Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Leeghandseweg12, Vorstenbosch
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1721.BPLeeghandseweg12-ow01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Leeghandseweg 12, Vorstenbosch" van de gemeente Bernheze.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.1721.BPLeeghandseweg12-ow01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aangebouwde bijgebouwen

een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van andere activiteiten van ondergeschikte betekenis.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.

1.8 agrarisch deskundige

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen of een ander door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen.

1.9 agrarisch grondgebruik

de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

1.10 agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf (waaronder een agrarisch loonwerkbedrijf), of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, agrarische bedrijven, of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden, verhandelen, of transporteren van dieren, het verhuren van landbouwwerktuigen of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, inclusief mestopslag en -bewerking

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingscluster

een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied, zoals aangegeven op de verbeelding.

1.13 bedrijfseigen producten

producten die op het eigen bedrijf worden geproduceerd.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goedere

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.16 beekherstel

herstel van het natuurlijke watersysteem zodat de gebiedseigen kwaliteit van zowel het water, als de natuur wordt teruggebracht.

1.17 bestaand

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

grens van een bouwvlak.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 burgerwoning

een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.

1.26 caravan

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.27 carport/overkapping

een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden, een gesloten, al dan niet eigen, wand kent

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 duurzame locatie intensieve veehouderij

een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke), gezondheid, als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om ter plaatse uit te breiden.

1.30 erf

het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en blijkens de bestemming die aan de gronden is gegeven voor deze inrichting in aanmerking komt.

1.31 extensief agrarisch medegebruik

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, hoofdzakelijk gericht op instandhouding en/ of vergroting van de natuur, landschappelijke, cultuur- en archeologische waarden.

1.32 extensieve recreatie

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gebruik

het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.35 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.36 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 horeca(voorziening)

voorzieningen voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse.

1.38 intensief veehouderijbedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, almede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden (melk)rundveehouderij.

1.39 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.40 kampeerterrein

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.41 kleinschalig kamperen

het gebruik van de gronden in de periode van 1 maart tot 31 oktober ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.

1.42 landschapselement

punt-, lijn- en vlakelementen, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving. Een en ander met dien verstande dat onder landschapselementen niet worden verstaan elementen die zijn opgericht in het kader van nieuw groen is vrij groen.

1.43 lawaaisporten

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes, de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.44 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

1.45 natuurontwikkelingsgebied (NOG)

natuurgebied en ecologische verbindingszone, zoals aangegeven op de verbeelding als 
wro-zone - natuurontwikkelingsgebied
.

1.46 nevenactiviteit

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de afhankelijkheid van de hoofdfunctie.

1.47 normale onderhoudswerkzaamheden

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.48 opslag (statisch)

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijnde voor handel en niet worden opgeslagen voor een niet-agrarisch bedrijf elders, zoals (seizoen)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.49 peil

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
  2. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  3. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;

1.50 perceelsgrens

de kadastrale grens van een perceel.

1.51 recreatief medegebruik

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.52 recreatieverblijf

een kampeermiddel, een stacaravan, een zomerwoning of een recreatiewoning (een gebouw dat dient als recreatieverblijf) waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.53 ruimtelijke uitstraling

de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving.

1.54 schuilgelegenheid

een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee.

1.55 stacaravan

een onderkomen met een maximale grootte van 30 m², onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.

1.56 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.57 streekeigen producten

ambachtelijke of geteelde producten die kenmerkend zijn voor deze regio.  

1.58 teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de vollegronds bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf of boomkwekerij.

1.59 tent

constructie van (flexibele) stokken met daaroverheen gespannen doek waarin verbleven kan worden.

1.60 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen welke op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 aaneengesloten maanden per jaar. De voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

1.61 verbrede landbouw

nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf, welke direct gerelateerd zijn aan het verder in stand houden van het agrarisch bedrijf waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, de verkoop van streekeigen producten, zorgboerderijen of energieteelt.

1.62 verhard

een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.

1.63 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd, getoetst door een agrarisch deskundige.

1.64 voorgevelrooilijn

de virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt.

1.65 vormverandering

wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

1.67 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.68 woonunit

een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.1.5 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.4 afstemming peil

Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.59, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - leefgebied dassen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassenaangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, die relevant zijn voor het leefgebied van de dassen;
  2. behoud en ontwikkeling van landschapselementen;
  3. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
  4. instandhouding van de typerende geologie/ geomorfologie;
  5. agrarisch grondgebruik;
  6. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder een grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf'en tevens ter plaatse van de aanduiding'intensieve veehouderij' (functietype 'agrarisch bedrijf');
  7. nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf en aan huis gebonden beroep in de bestaande aard en omvang;
  8. de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone';
  9. natuurontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebied';
  10. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  11. groenvoorzieningen;
  12. extensieve dagrecreatie;
  13. doeleinden van openbaar nut;
  14. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daar buiten toegestaan. Buiten de aanduiding 'bouwvlak' is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  2. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  3. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan;
3.2.1 algemeen
  1. Op de voor  'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening' en binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijfenkelteeltondersteunde voorzieningen met een permanent karakter  toegestaan;
 
3.2.2 agrarisch bedrijf
Voor de teeltondersteunende voorzieningen ten dienste van een agrarisch bedrijf gelden de volgende eisen:
 
Voor de bouwwerken ten dienste van een agrarisch bedrijf (functietype 'agrarisch bedrijf') gelden de volgende eisen:
  1. bedrijfsgebouwen:
goothoogte  max. 6 m.  
bouwhoogte  max. 12 m.  
afstand tot bestemming Verkeer  min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  min. 5 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  min. 2 m.  
  1. bedrijfswoningen inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte  max. 6 m.  
bouwhoogte  max. 10 m.  
inhoud  max. 750 m³  
afstand woning tot bedrijfsgebouwen  min. 3 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  min. 5 m.  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn  min. 2 m.  
  1. vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
goothoogte  max. 3 m.  
bouwhoogte  max. 6 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  min. 5 m.  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  max. 100 m²  
afstand tot bedrijfswoning  min. 3 m. en max. 20 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  min. 2 m.  
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde (anders dan teeltondersteunende voorzieningen):
 bouwhoogte  gezamenlijke
oppervlakte  
aantal  
erfafscheidingen  max. 2 m., 
vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
  
carport/overkapping  max. 3 m.  max. 30 m²  max. 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  max. 12 m.
 
  

e. teeltondersteunende voorzieningen
  
 bouwhoogteoppervlakte ten behoeve van één bedrijf
teeltondersteunende voorzieningen  max. 4,50 m.  geen max.  
tijdelijke vraat- en hagelnetten en regenkappen  max. 4,50 m.  geen max.  

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt;

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
 
a.
het bepaalde in
 en de uitoefening van verbrede landbouw, of recreatieve nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf (functietype 'agrarisch bedrijf') toestaan, onder de voorwaarden dat:
  1. uit een verkregen advies van een agrarisch deskundige is gebleken dat de activiteit ondergeschikt blijft aan het bestaand gebruik van het perceel;
  2. de activiteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke agrarische kwaliteit en schaal van de omgeving;
  3. de maximale oppervlakte voor de recreatieve nevenactiviteit niet groter mag zijn dan 500 m²;
  4. de activiteit niet mag leiden tot toename vanbebouwing;
  5. de activiteit geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  6. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  7. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  8. ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, met een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m
    2
    ;
  9. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  10. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
 
b.
het bepaalde in
 en toestaan dat de gronden bij een agrarisch bedrijf (functietype 'agrarisch bedrijf') worden gebruikt als kampeerterrein, onder de voorwaarden dat:
  1. het maximaal 25 kampeerplaatsen betreft;
  2. kampeermiddelen tot maximaal 50 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak geplaatst mogen worden;
  3. ten behoeve van het kampeerterrein geen extra bebouwing en/of verharding ten behoeve van het kleinschalig kamperen mag worden opgericht;
  4. de kleinschalige kampeerplaats zorgvuldig dient te worden ingepast in het landschap;
  5. geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen wordt veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
  6. het kampeerterrein qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  7. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  8. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  9. voor het kamperen geen stacaravans worden gebruikt;
  10. ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, met een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m
    2
    ;
  11. sanitaire voorzieningen zijn uitsluitend binnen bestaande bebouwing toegestaan.
3.5.2 aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3 lid 5 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. de waterhuishoudkundige situatie.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 verbod
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone: het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m
    2
    ;
  2. het afgraven;
  3. het ophogen;
  4. het vergraven;
  5. het diepploegen en -woelen;
  6. het egaliseren;
  7. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanleggen van drainage;
  9. het aanleggen van onderbemaling;
  10. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
  11. het dempen van sloten of greppels;
  12. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  13. het rooien van houtgewas;
  14. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
  15. het omzetten van grasland in bouwland;
  16. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
  17. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m
    2
    ;
  18. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
  19. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  20. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels;
3.6.2 uitzonderingen op verbod
Het in artikel 3 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
3.6.3 afwegingskader
 
Uitvoering van de in artikel 3 lid 6.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
3.6.4 waarden
Onder de in artikel 3 lid 6.3 genoemde waarden worden verstaan:
  1. ten aanzien van de in  genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;
  2. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub b, artikel 3 lid 6.1 sub c, artikel 3 lid 6.1 sub d, artikel 3 lid 6.1 sub e, artikel 3 lid 6.1 sub f, artikel 3 lid 6.1 sub g, artikel 3 lid 6.1 sub h, artikel 3 lid 6.1 sub i, artikel 3 lid 6.1 sub j, artikel 3 lid 6.1 sub k, artikel 3 lid 6.1 sub l, artikel 3 lid 6.1 sub q, artikel 3 lid 6.1 sub r, artikel 3 lid 6.1 sub s genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
  3. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub b, artikel 3 lid 6.1 sub c , artikel 3 lid 6.1 sub d, artikel 3 lid 6.1 sub e, artikel 3 lid 6.1 sub f, artikel 3 lid 6.1 sub g, artikel 3 lid 6.1 sub m, artikel 3 lid 6.1 sub p, artikel 3 lid 6.1 sub r, artikel 3 lid 6.1 sub t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van slootkanten, bepaald door:
    1. gemiddeld hoge grondwaterstand,
    2. microreliëf,
    3. geleidelijke gradiënt in nat-droog,
    4. soms ondoorlatende laag in ondergrond,
    5. extensief maaibeheer,
    6. flauw talud sloot;
  4. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub m  genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
    1. aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
    2. microreliëf,
    3. (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
  5. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub b, artikel 3 lid 6.1 sub c, artikel 3 lid 6.1 sub d, artikel 3 lid 6.1 sub e, artikel 3 lid 6.1 sub f, artikel 3 lid 6.1 sub g, artikel 3 lid 6.1 sub m, artikel 3 lid 6.1 sub n, artikel 3 lid 6.1 sub o, artikel 3 lid 6.1 sub p, artikel 3 lid 6.1 sub q, artikel 3 lid 6.1 sub r, artikel 3 lid 6.1 sub s, artikel 3 lid 6.1 sub t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van dassenleefgebied, bepaald door:
    1. burchten,
    2. gelijkblijvende grondwaterstand,
    3. afwisselend landschap met droog bos, lijnvormige elementen, natte graslanden, ontbreken van barrières;
  6. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub j, artikel 3 lid 6.1 sub k, artikel 3 lid 6.1 sub m genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulissenlandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
  7. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub o, artikel 3 lid 6.1 sub p, artikel 3 lid 6.1 sub t genoemde werken of werkzaamheden: het open landschap, bepaald door het ontbreken van opgaande begroeiing en bebouwing;
  8. ten aanzien van de in artikel 3 lid 6.1 sub b , artikel 3 lid 6.1 sub d, artikel 3 lid 6.1 sub e, artikel 3 lid 6.1 sub f, artikel 3 lid 6.1 sub n, artikel 3 lid 6.1 sub p, artikel 3 lid 6.1 sub q, artikel 3 lid 6.1 sub t genoemde werken of werkzaamheden: het open akkercomplex, bepaald door reliëf, vorm en functie van de akkers;

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
a. vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
  1. uit een verkregen advies van een agrarisch deskundige is gebleken dat vormverandering noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  2. met de vorm van het bouwvlak zo veel mogelijk wordt gewaarborgd dat bouwactiviteiten in ruimtelijk opzicht geconcentreerd plaatsvinden;
  3. de regels in artikel 3 lid 2 in acht genomen worden;
  4. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist;
  5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  6. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebied', zonder de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone', de wijziging uitsluitend is toegestaan, indien dit gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van natuur;
  7. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone' wijziging uitsluitend is toegestaan, indien het functioneren van de verbindingszone niet onevenredig wordt aangetast;
  8. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'behoud/ herstel watersysteemde wijziging uitsluitend is toegestaan, indien dit gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen;
  1. het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf vergroten, al dan niet in combinatie met vormverandering van het functieaanduidingsvlak 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen', onder de voorwaarden dat:
    1. uit een verkregen advies van een agrarisch deskundige is gebleken dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    2. vormverandering van het functieaanduidingsvlak 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' is uitsluitend toegestaan indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van concentratie van gebouwen;
    3. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt, tenzij sprake is van een grondgebonden melkveehouderij waarbij de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt;
    4. de regels in artikel 3 lid 2 in acht genomen worden;
    5. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist;
    6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
    7. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebied', zonder de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone', de wijziging uitsluitend is toegestaan, indien dit gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van natuur;
    8. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone' wijziging uitsluitend is toegestaan, indien het functioneren van de verbindingszone niet onevenredig wordt aangetast;
    9. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'behoud/ herstel watersysteemde wijziging uitsluitend is toegestaan, indien dit gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen;
    10. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
b. het bouwvlak voor een intensief veehouderijbedrijf vergroten, onder de voorwaarden dat:
  1. uit een verkregen advies van een agrarisch deskundige is gebleken dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het bedrijf;
  2. sprake is van een 'duurzame locatie intensieve veehouderij';
  3. de oppervlakte van het bouwvlak, mag worden vergroot met maximaal 25% en na vergroting ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
  4. op duurzame locaties als bedoeld onder 2 in de woonwerkontwikkelingsgebieden, natuurontwikkelingsgebieden en recreatie-ontwikkelingsgebieden de oppervlakte van het bouwvlak, ten opzichte van de oppervlakte op het moment van inwerkingtreding van dit plan, mag worden vergroot met maximaal 15% en na vergroting ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
  5. de regels in artikel 3 lid 2 in acht genomen worden;
  6. binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  7. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Ten minste 10% van het nieuwe bouwvlak (grootte na wijziging) wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  9. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebied', zonder de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone', de wijziging uitsluitend is toegestaan, indien dit gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van natuur;
  10. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone' wijziging uitsluitend is toegestaan, indien het functioneren van de verbindingszone niet onevenredig wordt aangetast;
  11. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'behoud/ herstel watersysteemde wijziging uitsluitend is toegestaan, indien dit gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen;
  12. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
c. de bestemming'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen'met de aanduiding'wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebied' wijzigen in de bestemming'Natuur'onder de voorwaarden dat de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
 
3.7.2 aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3 lid 7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden;
  6. de waterhuishoudkundige situatie.

3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 wetgevingszone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied ecologische verbindingszone' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij artikel 3 lid 1 , artikel 3 lid 6
, onder a,b en c.

5.2 wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding  'wetgevingzone - afwijkingsgebied natuurontwikkelingsgebiedzijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij: artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 7.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:
  1. voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.;
  4. van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 m., luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  5. van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
    1. dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
    2. de vergroting maximaal 10% bedraagt;
    3. de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden.

6.2 Afwegingskader

Een in artikel 6 lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Wijzigingsbevoegdheid

7.1.1 algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  • nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of wijzigen in een andere nader te bepalen aanduiding;
  • bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven.
7.1.2 afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de ingenoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  • de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet naar die aard en omvang, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan bestaand gebruik.

9.2 strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 
artikel 9 lid 1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.3 verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in
 artikel 9 lid 1 
na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.4 uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 9 lid 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Leeghandseweg 12, Vorstenbosch"