direct naar inhoud van Regels
Plan: Fokkershoek 27 / Gouverneursweg 6c
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.BPGouverneursweg6c-ow01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Fokkershoek 27 / Gouverneursweg 6c met identificatienummer NL.IMRO.1721.BPGouverneursweg6c-ow01 van de gemeente Bernheze;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwde bijgebouwen:

een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 agrarisch grondgebruik:

de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed & breakfast:

een vorm van verblijfsrecreatie met als doel het verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap- en sanitaire ruimten, aan recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.12 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is aangegeven;
  • b. bij gebruik: dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 burgerwoning:

een woning, niet zijnde een bedrijfswoning;

1.21 carport/overkapping:

een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden een gesloten, al dan niet eigen, wand kent;

1.22 dagrecreatie:

bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport-, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gebruik:

het gebruiken, doen en laten gebruiken;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.27 horeca(voorziening):

voorzieningen voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.28 huishouden:

een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning;

1.29 lawaaisporten:

een sportactiviteit waarbij motorisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes, de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.30 milieucategorie:

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag, 2009;

1.31 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevenactiviteit volgt in dit kader uit de afhankelijkheid van de hoofdfunctie;

1.32 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;

1.33 ondersteunende ruimtes:

ondersteunenden ruimten bij een recreatieve functie zoals productiekeuken, voorraad, opslag, toilet, wasruimte, koeling, technische ruimtes);

1.34 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 centimeter;
  • b. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 centimeter per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  • c. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;

1.35 perceelsgrens:

de kadastrale grens van een perceel;

1.36 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;

1.37 rijbak:

een niet overdekt (geheel van ) bouwwerk(-en) geen gebouw(-en) zijnde met bijbehorende voorzieningen, ingericht voor het africhten, trainen, en berijden van paarden en pony’s en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.38 ruimtelijke uitstraling:

de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving:

1.39 schuilgelegenheid:

een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee;

1.40 streekeigen producten:

ambachtelijke of geteelde producten die kenmerkend zijn voor deze regio;

1.41 streekwinkel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van streekeigen producten;

1.42 suite:

vorm van verblijfsrecreatie waarbij een serie van minimaal 2 kamers (vaak met slaap-, woon- en werkvertrek) met minimaal bad en wc, als een eenheid wordt verhuurd;

1.43 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatief gebruik met nachtverblijven van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.44 voorgevellijn:

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning of een hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt en die doorloopt tot de zijdelingse perceelsgrens;

1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden en beschoeiingen;

1.46 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.1.6 de inhoud van een gebouw

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.8 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.3 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.4 Afstemming peil

Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in de begrippen, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige droge en natte natuurwaarden, waaronder beekherstel;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;
  • d. instandhouding van de typerende geologie/geomorfologie;
  • e. agrarisch grondgebruik;
  • f. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • g. recreatieve nevenfuncties bij een burgerwoning, zoals opgenomen in de tabel onder 3.1.2;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en leefklimaat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - woonwerkontwikkelingsgebied';
  • j. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. dagrecreatie;
  • m. doeleinden van openbaar nut;
  • n. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daar buiten toegestaan. Buiten de aanduiding 'bouwvlak' is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden;

één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

3.1.2 Tabel recreatieve nevenfuncties
Adres   Functie   Omvang  



 
bed & breakfast (verblijfsrecreatie, one room hotel)   gebruiksoppervlakte: maximaal 250 m²
totaal aantal slaapplaatsen: maximaal 4
 
Fokkershoek 27   suite (verblijfsrecreatie)   maximaal aantal: 3
bebouwd oppervlak per suite: maximaal 150 m²
gebruiksoppervlakte per suite: maximaal 300 m²
totaal aantal slaapplaatsen: maximaal 11
 

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • c. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  • d. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  • e. vervangende nieuwbouw van de woning, al dan niet in combinatie met vervanging van het overige deel van het hoofdgebouw waar de woning onderdeel van uitmaakt, is toegestaan binnen de bestaande fundamenten, tot een maximale inhoudsmaat van 750 m³ dan wel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud;
  • f. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten van gebouwen;
  • g. rijbakken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.

3.2.2 Recreatie

Voor de bouwwerken ten dienste van een recreatieve nevenfunctie gelden de volgende eisen:

goothoogte   maximaal 7,6 meter  
bouwhoogte   maximaal 10 meter  

3.2.3 Wonen

Voor de bouwwerken ten dienste van de woonfunctie (aanduiding 'wonen') gelden de volgende eisen:

a woningen, inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte   maximaal 6 meter  
bouwhoogte   maximaal 10 meter  
inhoud   maximaal 750 m³  
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn   minimaal 2 meter  

met dien verstande dat indien de bestaande inhoud van een hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen, meer bedraagt dan 750 m³, de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud. Indien de woning een bestaande woonboerderij betreft, geldt de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam / bouwmassa als maximum.

b vrijstaande bijgebouwen bij de woning
goothoogte   maximaal 3 meter  
bouwhoogte   maximaal 6 meter  
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen   maximaal 100 m²  
afstand tot bedrijfswoning   minimaal 3 meter en maximaal 20 meter  

c bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  bouwhoogte   gezamenlijke oppervlakte   aantal  
erfafscheidingen   maximaal 2 meter      
vlaggenmasten   maximaal 6 meter      
carport/overkapping   maximaal 3 meter   maximaal 30 m²   maximaal 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximaal 3 meter      

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.3 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  • b. het bepaalde in 3.2.3 voor een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 100 m². In geval van sloop van overtollige bebouwing (overmaat) mag maximaal 25% van het te slopen oppervlak worden vervangen tot een maximum oppervlakte van 200 m²;
  • c. het bepaalde in 3.2.1 voor het oprichten van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak ten behoeve van het hobbymatig houden van vee tot een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximale hoogte van 2,5 m en minimaal één zijde open, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het desbetreffende perceel een aaneengesloten oppervlakte heeft van tenminste 2.500 m²;
    • 2. de waarden van de gronden, als bedoeld in 3.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • d. het bepaalde in 3.2.1 voor het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden, dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is:
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • e. het bepaalde in 3.2.1 voor het oprichten van een rijbak t.b.v. hobbymatig gebruik buiten het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 800 m² onder de voorwaarden, dat:
    • 1. bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevelrooilijn, aansluitend op het bouwvlak, dan wel aansluitend aan de aanduiding 'wonen';
    • 2. de hoogte van de omheining maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
    • 4. de afstand tot de woningen op omliggende percelen minimaal 25 m bedraagt;
    • 5. de rijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • f. het bepaalde in 3.2.2 voor het vergroten van de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen met maximaal 3 meter, onder de voorwaarde dat:
    • 1. is gebleken dat vergroting van de bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het recreatiebedrijf;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
  • g. het bepaalde in 3.1.2 voor de uitbreiding van een recreatieve nevenfunctie onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van een recreatieve nevenfunctie maximaal 15% van het toegestane bebouwde oppervlak bedraagt, zoals opgenomen in 3.1.2 Tabel recreatieve nevenfuncties;
    • 2. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van recreatieve nevenfunctie;
    • 3. de uitbreiding gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
    • 4. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, ecologie en archeologie oplevert;
    • 5. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 6. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 7. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 8. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist.

3.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de waterhuishoudkundige situatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien dit door middel van een bedrijfsmatige exploitatie plaatsvindt.

3.5.2 Aan huis gebonden beroep

Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:

  • a. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
  • b. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.

3.5.3 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
  • d. het gebruik van gebouwen, welke in dienst staan van een recreatieve nevenfunctie, en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  • e. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • g. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
  • h. de aanleg van blijvende ondersteunende voorzieningen voor teelt van gewassen vrij van de grond.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven;
  • b. het ophogen;
  • c. het vergraven;
  • d. het diepploegen en -woelen;
  • e. het egaliseren;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het aanleggen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • l. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • m. het rooien van houtgewas;
  • n. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
  • o. het omzetten van grasland in bouwland;
  • p. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
  • q. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m²;
  • r. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
  • s. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • t. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels.

3.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

3.6.3 Afwegingskader

Uitvoering van de in 3.6.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

3.6.4 Waarden

Onder de in 3.6.3 genoemde waarden worden verstaan:

  • a. ten aanzien van de in 3.6.1 onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, l, q, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
  • b. ten aanzien van de in 3.6.1 onder k, l en m genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van plassen en poelen, bepaald door:
    • 1. matig voedselrijk,
    • 2. gevoed door grondwater,
    • 3. ondiep,
    • 4. omgeven door ruigtekruiden en struweel, hydrologisch geisoleerd in cultuurlandschap;
  • c. ten aanzien van de in 3.6.1 onder a, b, c, d, e, f, m, p, q en t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van slootkanten, bepaald door:
    • 1. gemiddeld hoge grondwaterstand,
    • 2. microreliëf,
    • 3. geleidelijke gradiënt in nat-droog,
    • 4. soms ondoorlatende laag in ondergrond,
    • 5. extensief maaibeheer,
    • 6. flauw talud sloot;
  • d. ten aanzien van de in 3.6.1 onder m genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
    • 1. aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
    • 2. microreliëf,
    • 3. (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
  • e. ten aanzien van de in 3.6.1 onder i, j en m genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulisselandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
  • f. ten aanzien van de in 3.6.1 onder o, p en t genoemde werken of werkzaamheden: het open landschap, bepaald door het ontbreken van opgaande begroeiing en bebouwing;
  • g. ten aanzien van de in 3.6.1 onder a, b, c, d, e, n, q, r en t genoemde werken of werkzaamheden: het open akkercomplex, bepaald door reliëf, vorm en functie van de akkers.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en bestaande woningen/hoofdgebouwen met het functietype 'wonen' splitsen in maximaal 2 woningen, onder de voorwaarden dat:

  • a. na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 450 m³;
  • b. bewoning aanvaardbaar is uit oogpunt van een gezond woon- en leefklimaat;
  • c. bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in 3.2.3;
  • d. sprake is van sloop van overtollige niet-cultuurhistorische waardevolle bebouwing;
  • e. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
  • f. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan.

3.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden;
  • f. de waterhuishoudkundige situatie.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, die relevant zijn voor het leefgebied van de dassen;
  • b. behoud en ontwikkeling van landschapselementen;
  • c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
  • d. instandhouding van de typerende geologie/geomorfologie;
  • e. agrarisch grondgebruik;
  • f. recreatieve functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zoals opgenomen in de tabel onder 4.1.2;
  • g. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel';
  • j. ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en leefklimaat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - woonwerkontwikkelingsgebied';
  • k. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. dagrecreatie;
  • n. doeleinden van openbaar nut;
  • o. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daar buiten toegestaan. Buiten de aanduiding 'bouwvlak' is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden;

één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

4.1.2 Tabel recreatie
Adres   Functie   Omvang  



Gouverneursweg 6c  
suite (verblijfsrecreatie)   maximaal aantal: 8
bebouwd oppervlak per suite: maximaal 150 m²
gebruiksoppervlakte per suite: maximaal 300 m²
totaal aantal slaapplaatsen: maximaal 26  
  vergaderruimte   bebouwd oppervlak: maximaal 300 m²
gebruiksoppervlakte: maximaal 300 m²  
  ondersteunende horeca   bebouwd oppervlak: 150 m²  
  streekwinkel (detailhandel)   bebouwd oppervlak: maximaal 150 m²  
  kantoor (incl. balie)   bebouwd oppervlak: maximaal 50 m²  
  ondersteunende ruimtes   bebouwd oppervlak: 200 m²  

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Leefgebied dassen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • c. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  • d. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  • e. vervangende nieuwbouw van de (bedrijfs)woning, al dan niet in combinatie met vervanging van het overige deel van het hoofdgebouw waar de bedrijfswoning onderdeel van uitmaakt, is toegestaan binnen de bestaande fundamenten, tot een maximale inhoudsmaat van 750 m³ dan wel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud;
  • f. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten van gebouwen;
  • g. rijbakken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.

4.2.2 Recreatie

Voor de bouwwerken ten dienste van een recreatieve functie (aanduiding 'recreatie') gelden de volgende eisen:

a bedrijfsgebouwen:
goothoogte   maximaal 6 meter  
bouwhoogte   maximaal 10 meter  
bebouwd oppervlak   maximaal 2.250 m²  

b bedrijfswoningen exclusief aangebouwde bijgebouwen en exclusief aangebouwde bedrijfsgebouwen:
goothoogte   maximaal 6 meter  
bouwhoogte   maximaal 10 meter  
inhoud   maximaal 750 m³  
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn   minimaal 2 meter  

c bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
goothoogte   maximaal 3 meter  
bouwhoogte   maximaal 6 meter  
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen   maximaal 100 m²  
afstand tot bedrijfswoning   minimaal 3 meter en maximaal 20 meter  

d bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  bouwhoogte   gezamenlijke oppervlakte   aantal  
erfafscheidingen   maximaal 2 meter      
vlaggenmasten   maximaal 6 meter      
carport/overkapping   maximaal 3 meter   maximaal 30 m²   maximaal 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximaal 3 meter      

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 4.2.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  • b. het bepaalde in 4.2.2 voor een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 100 m². In geval van sloop van overtollige bebouwing (overmaat) mag maximaal 25% van het te slopen oppervlak worden vervangen tot een maximum oppervlakte van 200 m²;
  • c. het bepaalde in 4.2.1 voor het oprichten van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak ten behoeve van het hobbymatig houden van vee tot een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximale hoogte van 2,5 m en minimaal één zijde open, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het desbetreffende perceel een aaneengesloten oppervlakte heeft van tenminste 2.500 m²;
    • 2. de waarden van de gronden, als bedoeld in 4.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • d. het bepaalde in 4.2.1 voor het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden, dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is:
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • e. het bepaalde in 4.2.1 voor het oprichten van een rijbak t.b.v. hobbymatig gebruik buiten het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 800 m² onder de voorwaarden, dat:
    • 1. bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevelrooilijn, aansluitend op het bouwvlak, dan wel aansluitend aan de aanduiding 'wonen';
    • 2. de hoogte van de omheining maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
    • 4. de afstand tot de woningen op omliggende percelen minimaal 25 m bedraagt;
    • 5. de rijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • f. het bepaalde in 4.2.2 voor het vergroten van de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen met maximaal 3 meter, onder de voorwaarde dat:
    • 1. is gebleken dat vergroting van de bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het recreatiebedrijf;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
  • g. het bepaalde in 4.2.2 voor de uitbreiding van een recreatiebedrijf (functietype 'recreatie') onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van recreatiebedrijven maximaal 15% van het toegestane bebouwde oppervlak bedraagt, zoals opgenomen in 4.2.2 onder a;
    • 2. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het recreatiebedrijf;
    • 3. de uitbreiding gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
    • 4. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' de uitbreiding uitsluitend is toegestaan, indien een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    • 5. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, ecologie en archeologie oplevert;
    • 6. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 7. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 8. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 9. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist;

4.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de waterhuishoudkundige situatie.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien dit door middel van een bedrijfsmatige exploitatie plaatsvindt.

4.5.2 Bedrijfswoning

Het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van recreatieve functies, zoals opgenomen in de tabel onder 4.1.2, is toegestaan.

4.5.3 Aan huis gebonden beroep

Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:

  • a. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
  • b. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.

4.5.4 Functieaanduiding 'recreatie'

Een inpandige oppervlakte van 150 m² en een buitenpandige (terras) oppervlakte van 70 m² mag worden gebruikt voor ondergeschikte horeca-activiteiten.

4.5.5 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 4.1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
  • d. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  • e. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • g. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
  • h. de aanleg van blijvende ondersteunende voorzieningen voor teelt van gewassen vrij van de grond.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven;
  • b. het ophogen;
  • c. het vergraven;
  • d. het diepploegen en -woelen;
  • e. het egaliseren;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het aanleggen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • l. het rooien van houtgewas;
  • m. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
  • n. het omzetten van grasland in bouwland;
  • o. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
  • p. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m²;
  • q. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
  • r. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • s. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels.

4.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

4.6.3 Afwegingskader

Uitvoering van de in 4.6.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

4.6.4 Waarden

Onder de in 4.6.3 genoemde waarden worden verstaan:

  • a. ten aanzien van de in 4.6.1 onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, p, q en r genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
  • b. ten aanzien van de in 4.6.1 onder k en l genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van plassen en poelen, bepaald door:
    • 1. matig voedselrijk,
    • 2. gevoed door grondwater,
    • 3. ondiep,
    • 4. omgeven door ruigtekruiden en struweel, hydrologisch geïsoleerd in cultuurlandschap;
  • c. ten aanzien van de in 4.6.1 onder a, b, c, d, e, f, l, o, p en s genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van slootkanten, bepaald door:
    • 1. gemiddeld hoge grondwaterstand,
    • 2. microreliëf,
    • 3. geleidelijke gradiënt in nat-droog,
    • 4. soms ondoorlatende laag in ondergrond,
    • 5. extensief maaibeheer,
    • 6. flauw talud sloot;
  • d. ten aanzien van de in 4.6.1 onder m genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
    • 1. aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
    • 2. microreliëf,
    • 3. (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
  • e. ten aanzien van de in 4.6.1 onder i, j en l genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulisselandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
  • f. ten aanzien van de in 4.6.1 onder n, o en s genoemde werken of werkzaamheden: het open landschap, bepaald door het ontbreken van opgaande begroeiing en bebouwing;
  • g. ten aanzien van de in 4.6.1 onder a, b, c, d, e, m, p, q en s genoemde werken of werkzaamheden: het open akkercomplex, bepaald door reliëf, vorm en functie van de akkers.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en bestaande woningen/hoofdgebouwen met het functietype 'wonen' splitsen in maximaal 2 woningen, onder de voorwaarden dat:

  • a. na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 450 m³;
  • b. bewoning aanvaardbaar is uit oogpunt van een gezond woon- en leefklimaat;
  • c. bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in 4.2.2;
  • d. sprake is van sloop van overtollige niet-cultuurhistorische waardevolle bebouwing;
  • e. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
  • f. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan.

4.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 4.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden;
  • f. de waterhuishoudkundige situatie.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.

5.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

5.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

5.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning

Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m² en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • f. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 6 Waarde - Natte natuurparel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

6.2 Specifieke gebruiksregels

Bij toename van het verhard oppervlak is "hydrologisch neutraal bouwen" het uitgangspunt. Voor een toename van het verharde oppervlak van 250 m² is een advies van de waterbeheerder vereist.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • c. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  • d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m².

6.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds legaal in uitvoering zijn;
  • c. welke het normaal onderhoud en/ of exploitatie betreffen.

6.3.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.2 wordt het bevoegde waterstaatsgezag gehoord.

6.3.4 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 mag alleen worden verleend indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Groenblauwe mantel

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in 4.1.

8.2 Wetgevingzone - woonwerkontwikkelingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - woonwerkontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in 3.1 en 4.1.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:

  • a. voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter;
  • d. van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 meter, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • e. van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
    • 1. dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
    • 2. de vergroting maximaal 10% bedraagt;
    • 3. de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden.

9.2 Afwegingskader

Een in 9.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
  • b. bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter verschuiven.

10.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 10.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

11.2 Schema van volgorde dubbelbestemmingen

Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet naar die aard en omvang, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan bestaand gebruik.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden

Indien het gebruik, bedoeld in 12.4, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Fokkershoek 27 / Gouverneursweg 6c'.