een gebruik van gronden als stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. een gebruik van gronden als als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van een woning door meer dan één huishouden;
  • e. het gebruik van één afzonderlijk gebouw voor wonen in combinatie met een hotel.

10.2 Landschappelijke inrichting
  • a. Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarop dit plan van toepassing is, is alleen toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat de (landschappelijke) inrichting die is opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan, dat als bijlage 3 onderdeel uitmaakt van dit omgevingsplan geheel is uitgevoerd binnen twee jaar na realisatie van de ontwikkeling binnen het betreffende gebied en als zodanig in stand zal worden gehouden.
  • b. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van lid a. indien een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Voordat het maatwerkvoorschrift wordt genomen, kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een deskundige op het gebied van landschappelijke inpassing.

10.3 Hemelwaterberging

Het gebruiken en/of laten gebruiken van de gronden waarop dit plan van toepassing is, is alleen toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ontwikkeling niet leidt tot een versnelde afvoer van het regenwater op het oppervlaktewater;
  • b. de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en voorzien is een waterberging met voldoende capaciteit;
  • c. de compensatie tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd wordt;
  • d. de compensatie tenminste 60 mm per m2 verharding bedraagt;
  • e. de waterhuishoudkundige voorzieningen welke strekken tot de berging van het hemelwater als opgenomen in de omgevingsvergunning bouwen of de omgevingsvergunning werken en werkzaamheden danwel een voorziening die een daarmee vergelijkbaar resultaat bewerkstelligt, uiterlijk binnen één jaar na de bouw van het project wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

10.4 Evenementen

Evenementen zijn binnen het hele plangebied toegestaan, mits:

  • a. hiervoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, en;
  • b. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel de Wet natuur(bescherming) of een opvolger van deze wet(ten).

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene binnenplanse omgevingsplanactiviteiten

12.1 Bevoegdheden

Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 22.26, kan in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 worden verleend van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, percentages en afstandseisen, mits dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een geringe mate van afwijking is toegestaan, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m, mits er geen belemmering plaatsvindt van het radarverstoringsgebied in verband met de vliegbasis Volkel;
  • d. de regels en toestaan dat bouwwerken voor het verkrijgen van duurzame energie zoals zonnecollectoren en windturbines worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • e. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.

12.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

13.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1721.TAM22c-VG01 is aangewezen als Waarde - Archeologie 2.

13.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2' heeft als functie bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

13.4 Bouwactiviteit - beoordelingsregels
13.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt indien het bouwwerk groter is dan 250 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
  • 3. Het bepaalde onder 1 geldt niet indien:
    • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

13.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 13.4.1, lid 1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

13.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

13.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

13.5 Werken en werkzaamheden - omgevingsplanactiviteit
13.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

13.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 13.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m² en/of niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

13.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

13.5.4 Beoordelingsregels
  • 1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • 2. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

13.6 Vergunningvoorschriften
  • 1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • 2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 13.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

14.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1721.TAM22c-VG01 is aangewezen als Waarde - Archeologie 3.

14.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3' heeft als functie bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

14.4 Bouwactiviteit - beoordelingsregels
14.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt indien het bouwwerk groter is dan 2.500 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
  • 3. Het bepaalde onder 1 geldt niet indien:
    • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2.500 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

14.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 14.4.1, lid 1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

14.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

14.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

14.5 Werken en werkzaamheden - omgevingsplanactiviteit
14.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

14.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 14.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m² en/of niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

14.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

14.5.4 Beoordelingsregels
  • 1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • 2. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

14.6 Vergunningvoorschriften
  • 1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • 2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 14.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 15 Waterstaat - Beschermingszone watergang

15.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

15.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1721.TAM22c-VG01 is aangewezen als Waterstaat - Beschermingszone watergang.

15.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waterstaat - Beschermingszone watergang heeft als functie de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

15.4 Bouwactiviteit - beoordelingsregels

Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.

15.5 Bouwactiviteit - omgevingsplanactiviteit
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning binnen deze bestemming te bouwen ten dienste van en conform de (basis)bestemming.
  • b. Een omgevingsvergunning ten dienste van en conform de (basis)bestemming kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 24.1 bedoelde watergang;
    • 2. de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.

15.6 Werken en werkzaamheden - omgevingsplanactiviteit
15.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.

15.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in 15.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

15.6.3 Beoordelingsregels

Een in 15.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor de waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.