Plan: | Heerweg 40-42 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01 |
Het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren heeft besloten om medewerking te verlenen aan het ingediende verzoek door initiatiefnemer voor de realisatie van een nieuw woonzorggebouw op het perceel plaatselijk bekend Heerweg 40-42 te Echt, kadastraal bekend als gemeente Echt, sectie K, nummer 70255.
Dit met toepassing van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan).
Het betreft de uitbreiding van een bestaand woon-zorgcomplex dat in een eerdere fase in 2014 is gerealiseerd, bestaande uit drie eenheden.
Afbeelding 1.1: het bestaande woon-zorgcomplex aan de Heerweg (bron: google.com)
Het plangebied is gelegen aan de Heerstraat in de kern Echt binnen de gemeente Echt-Susteren. Het project ziet op de uitbreiding van een bestaand woonzorggebouw op het perceel plaatselijk bekend Heerweg 40-42 te Echt.
Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Echt op korte afstand van de spoorlijn Weert-Maastricht. Het gebied grenst in het oosten aan de Heerweg. Ten zuiden van het plangebied ligt de Bosstraat. Een diep bedrijfsperceel aan de Bosstraat grenst aan de achterzijde aan het plangebied. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1.2: situering van de planlocatie (rode arcering) op de luchtfoto (bron: viewer Rho)
Het te realiseren woonzorggebouw komt te liggen in een binnengebied aan de bestaande openbare ruimte dat aanhaakt aan de Heerweg in de nabijheid van de spoorlijn Weert-Maastricht.
Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' dat op d.d. 26 mei 2018 door de raad van de gemeente Echt-Susteren is vastgesteld.
Afbeelding 1.3: uitsnede van verbeelding bestemmingsplan stedelijk gebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan, kent het plangebied de bestemming 'Groen' en kan het beoogde woonzorggebouw ter plaatse niet worden gerealiseerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan. De bestemming 'Groen' is in hoofdzaak bedoeld voor de realisatie van groenvoorzieningen en voorziet niet in de mogelijkheid om een woongebouw te bouwen.
Daarnaast zijn de volgende bestemmingsplannen op de planlocatie van toepassing:
- bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren') vastgesteld d.d. 2016-09-22;
- facetbestemmingsplan 'Deregulering' vastgesteld d.d. 2019-11-06.
Om de realisatie van het woonzorggebouw op de planlocatie toch te kunnen realiseren is een partiële herziening van het (de) bestemmingsplan(nen) vereist.
Deze toelichting bij het bestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied, de omgeving en het projectprofiel beschreven. Het planvoornemen wordt daarin beknopt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord dat het plan past binnen de geldende beleidskaders. Hoofdstuk 4 beschrijft de verschillende planologische aspecten waaraan het plan moet voldoen, zoals archeologie, cultuurhistorie, water en parkeren. In hoofdstuk 5 wordt hetzelfde gedaan ten aanzien van de milieuaspecten, zoals geluid, externe veiligheid en bodemkwaliteit. In hoofdstuk 6 volgt een juridische planbeschrijving, waarbij wordt ingegaan op de verschillende onderdelen waaruit het bestemmingsplan bestaat en wordt ingezoomd op de verbeelding en de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 onderbouwd dat het plan zowel economisch als maatschappelijk uitvoerbaar is.
Het plangebied betreft in de huidige staat een onbebouwd deel van het perceel kadastraal bekend sectie K. (deels) nummer 70255 ingericht met een grasbodem met één boom.
Afbeelding 2.1: het onbebouwde deel van het perceel waar de bebouwing is voorzien (bron: google.com)
De Heerweg kenmerkt zich door verschillende typen grondgebonden woningen. De woningen aan de westzijde van de Heerweg hebben diepe percelen die soms tot aan de spoorlijn lopen. Op deze diepe achter terreinen is in het verleden een caleidoscoop aan bebouwing ontstaan. Ter plaatse van de locatie Heerweg 40-42 stond, op enige afstand van de rooilijn van de bestaande woningen, het schoolgebouw Schilberg dat in 2013 is gesloopt en waar voor in de plaats 3 gekoppelde woonzorggebouwen zijn gebouwd in 2014.
Afbeelding 2.2: situatie in 2013 met de aanwezigheid van het schoolcomplex (bron: het
onbebouwde deel van het perceel waar de bebouwing is voorzien (bron: topotijdreis.nl)
De resterende ruimte is als openbaar gebied ingericht deels met een interne ontsluitingsweg met parkeervoorzieningen en deels als groenvoorzieningen.
Afbeelding 2.3: de parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen ter plaatse (bron: google.com)
Initiatiefnemer Stichting Nester (voorheen Woongoed 2000) wil ter plaatse een nieuw woonzorggebouw bouwen dat gekoppeld wordt aan de 3 bestaande woonzorggebouwen. De stichting Pedagogisch Sociaal Werk Midden- en Noord-Limburg zal hier straks haar cliënten onder brengen, die hier zelfstandig gaan wonen onder begeleiding.
Afbeelding 2.4 : ontwikkeling van fase 1 met 3 woongebouwen + geplande toekomstige 2e fase (rode ovaal)
Het plan voorziet in de realisatie van woongebouw (2e fase) dat gekoppeld wordt aan de drie bestaande woonzorggebouwen die in een 1e fase zijn gerealiseerd. Het gebouw zal qua verschijningsvorm en materialisering aansluiten op de al bestaande woongebouwen.
Afbeelding 2.5 : impressie van de gekoppelde woonzorggebouwen (bron: architecten Frencken/Scholl)
Het woongebouw zal bestaan uit twee verdiepingen en is ruimtelijk zodanig ingedeeld dat er plaats is voor maximaal 9 appartementen/woonzorgeenheden. Het woongebouw wordt in een groene setting gerealiseerd. Op afbeeldingen 2.5 en 2.6 is een impressie weergegeven van de beoogde bebouwing.
Afbeelding 2.5 : impressie 3D aanzicht van het gekoppelde woonzorggebouw (bron: architecten Frencken/Scholl)
Het woongebouw wordt net zoals de drie bestaande woongebouwen ontsloten vanaf een eigen toegangsweg die op de Heerweg aansluit. Centraal in het gebied zijn een 15-tal parkeervoorzieningen in het groen aangebracht.
Afbeelding 2.6 : gevel impressies van de bebouwing (bron: architecten Frencken/Scholl)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Dit betekent een land:
Hierdoor ontstaat het volgende beeld: het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
Beoordeling
Wonen is voor onderhavig project relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:
De belangrijkste keuzes zijn:
Er is sprake van een zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij onderhavig ruimtelijk plan en er is sprake is van een lokale binnenstedelijke ontwikkeling met het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het plan voldoet daarmee aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de NOVI.
Algemeen
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Defensie - radarverstoringsgebied
Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring.
Afbeelding 3.1: Radarverstoringsgebied Volkel
Beoordeling
Het projectvoornemen is niet gesitueerd in het beperkingengebied behorende bij het radarstation Volkel. Bovendien heeft het projectvoornemen géén betrekking op het oprichten van een windturbine.
Het projectvoornemen is gesitueerd in de nabijheid van de spoorlijn Roermond-Sittard. Met de effecten geluid en externe veiligheid vanwege deze spoorlijn is in het bestemmingsplan rekening gehouden. Zie hiervoor paragraaf 5.3 respectievelijk paragraaf 5.6.
Conclusie
Uit het Barro vloeien geen bepalingen voort die rechtstreeks doorwerken in onderhavig bestemmingsplan.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, naast het Barro, tevens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) waarmee dit mogelijk is. Het Bro stelt vanuit de rijks verantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.
Nationaal belang 13 uit de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit nationale belang is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan twee stappen:
Beoordeling
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd.
In het plangebied is er sprake van een toevoeging van maximaal 9 appartementen/ wooneenheden in een woongebouw. Gezien dit aantal en de ontwikkelde jurisprudentie op het gebied van 'stedelijke ontwikkeling' behoeft de in het plan voorziene ontwikkeling derhalve niet ‘beladderd’ te worden.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.
Kaderrichtlijn water
Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een waterparagraaf opgenomen.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.
Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.
Beoordeling
In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 4.2.
Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Beoordeling
In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 5.1.
Algemeen
Op 13 augustus 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 vastgesteld.
De provincie Limburg wil bijdragen aan een gevarieerde en optimale kwaliteit van de leefomgeving in steden, dorpen en op het platteland, rekening houdend met de diversiteit van de inwoners van Limburg: oud en jong, allochtoon en autochtoon, valide en minder valide. Belangrijke elementen daarin zijn woningen van goede kwaliteit en op de juiste plaats, herstructurering van de woningvoorraad en passende en bereikbare voorzieningen. Dit alles stelt ook hoge eisen aan de milieukwaliteit, de ruimtelijke inrichting en de zorg voor sociale en culturele voorzieningen.
Dynamisch voorraadbeheer
Om bovenstaande uitdaging aan te kunnen is dynamisch voorraadbeheer benodigd om de omslag naar gewenste kwaliteit te maken. Door het creëren van schaarste, in onder andere de woningmarkt, krijgt de markt prikkels om de benodigde kwaliteit te realiseren. Essentie hiervan is dat in regionaal verband door gemeenten niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt over noodzakelijke interventies. De precieze aanpak kan per onderwerp en regio uiteenlopen. Centraal in het dynamisch voorraadbeheer staan drie typen interventies:
Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is overgedragen aan de gemeenten, zodat gemeenten zelf invulling gegeven aan het kwaliteitsbeleid (Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM)). Hierdoor wordt voorkomen dat er stapeling ontstaat met andere compensatieregelingen of regelingen met een vergelijkbaar karakter. Desalniettemin dienen er minimale drempelbedragen te worden gehanteerd. In paragraaf 3.4 gemeentelijk beleid wordt hierop nader ingegaan met een vertaling naar het voorliggend planvoornemen.
Beoordeling
In het POL is het plangebied op themakaart 1 (Zonering Limburg) ter plaatse van de planlocatie aangeduid als "overig bebouwd gebied".
Afbeelding 3.2: Uitsnede van themakaart 'zonering Limburg' (bron: Omgevingsvisie Limburg 2014)
Het realiseren van een woonzorggebouw past binnen het gebiedstype "overig bebouwd gebied". Deze gebieden zijn bestemd voor gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.
Afbeelding 3.2: Uitsnede van themakaart 'ondergrond' (bron: Omgevingsvisie Limburg 2014)
Op themakaart 12 (Ondergrond) van het POL is voor de planlocatie, de aanduiding 'boringsvrije zone' opgenomen. Deze leidt niet tot belemmeringen voor het project en is op de verbeelding en in de planregels van dit plan verwerkt.
Op de overige themakaarten zijn geen specifieke zaken opgenomen die nader aandacht behoeven in deze toelichting.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie POL2014.
Algemeen
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document. Voor onderhavig planvoornemen is artikel 2.2 (Duurzame verstedelijking) van toepassing. De laatste versie (geconsolideerde versie) van de Omgevingsverordening Limburg is vastgesteld op 22 november 2019.
Beoordeling
Op kaart 2 ('Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014') van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is de planlocatie van het woonzorggebouw aan de Heerweg 40-42 aangeduid als "bebouwd gebied".
Afbeelding 3.2: Uitsnede van de kaart 2 'duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)
Onderzocht is of er regels van het hoofdstuk Ruimte van toepassing zijn op het plangebied. Het thema "Duurzame verstedelijking" is van toepassing, dit volgt tevens uit het Besluit ruimtelijke ordening. Aangezien het planvoornemen niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Zie hiervoor paragraaf 3.1.3.
In artikel 2.4 wordt verwezen naar de bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014. In paragraaf 3.4 gemeentelijk beleid wordt daar nader op ingegaan.
Afbeelding 3.2: Uitsnede van kaart 11 'grondwateronttrekking' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)
Op kaart 11 (Grondwateronttrekking) van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is voor de planlocatie, de aanduiding 'Roeldalslenk' opgenomen. Deze leidt niet tot belemmeringen voor het project en is op de verbeelding en in de regels van het plan verwerkt.
Op de overige themakaarten zijn geen specifieke zaken opgenomen die nader aandacht behoeven in deze toelichting.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de regels van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021. Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Limburgse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Limburg.
In paragraaf 4.2 wordt daar nader op ingegaan op het aspect waterhuishouding.
Algemeen
De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 is bij besluit van 9 juli 2019 door de gemeenteraad van de gemeente Echt- Susteren vastgesteld.
In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' voor de korte termijn (2018 tot en met 2021) en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. De regio heeft ervoor gekozen de structuurvisie vorm te geven via een praktische en concrete aanpak. Op basis van analyse-uitkomsten is samen met belanghouders een regionale visie geformuleerd en op basis van ervaring zijn beleidsmatige uitgangspunten opnieuw uitgewerkt in afwegingskaders. Lokale afwegingen die richting geven voor de opgaven op het gebied van wonen zijn mogelijk. De gewenste kwalitatieve afstemming van woningbouwplannen in de regio wordt daarnaast ook concreet gemaakt. De speerpunten zijn opnieuw verankerd in opgaven en de bijbehorende afwegingskaders en instrumentaria zijn geactualiseerd.
Na de structuurvisie wonen voor de periode 2014 t/m 2017 is in kwantitatieve zin overcapaciteit voor een deel blijven bestaan, maar heeft er wel een kwalitatieve opschoning van de plannen plaatsgevonden. Deze Structuurvisie biedt een toetsings- en afwegingskader voor het invullen van de resterende opgave met nieuwbouw en transformatie. De afzonderlijke gemeenten worden in staat gesteld de meest passende onderdelen uit het beschikbaar instrumentarium in te zetten om daadwerkelijk sturing te geven.
In de structuurvisie 2014 waren voor 10 jaar aantallen te bouwen woningen per gemeente vastgelegd. Daarbij is de totale groei van de regio verdeeld over de gemeente naar rato van het aantal huishoudens. In de huidige structuurvisie is vastgelegd dat elke gemeente kan uitgaan van minimaal de afspraak uit 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuw prognose. Voor de gemeente Echt-Susteren geldt een maximaal aan te houden groei vanaf 1 januari 2014 van 590 woningen. Netto zijn er in de periode 2014 t/m 2017 132 woningen gerealiseerd. De planvoorraad is per 1 januari 2018 bijgesteld naar 575 waarbij rekening is gehouden met een overcapaciteit van 117 woningen. In de periode 2018 t/m 2021 zal deze overcapaciteit met 40% verminderd moeten worden. Dit houdt in dat er in die periode 47 woningen minder gebouwd mogen worden. De planvoorraad komt dan neer op 528 woningen.
Beoordeling
Centrale thema’s in de woonvisie zijn dus de bouwambities voor de komende jaren en de nog steeds noodzakelijke sanering van plancapaciteit. Als grondslag voor het opstellen van de Structuurvisie is in 2018 een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan woningen. Gebleken is dat de meeste behoefte bestaat aan grondgebonden seniorenwoningen of appartementen met lift in de prijsklassen laag tot midden. Voorliggend planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woonzorgeenheid. Voor het realiseren van woonzorgeenheden wordt geen beslag gelegd op de aanwezige plancapaciteit. Het verzoek heeft daarmee geen gevolgen voor de gemeentelijke planvoorraad.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de regionale afspraken.
Algemeen
De Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025 'Ontwikkelen met kwaliteit' is door de raad van de gemeente Echt-Susteren vastgesteld op 12 december 2012. In de structuurvisie is het toekomstperspectief voor de gemeente geschetst en wordt op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting aangegeven voor de hele gemeente.
De gemeenteraad moet zich aan deze visie houden en mag er slechts gemotiveerd van afwijken. Voor de inwoner geeft de visie inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden die er zijn in een bepaald gebied. De delen A en B van de structuurvisie geven de hoofdlijnen aan waarbinnen ruimte wordt gelaten aan voorziene, maar vooral ook aan nog niet te voorziene ontwikkelingen. Daarvan zijn de thema's wonen en recreatie & toerisme verder uitgewerkt.
In de structuurvisie zijn de verschillende beleidslijnen samengebracht. Voor inwoners en ondernemers geeft de structuurvisie inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden die er zijn in een bepaald gebied. De structuurvisie wordt vertaald in bestemmingsplannen zodat het beleid verder kan worden uitgewerkt en vastgelegd.
Ambities en principes
De volgende ambities zijn opgenomen voor het stedelijk gebied:
De volgende zes leidende principes worden toegepast bij elke ruimtelijke afweging:
Wonen
In het stedelijk gebied ligt de nadruk op inbreiden, herstructureren en temporiseren met extra inzet op reductie van (onbenutte) particuliere bouwrechten. Het aantal woningen in Echt-Susteren bedraagt op dit moment ruim 14.000. Het merendeel hiervan ligt in het stedelijk gebied, de rest in het buitengebied. De gemeente neemt de regie om de kwaliteit van de woonomgeving, zowel in bestaande woongebieden alsook bij nieuwe projecten, te verbeteren c.q. garanderen. Op die manier blijft de gemeente aantrekkelijk als woongebied en als vestigingsgebied.
Kwantitatief gezien dient in de kleine kernen alleen te worden gebouwd voor de natuurlijke behoefte, en in de grote kernen (Echt en Susteren) is er meer behoefte. Kwalitatief gezien dient er meer voor de huursector te worden gebouwd, en minder voor de koopsector. Met name in het segment duurdere eengezinswoningen moet gereduceerd worden om ruimte te maken voor zorg- en levensloopbestendige nultredenwoningen.
Deel C
Het te realiseren beleid wordt in deel C vertaald naar ruimtelijke ontwikkelingen, plannen en projecten. Ook wordt in deel C de vertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu naar gemeentelijk niveau behandeld. Bij niet-gebiedseigen ontwikkelingen is altijd een financiële bijdrage vereist.
In deel C is tevens het (dynamische) uitvoeringsprogramma opgenomen. Dit uitvoerings- programma betreft de zogenaamde speerpuntprojecten stedelijk gebied en de kwaliteits- verbeterende projecten. Het uitvoeringsprogramma kan frequent (ca. tweejaarlijks) geactualiseerd en vastgesteld worden binnen de kaders van de structuurvisie.
Op 29 januari 2015 heeft de raad het geactualiseerde uitvoeringsprogramma vastgesteld.
Beoordeling
Plannen en projecten
In de structuurvisie is het toekomstperspectief voor de gemeente geschetst. Dit initiatief is in de structuurvisie opgenomen onder een overzicht van plannen en projecten met speerpunten voor het stedelijk gebied.
In de structuurvisie is een overzicht opgenomen van plannen en projecten (speerpunten stedelijk gebied). Als speerpunt 7 is de 'locatie voormalig schoolgebouw Heerweg' opgenomen. Dit project als volgt beschreven:
Locatie voormalig schoolgebouw Heerweg
Door het gesloten karakter van dit terrein is onderhavige locatie niet verweven in de ruimtelijke structuur van de wijk Schilberg (kern Pey). Door hel marginale onderhoud heeft het complex een desolate uitstraling, die versterkt wordt door de gedateerde inrichting van de openbare ruimte. Door herontwikkeling van deze locatie met tegelijkertijd herinrichting van de aangrenzende infrastructuur, wordt het gebied verweven in de ruimtelijke structuur van de wijk Schilberg. Tevens kan inhoud worden gegeven aan de lokale behoefte aan levensloopbestendige huur- en zorgwoningen.
“Door de in 2015 uitgevoerde herontwikkeling van deze locatie met tegelijkertijd herinrichting van de aangrenzende infrastructuur (fase 1), is het gebied verweven in de ruimtelijke structuur van de wijk Schilberg. De eigenaar Stichting Nester heroverweegt de herontwikkeling van fase 2."
Op basis van bovenstaande is de conclusie dat de herontwikkeling van een vierde woonzorggebouw (in fase 2) voor mensen met een zorgbehoefte een invulling is van de ambitie zoals verwoord is in de structuurvisie. De ambitie voor ontwikkeling van zorgwoningen wordt met voorliggend plan inhoud gegeven. Het concrete project, zoals benoemd als speerpunt 7 in de structuurvisie, wordt ingevuld.
Limburgs Kwaliteitsmenu / Gemeentelijke Kwaliteitsmenu
Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is in de structuurvisie vertaald naar het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM). Dit Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is met name van toepassing op ontwikkelingen in het buitengebied (buiten de provinciale rode contour). Op onderdelen is het GKM doorgetrokken naar het stedelijk gebied (verkrijging particulier bouwrecht binnen contour en herstructurering woongebieden met per saldo toename aantal woningen en/of appartementen). Dit plan ligt binnen de (voormalige) provinciale rode contour en er is géén sprake van toevoeging van particuliere woningen maar van zorgwoningen. Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is niet van toepassing.
Conclusie
Voorliggend plan draagt bij aan versterking van de kwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik waarbij de realisatie van de woningbouw aansluit op de vraag. Het plan is in lijn met het gemeentelijk beleid.
Algemeen
In 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).
De raad van de gemeente Echt-Susteren heeft op 24 februari 2011 een archeologische verwachtingskaart vastgesteld voor het gehele gemeentelijk grondgebied. In het gemeentelijk 'Archeologiebeleid inclusief Waarden- en Verwachtingenkaart' is het beleid opgenomen om de archeologische waarden adequaat te beschermen
Op deze kaart is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend. Ook is hierop het provinciaal aandachtsgebied aangegeven.
In het gemeentelijke archeologiebeleid wordt aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde, die is aangegeven op de bijbehorende kaart.
Afbeelding 4.1: uitsnede uit archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Echt-Susteren
Beoordeling
De gronden van het plangebied zijn op basis van de 'archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' aangewezen met de waarde 'lage verwachting voor droge en natte landschappen'. In het onderzoekskader staat aangegeven dat voor deze verwachting geen restricties zijn met betrekking tot bodemingrepen.
Voor het plangebied is in het geldende bestemmingsplan ook geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende archeologische waarden.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk archeologisch beleid.
Algemeen
Gemeenten moeten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening houden met cultuurhistorische waarden. Deze verplichting, die voorkomt uit het rijksbeleid voor modernisering van de monumentenzorg (MoMo), is vanaf 1 januari 2012 vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van deze verplichting is te bevorderen dat de cultuurhistorische waarden al bij de start van een planontwikkeling een rol spelen en worden meegewogen in de besluitvorming. Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische land- schappen en archeologische waarden van een gebied.
Beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten zijn objecten met een dermate hoge historische waarde of schoonheid dat naar behoud daarvan gestreefd moet worden, ongeacht de cultuurhistorische waarde van hun directe omgeving. Bij het streven naar behoud zullen wel de eisen van het gebruik van het object meegewogen worden. Het bezit van een nuttige en liefst ook rendabele functie, passend bij het monument, is een belangrijk doel. In het plangebied zijn zowel Rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten gelegen. Deze monumenten worden beschermd vanuit separate wetgeving en derhalve is het niet nodig om deze monumenten nog apart in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan op te nemen. De bescherming hiervan vindt dus op aparte wijze plaats.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische kwaliteiten zoveel mogelijk te handhaven en te versterken. Aan deze wettelijke eis geeft de gemeente Echt-Susteren invulling, doordat ze een gemeente brede Cultuurhistorische en Aardkundige Waardenkaart heeft opgesteld (oktober 2012). Hierin zijn – in nauw overleg met de gemeentelijke Heemkundekringen en Vereniging van Stadsgidsen- vele voor cultuurhistorie relevante thema's geïnventariseerd en gewaardeerd. Deze cultuur- historische en aardkundige waardenkaart is een dynamisch product dat te allen tijde door het college van B&W op onderdelen aangevuld of herijkt kan worden.
Tevens geeft de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' aan dat landschap en cultuurhistorie bij nieuwe ontwikkelingen als inspiratiebron gebruikt moeten worden. Landschappelijke kwaliteit, identiteit en contrastrijkheid vormen binnen Echt-Susteren het uitgangspunt bij ruimtelijke keuzes. De gemeente wil dat bij nieuwe ontwikkelingen geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden en liever nog dat de ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan deze waarden. 'Behoud door ontwikkeling' is zowel bij ingrepen in het buitengebied als in het stedelijk gebied het adagium.
Om dit te bereiken streeft de gemeente ernaar dat deze waarden zo vroeg mogelijk in het planproces in beeld komen. Daarom dient bij elk nieuw initiatief dat niet past binnen het bestemmingsplan, bezien te worden of er cultuurhistorisch-landschappelijke waarden aanwezig zijn. Dit kan op basis van een onderzoek of als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing. In het onderzoek dienen inrichtingshandreikingen opgenomen te worden hoe de betreffende waarden zo goed mogelijk geïntegreerd kunnen worden in de planvorming.
Beoordeling
In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten en/of waarden aanwezig.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid.
In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Hieronder wordt eerst ingegaan op het waterbeleid op verschillende overheidsniveaus en vervolgens wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en water gerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Voor het nationaal waterbeleid en het beleid van de provincie ten aanzien van water wordt verwezen naar het bepaalde in paragraaf 3.1.4 en paragraaf 3.2.3.
Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Echt-Susteren. Het Waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels, met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater, staan in de 'Keur Waterschap Limburg 2019'. Hierin wordt tevens het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Dit plan was, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomst- bestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling gegeven wordt aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. Gestimuleerd wordt via de Watertoets het afkoppelen van regenwater onderdeel van te maken van duurzaam waterbeheer in ruimtelijke plannen. Uitgegaan wordt van de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Door klimaat- verandering worden meer heftige buien en hitte verwacht. Daarnaast is er minder acceptatie van wateroverlast door grondgebruikers, inwoners en bedrijven. Meer ruimte voor water kan bijdragen aan:
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Sinds 2008 zijn gemeenten binnen de bebouwde gebieden verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. De gemeente Echt-Susteren neemt hierbij deel aan het convenant 'samenwerken in de afvalwaterketen Noord-Limburg'. Een uitvloeisel van dit convenant is dat de gemeente aansluit bij het samenwerkingsverband Limburgse Peel en een, overbruggende, gezamenlijk notitie GRP (Gemeentelijk Rioleringsplan) heeft opgesteld met de gemeente Roerdalen en Roermond.
Het 'Gemeentelijke rioleringsplan Echt-Susteren 2017-2021' (hierna: GRP) verantwoordt aan de inwoners van de gemeente Echt-Susteren de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het document bevat zowel de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel als maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied. Indien infiltratie niet of onvoldoende mogelijk is, kan alsnog vertraagd worden afgevoerd.
Beoordeling
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwater trap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grond- waterstand meer dan 1,2 meter onder maaiveld en de gemiddelde laagte grond- waterstand op meer dan 1,6 meter beneden maaiveld is gelegen. Het maaiveld ter plaatse ligt circa 32 meter boven NAP.
Waterkwantiteit/-keringen
Conform de legger oppervlaktewateren van het Waterschap Limburg blijk dat in de nabije omgeving van het projectgebied géén oppervlaktewater aanwezig is. In (de directe) nabijheid van het projectgebied zijn tevens geen primaire of regionale waterkeringen gelegen en heeft derhalve geen invloed op de veiligheid.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 woongebouw. De huidige bestaande onbebouwde situatie wordt bebouwd. Ten gevolge van deze ontwikkeling wordt er circa 380 m2 extra verharding gerealiseerd. Uitgaande van een bui die eens in de 25 jaar voorkomt en voor een waterbelasting van 35 mm per 45 minuten zorgt levert dit circa 14 m3 water op. Dit water zal worden geïnfiltreerd in de directe nabijheid van het projectgebied dat bij de realisatie van de 1e fase met woonzorggebouwen daarvoor mede is ingericht.
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van grond- en/of hemelwater in de bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Voor nieuwbouw is het wenselijk een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De ontwikkeling op de planlocatie heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoud- kundige systeem ter plaatse. Het hemelwater wordt gedimensioneerd vastgehouden en geborgen (100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur) in de directe nabijheid van het plangebied.
Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht alsmede in werking getreden het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb). Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
De bescherming van de natuur is daarmee in Nederland dus wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb). De Wnb bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wnb voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in juli 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijk- heden bij de provincies te liggen.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingsprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuur- beschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de in werking treding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.
De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN), de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.
In Nederland waren 64 gebieden aangewezen tot 'beschermd natuurmonument' als bedoeld in de NBW1998. Die status is komen te vervallen door de inwerkingtreding van de Wnb per 1 januari 2016. Op grond van de Wnb is het ook niet meer mogelijk om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en komt de beschermde status ook van die gebieden te vervallen. In Nederland betreft dit 49 gebieden (wetlands) die tevens de status van Natura 2000-gebieden bezitten. Daarom blijft de wettelijke bescherming hiervan gewaarborgd. De bevoegdheid om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen, mits die hun grondslag vinden in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, blijft nog wel mogelijk.
Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het NNN. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het NNN is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het NNN.
Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het NNN. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduidig zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.
Uitgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het NNN is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een significante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kenmerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.
In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de gebiedsbescherming en anderzijds de soortenbescherming.
De Wnb heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.
Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Gebiedsbescherming Natura 2000-gebied
De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Grensmaas', bevindt zich op ruime afstand (meer dan 3 kilometer) ten westen van het plangebied.
Afbeelding 4.2: overzicht ligging Natura 2000-gebied 'Grensmaas' ten opzichte van het plangebied aangeduid met rode stip (bron: Rho viewer)
Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied 'Grensmaas'. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.
De Wet natuurbescherming vereist dat er bij mogelijke milieueffecten een voortoets (met stikstofdepositieberekening) wordt uitgevoerd om te bepalen of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed kan hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. De provincie Limburg is het bevoegd gezag om te bepalen of een voortoets naar de milieueffecten daadwerkelijk noodzakelijk is
Uit het "voortoets" onderzoek zal moeten blijken welke van de onderstaande situaties aan de orde zijn:
Stikstofdepositie tijdens gebruiksfase
De uitstoot van stikstof veroorzaakt mogelijk negatief effect. Er is een AERIUS berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofuitstoot ten behoeve van de gebruiksfase in 2023 (woningen gasloos uitgevoerd en verkeersbewegingen van bewoners van de toekomstige wooneenheden van het woon-zorgcomplex en de dagelijkse bevoorrading).
Voor de vervoersbewegingen is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 19 mvt/etmaal met personenwagens op een gemiddelde werkdag en 2x klein vrachtverkeer (zie hiervoor tevens de beschreven verkeersgeneratie in paragraaf 4.4). De rijbeweging gaat op in het heersende verkeersbeeld via de Heerweg in de Bosstraat.
Conclusie
Uit de berekening volgt dat er geen sprake is van depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr
De berekening is opgenomen in een separate Bijlage 1 bij de toelichting van het plan.
Stikstofdepositie tijdens aanlegfase
Voor de aanlegfase (bouwrijpfase en bouwfase met mobiele werktuigen op de planlocatie en verkeersbewegingen van werk- en bouwverkeer) zijn geen berekeningen uitgevoerd. Het uitvoeren van een dergelijke berekening is op dit moment niet doelmatig en effectief en zal indien noodzakelijk later plaatsvinden.
Daarbij zijn de volgende overwegingen van toepassing:
Wsn en Bsn
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (hierna: Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7, lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (hierna: Bsn) met aanwijzing in het nieuwe artikel 2.5 van het Bnb. Deze partiële vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden.
Wat valt onder de vrijstelling:
“Deze partiële vrijstelling kan ook helpen bij het vaststellen van bestemmingsplannen door gemeenten. Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, zal voor dit onderdeel van het plan kunnen worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan kan bij de beschouwing van de stikstofemissies wat betreft de bouwfase gebruik worden gemaakt van de onderbouwing in de toelichting van het besluit.” (citaat uit paragraaf 5.4 Nota van Toelichting Bsn).
Gemotiveerd wordt dat de partiële vrijstelling, gelet op tijdelijkheid van emissies van activiteiten van de bouwsector (bouwfase), in het licht van de effectiviteit van de structurele aanpak het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg staat. Bij de vormgeving van de partiële vrijstelling is rekening gehouden met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Die stelt dat een partiële vrijstelling voor tijdelijke deposities door de bouwsector verdedigbaar kan zijn in het licht van een geloofwaardig en effectief pakket van maatregelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen van de desbetreffende Natura 2000-gebieden en om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het desbetreffende gebied niet verslechtert. Daaraan wordt invulling gegeven met het pakket aan natuur- en bronmaatregelen en met de waarborgen die in de Wsn zijn opgenomen, waaronder een resultaatsverplichting en de monitorings- en bijsturingssystematiek.
Conclusie
Een vergunning in het kader van de Wnb (gebiedsbescherming) is gelet op het voorgaande in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Het NNN (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat uit:
De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het NNN moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.
Het Nationaal Natuurnetwerk van het Rijk (geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ 1990) is op provinciaal niveau vastgelegd. In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehanteerd. Deze zijn ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. De functionaliteit en effectiviteit van de goudgroene natuurzone worden wel ondersteund. De bronsgroene natuurzone omvat de land- schappelijk waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden. De zilvergroene natuurzones en bronsgroene landschapszones maken wel onderdeel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.
Afbeelding 4.3: situering Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied (rode punt) - (bron: planviewer provincie Limburg)
Beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN, in de wet EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNN (een goudgroene natuurzone) bevindt zich op zeer ruime afstand (circa 1,7 kilometer) ten oosten het plangebied.
Conclusie
De ontwikkeling op de planlocatie heeft géén negatieve gevolgen voor het NNN.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wnb heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden.
De Wnb beschermt bos (alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal 10 are) en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden').
Beoordeling
Er bevindt zich in het plangebied slechts 1 boom die niet onder de definitie van houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wnb valt.
Afbeelding 4.4: foto van plangebied met de daarop aanwezige boom (bron: google.com)
Conclusie
De ontwikkeling op de planlocatie vormt geen belemmering voor het aspect houtopstanden uit de Wmb.
Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.
Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Beoordeling
De projectlocatie betreft een onbebouwd stuk grond met 1 boom voorzien van gras en plukjes doorgeschoten groen en kent géén natuurwaarden. De projectlocatie is daardoor potentieel niet geschikt voor streng beschermde flora en fauna (geen geschikte biotoop).
In het gebied kunnen mogelijk enkele grondgebonden zoogdieren voorkomen waarvoor bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen voor deze soorten het niet noodzakelijk is een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het gebied voorkomende vogelsoorten zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het projectlocatie aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden als een eventuele verwijdering van beplanting of bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken.
Er zijn echter geen belemmering of nadelige effecten te verwachten wanneer conform onderstaande zorgvuldigheidsaspecten wordt gehandeld:
Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen half augustus en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels.
Er zijn in het projectgebied geen beschermde soorten planten te verwachten.
Wel dient eenieder voortdurend alert te zijn op bedreigingen van de door de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Het aanwezige personeel op de bouwplaats zal geïnstrueerd moeten worden ten aanzien van de zorgplicht voor broedende vogels en de overige zorgverplichtingen conform de Wnb.
Conclusie
De planontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten en vormt géén belemmering voor de beoogde ontwikkeling op de projectlocatie en het omliggende gebied.
Gemotoriseerd verkeer
De locatie wordt ontsloten via de Heerweg in de kern Echt. De Heerweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Richting het zuiden sluit de Heerweg aan op de Bosstraat. De Bosstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur en vormt samen met de Zuiderpoort en Peijerstraat een belangrijke route binnen de bebouwde kom van Echt.
De route verbindt de autosnelweg A2 (Eindhoven- Maastricht) via het centrum van Echt met de N276 (Sittard-Maasbracht). Richting het noorden geeft de Heerweg toegang tot de Kerkveldsweg Oost. Via deze weg is eveneens het centrum van Echt bereikbaar.
Langzaam verkeer
De Heerweg kent conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig een gemengde verkeersafwikkeling. Op de Bosstraat heeft de fietser wel een eigen plaats op de weg door middel van fietsstroken. Verder zijn overal trottoirs aanwezig voor voetgangers. Het plangebied is daardoor goed en veilig bereikbaar voor langzaam verkeer.
Openbaar vervoer
In de directe nabijheid van het plangebied ligt het trein station Echt. Daarnaast is er een bushalte langs de Bosstraat. Het plangebied is daardoor in voldoende mate ontsloten per openbaar vervoer.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling kan berekend worden aan de hand van landelijke kencijfers. Deze kencijfers zijn vastgelegd in publicatie 381 (CROW december 2018). Er zijn geen specifieke kencijfers voor huisvesting voor mensen met een handicap Wel zijn er kencijfers voor een verpleeg- en verzorgingstehuis). Aangenomen wordt dat het mobiliteitsprofiel van de beoogde bewoners overeenkomt met dat van bewoners van een verpleeg- en verzorgingstehuis. In de praktijk zullen de bewoners (nagenoeg) niet beschikken over een eigen auto en worden de verkeersbewegingen en de daarmee samenhangende parkeerbehoefte hoofdzakelijk veroorzaakt door personeel en bezoekers. Voor deze functie geldt een parkeerkencijfer van 0,5-0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid met 60% aandeel bezoekers/personeel (weinig stedelijk - schil centrum). Het plan voorziet in 9 wooneenheden.
Voor de verkeersgeneratie worden geen kencijfers gegeven, maar vanuit de aanname dat elke parkeerplaats maximaal 3 keer per dag wordt gebruikt, bedraagt de verkeersgeneratie circa 14-19 motorvoertuigen (mvt) per etmaal. daarnast wordt rekening gehouden met twee maal per dag bevoorrading van het complex met licht vrachtverkeer. Deze verkeersintensiteit is dermate laag dat dit op de Heerweg zonder problemen kan worden opgevangen.
Beoordeling
De ontsluiting van het plangebied voor alle vervoersmodaliteiten is goed. De verkeers- generatie van de nieuwe ontwikkeling leidt niet tot een dusdanige toename van verkeer op de Heerweg op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat dit problemen zou opleveren ten aanzien van de verkeersbelasting/verkeersafwikkeling.
Conclusie
Het aspect verkeer staat de planontwikkeling niet in de weg.
Zoals gesteld bedraagt het parkeerkencijfer 0,5-0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid. Uitgaande van 9 wooneenheden bedraagt de minimale parkeerbehoefte 4,5 (afgerond: 5) en maximaal 6,3 (afgerond: 7) parkeerplaatsen.
Afbeelding 4.5: projectlocatie met parkeervoorzieningen op eigen terrein (bron: Rho viewer- luchtfoto)
Conclusie
Op eigen terrein is voorzien in ruim 15 parkeerplaatsen, waardoor aan de theoretische parkeerbehoefte kan worden voldaan. In de praktijk blijkt dat de huidige parkeerbelasting vanuit de bestaande woonzorggebouwen minder bedraagt dan theoretisch qua behoefte bepaald. Er zullen dan ook geen parkeerproblemen optreden.
Conclusie
Het aspect parkeren staat de planontwikkeling niet in de weg.
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen en straalpaden. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies.
De planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Beoordeling
Er zijn geen kabels en leidingen gesitueerd in of in de directe nabijheid van het plangebied die een mogelijke belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect kabels. leidingen en straalpaden staat de planontwikkeling niet in de weg.
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)
Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. Uit de toelichting op het Besluit m.e.r. en jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang, locatie en de milieugevolgen van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aspecten.
De planontwikkeling in het plangebied past goed in het aanwezige stedelijke milieu en blijft ruim onder de drempelwaarde. De planlocatie is bovendien ontsloten op de bestaande infrastructuur en is goed bereikbaar. De bestaande infrastructuur kan de huidige en de toekomstige verkeerscapaciteit en parkeerbehoefte in voldoende mate opvangen.
Daarnaast voldoet het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, natuur en waterhuishouding. Zie hiervoor de beschreven milieuaspecten in dit hoofdstuk van dit plan.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is er geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het besluit MER en behoeft er geen m.e.r.-procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelings- procedure doorlopen te worden.
Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.
Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functie wijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Beoordeling
Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, is een bodem- onderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwater- verontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmings- wijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevings- vergunning voor het bouwen.
Onderzoek
De planontwikkeling maakt een functiewijziging mogelijk die ervoor zorgt dat de (zorg)woningen gerealiseerd kunnen worden. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.
Door Tritium advies is voor de locatie Heerweg 40-42 in het verleden bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie had betrekking op de locatie waar inmiddels drie woonzorggebouwen zijn gerealiseerd maar ook op onderhavige planlocatie. De onderzoeksresultaten zijn nog bruikbaar op onderhavig plangebied. Ofschoon de gronden nadien niet anders gebruik zijn dan overeenkomstig de huidige bestaande situatie (onbebouwd met grasland) is er vanwege de gedateerdheid van het onderzoek een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd, waarmee de huidige bodemsituatie in beeld gebracht wordt. De onderzoeken uit 2013 zijn gebundeld als Bijlage 2 en het meest recente bodemonderzoek uit 2021 als Bijlage 3 bij de toelichting van het plan gevoegd.
Hieronder zijn de resultaten uit het onderzoek kort samengevat.
Beoordeling
Historisch vooronderzoek 2013
Voor de locatie Heerweg 40-42 is een historisch vooronderzoek uitgevoerd door Tritium Advies (kenmerk 1205/096/CH-01 d.d. 26 april 2013). Doel van het onderzoek was het vaststellen of in het verleden (potentieel) bodembedreigende activiteiten of calamiteiten hebben plaatsgevonden die van invloed kunnen zijn op de onderzoeksintensiteit van het verkennend bodemonderzoek.
Op grond van het vooronderzoek zijn deellocaties vastgesteld waarvan aangenomen is dat de bodem verontreinigd is geraakt. Het gaat om de verhardingslaag van puingranulaat (circa 70 m2 - deellocatie A) en het gebouw/lokalen waar brand is geweest + directe omgeving (circa 250 -300 m2 -deellocatie B). Het overige deel van de onderzoekslocatie wordt als niet-verdacht beschouwd waardoor geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is.
Op basis van het historisch vooronderzoek is geadviseerd om nader onderzoek te doen naar:
Verkennend bodemonderzoek+ verkennend asbest onderzoek 2013
Op basis van de conclusies uit het historisch vooronderzoek is door Tritium Advies een verkennend bodemonderzoek en verkennend asbest onderzoek uitgevoerd (kenmerk 1305/D66/H B-01 d.d. 1 juli 2013). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er sprake is van bodemverontreiniging.
Bodem
Uit de analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de grond op deellocatie A en B en niet verontreinigd is met de onderzochte stoffen. De resultaten zijn in tegenspraak met de vooraf gestelde hypothese dat de betreffende deel locaties verdacht zijn. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie.
Asbest
Tijdens de maaiveldinspectie is op het maaiveld zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De bij de werkzaamheden vrijkomende grond en puin is in het veld organoleptisch (zintuiglijk) beoordeeld. Hierbij zijn geen afwijkingen waargenomen in de bodem die duiden op een mogelijke verontreiniging met asbest. Uit het verkennend asbestonderzoek op deellocatie A blijkt dat zowel de puinlaag als de onderliggende grond geen asbest bevat.
Afgraven van grond
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. Bij toepassing van grond binnen de gemeenten Leudal, Beesel, Roermond, Maasgouw of Echt-Susteren gelden voorwaarden. Indien meer dan de vastgestelde omvang verontreinigde grond wordt ontgraven, geldt hiervoor een meldingsplicht bij het bevoegde gezag inzake de Wet bodembescherming, i.c. de Provincie Limburg. Hierop zijn uitgezonderd de situaties zoals beschreven in het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering.
Verkennend bodemonderzoek 2021
Op basis van het vooronderzoek is de planlocatie als “onverdacht” beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat op de planlocatie en in de directe omgeving activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt.
Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van de boorwerkzaamheden heterogeen verdeeld over de locatie in de bovengrond bijmengingen aangetroffen met sporen baksteen, resten beton en zwakke kolengruis bijmenging. De bijmengingen zijn aangetroffen tot maximaal 1,0 m-mv.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een lichte verontreiniging is aangetoond met kobalt, zink en cadmium. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt.
De aangetoonde lichte verontreiniging is in tegenspraak met de hypothese dat de planlocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie en aanbevelingen
Uit de onderzoeksresultaten van het meest recente verkennend bodemonderzoek blijkt dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik op de planlocatie en dat daarmee de bodem als geschikt beschouwd kan worden voor de nieuwe bestemming en de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.
Algemeen
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachts- maatregelen.
Onderzoek
Voor de beoogde planontwikkeling is door Tritium Advies een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw als gevolg van het omgevingslawaai (wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai). Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 integraal opgenomen bij de toelichting van dit plan. De resultaten uit dit onderzoek zijn hieronder verkort weergegeven.
Beoordeling
Wegverkeerslawaai
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Bosstraat en de Peijerstraat. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Heerweg. Voor railverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Sittard -
Roermond.
Voor de 30 km/uur weg Heerweg geldt dat de geluidbelastingen gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op géén enkele gevel van het nieuwe woonzorggebouw overschrijdt. Bovendien kan voor 30 km/uur wegen geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.
Voor de gezoneerde wegen Bosstraat en Peijerstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegende voorkeursgrenswaarde van 48 dB op géén enkele gevel van het nieuwe woonzorggebouw overschrijdt.
Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.
Railverkeerslawaai
Voor de spoorlijn Sittard–Roermond geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Hierdoor is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet. Wanneer de toepassing van ten minste één bezwaar kan worden aangetoond, wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Uit vooronderzoek is gebleken dat middels de realisatie van een geluidscherm tussen het spoor en het onderhavig planvoornemen een overschrijding van de voorkeursgrens- waarden ten gevolge van het spoorweglawaai op bijna alle toetspunten kan worden voorkomen door plaatsing van een geluidscherm. Voor een beperkt aantal toetspunten (2 woningen met een overschrijding van 2 dB) op de verdieping dient een hogere grenswaarde aangevraagd te worden, in combinatie met het beoogde aan te leggen scherm (hoogte, lengte en positie conform akoestisch onderzoek).
Benodigd is een akoestisch reflecterende geluidscherm met een minimale massa van 20 kg/m2, een lengte van ca. 82 meter en een hoogte van 3,0 meter evenwijdig aan het spoor zoals in het akoestisch onderzoek gemodelleerd en als uitgangspunt opgenomen. Het geluidscherm valt volledig binnen het kadastraal perceel 5241, sectie K van de kadastrale gemeente Echt en wordt buiten de geldende vrijwaringszone langs het spoor gerealiseerd.
Naast de akoestisch gunstige effecten van het geluidscherm worden tevens voordelen gehaald in het kader van externe veiligheid bij plaatsing van een geluidscherm. Met de juiste maatregelen (in het akoestisch onderzoek niet nader beschouwd) kan het geluidscherm een barrière vormen tussen het spoor en het woonzorggebouw.
Het oprichten van een geluidscherm op kortere afstand tot het spoor roept bezwaren op (aangezien gronden niet in eigendom zijn van ontwikkelende partij en/of gemeente). Zonder instemming en medewerking van de grondeigenaar is de realisatie van het geluidscherm onmogelijk. Daarnaast kan een korte afstand overwegende bezwaren ontmoeten van verkeers- en/of vervoerskundige aard en moet het scherm aan extra eisen voldoen wat bezwaren van financiële aard met zich meebrengt. Het oprichten van een hoger en langer scherm roept overwegende bezwaren op van stedenbouwkundige en financiële aard.
Geluidbeleid gemeente
De gemeente Echt-Susteren beschikt niet over een eigen geluidbeleid. Desondanks dient bij de realisatie van de woningen alsnog te worden gestreefd naar een goed akoestisch woon- en leefklimaat. In dat kader wordt geadviseerd dat iedere woning beschikt over een geluidluwe gevel en dat in iedere woning een te openen raam is voorzien in de geluidluwe gevel. Om ervoor te zorgen dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel dienen gebouw gebonden maatregelen te worden toegepast. Wanneer de realisatie van het geluidscherm niet mogelijk blijkt te zijn wordt geadviseerd om deze maatregelen in beschouwing te nemen.
Aangezien voor de wooneenheden in het woonzorggebouw sprake is van een procedure hogere waarde is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de geluidgevoelige ruimten die grenzen aan de representatieve gevels gewaarborgd te worden, door het treffen van maatregelen om te voldoen aan de norm van 33 dB die geldt voor het binnen niveau. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen die tot geluidhinder leiden op het plangebied. Het aspect industrielawaai hoeft niet nader beschouwd te worden.
Inrichtingslawaai
Wel is er sprake van een in de directe nabijheid gelegen bedrijvencentrum aan de Bosstraat. Bij het inzichtelijk maken van het omgevingslawaai op het beoogde woonzorggebouw is met het inrichtingslawaai van dit bedrijvencentrum aan de Bosstraat rekening gehouden in een uitgevoerd integraal onderzoek ten aanzien van het omgevingslawaai. Zie hiervoor paragraaf tevens 5.5 met betrekking tot het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' en de betreffende onderzoeksrapportage in Bijlage 4.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek, wordt gesteld dat ter plaatse van de geplande wooneenheden in het woonzorggebouw na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is ten aanzien van het aspect inrichtingenlawaai en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Luchtvaartverkeerslawaai
De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in een luchthavenbesluit. Binnen de 35 Ke contour zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan.
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een vliegveld met een belemmerende geluidzone voor woningbouw. Het aspect luchtvaartverkeerslawaai hoeft niet nader beschouwd te worden.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van het aspect geluid (wegverkeers-, railverkeers-, inrichtingen-, industrie- en luchtvaartverkeerslawaai) er geen bezwaren bestaan om onderhavige ontwikkeling te realiseren.
Voor wat betreft het railverkeerslawaai is er sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde echter niet overschreden. Door een ontheffing hogere grenswaarde kan voldaan worden aan de Wet geluidhinder.
Dit betekent dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan een ontwerpbesluit hogere grenswaarde ter visie zal moeten worden gelegd danwel gelijktijdig met een aanvraag omgevingsvergunning de procedure voor een besluit hogere grenswaarde(n) zal worden opgestart.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluidkwaliteit geen belemmering hoeft te vormen voor de beoogde ontwikkeling met in achtneming van de te volgen hogere waarden procedure en de te nemen gevelmaatregelen ten behoeve van de realisatie van de wooneenheden in het woonzorggebouw.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
AMvB - "niet in betekenende mate"(nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De reden hiervoor is dat er in het NSL voldoende maatregelen zijn opgenomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren. Projecten die wel “in betekende mate” (ibm) bijdragen zijn vaak al opgenomen in het NSL. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatie specifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd.
Als een project ibm is en niet is opgenomen in het NSL, kan projectsaldering worden toegepast. Dit is uitgewerkt in de ministeriële regeling “projectsaldering luchtkwaliteit 2007”. Dit betekent dat bij het project zogenoemde 'onlosmakelijke maatregelen' worden genomen die de luchtkwaliteit verbeteren/niet verslechteren, of projectsaldering wordt toegepast. Saldering dient dan plaats te vinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied worden 9 wooneenheden in een woonzorggebouw gerealiseerd. Een dergelijke separate projectontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de hierboven vrijgestelde situaties. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijksweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen en onder maximaal toelaatbaar aantal overschrijdingsdagen PM10. Bij rekenpunt 63629 bedraagt de uitstoot voor NO2 (17,044), PM10 (18,056) en PM2,5 (11,377). Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar verblijf- en leefklimaat.
Afbeelding 4.6: bijdrage NO2 op Luikerweg ter hoogte van plangebied (bron: nsl-monitoring)
NIBM tool
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is vanuit een worst-case benadering bepaald op 19 motorvoertuigen mvt/etmaal en maximaal 0,1% voor vrachtverkeer (bevoorrading met licht vrachtverkeer - 2 x daags).
Uit de berekeningen (NIBM-tool) met realisatiejaar 2023 blijkt dat de bijdrage NO2 0,01 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,00 µg/m³. Daarmee is aangetoond dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bij draagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Hieronder (afbeelding 4.7) is de berekening in de NIBM-tool weergegeven.
Afbeelding 4.7: bijdrage verkeer NIBM-tool (realisatiejaar 2023)
Conclusie
Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteits- eisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Een veehouderij in de omgeving van een woning kan effecten hebben op de gezondheid. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen en geitenhouderijen gelegen.
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen omtrent het aspect lucht in relatie tot gezondheid.
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Milieuzonering
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
Bij het afwijken van een bestemming moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening gemotiveerd worden of bij realisatie van het gewenste gebruik voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de zogenaamde omgekeerde werking. Hierbij moet o.a. beoordeeld worden of ter plaatse van het voorgenomen plan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de gevraagde ontwikkeling geen nadelige gevolgen oplevert voor de in de nabijheid gelegen bedrijven. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat het vigerend bouwvlak bestaand recht betreft waarbinnen toekomstige uitbreidingsplannen kunnen worden gerealiseerd, mits wordt voldaan aan de hiertoe geldende wet- en regelgeving.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten bovendien als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Omgevingstype
In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een matige of sterke functiemenging waarbij naast woningen andere functies voorkomen, zoals bedrijven.
De directe omgeving van het plangebied kan gezien de ligging in de nabijheid van bedrijfspercelen en een spoorlijn die tot geluidhinder leiden op het plangebied, getypeerd worden met het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Beoordeling
Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn zowel de op dit moment in het plangebied en omgeving aanwezige functies als de planologisch mogelijk gemaakte functies beschouwd.
Geconstateerd is dat het plangebied niet is gelegen in geurcontouren van veehouderijen die op basis van de Wet geurhinder en veehouderij gelden en eveneens niet is gelegen binnen een 50 dB(A) contour die op basis van de Wet geluidhinder rondom gezoneerde bedrijventerreinen is gelegen.
Afbeelding 4.8: situering bedrijfsverzamelgebouwen Bosstraat t.o.v. planlocatie (bron: Rho viewer)
Bosstraat
Aan de Bosstraat zijn bedrijfsverzamelgebouwen aanwezig. De bedrijven betreffen milieucategorie-1 en milieucategorie-2 bedrijven. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 0 tot 10 meter uitgaande van het omgevingstype 'gemengd'.
Het maatgevende aspect betreft hierbij geluid. De overige aspecten zijn niet van toepassing. De kleinste afstand tussen de terreingrens van de inrichting en het nieuw te realiseren woongebouw bedraagt circa 3 meter.
Uitgegaan kan worden van uitsluitend inpandige werkzaamheden, welke voor de omgeving geen relevante geluiduitstraling veroorzaken. Er dient rekening te worden gehouden met verkeersbewegingen op het terrein met personen- en bestelauto’s en incidenteel een vrachtwagen. Met betrekking tot de indirecte hinder kan gesteld worden dat de voertuigbewegingen van en naar de beschouwde inrichtingen via de Bosstraat voeren. Daarbij wordt het beoogde bouwplan niet gepasseerd. Van relevante indirecte hinder is dan ook geen sprake.
Onderzoek industrielawaai - 6 augustus 2013
In het verleden is door Tritium onderzoek verricht of er sprake zal zijn van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat en dus van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect industrielawaai ten aanzien van de realisatie van de drie naastliggende woonzorggebouwen (ontwikkeling fase 1) mede vanwege de ligging ten opzichte van de bedrijfsverzamelgebouwen aan de Bosstraat. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Voor het bepalen hiervan is daarbij aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998) en de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Volgens voornoemde handreiking worden bij het vaststellen van grenswaarden een drietal elementen onderscheiden:
Uit de resultaten van dit onderzoek is toen gebleken dat er geen sprake is van inperking van de bedrijven, noch van een onvoldoende woon-, leefklimaat ten aanzien van de te realiseren woonzorggebouwen. De resultaten uit dit onderzoek zijn valide en bruikbaar ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan (realisatie van een naastliggend woonzorggebouw in fase 2).
Geconcludeerd is toen dat voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften uit het activiteitenbesluit en dat derhalve sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In het onderzoek wordt er van uitgegaan dat op de zuidelijke en (zuid)westelijke grens van het plangebied een erfafscheiding (tuinscherm) wordt gerealiseerd met een hoogte van 2 meter boven maaiveld en een massa van tenminste 10 kg/m2 dat dienst doet als geluidsscherm.
Onderzoek industrielawaai - oktober 2021
Ten behoeve van de realisatie van een woonzorggebouw in fase 2 is gezien de ligging van het geplande en te realiseren woongebouw (fase 2) in de directe nabijheid van het bedrijvencentrum aan de Bosstraat onderzoek uitgevoerd ten aanzien van het aspect industrielawaai. Dit onderzoek met invoergegevens en resultaten is integraal als Bijlage 5 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Uit de rekenresultaten van de geluidbelasting ten gevolge van bedrijvencentrum Bosstraat blijkt, dat de grenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Derhalve is een hogere grenswaarde ten gevolge van industrielawaai niet aan de orde.
Conclusie
Naast de ruimtelijke ordeningsaspecten is verder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim/Wm/Bor) van toepassing. In dit besluit zijn voorschriften opgenomen waaraan de bedrijven zich dienen te houden om schade, gevaar of hinder naar de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Op basis van bovenstaande constatering kan worden gesteld dat in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van bedrijvigheid welke een mogelijke belemmering vormt voor het initiatief.
Daarnaast levert het initiatief ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven en woonfuncties. Bezien vanuit het oogpunt van 'inwaartse milieuzonering' komt er in de nabijheid van de planlocatie geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor de voorgestane planontwikkeling. Bovendien levert de planontwikkeling, vanuit het oogpunt van 'uitwaartse zonering, ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven.
Dit betekent dat er vanuit de aspecten milieuzonering en hinderlijke bedrijvigheid geen belemmeringen zijn voor onderhavige planontwikkeling er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is en er derhalve sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Algemeen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Regelgeving
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar, dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit, dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Uitwerking
Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken. Dit onderzoek beschrijft derhalve vanuit de risicobronnen de consequenties voor het bestemmingsplan.
Persoonsgebonden risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6 per jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6 per jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt in bepaalde gevallen een verantwoordingsplicht.
Zelfredzaamheid en beheersbaarheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Functie-indeling, infrastructuur, bebouwing, communicatie en alarmering kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals door het toepassen van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven. Of het wegenplan zodanig inrichten dat de mensen van de risicobron weg kunnen vluchten.
Met maatregelen en voorzieningen op het gebied van beheersbaarheid kan escalatie van een incident worden voorkomen. Hierdoor wordt het groepsrisico in positieve zin beïnvloedt, neemt de zelfredzaamheid van personen toe en zal het rest effect ook lager uit kunnen vallen. Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en daarmee verdere escalatie van een incident kunnen voorkomen.
Beoordeling
Op basis van de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) en ev-signaleringskaart (zie afbeelding 4.9) is in en/of directe nabijheid van het plangebied geen inrichting en/of transportleiding voor gevaarlijke stoffen aanwezig met een plaatsgebonden risico-contour danwel een invloedsgebied waar mee rekening gehouden dient te worden.
In de directe omgeving van het plangebied vindt bovendien geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg of het water.
Wel is er sprake van een spoorlijn waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Het betreft de spoorverbinding Roermond-Sittard die als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is opgenomen in het Basisnet.
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren PR 10-6 van deze route (ter hoogte van plangebied gesitueerd op 1 meter) en ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied. Het nieuw te bouwen woonzorggebouw komt te liggen op circa 75 meter van de spoorlijn Roermond-Sittard en komt daarmee te liggen binnen het risicogebied, de zogenaamde· 100% letaliteitszone van het spoor. Dat betekent dat 100% van de aanwezige personen in de buitenlucht komen te overlijden bij een incident op het spoor -ter hoogte van het plangebied- waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen.
Op grond van de Beleidsvisie Externe Veiligheid Echt-Susteren heeft de gemeente de ontwikkeling van functies voor beperkt zelfredzame personen in de 100% letaliteitszone als onwenselijk betiteld. Uitgangspunt hiervoor is dat dit leidt tot veel aanwezigen met een lage zelfredzaamheid.
Uit de beleidsvisie blijkt dat de hoogte van het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt, overwegend zelfs lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de uitbreiding van het zorgcomplex zal de hoogte van het groepsrisico naar verwachting niet in betekenende mate toenemen en zeker niet leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met de verschillende scenario's.
Toxisch scenario
Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagon of -container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.
BLEVE-scenario
BLEVE is een afkorting voor "Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion" (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Bij een koude BLEVE explodeert de tank meteen. Bij een warme BLEVE explodeert de tank als gevolg van een brandhaard. Bij een toxisch scenario is het beste advies om binnen te schuilen, waarbij ramen, deuren en ventilatiesysteem gesloten is. Bij een BLEVE scenario dient gevlucht te worden zo ver als mogelijk van de risicobron af.
Veiligheidsregio
Voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
In overleg met de Veiligheidsregio is onderzocht welke maatregelen aan de orde zijn om uw ontwikkeling mogelijk te maken. Om toch medewerking aan het verzoek te kunnen verlenen, dient een gelijkwaardig veiligheidsniveau behaald te worden als beoogd in de beleidsvisie.
De grootste winst ten aanzien van het verlagen van het risico is te behalen door de ruimtelijke scheiding zo groot als mogelijk te maken. Aangezien het een uitbreiding van een bestaande locatie betreft, is dit hier geen optie, aangezien de locatie vast ligt. Om de veiligheid echter toch significant te vergroten, zijn aanvullende bouwkundige, installatie- technische en organisatorische maatregelen noodzakelijk. Onderstaand worden deze samengevat:
Ten aanzien van het bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van het plangebied is gebleken dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn (er is een ondergrondse brandkraan gerealiseerd) en het plangebied is via twee afzonderlijke routes bereikbaar.
Conclusie
Het voornemen is de uitbreiding van een bestaand zorgcomplex door de realisatie vaan een aanhakend nieuw woonzorggebouw met 9 wooneenheden, gelegen op circa 75 meter van een spoorlijn voor transport van gevaarlijke stoffen. Op grond van de beleidsvisie is het realiseren van een extra kwetsbaar object, waar een zorgcomplex onder valt, niet toegestaan binnen 75 meter van een spoorlijn waar transport van gevaarlijke stoffen over plaats vindt. Om toch medewerking te kunnen verlenen, zijn aanvullende bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen noodzakelijk, zodat een gelijk- waardig veiligheidsniveau behaald kan worden als beoogd door de beleidsvisie.
De voornoemde maatregelen worden in het ontwerptraject van de gebouwen mee- genomen en voorgelegd ter beoordeling, waarmee de uitvoerbaarheid van de planontwikkeling wordt gewaarborgd.
Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplan- systematiek binnen de gemeente Echt-Susteren.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de bestemmingsplansystematiek van de gemeente Echt-Susteren, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
Verbeelding
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en is getekend op schaal 1:1000.
Afbeelding 7.1: verbeelding behorende bij het bestemmingsplan
Toelichting
Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting betreft een niet-juridisch bindend deel uit van het bestemmingsplan.
Regels
De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe mag worden gebouwd. Ook eventuele dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.
Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.
Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.
Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
Goothoogte en bouwhoogte van een gebouw
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In dit bestemmingsplan is de maximale bouwhoogte voor het hoofdgebouw opgenomen op de verbeelding.
Voor de bijbehorende bouwwerken is de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen in de planregels.
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Tevens is voorzien in specifieke gebruiksregels en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
In dit bestemmingsplan wordt de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel 3 Groen
Het plangebied bevat een strook grond waarop de bestemming 'Groen' rust. Dit plandeel is opgenomen omdat ten behoeve van het kunnen gebruiken van de wooneenheden met zorg een geluidscherm dient te worden opgericht in deze groenzone. In de planregels binnen de bestemming is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in het woonzorggebouw. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 4.1 onder a is binnen de geluidszone van de spoorlijn Sittard - Roermond alleen toegestaan als de noodzakelijke geluidoverdrachtbeperkende voorziening, zijnde een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm', met een hoogte van 3 meter, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
De bestemming 'Groen' is daarnaast bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, uitritten ten behoeve van aangrenzende functies, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, kortdurende activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis, waterlopen en waterpartijen en boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 4 Wonen
Deze bestemming geldt voor het beoogde woongebouw met woonzorg woningen/wooneenheden in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen, erven, verhardingen, groenvoorzieningen, wegen en paden, voorzieningen van algemeen nut, waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder mede begrepen (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen. In het woongebouw zijn uitsluitend toegestaan woonzorgeenheden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen met zorg'.
Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing dient gebouwd te worden binnen het bouwvlak, met maximaal 1 hoofdgebouw. Daarnaast is de maatvoering (bouwhoogte) vastgelegd. Ook het maximum aantal woonzorgeenheden (maximaal 9) binnen het woongebouw is vastgelegd.
Ter plaatse van de aanduiding 's specifieke vorm van wonen - wonen met zorg' is zorg gerelateerde dienstverlening toegestaan bij het wonen. Het gaat hierbij om een functionele dienstverlening van zorg, waarbij er sprake is en blijft van (nagenoeg) wonen. Dit wordt bereikt , doordat:
Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bestemmingsvlak worden gerealiseerd, met dien verstande dat wanneer het een garage betreft, de afstand van de garage tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5,00 meter bedraagt.
De gezamenlijke oppervlakte van de, al dan niet met vergunning gebouwde, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt per bouwperceel maximaal 150 m², met dien verstande dat:
In het bestemmingsartikel zijn twee afwijkingsbepalingen opgenomen. Het betreft een regeling voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken en overkappingen voor de voorgevelrooilijn.
Het gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning van is niet toegestaan. Evenals bewoning als afhankelijke woonruimte (inwoning) en arbeidshuisvesting.
In de planregels behorende bij de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in het woonzorggebouw bezien vanuit het aspect externe veiligheid vanwege het spoor (vervoer van gevaarlijke stoffen). In de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van bouwwerken (woningen binnen de bestemming) alleen is toegestaan, indien deze zijn uitgerust en in stand gehouden worden, met bouwkundige en installatietechnische maatregelen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat, te weten:
danwel vergelijkbare maatregelen ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.
In de planregels behorende bij de bestemming is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in het woonzorggebouw bezien vanuit het aspect Wet geluidhinder (geluid vanweg het spoor).
In de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het gebruikenen het (doen) laten gebruiken van de aanwezige bouwwerken voor woonzorg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen met zorg' aleen is toegestaan als er een dove gevel in het bouwwerk is aangebracht en in stand wordt gehouden, zoals bedoeld in artikel 1b, lid 4, sub a van de Wet geluidhinder.
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het parkeren en laden en lossen In dit artikel is een regeling ten aanzien van parkeren en laden en lossen op het perceel opgenomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw. Er dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Van toepassing zijn de gemeentelijke normen zoals opgenomen in het parkeerbeleid van gemeente.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf niet mag voorkomen. Voor het begrip seksinrichting wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1. daarnaast is als strijdig gebruik aangemerkt:
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Er is een bepaling opgenomen ten aanzien van het waarborgen van de functie van de Roerdalslenk alsmede een bepaling ten aanzien van de vrijwaringszone behorende bij de spoorlijn.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.
Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten onder meer van gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, alsmede van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.
Artikel 11 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen, het toepassen van de afwijkingsregeling alsmede de wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 12 Overige regels
In deze bepaling is opgenomen dat een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.
Artikel 13 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Artikel 14 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving wordt daarbij gedefinieerd als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.
Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een realisatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.
Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
In kader van de omgevingsdialoog, is de buurt geïnformeerd over het ontwikkelvoornemen op de planlocatie. Door initiatiefnemer is met vrijwel alle direct omwonenden individueel gesproken over het initiatief en zijn de wensen, suggesties en aandachtspunten van de direct omwonenden ontvangen.
Een verslag van de plaatsgevonden omgevingsdialoog is als Bijlage 5 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
In artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is aangegeven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg dient te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschap en diensten van de provincie en het Rijk in zoverre belangen van deze overheden in het geding zijn. Vanwege hun belang bij onderhavig bestemmingsplan is dit plan ter vooroverleg toegestuurd aan het waterschap, de omgevingsdienst en de provincie Limburg.
Zowel de provincie Limburg (21 augustus 2021) als het waterschap Limburg (13 augustus 2021) hebben per email aangegeven dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen c.q. waterschapsbelangen, en beide hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De omgevingsdienst en de Veiligheidsregio hebben het plan ook beoordeeld. De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat om het plan mogelijk te maken (uitbreiding van het woonzorg complex) in de nabijheid van een risicobron (spoor met transport gevaarlijke stoffen) er een gelijkwaardig veiligheidsniveau behaald dient te worden door middel van bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen. Hiermee ontstaat als het ware voldoende ruimtelijke scheiding tussen bron en (bijzonder) kwetsbaar object, zodat er geen sprake is van een situering binnen de 100% letaalzone van een risicobron. Deze voorgestelde maatregelen zijn in de ruimtelijke onderbouwing van het plan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 19 mei 2022 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis, Nieuwe Markt 55 te Echt.
Tevens is het plan, overeenkomstig het daartoe in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde, openbaar bekend gemaakt middels publicatie op 19 mei 2022 in de Nederlandse Staatscourant en het gemeenteblad, alsmede op de gemeentelijke website (www.echt-susteren.nl) en via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Hierbij is de mogelijkheid geboden binnen deze termijn schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen in te dienen.
Gedurende de terinzagelegging zijn géén zienswijzen ingediend. Wel is een amtshalve aanpassing in de planregels van het plan doorgevoerd door het begrip 'dove gevel' in de begripsbepalingen op te nemen alsmede een 'voorwaardelijke verplichting - dove gevel' bij de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het realiseren en instandhouden van een dove gevel in het gebouw.
Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Echt-Susteren.