Plan: | Slekkerstraat ong. te Echt |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.OV20240063-OW01 |
Het voornemen is om ter plekke van Slekkerstraat ong. te Echt een nieuwe vrijstaande woning te realiseren.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van een nieuwe woning op deze locatie is niet rechtstreeks toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'. In dit bestemmingsplan worden geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden geboden voor de gemeente om het beoogde gebruik alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 4 januari 2023 is bijgevoegd. Er dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereist ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Slekkerstraat ong. te Echt. Dit betreft een locatie nabij de kern van Echt en de kern van Slek. Het perceel heeft in de huidige situatie een agrarische bestemming/functie.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Het projectgebied staat kadastraal bekend als gemeente Echt - sectie AC - nummer 434.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
Zoals omschreven in paragraaf 2.1 is onderhavige locatie gelegen in het overgangsgebied tussen de bebouwing van de kern van Echt en van Slek. De Slekkerstraat loopt vanaf de provinciale weg aan de noordzijde in zuidoostelijke richting naar Slek. Het plangebied is gelegen direct ten noorden van Slek. Ter plaatse van het plangebied (perceeloppervlakte is 3.370 m2) is geen bebouwing aanwezig.
Luchtfoto plangebied
Het bestaande aanzicht vanaf de straat wordt gegeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, 2016)
Het voornemen bestaat om ter plekke van onderhavige locatie één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Voor het plan is een schetsontwerp vervaardigd. Dit bouwplan wordt inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeeldingen van het schetsontwerp. Het volledige schetsontwerp is opgenomen als bijlage bij de aanvraag.
Schetsontwerp - aanzichten
Schetsontwerp - aanzichten
Omschrijving
De nieuwe woning zal ten opzichte van de bestaande situatie in de rooilijn van de naastgelegen panden worden gebouwd. Het gebied betreft de overgangszone tussen de bebouwing van Echt en Slek en derhalve is een architectonisch fraaie woning op deze locatie wenselijk. Onderhavig planvoornemen zorgt derhalve voor een stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering.
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.
Gelet op de bestaande situatie is sprake van een overgangsgebied van de kern van Echt richting Slek. Onderhavige ontwikkeling past in de omgeving qua vormgeving en locatie.
Het straatbeeld aan de voorzijde zal wijzigen omdat de bebouwing nieuw opgericht wordt. Onderhavige projectontwikkeling is een plan die ruimtelijk-visueel aanvaardbaar mag worden geacht.
Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied', vastgesteld door de gemeenteraad van Echt-Susteren op 26 mei 2016, van kracht.
Uitsnede bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' met aanduiding projectgebied
Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch'. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingebied 1'.
Op grond van de regels van het bestemmingsplan is het realiseren van één woning ter plekke van onderhavig projectgebied niet toegestaan. Er zijn geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsvisie (POVl) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014/OvL2021). Voor wat betreft het regionaal beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied', en de structuurvisie 'Ontwikkelen met kwaliteit' vastgesteld door de raad op 31 mei 2018.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Midden-Limburg aangegeven dat de regio grote opgaven heeft op het gebied van milieu en leefomgevingskwaliteit door de stikstofproblematiek en is er aandacht nodig voor de transitie naar meer duurzaamheid, versterking van de natuur, de leefbaarheid, een goede bereikbaarheid, het dierenwelzijn en de gezondheid voor alle inwoners. Het gaat om een grote transitie van het landelijk gebied waarin de rijksrol noodzakelijk is.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde projectontwikkeling levert geen strijd op met de NOVI, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig projectgebied gelegen in het 'Buitengebied'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Ter plaatse is sprake van een regulier agrarisch perceel waarbij geen sprake is van herkenning in het landschap van dit gebied. Er is geen specifiek hoogteverschil bijvoorbeeld.
Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied
Boringsvrije zone
Het projectgebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk I'. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden:
a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
b. de grond te roeren dieper dan 30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
c. een bodemenergiesysteem op te richten, die dieper reikt dan 30 meter beneden het maaiveld;
d. boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0 tot 3 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of bentoniet.
Bij onderhavig project is geen sprake van bodemingrepen van dergelijke diepte, waardoor het milieubeschermingsgebied 'Roerdalslenk I' geen belemmering vormt voor onderhavig voornemen.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld. Hoewel het onderwerp wonen ter sprake komt heeft deze instructieregel geen invloed op onderhavig projectontwikkeling.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig project betreft het kunnen realiseren van één woning. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Landelijke kern' en beschermingsgebied 'Roerdalslenk I' geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Regionaal had een planperiode van 2014 t/m 2017 maar was tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn 2018 tot en met 2023. Uit deze structuurvisie blijk dat regionaal sprake is van het kwetsbaar worden van verschillende segmenten binnen het vastgoed. De gemeenten binnen de regio staan namelijk allemaal voor een lastige opgave waarin leegstand en demografische ontwikkelingen zoals ontgroening en vergrijzing een belangrijke rol spelen. De uitdaging is oplossing te vinden voor de transformatie van bestaand vastgoed die passen binnen de demografische ontwikkelingen.
In de structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving wordt de regio verdeeld in verschillende zones. Onderhavig project valt in een gebied gekenmerkt als 'woon-werkvallei'.
Onderhavig project past binnen het beleid van de gemeente doordat een stedenbouwkundig goede locatie wordt voorzien van een gezinswoning en daarmee inspeelt op de huidige en toekomstige demografische ontwikkelingen.
In de structuurvisie Wonen wordt de koers van de regio Midden-Limburg voor de periode tot en met 2025 uiteengezet. Om in te spelen op de ontwikkelingen zoals ook vermeld onder 4.3.1, zet de regio in algemene zin op:
Deze structuurvisie is op 6 juli 2022 door de raad van de gemeente Echt-Susteren vastgesteld. In deze Structuurvisie Wonen ligt de nadruk op het tegemoet komen aan de groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod. Dat betekent dat er ambitie is voor - en ruimte wordt gegeven aan - nieuwe plannen die passen bij de kwalitatieve vraag. Het gaat dan vooral om woningen in het betaalbare segment (bij voorkeur onder de sociale huurgrens) en voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren. Ook is er aandacht voor bijzondere doelgroepen, zoals statushouders, arbeidsmigranten en spoedzoekers.
De Limburgse gemeenten zijn thans bezig met het uitwerken van regiodeals om invulling te geven aan de provinciale toezegging aan de Minister om tot 2030 26.550 woningen te bouwen in Limburg. Hier ligt ook voor Echt-Susteren een duidelijke uitdaging.
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van een gezinswoning door middel van inbreiding op een leeg perceel. Geconcludeerd wordt dat dit initiatief in kwantitatieve en kwalitatieve zin past binnen de geldende kaders en beleidsinzichten.
Onderhavige ontwikkeling speelt in op zowel huidige en toekomstige demografische ontwikkelingen in de regio. Daarnaast is het initiatief zowel in kwantitatieve en kwalitatieve zin passend is binnen de geldende kaders en beleidsinzichten.
Gelet op het vorenstaande is onderhavig initiatief niet in strijd met het regionale beleid.
Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied', vastgesteld door de raad op 26 mei 2016, van kracht. Een groot deel van dit bestemmingsplan is inmiddels niet meer van kracht (bijv. kern Echt waar een nieuwe bestemmingsplan geldt ('Centrum Echt'). Ter plaatse van het plangebied geldt dit plan nog wel. In het vigerende bestemmingsplan is voor onderhavige locatie in beleidsmatig opzicht alleen opgenomen dat er woningbouwontwikkeling mogelijk is bij sanering van agrarische bedrijvigheid. Dat is bij onderhavig planvoornemen niet aan de orde.
Op 12 december 2012 heeft de gemeenteraad van Echt-Susteren de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025' vastgesteld. Deze visie geeft koers en richting aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Echt-Susteren. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop de gemeente van plan is die voorgenomen ontwikkeling te verwezenlijken.
De belangrijkste doelstellingen die betrekking hebben op verzoeken tot woningbouwontwikkelingen zijn:
• de realisering van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
• het behoud van (be)leefbare kernen.
Ten aanzien van het thema wonen is daarnaast aangegeven dat dit bij voorkeur dient plaats te vinden in het stedelijk gebied, waarbij de nadruk ligt op inbreiding en herstructurering. Het is daarnaast van belang dat in elke kern kwalitatief en kwantitatief gebouwd wordt voor de behoefte. Geconcludeerd wordt dat de Structuurvisie Echt-Susteren geen belemmering vormt om medewerking te verlenen aan het initiatief.
Volkshuisvesting
De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 (hierna Structuurvisie Wonen) is op 6 juli 2022 door de raad van de gemeente Echt-Susteren vastgesteld. In deze Structuurvisie Wonen ligt de nadruk op het tegemoet komen aan de groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod. Dat betekent dat er ambitie is voor - en ruimte wordt gegeven aan - nieuwe plannen die passen bij de kwalitatieve vraag. Het gaat dan vooral om woningen in het betaalbare segment (bij voorkeur onder de sociale huurgrens) en voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren. Ook is er aandacht voor bijzondere doelgroepen, zoals statushouders, arbeidsmigranten en spoedzoekers.
De Limburgse gemeenten zijn thans bezig met het uitwerken van regiodeals om invulling te geven aan de provinciale toezegging aan de Minister om tot 2030 26.550 woningen te bouwen in Limburg. Hier ligt ook voor Echt-Susteren een duidelijke uitdaging.
Het plan voorziet in het realiseren van een gezinswoning door middel van inbreiding op een leeg perceel. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in kwantitatieve en kwalitatieve zin past binnen de geldende kaders en beleidsinzichten.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige project niet in strijd is met het beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan heeft een gemeente een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen, waaronder een bodemonderzoek. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro moet de toelichting bij een (ontwerp-) bestemmingsplan ook de inzichten van de uitvoerbaarheid van een plan bevatten.
Analoog hieraan kan de noodzaak van bodemonderzoek zich voordoen bij procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo). Op basis van de onderzoeksresultaten toetst de gemeente voor bestemmingsplannen, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik.
Met uitzondering van de voorwaarden genoemd in paragraaf 7.2.2 van de Nota Bodembeheer Maas & Roer dient voor een bestemmingswijziging altijd een vooronderzoek conform NEN-5725 uitgevoerd te worden. Indien uit dit vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreiniging kan de bodemkwaliteitskaart in combinatie met het vooronderzoek als bewijsmiddel dienen.
Bij onderhavig planvoornemen is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage .... De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
Van spoorweg en industrielawaai is bij onderhavig planvoornemen geen sprake.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Slekkerstraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Als gevolg hiervan geldt geen wettelijk vastgestelde geluidzone. In het kader van het bepalen van het woon- en leefklimaat is wel een berekening gemaakt voor het bepalen van de gevelbelasting, zie bijlage .... De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt.
5.1 Cumulatie
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. De maximale gecumuleerde waarde, welke volledig wordt bepaald door de Slekkerstraat, bedraagt 55 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘goed/redelijk’ en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Het woon en leefklimaat is daarom aanvaardbaar.
5.2 Karakteristieke geluidwering van de gevel
Tabel 7. Conclusies karakteristieke geluidwering van de gevel
Grootheid | Hoogste waarde Lden |
hoogste gecumuleerde geluidbelasting | 55 dB |
vereist binnenniveau | 33 dB |
Maximaal benodigde karakteristieke geluidwering (GA;k) | 22 dB |
Omdat de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Gelet op de invulling van het projectgebied en de omgeving, is de omgeving als 'gemengd gebied' te karakteriseren. Hierdoor kunnen de richtafstanden met 1 stap worden verlaagd.
Met betrekking tot het het toevoegen van een woning ter plaatse van een agrarische bestemming zonder de mogelijkheid voor de bouw van een woning, in een omgeving met burgerwoningen en een agrarische bedrijfswoning zonder agrarisch bedrijf (alle bedrijfsbebouwing is in 2021 gesloopt), kan worden gesteld dat het volgende geldt.
Woningen hebben geen externe milieu-uitstraling en derhalve is een nadere onderbouwing/toetsing hiervoor niet aan de orde voor onderhavig planvoornemen.
In de omgeving van het plangebied zijn burgerwoningen gelegen (zuidzijde, westzijde, noordzijde, oostzijde) en een agrarische bedrijfswoning aan de zuidoostzijde. Voor het overige zijn er geen bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Deze agrarische bedrijfswoning zonder agrarisch bedrijf heeft een richtafstand van 30 meter (geluid). Omdat er geen sprake is van activiteiten en sprake is van ligging in gemengd gebied kan de richtafstand van 30 meter verkleind worden naar 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Kortom, in het kader van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16
Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in realisatie van één woning is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
NIBM-tool
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Onderhavig projectgebied is niet gelegen in de nabijheid van diverse risicovolle bronnen. Zo vindt in de directe omgeving (binnen 250 meter geen wegen en het spoor ligt op ca. 680 meter afstand) geen transport plaats van gevaarlijke stoffen. Verder ligt het plangebied op voldoende afstand van het Julianakanaal waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voorts ligt het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving, niet binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleidingen of binnen een plasbrandaandachtsgebied. Ook is geen sprake van de ligging binnen het invloedsgebied van vervoer van toxische stoffen over de A2 en transport van brandbare vloeistoffen en brandbare gassen over de weg en transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De risico's als het gevolg van transport van gevaarlijke stoffen hoeven niet te worden meegenomen in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Ook zijn er geen BEVI-inrichtingen in de nabijheid van het plangebied gelegen.
Verder is sprake van een goede bereikbaarheid vanuit twee zijden, is sprake van een goede zelfredzaamheid en neemt het aantal personen binnen het plangebied slechts beperkt toe.
Het uitvoeren van een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:
Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)
Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
Ter plekke van onderhavig projectgebied is geen sprake van de aanwezigheid van een dubbelbestemming ten aanzien van archeologie.
Het uitvoeren van een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Ter plekke van onderhavig projectgebied is op grond van vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarde' ' van toepassing.
Deze dubbelbestemming heeft als doel de aanwezige horst te beschermen. Met onderhavig planvoornemen wordt deze horst niet aangetast.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woning zal hierop moeten worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.
Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Er dient te worden beoordeeld of onderhavig project gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst wordt er één nieuwe in-/uitrit op de openbare weg gerealiseerd.
Ter plekke van onderhavig projectgebied wordt planologisch-juridisch gezien één woningen toegevoegd. Gelet op de functies van de directe omgeving zijn de wegen ingericht voor een optimale afwikkeling van het verkeer.
Gelet op de lage hoeveelheid verkeersbewegingen die het planvoornemen genereert en de functie van het gebied wordt aangenomen dat de omgeving deze verkeersgeneratie gemakkelijk aan kan.
Ten behoeve van de beoogde projectontwikkeling dient te worden voorzien in afdoende parkeergelegenheid. De woning wordt op een ruim perceel gebouwd waardoor er op eigen perceel ruimte is om 3 auto's te parkeren. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm en kan parkeeroverlast op de openbare weg worden uitgesloten.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig project.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het projectgebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige projectontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein. Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten naar eigen terrein, alwaar het hemelwater kan infiltreren in de bodem.
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Noord Limburg geldt bij maatwerk een uitgangspunt van 100 mm per etmaal.
Momenteel is het projectgebied onbebouwd en onverhard. Als gevolg van voorliggend project neemt in de nieuwe situatie de hoeveelheid bebouwing en verharding toe. De dakverharding heeft in de toekomstige situatie een gezamenlijk oppervlakte van circa 300 m². De hemelwatervoorziening dient derhalve een capaciteit te hebben van circa 300 x 100 mm = 30 m³ en zal geïnfiltreerd worden op eigen terrein.
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden – gelet op het overwegend vlakke terrein – worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2021 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN). Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.
Uitsnede kaart 'Natuur' OVL2021 met aanduiding projectgebied
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is op een afstand van ruim 2 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied.
Uitsnede kaart 'Natura2000' OVL2021 met aanduiding projectgebied
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het projectgebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig plan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- en gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.
In onderhavige situatie is sprake van de bouw van 1 nieuwe woning die op meer dan 2km van Natura-2000 gebieden wordt gerealiseerd. Uit ervaringen van andere projecten kan worden gesteld dat het bouwen van één enkele nieuwe woning op meer dan 1km afstand van een Natura2000-gebied per definitie niet tot significante effecten zal leiden. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ter plaatse van onderhavige locatie wordt één nieuwe woning gebouwd. Op het perceel is geen bebouwing en verharding aanwezig. Ook is geen sprake van aanwezige beplanting. Derhalve is er alleen sprake van een regulier agrarisch perceel. Om die reden wordt er ter plaatse van het plangebied geen beschermde flora en fauna verwacht. Het uitvoeren van een nader flora- en faunaonderzoek is niet noodzakelijk aangezien er geen verwachting is dat het planvoornemen een negatieve invloed zal hebben op beschermde flora en fauna.
Ten behoeve van voorliggend project, waarbij primair sprake is van een planologische functiewijziging, behoeft geen nader onderzoek te worden verricht.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Echt-Susteren sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Echt-Susteren en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
Het voornemen is om aan de Slekkerstraat ong. te te Echt één nieuwe woning te realiseren. Het realiseren van de een nieuwe woning is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de herontwikkeling op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.