Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zandstraat 2, Hooge Zwaluwe
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1719.0bpzandstraat2-vg01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Zandstraat 2, Hooge Zwaluwe' met identificatienummer NL.IMRO.1719.0bpzandstraat2-vg01 van de gemeente Drimmelen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.7 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bed & breakfast

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, inzamelen, herstellen, verhuren, opslaan en distribueren van goederen, alsmede het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en bedrijven daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsactiviteiten

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.14 bedrijfswoning

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een of meerdere personen wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.15 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.16 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

  • publieksgericht: een min of meer publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
  • niet publieksgericht: een niet-milieuvergunning- c.q. meldingsplichtige beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke en/of architectonische uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.17 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;

1.18 bestaand

  1. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. bebouwing m.b.t. dierplaatsen: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en waarvoor tevens vergunning is verleend voor het aspect milieu, dan wel die mag worden gebouwd en milieuvergund wordt krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  3. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
  4. gebruik m.b.t. dierplaatsen: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en waarvoor tevens vergunning is verleend voor het aspect milieu, dan wel die milieuvergund wordt krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.22 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dienstverlening

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.34 kampeerplaats

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 landschappelijke inpassing

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting;

1.36 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.37 minicamping

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een (agrarisch) bedrijf of een burgerwoning, waarbij de plaatsing van kampeermiddelen is toegestaan in de periode 1 maart tot 1 december;

1.38 nevenactiviteiten

niet - agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, waarbij de hoofdfunctie verbonden is aan een (agrarisch) bouwvlak of (niet-agrarisch) bestemmingsvlak;

1.39 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.40 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.42 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.43 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;

1.44 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening;

1.45 woning

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen;

1.46 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 Bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.9 Peil

  1. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. niet-agrarische bedrijven in milieucategorie 1 en/of 2;
  2. statische opslag binnen bestaande bebouwing;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in hout en bouwmaterialen', een groothandel in hout en bouwmaterialen;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning': uitsluitend een bedrijfswoning;
  5. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping', een overkapping;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; 
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1
  1. Groothandel in hout en bouwmaterialen;
Op de gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in hout en bouwmaterialen' geldt het volgende:
  • Ondergeschikte detailhandel is toegestaan tot een maximum van 90 m² bebouwingsoppervlakte; 
  1. Bedrijfswoning;
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
  1.  per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  1. Bed & breakfast
Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast mag als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: 
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, te weten de hoofdmassa met aan- en uitbouwen, tot een maximum van 80 m².
  2. Een bed & breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden, waarbij een bed & breakfast in vrijstaande bijgebouwen niet is toegestaan.
  3. Het mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
  4. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  5. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  7. Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast in een grotere omvang en/of in vrijstaande bijgebouwen, is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1.
  1. Minicamping
Gebruik van gronden en bouwwerken voor een minicamping is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.5.2 
  1. Voorwaardelijke verplichting
De gronden ter plaatse van Zandstraat 2, welke samenvallen met de bestemming 'Bedrijf' mogen uitsluitend voor de uitbreiding van het bedrijf worden bebouwd, verhard en gebruikt, mits binnen de bestemming 'Groen - landschappelijke inpassing' uiterlijk 2 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan wordt voorzien in een landschappelijke inpassing overeenkomstig Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan en vervolgens in stand wordt gehouden.
 
  1. voorwaardelijke verplichting
De gronden ter plaatse van Zandstraat 2, welke samenvallen met de bestemming 'Bedrijf' mogen uitsluitend voor de uitbreiding van het bedrijf worden bebouwd, verhard en gebruikt, mits de zaagwerkzaamheden uitsluitend in een afgesloten gebouw plaatsvinden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 Bouwvlak
Indien en voorzover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
3.2.3 Bebouwde oppervlakte
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte. Deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.
3.2.4 Maatvoeringseisen
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
Gebouwen algemeenMin. Max.
afstand tot de as van de weg waarnaar de voorgevel is gericht15 m, tenzij het hieronder bepaalden.v.t.
indien de voorgevel van de bedrijfswoning op een kortere afstand is gelegen, dan geldt dat gebouwen niet vóór de voorgevel van de bedrijfswoning mogen worden gesitueerd  
  
bestaande kleinere afstanden van legaal opgerichte gebouwen zijn toegestaan  
  
BedrijfsgebouwenMin. Max.
goothoogten.v.t.7 m
bouwhoogten.v.t.11 m
oppervlakte
n.v.t.1.100 m²
Specifieke bouwaanduiding - overkappingMin. Max.
goothoogten.v.t.n.v.t.
bouwhoogten.v.t.4 m
oppervlakten.v.t.240 m²
BedrijfswoningMin.Max.
goothoogten.v.t.7 m
bouwhoogten.v.t.11 m
oppervlakten.v.t.750 m³ (incl. aangebouwde bijgebouwen)
Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning
 
Max.
gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning
 80 m2
goothoogte 3,3 m
bouwhoogte 6 m
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Max.
bouwhoogte erfafscheidingen 
voor voorgevelrooilijn: 1 m;
overige: 2 m
bouwhoogte van carports c.q. overkappingen 3 m
oppervlakte van een carport c.q. overkapping 20 m²
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 6 m
3.2.5 Herbouw bedrijfswoning
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw houdt een raakvlak met de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;
  2. de bedrijfswoning wordt niet dichter naar de weg gebouwd;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);
  4. de oude bedrijfswoning wordt gesloopt.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Omgevingsvergunning minimum afstand tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn;
  2. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  4. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  5. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  6. indien het een bedrijfswoning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  7. er wordt voldaan aan de milieu- en dierenwelzijnswet- en regelgeving;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
3.3.2 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 onder a en/of b teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de eventuele nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning;
  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  5. er wordt voldaan aan de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving , waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het verwerken of vergisten van eigen mest of mest van derden;
  3. het bewerken van mest van derden;
  4. detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 3.1.2 onder a;
  5. voor (ondersteunende) horeca;
  6. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  7. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  8. een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  9. een seksinrichting.
  10. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  11. risicovolle inrichtingen;
  12. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10 -6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt. Indien geen aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan mag de bestemmingsgrens niet worden overschreden. Dit verbod geldt niet voor bestaande situaties;
  13. het gebruik van gebouwen voor het bouwen van carnavalswagens.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 3.2.1 teneinde als nevenactiviteit bij een bedrijfswoning, bed & breakfast voorzieningen e.d., in een grotere omvang toe te staan alsmede toe te staan in vrijstaande bijgebouwen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. deze nevenactiviteit is in de bedrijfswoning, in aangebouwde bijgebouwen en in vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is bed & breakfast niet toegestaan in vrijstaande bijgebouwen op gronden die zijn gelegen buiten de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' en buiten de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie';
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  5. de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m²;
  6. ten behoeve van de bed & breakfastvoorzieningen zijn maximaal 10 (éénpersoons)bedden toegestaan; permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. er wordt voldaan aan de geur- en geluidnormen.
3.5.2 Omgevingsvergunning minicampings
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 3.1.2 sub d en artikel 3.2 teneinde minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. omvang van de minicamping mag niet meer bedragen dan 5000 m²;
  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans) per agrarisch bedrijf;
  3. er zijn maximaal 20 standplaatsen voor kampeermiddelen toegestaan;
  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn toegestaan binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden, waarbij de gebruiksomvang niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  5. ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30% van het totale overdekte en omsloten bruto gebruiksvloeroppervlak van de nevenactiviteit, met dien verstande dat de inpandige gebruiksvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m², alsmede een buitenterras van maximaal 70 m²;
  6. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan in de periode 1 maart tot 1 december;
  7. er wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuregelgeving;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ecologische waarden;
  12. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  13. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  14. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving ;
  15. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3.1 omschreven waarden.
3.5.3 Omgevingsvergunning gebruiken carnavalsloodsen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 teneinde het gebruiken van gebouwen voor het bouwen van carnavalswagens mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Het gebruik is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;
  2. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiend uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  3. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1 Wijziging oppervlakte bebouwing niet-agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de opgenomen maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in artikel 3.2.3 te vergroten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de vergroting dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  2. er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats;
  3. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering:
      1. er dient kwaliteitsverbetering plaats te vinden waarbij sprake is van een kwaliteitsverbetering van minimaal 20% van de waardevermeerdering conform categorie 3 als opgenomen in de gemeentelijke visie "Landschappelijke kwaliteit buitengebied". Invulling van deze kwaliteitsverbetering van het landschap vindt in ieder geval plaats door realisatie en instandhouding van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, zoals hierboven genoemd. Hiertoe kan de bestemming Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing worden opgenomen;
    2. zuinig ruimtegebruik:
      1. de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
      2. er is sprake van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
    3. ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt:
    4. verkeer en parkeren:
      1. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden
      2. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie
  4. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
  5. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;
  6. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuregelgeving;
  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  8. de uitbreiding is vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar;
  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;
  12. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  13. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  14. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  15. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  16. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een vloeroppervlakte groter dan opgenomen in de in artikel 3.1.2 sub a voor het betreffende bedrijf is opgenomen.
3.6.2 Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend minder gunstige gevolgen ontstaan voor de omgeving van het betreffende bedrijf, in vergelijking met de gevolgen van het oorspronkelijke bedrijf ten aanzien waarvan deze wijzigingsbevoegdheid wordt doorlopen;
  2. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  3. een tweede bedrijfswoning, voor zover niet reeds aanwezig, is niet toegestaan;
  4. voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit artikel 3.2;
  5. detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks in ondergeschikte vorm noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  6. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering:
      1. er dient kwaliteitsverbetering plaats te vinden waarbij sprake is van een kwaliteitsverbetering van minimaal 20% van de waardevermeerdering conform categorie 3 als opgenomen in de gemeentelijke visie "Landschappelijke kwaliteit buitengebied". Invulling van deze kwaliteitsverbetering van het landschap vindt in ieder geval plaats door realisatie en instandhouding van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, zoals hierboven genoemd. Hiertoe kan de bestemming Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing inpassing worden opgenomen;
    2. zuinig ruimtegebruik:
      1. de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
      2. er is sprake van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
    3. ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt:
      1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat indien het gebruik (deels) een inpandig gebruik betreft, dan dient dit gebruik plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
      2. er dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie;
    4. verkeer en parkeren:
      1. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden
      2. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie
  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  8. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuregelgeving;
  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  10. uit een te overleggen onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  11. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  12. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  13. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een vloeroppervlakte groter dan opgenomen in de tabel in artikel 3.1.2 sub a voor het betreffende bedrijf is opgenomen;
  14. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie.
3.6.3 Wijziging t.b.v. woondoeleinden/ woningsplitsing
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in:
  1. de bestemming "Wonen", waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan;
  2. de eventueel aangrenzende bestemming "Agrarisch - 2" of "Agrarisch met waarden - Landschap".
Algemene regels geldend voor wijziging naar wonen:
  1. herbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij is niet toegestaan als sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument;
  2. de bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) bebouwing mag worden gewijzigd mits de nieuwe situering van de woning stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;
  3. de inhoud van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag worden vergroot tot 750 m³. Een grotere inhoudsmaat is toegestaan indien wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 22.2.3 uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen ofwel na toepassing van artikel 22.3.4 uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen; Een vergroting van de inhoudsmaat boven de 750 m³ is uitsluitend mogelijk na toepassing van artikel 22.3.4 uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen;
  4. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen (indien sprake is van wijziging naar wonen in combinatie met woningsplitsing gelden onderstaande maatvoeringen voor de totale gezamelijke oppervlaktemaatvoeringen na wijziging):
    1. indien het bestemmingsvlak Wonen maximaal 1.500 m² bedraagt en de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 200 m² en hiertoe alle overtollige bebouwing is gesloopt, dan is geen aanvullende kwaliteitsverbetering vereist;
    2. indien het bestemmingsvlak Wonen groter wordt dan 1.500 m², maar maximaal 5.000 m² dan:
      1. er wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing . Hiertoe kan de bestemming Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing worden opgenomen. De kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Indien een landschappelijke inpassing middels erfbeplanting niet mogelijk is, dient kwaliteitsverbetering plaats te vinden waarbij sprake is van een kwaliteitsverbetering van minimaal 20% van de waardevermeerdering conform categorie 3 als opgenomen in de gemeentelijke visie "Landschappelijke kwaliteit buitengebied";
      2. wordt toepassing gegeven aan de sloopbonusregeling als opgenomen in artikel 22.3.1 of 22.3.4 uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen;
    3. indien het bestemmingsvlak Wonen groter wordt dan 5.000 m² en/of de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan 500 m², dan dient kwaliteitsverbetering plaats te vinden waarbij sprake is van een kwaliteitsverbetering van minimaal 20% van de waardevermeerdering conform categorie 3 als opgenomen in de gemeentelijke visie "Landschappelijke kwaliteit buitengebied". Invulling van deze kwaliteitsverbetering van het landschap vindt in ieder geval plaats door realisatie en instandhouding van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, zoals hiervoor genoemd;
    4. zuinig ruimtegebruik:
      1. de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
      2. nieuwbouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' plaatsvinden
    5. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  7. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  8. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  9. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuregelgeving;
  10. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3.1 omschreven waarden;
  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  12. de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' wordt opgenomen uitsluitend wanneer geen sprake is van woningsplitsing;
  13. er wordt een bestemmingsvlak Wonen op maat opgenomen, voor zover mogelijk kleiner dan het bestemmingsvlak Bedrijf, afgestemd op de situering van de gebouwen. Voor het overige wordt de agrarische gebiedsbestemming overgenomen;
  14. de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' binnen het bestemmingsvlak Wonen bedraagt niet meer dan 5.000 m²;
  15. de regels van Artikel 22 Wonen uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
Specifieke regels uitsluitend van toepassing bij wijziging naar wonen in combinatie met woningsplitsing:
  1. splitsing is toegestaan indien de inhoud van de bedrijfswoning vóór splitsing minimaal 700 m³ bedraagt;
  2. voor woningsplitsing gelden de volgende voorwaarden:
    1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, al dan niet voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
    2. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan indien de splitsing mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing. In dit verband geldt na woningsplitsing een sloopverbod;
    3. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst.
3.6.4 Wijziging t.b.v. grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde veehouderij
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het toestaan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een agrarisch bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf; dienaangaande wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;
  2. de omvang van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt maximaal 1,5 hectare;
  3. op de locatie, met of zonder de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ruimte-voor-ruimte', waar gebruik is gemaakt van de regeling “Ruimte-voor-ruimte” geldt het volgende. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, wordt géén uitbreiding van het ruimtebeslag van de (voormalige) bedrijfslocatie toegestaan ten opzichte van de bestaande omvang van het bestemmingsvlak en bedraagt het uitbreidingspercentage voor het toevoegen van oppervlakte bedrijfsbebouwing ten opzichte van bestaand maximaal 25%;
  4. de bedrijfswoning wordt gevestigd in de bestaande woning;
  5. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing middels erfbeplanting plaats te vinden en in stand te worden gehouden; Hiertoe kan de bestemming Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing inpassing worden opgenomen;
    2. zuinig ruimtegebruik:
      1. de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
      2. er is sprake van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
    3. ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt:
      1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat indien het gebruik (deels) een inpandig gebruik betreft, dan dient dit gebruik plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
      2. er dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie;
    4. verkeer en parkeren:
      1. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden
      2. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie
  6. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  8. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;'
  9. de omschakeling danwel hervestiging mag, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  10. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de in artikel 3.1 omschreven waarden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie';
    2. de in artikel 3.1 omschreven waarden buiten de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie' en buiten de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel';
  11. de volgende bestemming wordt van overeenkomstige toepassing verklaard:
    1. Agrarisch - 1 buiten de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie' en buiten de aanduiding 'wetgevingzone – omgevingsvergunning groenblauwe mantel';
    2. Agrarisch - 2 ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie';
  12. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

Artikel 4 Groen - landschappelijke inpassing

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemeen
De voor 'Groen - landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 4.1.1
  1. De aanleg en instanhouding van de landschappelijke inpassing dient te geschieden overeenkomstig de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en uitsluitend in de vorm van een erfafscheiding.
4.2.2 Bouwregels erfafscheiding
Voor erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
  1. de erfafscheiding mag uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in artikel 4.4.4;
  3. het verwijderen van landschapselementen die zijn aangelegd en in stand worden gehouden in het kader van de landschappelijke inpassing als bedoeld onder artikel 4.1 uitgezonderd het verwijderen van landschapselementen ten behoeve van normaal onderhoud en beheer.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 4.4.4 omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamhedenCriteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang
de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang
het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
het verwijderen betekent geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

4.5.1 Wijziging naar agrarische bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen teneinde uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' in een aangrenzende Agrarische bestemming mogelijk te maken, zoals opgenomen in 3.7.3, 4.7.3, of 6.7.2 van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' zal gepaard gaan met de realisatie en instandhouding van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe wordt de bestemming Groen - landschappelijke inpassing opgenomen;
  2. de regels van Agrarisch - 1, Agrarisch - 2. Agrarisch - 3 respectievelijk Agrarisch met waarden - Landschap uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van (hoge) verwachte archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m;
  2. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 100 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming tot een grotere diepte en oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de diepte van de grondbewerkingen en de bebouwde oppervlakte als bepaald in artikel 5.2, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport (conform vigerende KNA), in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast. zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
5.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag.
5.3.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in artikel 5.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,5 m;
  4. het verlagen van het grondwaterpeil.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 5.4.1 is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het gaat om het aanleggen van drainages;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht, mits verricht door een terzake deskundige, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5.1 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden de voor de 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte meer bedraagt dan 100 m2 en dieper gaat dan 0,5 m onder maaiveld.
  2. Aan de omgevingsvergunning voor het slopen kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.
  4. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.5.2 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
5.5.3 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in artikel 5.5.1 sub c
, wordt de deskundige van de bevoegde overheid (Regioarcheoloog) om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

5.6.1 Wijziging verwijdering dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Afwijkende maatvoering

Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan. Herbouw van deze bestaande gebouwen is niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Toename stikstofemissie

  1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de wijziging en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering, waarbij een toename van de stikstofemissie vanaf het betreffende bedrijf of de betreffende gronden plaatsvindt.
  2. Tot het strijdige gebruik als bedoeld onder a wordt niet gerekend het nog niet gerealiseerde gebruik conform een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 is verleend.
  3. Tot het strijdig gebruik onder a wordt niet gerekend het nog niet gerealiseerde gebruik conform een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming of een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 7 lid 5 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt.
  4. Tot het strijdig gebruik onder a wordt niet gerekend een toename van de stikstofemissie vanaf het betreffende bedrijf of de betreffende gronden welke wordt veroorzaakt doordat er gebruik is gemaakt van extern salderen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Wetgevingszone - reservering voorkeurstracé buisleidingenstrook

9.1.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - reservering voorkeurstracé buisleidingenstrook' gelden ter bescherming van de belangen van de aanleg van een buisleidingenstrook de hierna volgende bepalingen:
9.1.2 Bouwen
Op de in artikel 9.1.1 bedoelde gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
9.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1.2 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij het belang van de toekomstige aanleg van een buisleidingenstrook niet onevenredig wordt geschaad door deze onmogelijk dan wel onnodig duur te maken.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid archeologische waarde

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Zandstraat 2, Hooge Zwaluwe'.