1.1 plan:
het bestemmingsplan 'De Bleken 4, Heeswijk-Dinther' van de gemeente Bernheze.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1721.BPDeBleken4HD-OW01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwde bijgebouwen:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van andere activiteiten van ondergeschikte betekenis.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.
1.8 agrarisch deskundige:
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen of een ander door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen.
1.9 agrarisch grondgebruik:
de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijfseigen producten:
producten die op het eigen bedrijf worden geproduceerd.
1.12 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
1.14 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.22 carport/overkapping:
een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zijn aan maximaal twee zijden, een gesloten, al dan niet eigen, wand kent.
1.23 dagrecreatie:
bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen.
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 erf:
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en blijkens de bestemming die aan de gronden is gegeven voor deze inrichting in aanmerking komt.
1.26 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.27 functietype:
verzamelnaam voor het soort bebouwing en gebruik zoals die op een bepaalde locatie van toepassing is.
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruik:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.30 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, paardenverhuurbedrijven en paardenstallingsbedrijven.
1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.33 huishouden:
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
1.34 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.35 lawaaisporten:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes, de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen.
1.36 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetra aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
1.37 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de afhankelijkheid van de hoofdfunctie.
1.38 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.39 opslag (statisch)
binnenopslag van goederen (al dan niet voor derden) die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijnde voor handel en niet worden opgeslagen voor een niet-agrarisch bedrijf elders, zoals (seizoen)stalling, van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.40 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
- in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
- deze bepaling geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld.
1.41 perceelsgrens:
de kadastrale grens van een perceel.
1.42 permanente bewoning:
het feitelijk bewonen van een verblijf als hoofdverblijf.
1.43 rijbak:
een niet overdekt (geheel van) bouwwerk(-en), geen gebouw(-en) zijnde met bijbehorende voorzieningen, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.
1.44 ruimtelijke uitstraling:
de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving.
1.45 schuilgelegenheid:
een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee.
1.46 stacaravan:
een onderkomen met een maximale grootte van 30 m2, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.
1.47 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instelling of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.48 streekeigen producten:
ambachtelijke of geteelde producten die kenmerkend zijn voor deze regio.
1.49 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de vollegronds bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf of boomkwekerij.
1.50 tent:
constructie van (flexibele) stokken met daaroverheen gespannen doek waarin verbleven kan worden.
1.51 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen welke op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 aaneengesloten maanden per jaar. De voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.52 verhard:
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
1.53 voorgevelrooilijn:
de visuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt.
1.54 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
1.55 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.
1.56 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.57 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.1.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.1.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Meten
Bijt toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
2.4 Afstemming peil
Bij de afstemming met het piel, zoals omschreven in artikel 1.40, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer aangehouden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Leefgebied struweelvogels
3.1 Bestemmingsomschrijving
- behoud, herstel en ontwikkeling van het aanwezige besloten en halfopen landschap met een kleinschalige percelering, houtwallen, ruige perceelsranden en slootkanten;
- het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
- het behoud en bescherming van de monumentale bomen, ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
- instandhouding van de typerende geologie/geomorfologie;
- agrarisch grondgebruik;
- de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
- een grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
- niet-agrarische nevenactiviteiten in de vorm van inpandige statische opslag onder de voorwaarden dat:
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag';
- niet meer dan 2.575 m2 gebruikt mag worden;
- detailhandel ten behoeve van deze niet-agrarische nevenactiviteit niet is toegestaan;
- een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- groenvoorzieningen;
- extensieve dagrecreatie;
- doeleinden van openbaar nut;
- tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daar buiten toegestaan. Buiten de aanduiding 'bouwvlak' is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.
3.2 Bouwregels
- gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
- buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
- de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
- nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.
3.2.1 Algemeen
Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:
- per bouwvlak is ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijfswoningen toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is maximaal één plattelandswoning toegestaan;
- binnen 30 m van de plattelandswoning mogen geen nieuwe gebouwen gebouwd worden, uitgezonderd vrijstaande bijgebouwen behorende bij de plattelandswoning;
- vervangende nieuwbouw van de (bedrijfs)woning, al dan niet in combinatie met vervanging van het overige deel van het hoofdgebouw waar de bedrijfswoning onderdeel van uitmaakt, is toegestaan binnen de bestaande fundamenten, tot een maximale inhoudsmaat van 750 m3 danwel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud;
- teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
- ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten van gebouwen;
- rijbaken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.
3.2.2 (Agrarisch) Bedrijf
Voor de bouwwerken ten dienste van een bedrijf (functietypen 'agrarisch bedrijf') gelden de volgende eisen:
- bedrijfsgebouwen:
goothoogte | max. 6 m |
bouwhoogte | max. 12 m |
oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen | max. 525 m2 |
afstand tot bestemming 'Verkeer' | min. 15 m |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | min. 5 m |
afstand tot voorgevelrooilijn | min. 2 m |
- bedrijfswoningen inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte | max. 6 m |
bouwhoogte | max. 10 m |
inhoud | max. 750 m3 |
afstand woning tot bedrijfsgebouwen | min. 3 m |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | min. 5 m |
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn | min. 2 m |
- vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
goothoogte | max. 3 m |
bouwhoogte | max. 6 m |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | min. 5 m |
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen | max. 100 m2 |
afstand tot bedrijfswoning | min. 3 m en max. 20 m |
afstand tot voorgevelrooilijn | min. 2 m |
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde (anders dan teeltondersteunende voorzieningen):
| bouwhoogte | gezamenlijke oppervlakte | aantal |
erfafscheidingen | max. 2 m vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m | | |
carport/overkapping | max. 3 m | max. 30 m2 | max. 2 |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | max. 12 m | | |
- teeltondersteunende voorzieningen:
| bouwhoogte | oppervlakte ten behoeve van één bedrijf |
teeltondersteunende kassen | max. 8 m | max. 5000 m2 (binnen bouwvlak) |
overige teeltondersteunende voorzieningen | max. 4,50 m | geen max. |
tijdelijke vraat- en hagelnetten en regenkappen | max. 4,50 m | geen max. |
- uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een doelmatig, reëel agrarisch bedrijf waarbij geldt dat overtollige of leegstaande bebouwing en reeds verstrekte vergunningen worden betrokken bij de beoordeling van de doelmatigheid en de noodzaak van de bebouwing;
3.2.3 Plattelandswoning
Voor de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' gelden de volgende eisen:
- woningen inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte | max. 6 m |
bouwhoogte | max. 10 m |
inhoud | max. 750 m3 |
afstand woning tot bedrijfsgebouwen | min. 3 m |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | min. 5 m |
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn | min. 2 m |
- vrijstaande bijgebouwen bij de woning:
goothoogte | max. 3 m |
bouwhoogte | max. 6 m |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | min. 5 m |
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen | max. 100 m2 |
afstand tot bedrijfswoning | min. 3 m en max. 20 m |
afstand tot voorgevelrooilijn | min. 2 m |
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
| bouwhoogte | gezamenlijke oppervlakte | aantal |
erfafscheidingen | max. 2 m vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m | | |
carport/overkapping | max. 3 m | max. 30 m2 | max. 2 |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | max. 12 m | | |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
- dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor grotere oppervlakte aan agrarische bedrijfsgebouwen tot maximaal 720 m2, onder de voorwaarden dat:
- dit past in het straat- en bebouwingsbeeld;
- er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- hierdoor de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke waarden, abiotische waarden en archeologische waarden;
- hierdoor de waterhuishoudkundige situatie niet wordt aangetast.
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 100 m². In geval van sloop van overtollige bebouwing (overmaat) mag maximaal 25% van het te slopen oppervlak worden vervangen tot een maximum oppervlakte van 200 m²;
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het oprichten van gebouwen op een kleinere afstand tot de bestemming 'Verkeer', onder de voorwaarde dat:
- dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het oprichten van erfafscheidingen, waaronder mede worden begrepen terreinomheiningen en open hekwerken, buiten het bouwvlak tot een maximum hoogte van 2 m., onder de voorwaarden, dat er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving;
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het oprichten van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak ten behoeve van het hobbymatig houden van vee tot een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximale hoogte van 2,5 m en minimaal één zijde open, onder de voorwaarden dat:
- het desbetreffende perceel een aaneengesloten oppervlakte heeft van tenminste 2500 m²;
- de waarden van de gronden, als bedoeld in artikel 3 lid 1 niet onevenredig worden aangetast;
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub b voor boomteelthekken van maximaal 4,5 m onder de voorwaarden dat:
- is gebleken dat de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden;
- het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub c voor het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden dat:
- de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is:
- hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
- het bepaalde artikel 3 lid 2.1 sub g in voor het oprichten van een rijbak t.b.v. hobbymatig gebruik met een maximale oppervlakte van 800 m² onder de voorwaarden, dat:
- bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevelrooilijn, aansluitend op het bouwvlak;
- de hoogte van de omheining maximaal 1,5 m mag bedragen;
- lichtmasten niet zijn toegestaan;
- de afstand tot de woningen op omliggende percelen minimaal 25 m bedraagt;
- de rijbak landschappelijk wordt ingepast;
- het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 voor een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter voor bedrijfsgebouwen, onder de voorwaarde dat:
- een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
- er geen onevenredige aantasting is van de omgeving;
- er sprake is van goede ruimtelijke uitstraling.
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in
artikel 3 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- de waterhuishoudkundige situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
- het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan mits:
- er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
3.5.2 Specifiek
- functietype 'agrarisch bedrijf':
- als specifieke activiteit is de verkoop van streekeigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van max. 100 m² toegestaan, evenals verkoop van streek- of bedrijfseigen producten met een bestaand verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m²;
- mestbewerking als nevenactiviteit ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking voor derden niet is toegestaan.
3.5.3 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in
artikel 3 lid 1, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
- het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
- het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
- het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
- inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
- de aanleg van blijvende ondersteunende voorzieningen voor teelt van gewassen vrij van de grond.
3.5.4 Voorwaardelijke verplichting - groen
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen conform de bestemming '
Agrarisch met waarden - Leefgebied struweelvogels' is alleen toegestaan, indien de bestaande groenvoorzieningen en elementen met de bestemming '
Groen' aldus in stand wordt gehouden.
3.5.5 Voorwaardelijke verplichting - sloop
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen conform de bestemming '
Agrarisch met waarden - Leefgebied struweelvogels' is alleen toegestaan als, uiterlijk 24 maanden nadat het daaraan gekoppelde gebruik is gerealiseerd, de bedrijfsgebouwen conform
Bijlage 1 zijn gesloopt.
3.5.6 Parkeren
Voor het parkeren gelden de volgende regels:
- per bouwperceel dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd conform het gemeentelijke parkeerbeleid en de daarbij behorende Parkeernormennota gemeente Bernheze;
- de afmeting van een parkeerplaats is ten minste 25 meter breed en 5 meter lang;
- een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
- uit een verkregen advies van een agrarisch deskundige is gebleken dat vormverandering noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
- met de vorm van het bouwvlak zo veel mogelijk wordt gewaarborgd dat bouwactiviteiten in ruimtelijk opzicht geconcentreerd plaatsvinden;
- de regels in artikel 3 lid 2.2 in acht genomen worden;
- uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist;
- een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan.
- voor het toestaan van omschakeling naar een andere bedrijfsfunctie (functietype 'bedrijf'), onder de voorwaarden dat:
- de milieubelasting van het nieuw te vestigen bedrijf naar aard en omvang lager is, danwel gelijk is aan die van het bestaande bedrijf;
- geen sprake is van uitbreiding van de bestaande bebouwing;
- geen detailhandel plaatsvindt;
- geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in
artikel 3 lid 6.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden;
- de waterhuishoudkundige situatie.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- paden;
- speelvoorzieningen;
- water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
4.2.1 Bebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:
- lichtmasten: 6 m;
- erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
5.2.1 Omgevingsvergunning voor bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in
artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in
artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in
artikel 5 lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
5.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
5.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
- op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- de werken en werkzaamheden
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
- de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische verwachting.
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in
artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in
artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden en gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in
artikel 6 lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanbrengen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
6.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
6.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
- op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologische vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- de werken en werkzaamheden
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van krachten worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
- de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 Milieuzone - boringsvrije zone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn gronden mede bedoeld voor bescherming van de daarin aanwezige beschermde kleilaag. De regels ter bescherming van de boringsvrije zone, zoals vermeld in de Provinciale Milieuverordening zijn van toepassing.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:
- voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- van de planregels met het oog op de aanpassing van werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 m, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
- van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
- dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid';
- de vergroting maximaal 10% bedraagt;
- de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden.
9.2 Afwegingskader
Een in
artikel 9 lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
10.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of wijzigen in een andere nader te bepalen aanduiding;
- bestemmingsgrenzen met max. 5 m verschuiven.
10.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in
artikel 10 lid 1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
Artikel 11 Overige regels
11.1 Parkeren
Nieuwbouw en/of wijziging van het gebruik binnen dit bestemmingsplan is slechts toegestaan indien voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de Parkeernormennota Gemeente Bernheze.
11.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
11.3 Schema van volgorde dubbelbestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 12 lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
artikel 12 lid 1 met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in
artikel 12 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet naar die aard en omvang.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 12 lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 12 lid 4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in
artikel 12 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'De Bleken 4, Heeswijk-Dinther'.