Plan: | Achterstraat nabij 44 Nistelrode |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1721.BPAchterstrnabij44-ow01 |
Het doel van dit bestemmingsplan is herbestemming van de locatie Achterstraat ong. te Nistelrode, hierna ook het plangebied genoemd. Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Bernheze' bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden'. De locatie is gelegen binnen een bebouwingsconcentratie. Beoogd wordt om op dit perceel één Ruimte voor Ruimte woning te realiseren. De benodigde bouwtitel Ruimte voor Ruimte wordt hiervoor aangekocht.
De beoogde herontwikkeling in het kader van de regeling 'Ruimte voor Ruimte' is binnen de vigerende bestemmingsplanregels niet mogelijk. Derhalve dient het vigerende bestemmingsplan ter plaatse te worden herzien. Door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze is per brief d.d. 21 april 2017 aangegeven in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de beoogde herontwikkeling. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan en wordt het plangebied herbestemd.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Nistelrode en is aangewezen als gelegen binnen de bebouwingsconcentratie 'Achterstraat'. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Nistelrode, sectie B, nummer 1839 (gedeeltelijk). Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.793 m², waarbij een omvang van 1.500 m² voorzien is van de aanduiding voor realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning. Navolgende figuur geeft een kadastraal overzicht en een omgevingskaart van het plangebied, waarbij het plangebied met een bolletjeslijn is aangeduid.
Figuur 1: Kadastrale kaart en omgevingskaart voor het plangebied waarop het plangebied op de kadastrale kaart is aangeduid met een zwarte bolletjeslijn en het perceel waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt in groen is weergegeven
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning mogelijk. De Ruimte voor Ruimte bouwtitel wordt hiervoor gedurende deze bestemmingsplanprocedure aangekocht.
Hoofdstuk 2 geeft een beeld van de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied. Hoofdstuk 3 van deze bestemmingsplantoelichting geeft een overzicht van de beleidskaders met betrekking tot de beoogde herontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een toets van aan de milieuaspecten. In hoofdstuk 5 worden overige planologische aspecten toegelicht. In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan aan de orde. In hoofdstuk 7 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de gevoerde procedure beschreven.
Het plangebied is gelegen aan Achterstraat ong. te Nistelrode. De locatie is thans in agrarisch gebruik en onbebouwd. Thans vindt teelt van agrarische gewassen plaats. Navolgende figuur geeft een impressie van de huidige situatie.
Figuur 2: Beeld van agrarisch grondgebruik binnen het plangebied
Navolgende figuur geeft een luchtfoto van het plangebied.
Figuur 3. Luchtfoto van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Bernheze' het vigerende bestemmingsplan. Navolgende figuur betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden, met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Tevens is het plangebied aangeduid met de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied' en de inmiddels op provinciaal niveau vervallen aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
De beoogde ontwikkeling ziet op de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning. De initiatiefnemer zal ten behoeve van de oprichting van de Ruimte voor Ruimte woning een bouwtitel betrekken van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV dan wel een stoppende agrariër.
Het College van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 25 september 2017 als voorwaarde principemedewerking voor de beoogde ontwikkeling verleend. In deze principemedewerking is opgenomen dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De gemeente Bernheze geeft hierbij de volgende randvoorwaarden aan:
In de regels van dit bestemmingsplan zijn de genoemde randvoorwaarden gehanteerd en planologisch verankerd. De landschappelijk inpassing maakt als kwalitatieve verplichting onderdeel uit van de regels van dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk nader omschreven.
De Ruimte voor Ruimte woning wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. De gemeente stelt hierbij als voorwaarde dat de erfafscheidingen aan de voor-, achter- en zijkant van het perceel groen moeten zijn. Hoge hekwerken of andere gebouwde erfafscheidingen mogen niet worden toegepast.
De landschappelijke inpassing bestaat uit een haag met streekeigen beplanting zoals beuk voor de voorgevel van de woning. Op het perceel worden aan de zuidelijke perceelsgrens enkele solitaire bomen in een bomenrij aangeplant. De noordelijke perceelsgrens wordt ingepast met struweelbeplanting. Aan de achterzijde van de woning worden vijf fruitbomen aangeplant. Navolgende figuur geeft een beeld van de beoogde landschappelijke inpassing binnen het plangebied. De landschappelijke inpassing is met een schaal 1:1000 als bijlage bij de regels uit dit bestemmingsplan gevoegd. Op dit inpassingsplan is ook het sortiment aangegeven en zijn voorwaarden voor aanplant opgenomen.
Figuur 5: Landschappelijke inpassing binnen het plangebied
De gemeente Bernheze heeft een beeldkwaliteitsplan voor Ruimte voor Ruimte woningen opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vervangt de welstandsnota voor de locaties waar de Ruimte voor Ruimte woningen worden gebouwd en wordt voor de welstandscommissie het toetsingskader bij het beoordelen van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen.
Het buitengebied is het landschappelijk raamwerk waarbinnen de nieuwe woningen moeten passen. In de gemeente Bernheze is het landschapsbeeld rijk en gevarieerd. Er zijn ook verschillen in landschapstypen te vinden. De inpassing van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen is binnen de kwaliteiten van het landschap mogelijk. Er dienen hier enkele ontwerpuitgangspunten gehanteerd te worden. De woningen bestaan uit een lage onderbouw met grote kap. De perceelsgrenzen moeten groen worden ingepast. Ondanks de verschillende landschapstypen zijn woningen altijd groen ingepakt. Dit levert de groene bebouwingsclusters en kernranden op. De woningen spelen zo een rol in het groen afbakenen van de groene kamers. Omdat de Ruimte voor Ruimte woningen op grote percelen staan (met een oppervlakte van gemiddeld circa 1.000 m²) en een grote inhoudsmaat hebben (met een inhoud van maximaal 1.000 m³) en in een groene omgeving staan zijn er twee woningtypes mogelijk; dit zijn boerderijen en landhuizen. Deze woningentypen worden hierna individueel nader toegelicht.
Een woning van het woningtype boerderij heeft een ruime opzet en bestaat uit een enkelvoudige massa. Het gebouw is gericht op functioneel en agrarisch gebruik. Het gebouw heeft een landelijke uitstraling, waarbij de hoofdvorm bestaat uit één laag met een grote kap. Een boerderij is gelegen aan de straat en heeft een rechthoekig grondvlak met mogelijke ondergeschikte uit- en aanbouwen. Het gebouw is rustig vormgegeven en heeft een sobere detaillering.
De terreinindeling is rationeel. De erfinrichting bestaat uit stoepen, weide, groentetuin en hagen. Er is sprake van een clustering met bijgebouwen om een erf. De bijgebouwen staan dichtbij de hoofdbebouwing. Navolgend figuur geeft een beeld van mogelijke verschijningsvormen van het woontype boerderij.
Figuur 6. Verschijningsvormen van het woningtype boerderij (voor de bronvermelding zie het beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte woningen).
In het beeldkwaliteitsplan is een toetsingstabel opgenomen voor de woningen van het woningtype boerderij. Deze toetsingstabel geeft een beeld van de voorwaarden voor de ontwikkeling van de woning. De toetsingstabel is opgenomen in navolgende tabel.
Toetsingstabel Boerderij
Beoordelingsaspecten | Toetsing | Toetsing | |
Hoofdaspecten | Type bebouwing | Grote vrijstaande woning of twee-onder-een kapwoning (niet geschakeld), inhoud maximaal 1.000 m³ en kaveloppervlakte circa 1.000 m² | Streng |
Plaatsing, situering, oriëntatie | Op korte tot middelgrote afstand van de weg. Voorgevel 5 tot 20 meter uit de voorste perceelsgrens. | Streng | |
Massaopbouw | 1 laag met kap, dakhelling > 45°. Lage goot 3 tot 3,5 meter |
Streng | |
Gevelopbouw | Eenvoudig en evenwichtig | Regulier | |
Materiaalgebruik (hoofdvlakken) | Baksteen en pannendak of riet, incidenteel kunnen hout, golfplaat of moderne materialen worden toegepast mits dit het totaalbeeld een hogere esthetische kwaliteit oplevert | Regulier | |
Kleurgebruik (hoofdvlakken) | Gedekte kleuren in naturel of aarde tinten | Regulier | |
Deelaspecten | Samenstelling massa | Enkelvoudig | Regulier |
Gevelindeling | Traditioneel | Regulier | |
Plasticiteit gevel | Beperkt en ondergeschikt | Soepel | |
Detailaspecten | Materiaalgebruik (onderdelen) | Kozijnen: hout of houtgelijkende materialen Ondergeschikte delen: verschillend materiaalgebruik mogelijk |
Soepel |
Kleurgebruik (onderdelen) | Passend bij het pallet van de hoofdvlakken | Soepel | |
Detaillering | Eenvoudig/sober | Soepel | |
Specifieke aspecten | Bebouwingscluster/ kernrandzone | Het boerderijtype is toegestaan in een kernrandzone en in een bebouwingscluster | Regulier |
Bijgebouwen | Gesitueerd nabij hoofdgebouw. Geen dakkapellen. Voldaan moet worden aan de bijgebouwenregeling | Soepel | |
Erfafscheidingen | Erfafscheiding bestaat uit hagen en erfbeplanting | Regulier | |
Tuin | Functioneel erf met stoepen en een grindstrook tegen opspattend regenwater. Rationele indeling. Elementen als moestuin, siertuin en boomgaard of hakhoutbosje met inheemse soorten worden gescheiden door hagen | Niet |
Tabel 1. Toetsingstabel uit het beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte woningen voor de verschijningsvorm 'boerderij'
Een landhuis bestaat uit een samengestelde massa, met een complex kappenplan en gootverspringing, sierelementen en een landelijke uitstraling. De bebouwing bestaat uit één laag met een grote kap. Het gebouw is voorzien van gootverhoging, uitsparingen en verdraaiingen in de kap. Er zijn accenten aan de gevel aanwezig. Een landhuis is verder van de straat gelegen en heeft een grote landschappelijke siertuin. Het gebouw is voorzien van opvallende elementen als een schoorsteen en dakkapellen. Een landhuis is gericht op woongenot en comfort. Bijgebouwen zijn gesitueerd achter in de tuin en aan de rand van het perceel. Navolgend figuur geeft voorbeelden van de verschijningsvormen van een woning van het type landhuis.
Figuur 7. Verschijningsvormen van het woningtype landhuis (voor de bronvermelding zie het beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte woningen)
In het beeldkwaliteitsplan is een toetsingstabel opgenomen voor de woningen van het woningtype landhuis. Deze toetsingstabel geeft een beeld van de voorwaarden voor de ontwikkeling van de woning. De toetsingstabel is opgenomen in navolgend tabel.
Toetsingstabel Landhuis
Beoordelingsaspecten | Toetsing | ||
Hoofdaspecten | Type bebouwing | Vrijstaande woning, maximaal 1.000 m³ ruime percelen van circa 2.000 m² | Streng |
Plaatsing, situering, oriëntatie | Op grote afstand van de weg. Voorgevel 25 meter uit de voorste perceelsgrens. Oriëntatie op de weg. Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 10 meter. | Streng | |
Massaopbouw | 1 laag met kap, hoogteaccenten mogelijk bij massadelen. Goothoogte tot 3,5 meter, steile kap > 45° | Streng | |
Gevelopbouw | Evenwichtig opbouw | Regulier | |
Materiaalgebruik (hoofdvlakken) | Baksteen en pannendak of riet, incidenteel kunnen hout, golfplaat of moderne materialen worden toegepast mits dit het totaalbeeld een hogere esthetische kwaliteit oplevert | Regulier | |
Kleurgebruik (hoofdvlakken) | Gedekte kleuren in naturel of aarde tinten | Regulier | |
Deelaspecten | Samenstelling massa | Samengesteld | Regulier |
Gevelindeling | Traditioneel | Soepel | |
Plasticiteit gevel | Gevarieerd | Soepel | |
Detaillering | Uitgebreid | Soepel | |
Specifieke aspecten | Bebouwingscluster/ kernrandzone | De landhuizen passen in een landgoedachtige omgeving. In de kernrandzone is er in sommige gevallen voldoende ruimte, in bebouwingsclusters is deze ruimte niet vaak aanwezig. Mits de stedenbouwkundige context aanleiding geeft voor het type landhuis met een teruggelegen rooilijn is dit woningtype in bebouwingscluster en kernrandzone mogelijk | Streng |
Bijgebouwen | Vrije plaatsing op het perceel mogelijk. Geen dakkapellen op bijgebouwen, voldaan moet worden aan de bijgebouwenregeling | Regulier | |
Erfafscheiding | Groen, borders of hagen | ||
Tuin | Landschapstuin of siertuin. Niet symmetrisch maar vloeiende lijnen. Siertuin met gazon en kleurrijke borders en vijvers. Exoten en inheemse soorten mogelijk. | Niet |
Tabel 2. Toetsingstabel uit het beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte woningen voor de verschijningsvorm 'landhuis'
De Ruimte voor Ruimte woning wordt ontsloten aan de Achterstraat. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Bij realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning worden minimaal twee parkeerplaatsen (exclusief garage) op eigen terrein aangelegd. Deze voorwaarde is als kwalitatieve verplichting geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Het perceel biedt hiervoor ruimschoots de ruimte.
Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
Er is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Voor een goed werkende woningmarkt zijn rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemt. Deze doelstellingen zijn: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woning-bouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.
De beoogde herontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. Er wordt één woning toegevoegd op grond van een decentrale regeling hiervoor, de regeling Ruimte voor Ruimte. De woning die gerealiseerd wordt in het kader van deze regeling, wordt gerealiseerd buiten de woningbouwprioritering om.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, is het verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat bij de regeling 'Ruimte voor Ruimte' geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, omdat aan de oprichting van een Ruimte voor Ruimte woning sloop van bebouwing is voorafgegaan (een rood voor groen regeling). Toepassing van de ladder is derhalve voor onderhavige ontwikkeling niet aan de orde. Er is daarbij bij de ontwikkeling van één woning, in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De provincie Noord-Brabant geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. De ruimtelijke keuzes die in deze Structuurvisie zijn opgenomen zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen, onderdeel A en B. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: 'Groenblauwe structuur', 'Landelijk gebied', 'Stedelijke structuur' en 'Infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied', binnen het zoekgebied voor verstedelijking . Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied op de Structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Figuur 8:Uitsnede structuurkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening waarop de ligging van het plangebied is aangeduid
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening wordt nader in bindende regels uitgewerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De Verordening ruimte Noord-Brabant, hierna ook de Verordening ruimte genoemd, is een planologische verordening, als uitwerking van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte bevat regels voor onder andere de volgende onderwerpen:
Het plangebied is op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Gemengd Landelijk gebied'. Voor wat betreft de structuur 'Gemengd Landelijk gebied' vraagt de provincie aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Functies die niet passen bij het gewenste ontwikkelingsperspectief worden in de bestemmingsplannen uitgesloten. In een gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties et cetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. Binnen bebouwingsconcentraties kunnen Ruimte voor Ruimte woningen worden opgericht. De locatie is ook aangeduid als 'Stalderingsgebied'. Deze aanduiding is relevant voor de veehouderij en niet voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Navolgende figuur geeft de aanduiding van het plangebied ten aanzien van op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' weer.
Figuur 9: Aanduiding plangebied in Verordening ruimte op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines'
Op de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' is het plangebied aangeduid als gelegen binnen een 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling binnen een kern in het landelijke gebied'. Hiermee is de locatie in potentie geschikt voor de realisatie van woningbouw in de toekomst. Ook de realisatie van Ruimte voor Ruimte woningen binnen bebouwingsconcentraties is mogelijk. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 10: Aanduiding plangebied in Verordening ruimte op de themakaart 'stedelijke ontwikkeling'
Het plangebied is niet aangeduid op de themakaart 'cultuurhistorie'. Wel is direct tegenover de locatie een aardkundig waardevol gebied gelegen. De toevoeging van de beoogde woning heeft geen nadelige gevolgen voor dit gebied. Daarvoor is de beoogde ontwikkeling ook te kleinschalig. Navolgende figuur geeft een uitsnede uit de themakaart 'cultuurhistorie', waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 11: Aanduiding plangebied in Verordening ruimte op de themakaart 'cultuurhistorie'
Het plangebied is niet aangeduid op in de directe nabijheid van de overige kaarten van de Verordening ruimte.
De provincie Noord-Brabant wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies.
In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Sommige regels zijn gericht op bescherming, zoals natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarnaast wil de provincie ook ruimtelijke kwaliteit ontwikkelen, bijvoorbeeld door ontwikkelruimte te bieden in het buitengebied, op voorwaarde dat dit bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie vraagt gemeenten om het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Het doel hierbij is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren. Indien uitbreiding van het stedelijk gebied ten koste gaat van het buitengebied, stelt de provincie als voorwaarde dat de uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied: de 'rood-met-groen-koppeling'.
In de Verordening ruimte is uitdrukkelijk bepaald dat bij Ruimte voor Ruimte ontwikkelingen geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de regel dat een bestaande locatie moet worden gebruikt (artikel 3.1, tweede lid onder a). Ook is bepaald dat Ruimte voor Ruimte ontwikkelingen reeds bijdragen aan een investering in het landschap. In dat verband is artikel 3.2 van de Verordening ruimte dan ook niet van toepassing voor de beoogde Ruimte voor Ruimte woning.
In de Verordening ruimte is in artikel 7.7 aangegeven dat nieuwbouw van woningen plaats dient te vinden in de stedelijke gebieden. Onder voorwaarden is de bouw van woningen mogelijk binnen zogenoemde 'zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling' en binnen de aanduiding 'integratie stad-land'. Voor de bouw van Ruimte voor Ruimte woningen wordt een uitzondering op deze regels mogelijk gemaakt. In artikel 7.8 van de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied'. In dit artikel zijn regels opgenomen voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen binnen deze structuur. Hierna wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan deze regels.
Per Ruimte voor Ruimte kavel moet zijn aangetoond dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De bouwtitel voor de te realiseren Ruimte voor Ruimte woning wordt aangekocht en voor vaststelling als separate bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hiermee is zeker gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in de Verordening ruimte. De provincie Noord-Brabant houdt hier toezicht op.
In de Verordening ruimte is opgenomen dat de mogelijkheid tot het ontwikkelen van Ruimte voor Ruimte woningen vervalt indien er in totaal 3.500 Ruimte voor Ruimte kavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte zijn ontwikkeld. Deze omvang is nog niet behaald. Tenslotte is in de regels voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen opgenomen dat artikel 3.2 (regels inzake kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing zijn.
De gemeenteraad van Bernheze heeft op 1 februari 2010 de Structuurvisie Bernheze vastgesteld. De Structuurvisie Bernheze geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de hele gemeente. De structuurvisie is een visie op hoofdlijnen en vormt daarmee een belangrijk (toetsing)kader voor het initiëren, beoordelen, afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen en projecten. In de structuurvisie staan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen beschreven voor de komende jaren.
Onderdeel van de Structuurvisie Bernheze 2010 is het Ruimtelijk Casco. Het Ruimtelijk Casco betreft het ontwikkelingskader voor de gemeente Bernheze en vormt een casco voor concrete projecten en plannen. Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en toelichting. Deze zijn nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De gemeente Bernheze heeft de kwaliteiten binnen de gemeente geformuleerd.
De gemeente Bernheze wil een gemeente met een dorpse uitstraling blijven. Kleinschalige verstedelijking wil de gemeente niet uitsluiten, maar deze verstedelijking dient groen ingepast te zijn. Het landelijk wonen nabij een verstedelijkte omgeving is een kwaliteit van de gemeente.
Toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte is op grond van deze regeling mogelijk binnen het zoekgebied dat door de gemeenteraad is aangewezen bij raadsbesluit van 9 juli 2009. Dit betreffen de 'extensiveringsgebieden overig' en specifiek aangewezen bebouwingsconcentraties. In de Structuurvisie Bernheze is een toelichting op bebouwingsconcentraties opgenomen. Deze toelichting luidt als volgt:
"De oorspronkelijke dorpslinten, die aan de oude routes zijn ontstaan, zijn waardevol als historische
structuur. Deze zijn uitgegroeid tot een kern of zijn beperkt gebleven tot een bebouwingscluster.
Strategie voor de bebouwingsclusters is het hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties voor
niet-agrarische functies alsmede (beperkte) toevoeging van nieuw bouwvolume.
Belangrijke randvoorwaarde voor de verruimde mogelijkheden is een verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit in brede zin. Een voorbeeld hiervan is sloop van bebouwing als compensatie voor verruimde
mogelijkheden al dan niet in combinatie met Rood voor groen, het behoud van cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing of een versterking van natuur- en landschapswaarden in de omgeving.
Verdichting van de bebouwingsclusters is dus in bepaalde gevallen toegestaan, indien dit tot een
ruimtelijke verbetering leidt. Ook door verdunning kunnen bebouwingsclusters in kwalitatieve zin
worden versterkt, doordat de open relaties met het landschap worden hersteld. De bestaande
waardevolle doorzichten naar het buitengebied dienen gehandhaafd te blijven. Nieuwbouw dient qua
maat en schaal passend te zijn in de omgeving."
Het plangebied is gelegen binnen een woonwerkontwikkelingsgebied en is gelegen binnen de bebouwingsconcentratie 'Achterstraat De toevoeging van een Ruimte voor Ruimte woning, is een passende ontwikkeling ter plaatse. In navolgende paragraaf wordt de visie op de bebouwingsconcentratie 'Achterstraat' nader toegelicht.
In 2007 heeft de gemeente Bernheze gebiedsvisies opgesteld voor de dorpen binnen de gemeente Bernheze. De voornaamste doelstelling van deze visies is het schetsen van een ruimtelijk, functioneel en beleidsmatig kader om te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen binnen de aangegeven bebouwingsconcentraties. Belangrijk daarbij is de kwaliteitswinst die gemaakt wordt ten opzichte van de huidige situatie.
Het plangebied aan Achterstraat ong.' is in de Gebiedsvisie Nistelrode gelegen binnen bebouwingsconcentratie 'Achterstraat'. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied binnen deze bebouwingsconcentratie.
Figuur 12: Uitsnede kaart 'Gebiedsvisie Nistelrode', bebouwingsconcentratie 'Achterstraat' met daarin de ligging van plangebied aangeduid
De bebouwingsconcentratie Achterstraat loopt vanuit de kern van Nistelrode in zuidelijke richting midden door een stukje open dekzandvlakte. In het uiterste noorden van de bebouwingsconcentratie wordt het gebied gekruist door de Peelrandbreuk die hier slecht zichtbaar is in het landschap vanwege de opgaande landbouwgewassen. In het uiterste zuiden van de bebouwingsconcentratie loopt de zone uit op het restant van een stuifduingebied. De Achterstraat wordt gekenmerkt door een open lint met slechts her en der verspreide bebouwing.
In de gebiedsvisie zijn de kwaliteiten van de bebouwingsconcentratie opgenomen. De Achterstaat kent een heldere geleding die correspondeert met het onderliggende landschap: openheid op de dekzandvlakte en beslotenheid/bos op de dekzandrug. Er is afwisseling en een verschil in karakter tussen het noordelijk en zuidelijk deel. In het zuidelijke deel van de bebouwingsconcentraties is sprake van een mooie groene woonomgeving, oude laanbeplanting, hogere dichtheden in bebouwing, waar in het noordelijke deel sprake is van extensiever grondgebruik met meer ruimte en zicht.
Knelpunt in de ruimtelijke invulling van de bebouwingsconcentratie is het zicht op de achterzijde van het lint Maxend-oost. Dit zicht is niet fraai vanwege de opvallende en storende bebouwing. Daarnaast is er binnen de bebouwingsconcentratie veel bebouwing met een negatieve uitstraling aanwezig in het noordelijk deel. Deze bebouwing is bovendien slecht in het landschap is opgenomen. Een sterke laan- en erfbeplanting ontbreekt en de groenstructuur oogt gefragmenteerd binnen de bebouwingsconcentratie.
In de gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties zijn de navolgende kansen voor het gebied geformuleerd.
"Kansen
In het noordelijke open deel: rood extensiveren. In het zuidelijk deel kan er op beperkte schaal extra
'rood aan het landschap toegevoegd worden."
Navolgende figuur geeft het streefbeeld voor de bebouwingsconcentratie weer, waarbij de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 13: Streefbeeld Gebiedsvisie Nistelrode voor de bebouwingsconcentratie 'Achterstraat' met daarin de ligging van plangebied aangeduid
Toevoeging van woningen is mogelijk binnen de bebouwingsconcentratie 'Achterstraat'. De toevoeging van de woningen moet gepaard gaan met een goede landschappelijke inpassing voor het gebied met de ontwikkeling wordt de landschappelijke inpassing binnen de bebouwingsconcentratie versterkt. De beoogde herontwikkeling is passend binnen het beoogde sfeerbeeld van de bebouwingsconcentratie 'Achterstraat'.
De gemeente Bernheze heeft op 14 juli 2016 de 'Woonvisie 2016-2021, Creatief naar een nieuw evenwicht' vastgesteld. In deze woonvisie is aangegeven dat de gemeente in de komende vijf naar nog steeds woningen zal toevoegen, maar daarbij vooral te kijken naar de woningbehoefte en de woonwensen die er zijn. In de nieuwe woonvisie wordt toegespitst op vier speerpunten. Dit betreft de navolgende speerpunten.
Met de beoogde herontwikkeling wordt een kavel in het kader van de regeling 'Ruimte voor Ruimte' gerealiseerd. Ingespeeld wordt daarmee op de woonwens van de particulier. Met de aanvragen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt aandacht besteed aan het duurzaam bouwen van de woning.
De aanwezige bodemkwaliteit dient te passen bij het beoogde gebruik. Het plangebied wordt herbestemd naar een woonbestemming. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Ten behoeve van de oprichting van de Ruimte voor Ruimte woning is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Navolgende figuur geeft de uitgevoerde boringen in beeld.
Figuur 14: Boringen in het kader van bodemonderzoek binnen het plangebied
Het onderzoek, uitgevoerd door NIPA d.d. 8 januari 2018 met rapportnummer 16432 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna samengevat weergegeven.
"Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Achterstraat ong. te
Nistelrode blijkt dat:
Op basis van deze resultaten dient de hypothese voor een onverdachte locatie in principe verworpen te
worden. De gevolgde strategie is echter als voldoende te beschouwen. Uitvoering van een aanvullend of
nader onderzoek is, ons inziens, niet zinvol. Tegen de toekomstige bebouwing van de
onderzoekslocatie zijn, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
Indien grond afgevoerd moet worden van de locatie, dient rekening gehouden te worden met
gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond. Conform de Regeling bodemkwaliteit mag de grond
slechts onder voorwaarden worden hergebruikt. Eventueel vrijkomende grond mag echter wel op de
locatie worden hergebruikt. Grond die binnen de gemeente wordt hergebruikt kan op basis van dit
rapport hergebruikt worden. Indien de gemeente niet over een bodemkwaliteitskaart beschikt of de
grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring
conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001 uitgevoerd te worden."
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik als woonperceel.
Bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke woonfuncties is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke geluidshinder in het kader van de Wet geluidhinder. Langs alle wegen, woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur daargelaten, zijn geluidzones aanwezig waarbinnen de geluidhinder getoetst dient te worden. Met de beoogde herontwikkeling wordt een nieuw geluidgevoelige object bestemd.
Door NIPA is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 9 januari 2018 met projectnummer 16440, is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De conclusie van dit onderzoek is hierna samengevat opgenomen.
"Ter plaatse van het perceel van de nieuwe geluidgevoelige woonbestemming is in kader van de Wet
geluidhinder de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer berekend. De nieuwe woonbestemming
is gelegen binnen de geluidzone van de weg Achterstraat .Uit het onderzoek blijkt dat de
geluidbelasting Lden als gevolge van het wegverkeerslawaai inclusief de correctie ex art. 110g van de
Wet geluidhinder ten gevolge van de Achterstraat lager dan 48 dB bedraagt wanneer de woning vanaf 10
meter van de perceelgrens wordt gebouwd. Hiermee kan aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan.
Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat het woon- en leefklimaat in de geluidgevoelige ruimten van de
nieuwe woonbestemming is gewaarborgd."
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor realisatie van de woning in het kader van de Wet geluidhinder. De beoogde woning wordt op een afstand van tenminste 10 meter uit de voorste perceelsgrens opgericht.
Het beleid om tot een goede luchtkwaliteit te komen volgt twee sporen:
De belangrijkste regels over de luchtkwaliteit staan in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm).
De borging van de luchtkwaliteit vindt onder andere plaats middels een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt aangeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto. Aangezien dit bestemmingsplan de toevoeging van één woning mogelijk maakt, valt dit plan onder het begrip 'niet in betekenende mate' valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn luchtkwaliteit geïmplementeerd. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De richtlijn geeft de volgende grenswaarden voor fijn stof:
Navolgende figuren geven de jaargemiddelde concentratie van PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied en directe omgeving weer.
Figuur 15 Fijnstof 2016 PM10 (bron: Atlas leefomgeving)
Figuur 16: Fijnstof 2016 PM2,5 (bron: Atlas leefomgeving)
Ter plaatse van het plangebied is sprake van jaargemiddelde concentratie PM10 van 19-20 µg/m³. De jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt 11-12 µg/m³. De grenswaarde van maximaal 35 dagen boven een daggemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m³ is sinds 2011 op geen enkele meetlocatie meer overschreden. Geconcludeerd kan worden dan de beoogde ontwikkeling in het kader van de blootstelling aan luchtverontreiniging geen bezwaar is.
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven en vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden. Deze richtwaarden liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico (GR). Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde richtwaarde voor het GR geldt hierbij als oriëntatiewaarde.
Bij de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee verschillende kansen voor het PR verwerkt: de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval of ramp plaatsvindt, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof en de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg van dit zware ongeval of de ramp. Bij een plaatsgebonden risico van 10-6 is de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval plaatsvindt 1 op de miljoen. Binnen het nationaal veiligheidsbeleid wordt dit risico als grenswaarde aangemerkt voor de vestiging van kwetsbare objecten. Aan deze normstelling dient voldaan te worden.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute of de inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde betreft een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt. Bij deze verantwoordingsplicht moet onder andere aandacht besteed worden aan bronmaatregelen, zelfredzaamheid, inzetbaarheid hulpdiensten en dergelijke. Een belangrijke adviserende taak hierin heeft de wettelijk aangewezen adviseur, de regionale brandweer.
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen waarvoor een risico-contour (PR) aanwezig is die strekt tot het plangebied. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de risicokaart van de provincie Noord-Brabant waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 17: Risicokaart Brabant met de ligging van het plangebied aangeduid
Op het grondgebied van de gemeente Bernheze bevindt zich geen spoortracé. Het plangebied is ook niet binnen een invloedsgebied van een spoorwegtracé gelegen. Dit aspect is dus niet van toepassing. In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied is evenmin gelegen binnen een invloedsgebied van een waterweg. Dit aspect is dus evenmin van toepassing.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden. Woonkernen moeten hierbij vermeden worden. De grotere doorgaande weg in de omgeving van het plangebied waarover dergelijke transporten kunnen plaatsvinden is de Rijksweg A50. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 600 meter tot deze Rijksweg. Over de A50 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat concreet om de volgende jaarintensiteiten aan gevaarlijke stoffen.
Stofgroep | Omschrijving | Jaarintensiteit | Invloedsgebied (m) |
LF1 | Brandbare vloeistoffen | 1.087 | 45 |
LF2 | Zeer brandbare vloeistoffen | 4.107 | 45 |
LT1 | Toxische vloeistoffen | 33 | 730 |
LT2 | Zeer toxische vloeistoffen | 85 | 880 |
GF3 | Zeer brandbare gassen | 1.500 | 335 |
GT4 | Zeer toxische gassen | 33 | >4.000 |
Tabel 3: Beeld van invloedsgebied van gevaarlijke stoffend die vervoerd worden over de A50
Bijlage 1 van de Regeling basisnet geeft voor de transportroute A50 aan dat er geen sprake is van de aanwezigheid van een PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico geeft dan ook geen beperkingen aan de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Tevens is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
Het invloedsgebied van deze transportroute kan bepaald worden aan de hand van de vervoerde stoffen. In voorgaande tabel is per stofgroep het invloedsgebied opgenomen. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen en toxische gassen. Omdat het plangebied buiten een afstand van 200 meter van de A50 is gelegen, maar wel binnen het invloedsgebied van toxische stofgroepen, dient op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Het plangebied is gelegen binnen een invloedsgebied voor toxische stofgroepen. Bij een incident met een tankwagen met toxische vloeistof scheurt de tankwand. Een groot deel van de toxische vloeistof stroomt in korte tijd uit. De toxische vloeistof vormt een plas. De toxische damp wordt meegevoerd door de wind. Derhalve dient ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (de richting waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is. Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen. De veiligheidsregio is in om advies gevraagd.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de A50 is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Indien gekozen wordt voor een mechanisch ventilatiesysteem, wordt aanbevolen om dit systeem uit te rusten met de mogelijkheid om deze centraal af te sluiten. Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk. De Achterstraat is parallel aan de A50 gelegen, maar de kruising met De Molenhoeve, gelegen haaks op de A50 is op korte afstand van het plangebied gelegen. Maatregelen die de zelfredzaamheid verder vergroten zijn: risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten en het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de BHV inrichten, oefenen conform het toxisch scenario.
In de omgeving van het plangebied komt één risicobron, de Rijksweg A50, voor. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A50. Geen van de PR 10-6 contouren reikt tot het plangebied, waardoor er geen wettelijke belemmeringen gelden voor het plan. Voor de risicobron in deze toelichting een verantwoording van het groepsrisico opgesteld, waarbij is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De gemeente Bernheze beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2008). Hierin wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke omgang met externe veiligheid. De beleidsvisie bevat geen gebiedstypering of uitgangspunten die gehanteerd kunnen worden voor de verantwoording van het groepsrisico.
Toetsing van het plan aan de voorwaarden uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente geeft geen belemmeringen voor het plan.
In het kader van artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is formeel advies gevraagd aan de veiligheidsregio. De veiligheidsregio ziet geen reden voor het maken van op- of aanmerkingen. Een advies is niet noodzakelijk. Het schrijven van Brandweer Brabant-Noord behoort als bijlage bij deze toelichting.
Bij besluitvorming omtrent de (her)ontwikkeling van de locatie dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de vragen:
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening bij een agrarisch bedrijf als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. Indirect heeft de Wgv hiermee consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten. Een geurnorm beoogt namelijk mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder. Omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichtzelf blootstellen aan die overmatige hinder, bijvoorbeeld door zich in de directe nabijheid van een veehouderij te vestigen.
De gemeente Bernheze heeft bij raadsbesluit van 12 december 2013 de 'verordening geurhinder en veehouderij gemeente Bernheze 2013', de 'beleidregel ruimtelijke ontwikkeling en geurhinder gemeente Bernheze 2013' en 'geurgebiedsvisie 2013' vastgesteld. Het beleid heeft betrekking op het beschermen van burgers tegen geurhinder, daarbij veehouderijen niet onnodig beperken en het mogelijk maken van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In de beleidsregel is opgenomen dat als de achtergrondbelasting geclassificeerd kan worden als 'voldoende' er dan vanuit het deelaspect 'cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen' geen belemmeringen zijn om mee te werken aan een ruimtelijk initiatief.
Bij vergunningverlening bij agrarische bedrijven geldt voor de voorgrondbelasting een geurnorm van 3 oue/m³ voor bestaande woongebieden. De gemeenteraad heeft een geurnorm van 8 oue/m³ vastgesteld voor bestaande bedrijventerreinen in de bebouwde kom, extensiveringsgebieden rondom kernen, extensiveringsgebieden natuur en woonwerkontwikkelingsgebieden. Voor overige gebieden geldt een geurnorm van 10 oue/m³. Voor bebouwingsconcentraties in verwevingsgebieden is opgenomen dat artikel 4 van toepassing is verklaard. In dit artikel is een vaste afstand opgenomen die in acht moet worden genomen van 50 meter binnen de bebouwde kom respectievelijk 25 meter buiten de bebouwde kom voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor het plangebied geldt derhalve een norm van 8 oue/m³ in het kader van vergunningverlening voor agrarische bedrijven.
In de omgeving van het plangebied is een aantal agrarische bedrijven gevestigd. In navolgende figuur is de ligging van deze veehouderijen ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Figuur 18: Ligging veehouderijbedrijven in omgeving van het plangebied
Hierna zijn is een overzicht van de vergunde dieren voor deze locaties opgenomen.
Figuur 19: Vergunde dieraantallen Achterstraat 44 (Bron: Web BVB provincie Noord-Brabant)
Figuur 20: Vergunde dieraantallen aan Molenhoeve 9a (Bron: Web BVB provincie Noord-Brabant)
De locatie aan Maxend 39 is herbestemd naar een woon-zorgcomplex. Ter plaatse worden geen dieren meer gehouden. Het bedrijf is gesaneerd.
Op de veehouderij aan Achterstraat 44 worden dieren gehouden waarvoor niet bij ministeriele regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Derhalve dient ten aanzien van dit veehouderijbedrijf een vaste afstand aangehouden te worden van ten minste 25 meter tot een geurgevoelig object. Navolgende figuur geeft de afstand van de veehouderij tot het plangebied weer.
Figuur 21: Afstand veehouderij aan Achterstraat 44 tot plangebied
Het plangebied is gelegen op een afstand van 67 meter tot het bouwvlak van dit veehouderijbedrijf. De beoogde herontwikkeling is in het kader van de vaste afstand ten aanzien van de veehouderij aan Achterstraat 44 derhalve geen bezwaar. De veehouderij wordt niet belemmerd in haar ontwikkelingsmogelijkheden door toevoeging van de beoogde woning.
Als vuistregel voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder, als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In de handreiking 'Wet geurhinder en veehouderij, bijlagen 6 en 7' is navolgende tabel opgenomen, welke de relatie tussen de voorgrondbelasting en het leefklimaat weergeeft.
Voorgrondbelasting | Achtergrondbelasting | Geurgehinderden (%) | Leefklimaat |
= 1 | = 3 | < 5 | Zeer goed |
1,5 - 3 | 3 – 7 | 5 - 10 | Goed |
4 - 6 | 7 – 13 | 10 - 15 | Redelijk goed |
7 - 9 | 13 – 20 | 15 - 20 | Matig |
10 - 13 | 20 – 28 | 20 - 25 | Tamelijk slecht |
14 - 18 | 28 - 38 | 25 - 30 | Slecht |
19 - 24 | 38 -50 | 30 - 35 | Zeer slecht |
= 25 | = 50 | 35 - 40 | Extreem slecht |
Tabel 4: Wet geurhinder en veehouderij, bijlagen 6 en 7
Hierna worden derhalve de voorgrond- en achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied inzichtelijk gemaakt.
Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting van een individuele veehouderij bedoeld en wel van die veehouderij welke de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt (dominantie veehouderij), hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dicht bij het geurgevoelige object is gelegen. De veehouderij aan Molenhoeve 9a is ten aanzien van het plangebied de dominante veehouderij.
Met behulp van het programma V-Stacks vergunning is de voorgrondbelasting van de veehouderij aan Molenhoeve 9a op het plangebied berekend. Voor deze berekening is de vergunning voor het houden van dieren voor dit bedrijf d.d. 2 januari 2014 gehanteerd. In de handleiding V-Stacks vergunning is opgenomen op welke manier de huidige emissie van een bedrijf moet worden berekend. Uit deze handleiding blijkt dat het middelpunt van de ventilatoren als uitgangspunt moet worden genomen dan wel uit emissiepunt bij hanteren van een luchtwasser. Navolgende figuur geeft een beeld van de gehanteerde emissiepunten van het veehouderijbedrijf aan Molenhoeve 9a te Nistelrode.
Figuur 22: Gehanteerde emissiepunten bij geurhinderberekening voor het bedrijf aan Molenhoeve 9a met V-Stacks vergunning
Hierna is de berekening opgenomen.
Naam van het bedrijf: Molenhoeve 9a, vergunning 2 januari 2014
Berekende ruwheid: 0,36
Meteo station: Eindhoven
Brongegevens
BronID | X-coord. | Y-coord. | EP Hoogte | Gem.geb. hoogte | EP Diam. | EP Uittr. snelh. | E-Aanvraag |
Stal 1 | 166 996 | 411 616 | 6,0 | 4,5 | 2,02 | 3,50 | 10 046 |
Stal 2 noord | 166 993 | 411 578 | 4,6 | 6,0 | 0,45 | 4,00 | 21 558 |
Stal 2 zuid | 167 010 | 411 527 | 4,6 | 6,0 | 0,80 | 4,00 | 9 425 |
Stal 3 | 167 032 | 411 537 | 4,2 | 4,0 | 0,40 | 4,00 | 11 286 |
Stal 4 | 167 070 | 411 536 | 4,0 | 4,2 | 0,40 | 4,00 | 6 138 |
Stal 6 | 167 107 | 411 584 | 6,4 | 5,3 | 2,67 | 1,20 | 10 363 |
Geurgevoelige locaties
GGLID | X-coördinaat | Y-coördinaat | Geurnorm | Geurbelasting |
Bouwvlak NW | 167 410 | 411 866 | 8,0 | 4,0 |
Bouwvlak NO | 167 448 | 411 877 | 8,0 | 3,5 |
Bouwvlak ZO | 167 455 | 411 858 | 8,0 | 3,5 |
Bouwvlak ZW | 167 416 | 411 847 | 8,0 | 3,9 |
Tabel 5: Berekening voorgrondbelasting van het bedrijf aan Molenhoeve 9a ten opzichte van het plangebied
Op basis van de voorgrondbelasting is ter plaatse van het plangebied sprake van een 'redelijk goed' woon- en leefklimaat.
De geurbelasting ten gevolge van meerdere intensieve veehouderijen in de omgeving vormt de achtergrondbelasting. Onder de achtergrondbelasting wordt de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object verstaan.
De achtergrondbelasting wordt berekend met V-Stacks gebied. Ten behoeve van de berekening van de achtergrondbelasting zijn de veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied beoordeeld. De invoergegevens van de bedrijven voor het programma V-Stacks gebied zijn afkomstig uit de database van het Bestand Veehouderijbedrijven van de provincie Noord-Brabant d.d. 19 juni 2017. Aangezien sprake is van een berekening van de huidige situatie is de maximaal vergunbare emissie voor de bedrijven gelijk gesteld aan de vergunde emissie in de bestaande situatie. Hierna zijn de resultaten van de berekening van achtergrondbelasting weergeven.
Cumulatieve geurbelasting op receptorpunten, zoals berekend
x-coördinaat | Y-coördinaat | Geurnorm | Geurbelasting (ou/m³) | |
167 410 | 411 866 | 20,0 | 5,071 | |
167 448 | 411 877 | 20,0 | 4,608 | |
167 455 | 411 858 | 20,0 | 4,646 | |
167 416 | 411 847 | 20,0 | 5,112 |
Tabel 6: Achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied
Navolgende figuur geeft een grafische weergave van de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied.
Figuur 23: Achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een achtergrondbelasting van maximaal 5,1 oue/m³. Gesteld kan daarmee worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De beoogde herontwikkeling is in het kader van de achtergrondbelasting derhalve geen bezwaar.
De achtergrondbelasting is bepalend voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Op basis van de achtergrondbelasting is ter plaatse sprake van een 'goed' woon- en leefklimaat. Herontwikkeling van de locatie is in het kader van het woon- en leefklimaat geen bezwaar.
In de omgeving van het plangebied is een veehouderij gelegen waar ten behoeve van de geurreductie luchtwassers worden toegepast. Uit recent gevoerd onderzoek door de Wageningen livestock research blijkt dat de geurreductie van gecombineerde en biologische luchtwassystemen met hoge reductiepercentages in de praktijk veel lager is dan waar in de Regeling geurhinder en veehouderij van wordt uitgegaan. Naar aanleiding hiervan is de Regeling ammoniak veehouderij en de Regeling geurhinder en veehouderij op 1 mei 2018 gewijzigd.
Dit heeft geen consequenties voor de geuruitstoot van de veehouderij in de omgeving van het plangebied. Bij deze veehouderij worden geen gecombineerde of biologische luchtwassers toegepast. De Rav-codes die aanwezig zijn op de vergunning voor dit bedrijf betreffen: D1.1.3, D1.2.100, D1.3.11, D1.3.100, D2.100 en D3.2.14. Er is sprake van enkelvoudige luchtwassystemen. De geuruitstoot van de dieren is niet gewijzigd voor deze categorieën. De wijziging in de genoemde regelingen heeft geen andere geuremissie van het bedrijf tot gevolg.
De herontwikkeling van het plangebied mag de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen niet belemmeren. Er is geen sprake van overschrijding van een aan te houden vaste afstand. Tussen de veehouderijen met een emissiefactor in de omgeving en het plangebied zijn reeds enkele geurgevoelige objecten gelegen die de veehouderijen eerder belemmeren dan de beoogde Ruimte voor Ruimte woning. De beoogde Ruimte voor Ruimte woning in het plangebied wordt niet de eerst belemmerende woning voor deze veehouderijbedrijven. De beoogde herontwikkeling van het plangebied belemmert de omliggende veehouderijen daarmee dan ook niet meer in de ontwikkelingsmogelijkheden dan thans het geval is.
De intensieve veehouderijen binnen de agrarische sector dragen bij aan de emissies van fijn stof PM10 in Nederland. Dit geëmitteerde fijn stof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Er zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. Endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Uit het aanvullend onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-2) is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Er liggen geen geitenhouderijen binnen 2 km van het plangebied. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.
ln het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt.
Binnen een afstand van 50 meter tot het plangebied is geen sprake van spuit-activiteiten in het kader van gewasbescherming. Dit aspect is derhalve niet van toepassing.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten uit de handreiking "Bedrijven en milieuzonering". Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven van welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) kan worden uitgegaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht wordt genomen. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een milieugevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk/buitengebied' en 'gemengd gebied'. Het plangebied aan Achterstraat kan getypeerd worden als 'rustig buitengebied'.
In de omgeving van het plangebied is aan Achterstraat 34 een installatiebedrijf gevestigd en zijn aan Maxend een aantal niet-agrarische bedrijven gevestigd. Dit betreffen: een bedrijf voor stalinrichting aan Maxend 47, een autohandelsbedrijf aan Maxend 50b en een staalproductiebedrijf aan Maxend 59. Hierna wordt de aan te houden richtlijnafstand ten opzichte van de beoogde Ruimte voor Ruimte woning getoetst.
In de omgeving van het plangebied zijn naast de genoemde niet-agrarische bedrijven, de agrarische bedrijven aan Achterstraat 44 en Molenheide 9a gelegen. Voor deze bedrijven gelden eveneens richtlijnafstanden in het kader van geur, geluid, fijn stof en gevaar. De toets van deze bedrijven voor wat betreft de aan te houden afstand voor geur is weergegeven in paragraaf 4.5 van deze toelichting. De toets aan de overige richtlijnafstanden vindt plaats in deze paragraaf.
Aan Achterstraat 34 is een bedrijf gevestigd dat toeziet op installatie van sanitair en van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur. Dit betreft een bedrijf met de SBI-2012 codering van 4322. Voor dit type bedrijven geldt een maximaal aan te houden richtlijnafstand van 50 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 105 meter tot dit bedrijf. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen de aan te houden richtlijnafstand tot dit bedrijf.
Aan Maxend 47 is een bedrijf gelegen dat is gespecialiseerd in de reparatie en het onderhoud van machines. Dit betreft een bedrijf met de SBI-2008 code 3312. Voor dit bedrijf geldt een maximaal aan te houden richtlijnafstand van 30 meter. Dit bedrijf is gelegen op een afstand van circa 525 meter tot het plangebied. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen de aan te houden richtlijnafstand tot dit bedrijf.
Aan Maxend 50b is een autohandelsbedrijf gevestigd. Dit bedrijf heeft hiermee een SBI-2012 code van 4511, waarvoor een richtlijnafstand van tenminste 30 meter aangehouden dient te worden. Dit bedrijf is gelegen op een afstand van circa 830 meter tot het plangebied. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen de aan te houden richtlijnafstand tot dit bedrijf.
Aan Maxend 59 is een bedrijf gevestigd dat klein constructiewerk van staal produceert. Dit betreft een bedrijfsvoering met een SBI-2008 code 2511. Voor dit type bedrijven geldt een maximaal aan te houden richtlijnafstand van maximaal 100 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 600 meter. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen de aan te houden richtlijnafstand tot dit bedrijf.
Aan Achterstraat 44 is een melkveebedrijf gelegen. Voor een melkveebedrijf gelden richtlijnafstanden voor 30 meter voor fijn stof en geluid. Er geldt geen richtlijnafstand voor gevaar. Het plangebied is gelegen op een afstand van 67 meter tot dit bedrijf en is hiermee gelegen buiten de aan te houden richtlijnafstanden.
Aan Molenhoeve 9a is een varkensbedrijf gelegen. Voor varkensbedrijven geldt een aan te houden richtlijnafstand voor stof van 30 meter en van geluid van 50 meter. Er geldt geen richtlijnafstand in het kader van gevaar. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 235 meter tot dit bedrijf en is derhalve gelegen buiten de aan te houden richtlijnafstand.
De beoogde herontwikkeling van het plangebied is in het kader van Bedrijven en milieuzonering geen bezwaar.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van de initiatieven binnen het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijk optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas.
Het waterbeheerplan van het waterschap is gericht op het streven naar een duurzame situatie op de lange termijn. Het beheer van de waterketen komt in beeld naast het tegemoet komen aan de wensen vanuit het bestaande grond- en watergebruik. In het waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen aangegeven wat het waterschap de komende jaren gaat doen om het streefbeeld te bereiken, zoals verwoord in de nota Visie op water. De huidige situatie is daarbij het uitgangspunt. Een nadere invulling voor de beleidslijnen voor gebieden is niet opgenomen in het waterbeheerplan. Een gebiedsgerichte uitwerking dient plaats te vinden in nauwe samenwerking met betrokken partijen in een gebied. Afspraken over de door te voeren maatregelen kunnen worden vastgelegd in overeenkomsten.
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de Keur Waterschap Aa en Maas van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap. Het plangebied is niet gelegen binnen een keurbeschermingsgebied. Ten noorden van het plangebied is wel een primaire waterloop gelegen. Navolgende figuur is een uitsnede weergegeven van de Keurkaart van Waterschap Aa en Maas.
Figuur 24: Uitsnede Keurkaart Waterschap Aa en Maas waarop de ligging van het plangebied is aangeduid
De beoogde herontwikkeling heeft geen negatief effect hebben op de nabijgelegen waterloop. Daartoe is de beoogde ontwikkeling te kleinschalig en te ver van de watergang gelegen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer hier invulling aan te geven. Waterschap Aa en Maas hanteert onderstaande principes:
Deze uitgangspunten worden hierna puntsgewijs toegelicht.
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek 'die hoog en droog genoeg' is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap gaat echter niet akkoord met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen 'hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer' (afgeleid van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren') doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen en dergelijke. Voor particuliere woningen wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig zijn van de grondwaterbeheerder.
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.
'Water' wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem ('er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en m² zijn duur'). Dat is erg jammer, want het aspect water kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is wonen aan het water erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door vele inwoners gewaardeerd etcetera.
'Er moet ruimte voor water gecreëerd worden, en m² zijn duur'. Maar door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het 'verlies' van m² als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (bijvoorbeeld een fietspad dat af en toe niet te gebruiken is).
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit de wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.
Er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht besteed moeten worden.
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Dit bestemmingsplan voorziet de realisatie van één Ruimte voor Ruimte woning met bijgebouwen hierbij. De omvang van het perceel waarop de Ruimte voor Ruimte woning kan worden gerealiseerd bedraagt 1.500 m². Hiermee is de toename aan verharding altijd kleinerd dan 2.000 m². Op basis van artikel 15 van de 'Algemene regels Keur 2015' geldt voor een ontwikkeling met een toename van verhard oppervlakte < 2.000 m² een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam.
Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.
In verband met voorkomende wateroverlast binnen de gemeente Bernheze wordt door de gemeente eveneens een compensatie verlangd voor het bergen van hemelwater bij een nieuw verhard oppervlak met een omvang van minder dan 2.000 m². De bergingsbehoefte wordt daarbij bepaald op basis van 60 mm. per m². Ter plaatse van het plangebied wordt circa 300 m² aan nieuwe verharding beoogd, bestaande uit verharding van een hoofdgebouw, bijgebouw en erfverharding. Ten behoeve van de beoogde nieuwe 300 m² verharding geldt een bergingsopgave van (300 x 0,06=) 18 m³. Er wordt zorg gedragen voor realisatie van deze waterberging.
Het plangebied bestaat uit een hoge zwarte enkeerdgrond, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand (zEZ21). De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied bedraagt circa 10,25 meter boven NAP. Binnen het plangebied vindt geen grondwateronttrekking plaats. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ter plaatse bedraagt tussen de 60 en 80 centimeter beneden maaiveld. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de kaart met de GHG, waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 25: Uitsnede kaart met GHG ter plaatse van het plangebied
Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO) houdt in dat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties. Dit geldt zowel voor het plan als het daaromheen gelegen gebied, waar de ingrepen hydrologische invloed kunnen hebben. Concreet betekent dit dat:
Binnen het plangebied wordt een nieuw verhard oppervlak verwacht van circa 300 m², bestaande uit een hoofdgebouw, bijgebouw en erfverharding. Deze omvang wordt gemiddeld genomen gehanteerd bij de vergelijkbare woningbouwplannen. Een concrete tekening is gedurende deze bestemmingsplanprocedure nog niet beschikbaar. Op basis van gemeentelijke voorwaarden wordt voor de nieuwe verharding een compensatie verlangd voor het bergen van hemelwater. Ten behoeve van de beoogde toevoeging van verharding met een omvang van 300 m² geldt een bergingsopgave van 18 m³. Er wordt zorg gedragen voor de berging van 18 m³. In de nieuwe situatie zal de infiltratie worden bewerkstelligd door het schone hemelwater af te voeren naar een (ondergronds) infiltratie transportriool. Vanuit dit transportriool zal het water in eerste instantie zoveel mogelijk infiltreren in de ondergrond. Op het moment dat de capaciteit van het transportriool volledig is benut, zal deze het water afvoeren op een laagte achter op het terrein: een wadi waarin ruimte wordt gevonden voor de berging van tenminste 18 m³. Deze infiltratievoorzieningen wordt zodanig gedimensioneerd dat er een voldoende dynamische berging bij een extreme regenval is. In het grootste deel van het jaar zal het water echter in de infiltratiebuizen in de bodem infiltreren. De infiltratievoorzieningen worden boven GHG gerealiseerd.
Indien bij de bouw van de woningen niet (enkel) gekozen wordt voor een infiltratietransportriool en een wadi, kan in plaats daarvan of daarnaast gebruik worden gemaakt van andere maatregelen. Een mogelijkheid voor infiltreren van hemelwater is het opvangen in infiltratiekratten of grindkoffers. Nadere uitwerking dient te geschieden in het kader van een concrete aanvraag. Manieren van infiltreren zijn weergeven in navolgende figuur.
Figuur 26: Voorbeelden van infiltratiemogelijkheden
Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt etcetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. In de nieuwe situatie wordt alleen het huishoudelijk afvalwater geloosd op de riolering. Het schoon hemelwater wordt afgekoppeld en wordt overwegend geïnfiltreerd in de bodem. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.
De beoogde Ruimte voor Ruimte woning wordt aangesloten op de riolering. Slechts het huishoudelijk afvalwater mag worden geloosd op de riolering. Afspraken aangaande het rioleringsstelsel worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
De Nederlandse regelgeving voor de milieueffectrapportage ("m.e.r.") is opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Er dient in ieder geval een MER te worden opgesteld indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming nodig is. Daarnaast zijn in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen voor ontwikkelingen. Wanneer een ontwikkeling groter is dan de genoemde drempelwaarde dient een MER te worden opgesteld.
Op grond van een uitspraak van het Europese Hof d.d. 15 oktober 2009 en het daarop per 1 april 2011 aangepaste Besluit milieueffectrapportage geldt dat de omvang van het project niet het enige criterium mag zijn om te bepalen of een MER nodig is. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage zit, kan een project immers nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Wanneer een project beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden (vergewisplicht).
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In dit besluit is de nieuwe procedure voor vormvrije-mer beoordelingen opgenomen. In het Besluit m.e.r. staan alle activiteiten opgenomen waarvoor een milieueffectrapportage (MER), aanmeldingsnotitie of vormvrije-mer noodzakelijk is. In deze mer-beoordeling worden de milieugevolgen van het plan in beeld gebracht. Als gevolg van de herziening van de m.e.r. richtlijn is nu wettelijk verankerd dat verzachtende maatregelen mogen worden meegenomen in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Er is namelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag deze nadrukkelijk dient te beschouwen in de beslissing. Dit biedt dus de kans om reeds in een vroeg stadium maatregelen, die effecten kunnen wegnemen, te betrekken in de effectbeoordeling.
Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.
Op basis van de criteria die genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling wordt voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. Uit deze toelichting blijkt dat de beoogde ontwikkeling zeer kleinschalig van aard is en geen aantasting van milieu en omgeving met zich meebrengt, waardoor geen MER dient te worden opgesteld.
Natura 2000 is het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie. Dit netwerk verbindt bestaande natuurgebieden die vallen onder de Europese Vogelrichtlijn- of de Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving middels de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden ter verankering van gebiedsbescherming en soortenbescherming en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000 gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen Natura-2000 gebieden gelegen. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de Natura-2000 gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland dan wel binnen het Natuurnetwerk Brabant. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kaart met het Natuurnetwerk Nederland voor de omgeving van het plangebied.
Figuur 27: Uitsnede kaart Natuurnetwerk Nederland voor de omgeving van het plangebied
Het plangebied is thans in gebruik ten behoeve van de landbouw. In de huidige situatie is geen bebouwing of opgaande beplanting aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling gaan geen flora- of faunawaarden verloren. Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning toegevoegd die landschappelijk wordt ingepast met streekeigen soorten. Dit heeft mogelijk eerder een positief effect op de ontwikkeling van flora- en fauna waarden in de omgeving. De beoogde herontwikkeling is derhalve in het kader van de Flora- en faunawet geen bezwaar.
De occupatie binnen de gemeente Bernheze is ontstaan op de rand van de beekdalen en de hoger gelegen zandgronden. In de periode tussen de 15e en 18e eeuw werden ten behoeve van de landbouw, woeste gronden ontgonnen grenzend aan de beekdalen. Vanaf het midden van de 19e eeuw heeft grootschalige heideontginning tot forse uitbreiding van de landbouwgronden geleid. Voor de ontwikkeling van de nederzettingen binnen de gemeente Bernheze is met name de ligging aan belangrijke doorgaande routes tussen grotere plaatsen in de omgeving van belang. De oorspronkelijke dorpslinten die aan deze routes zijn ontstaan zijn waardevol als historische structuur. Daarnaast liggen in het buitengebied ook enkele bebouwingsconcentraties die cultuurhistorisch van belang zijn.
Binnen de gemeente Bernheze is de kern Heesch de hoofdkern en tevens de grootste kern. Heesch is gelegen op de overgang van de Peelhorst in het oosten, de jonge ontginningen in het zuiden en het dekzandlandschap in het noorden. Cultuurhistorisch waardevolle elementen in de kern zijn met name de oude dorpslinten. Rondom de kern liggen daarnaast ook nog enkele historische groenstructuren. Nistelrode maakt deel uit van een reeks van oude ontginningen op de Peelhorst, die langs de Peelrandbreuk gelegen zijn. De ruimtelijke structuur van Nistelrode wordt bepaald door lintbebouwing in een noord-zuidrichting, evenwijdig aan de Peelrandbreuk. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur zijn de buurtschappen Menzel, Donzel, Kantje en Maxend, die met Nistelrode zijn verbonden door een aaneengesloten lint van voornamelijk agrarische bebouwing. De historische linten die min of meer parallel aan de Peelrandbreuk lopen, hebben net als enkele landwegen ten westen van het dorp en enkele groenstructuren in het buitengebied, cultuurhistorische waarden.
Het plangebied is gelegen aan de Achterstraat. Op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is deze straat weergegeven als een geografische lijn van redelijk hoge waarde. De beoogde herontwikkeling heeft geen invloed op deze geografische lijn. In de omgeving van het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing gelegen. De beoogde ontwikkeling tast geen cultuurhistorische waarden aan.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant zijn de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken opgenomen: waardevolle structuren, patronen en objecten. Deze kaart is door de gemeente Bernheze nader gespecificeerd door de gemeente. De cultuurhistorische identiteit van Bernheze wordt vooral bepaald door het voorkomen van de in zuidoost-noordwest stromende beekdalen, de Aa, de Leijgraaf en de Groote Wetering. Hiertussen bevinden zich oude cultuurgronden (akkers, landgoederen, oude bossen), evenals jonge heideontginningen (met grasland en bouwland). Navolgende figuur geeft een uitsnede uit de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Bernheze, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 28: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart waarop de ligging van het plangebied is aangeduid
Het plangebied is gelegen aan de Achterstraat. Dit betreft een wegtracé met een redelijk hoge waarde. Tevens is de locatie gelegen aan de rand van een oude akker met esdek. Binnen een esdek kunnen archeologische vondsten gehouden behouden zijn gebleven. Uit archeologisch onderzoek, dat in navolgende paragraaf besproken wordt, blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot verstoring van archeologische waarden. Toevoeging van één woning aan het lint Achterstraat leidt daarbij niet tot een aantasting van het cultuurhistorische vlak, de oude akker, gelegen tussen de Achterstraat en de Maxend.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) In de Wamz is onder meer opgenomen dat er bij bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² op locaties die zijn gelegen in een gebied dat is aangeduid met middelhoge- of hoge archeologische verwachtingswaarden, archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voorkomen moet worden dat archeologische waarden verloren gaan. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij realisatie van bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
De gemeente Bernheze heeft in navolging van het rijksbeleid een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd. Dit archeologiebeleid is op 3 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en bestaat uit de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Bernheze' en de 'Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart Gemeente Bernheze'. Op basis van deze documenten, is de gemeente Bernheze in staat om op verantwoorde wijze een archeologiebeleid te implementeren. Met dit beleid wordt een juiste balans gevonden tussen een goede omgang met het archeologisch erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de 'Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart Gemeente Bernheze' waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 29: Uitsnede van de 'Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart Gemeente Bernheze'
Het plangebied is aangeduid als gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, categorie 4. Ter plaatse geldt een onderzoeksplicht naar eventueel aanwezige archeologische waarden bij een verstoringsdiepte van dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m².
Door ArcheoPro is Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O), bureauonderzoek, oppervlaktekartering en karterend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 23 april 2018 met nummer 18030 behoort als bijlage bij dit bestemmingsplan. De conclusies en aanbevelingen en zijn hierna samengevat opgenomen.
"Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt in verband met de ligging van het
plangebied in een overgangszone van hoog naar laag (gradiëntzone) in een gebied met beekjes, een
hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars uit het laat-paleolithicum en het
mesolithicum. In verband met de ligging van het plangebied op een relatief laag deel van het
dekzandlandschap dat waarschijnlijk vaak last had van wateroverlast, geldt voor bewoningsresten uit
het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen hooguit een middelhoge verwachting. Vanwege de
ligging aan een historische weg tussen historische bebouwing geldt voor het plangebied een hoge
verwachting voor resten van bewoning uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Om het
gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied zes boringen
gezet en is tevens een oppervlaktekartering uitgevoerd.
Uit de resultaten van het booronderzoek dat binnen het plangebied als het ware een driedeling
aanwezig is. Het noordelijke deel bestaat uit een tot in het gele zand van de C-horizont verploegde
dekzandbodem. Het centrale deel van het plangebied bestaat daarentegen uit gelaagde
beekafzettingen, terwijl de bodem op het zuidelijk deel wordt gekenmerkt door extreme oxidatie (gley),
ten gevolge van uittredend grondwater.
Al met lijkt het overgrote deel van het plangebied in het verleden te nat te zijn geweest voor bewoning.
Mogelijk verklaart dit ook de afwezigheid van historische bebouwing op het terrein. Alleen de noordrand
lijkt droog genoeg geweest te zijn voor bewoning. Ook hier heeft de uitvoering van een
oppervlaktekartering alsmede het naboren met een megaboor en het zeven van het daarmee
opgeboorde zand, geen relevante archeologische indicatoren opgeleverd. In verband hiermee geven de
resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.
Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere
planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden
gehouden."
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven in het kader van archeologie. Naar verwachting zijn er geen archeologische waarden aanwezig binnen het plangebied. In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, functie-aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De analoge verbeelding bestaat uit een planverbeelding, getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000. De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' is opgenomen. Op de verbeelding is de plangrens en een bouwvlak opgenomen, de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' en de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - woonwerkontwikkelingsgebied'.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en de toegankelijkheid van het bestemmingsplan bevorderd.
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/ of abiotische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en natuurwaarden, agrarisch grondgebruik, een Ruimte voor Ruimte woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte', water en waterhuishoudkundige doeleinden, groenvoorzieningen, extensieve dagrecreatie en doeleinden van openbaar nut. Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' wordt een Ruimte voor Ruimte woning toegestaan met een inhoud van maximaal 1.000 m³ met bijbehorende bijgebouwen. De aanduiding 'groen' is opgenomen ten behoeve van de juridische borging van het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage bij de regels behoort.
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Bernheze zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Dit wordt met de initiatiefnemer kortgesloten middels een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn onder andere de verplichtingen van initiatiefnemer met betrekking tot het planschadeverhaal opgenomen.
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het bestemmingsplan optreedt.
Het bestemmingsplan wordt conform de wettelijke vereisten kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen op het bestemmingsplan zal een heroverweging op deze onderdelen plaatsvinden en kan besloten worden dit bestemmingsplan op een aantal punten gewijzigd vast te stellen.
In de Gemeentewet is bepaald dat de gemeenteraad een inspraakverordening dient vast te stellen waarin geregeld wordt op welke wijze ingezetenen en andere belanghebbenden bij de voorbereiding van een bestemmingsplan worden betrokken. In de inspraakverordening is aangegeven dat inspraak wordt verleend wanneer dit wettelijk verplicht is. Daarnaast kan elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluiten of inspraak wordt verleend.
Het waterschap Aa en Maas, de veiligheidsregio en de provincie Noord-Brabant worden in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Na publicatie van het ontwerpbestemmingsplan wordt in deze paragraaf of er zienswijzen zijn ontvangen en of deze zienswijzen hebben geleid tot wijziging van dit bestemmingsplan.
De bestemmingsplanprocedure conform de Wro wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Wro zijn hierop nog enkele wijzigingen beschreven. Samengevat is de bestemmingsplanprocedure als volgt:
Is één van bovenstaande twee gevallen aan de orde, dan mag het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan pas bekend worden gemaakt nadat zes weken zijn verstreken. Het bestemmingsplan wordt dan voor zes weken ter inzage gelegd waartegen beroep kan worden ingesteld.
Wanneer er geen beroep wordt ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan in werking en wordt het bestemmingsplan onherroepelijk. Wanneer een beroep aanhangig is gemaakt treedt het bestemmingsplan in werking maar wordt (vooralsnog) niet onherroepelijk. Bij het instellen van een voorlopige voorziening kan het bestemmingsplan worden geschorst en treedt dan niet in werking.