Plan: | Diergaarderstraat west ong Maria Hoop |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.BP20220404-OW01 |
Voor de locatie Diergaarderstraat West ongenummerd in Maria Hoop is een plan ontwikkeld. Het plangebied betreft een onbebouwd perceel dat ligt in een lint van bebouwing langs de Diergaarderstraat West in Maria Hoop. De initiatiefnemer wil op deze plek een nieuwe woning realiseren.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Diergaarderstraat West tussen de nummers 43 en 47 in Maria Hoop. Het plangebied ligt in de kern van Maria Hoop aan een ontsluitingsweg.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Echt, sectie X, perceelsnummers 430. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het perceel aan de Diergaarderstraat West te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)
Voor het plangebied in Maria Hoop geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'. Het bestemmingplan 'Stedelijk gebied' is door de gemeenteraad van Echt-Susteren op 26 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Voor het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan "Cultuurhistorie Echt-Susteren", dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 22 september 2016. Daarnaast geldt het facetbestemmingsplan "Deregulering", dat is vastgesteld op 6 november 2019.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' met bouwvlak toegekend en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Het plangebied valt binnen de 'milieuzone roerdalslenk'.
De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de extra woning te realiseren. Het bestemmingsplan staat niet toe dat het aantal woningen toeneemt. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Diergaarderstraat west ong Maria Hoop' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het perceel ligt aan de Diergaarderstraat West, een (doorgaande) weg in Maria Hoop ongenummerd. Het betreft een onbebouwd perceel tussen andere woningen aan deze straat. Het perceel heeft een oppervlakte van 629 m² en is nu in gebruik als een (groente)tuin.
De Diergaarderstraat West is een straat waaraan bijna alleen woningen staan, vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Aan de westzijde hebben de meeste percelen een diepere tuin.
Op de luchtfoto (figuur 2.1) is het onbebouwde perceel te zien.
Figuur 2.1: huidige situatie Diergaarderstraat West ong. (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.2 geeft een blik op het perceel vanaf de straat. Tevens zijn de beide naastliggende woningen (gedeeltelijk) te zien.
Figuur 2.2: Perceel gezien vanaf Diergaarderstraat West (GoogleStreetView)
Initiatiefnemer wenst een vrijstaande woning te realiseren op dit perceel. Het perceel ligt nu als een onbebouwd perceel tussen de woningen aan de Diergaarderstraat West. Het gaat hier om het realiseren van een woning op een inbreidingslocatie.
Het perceel is circa 14 meter breed en 45 meter diep. Gezien de breedte van het perceel is het realiseren van een vrijstaande woning een goede invulling van het perceel.
Bij vrijstaande woningen wordt ervan uitgegaan dat de zijgevel van het hoofdgebouw op minimaal 2,5 meter uit de bouwperceelsgrens wordt gebouwd. Met een breedte van 14 meter is er voldoende ruimte (circa 9 meter) voor de woning.
Er ligt een bouwvlak op het perceel die benut kan worden als het aantal woningen planologisch gezien ook juist is. De voorgevelrooilijn van het bouwvlak ligt in het verlengde van de woning op nummer 47. De nieuwe woning zal wellicht iets naar achteren worden gezet om aan te sluiten op de naastliggende woningen aan de zuidzijde (nummer 43). Op deze wijze is de verspringing van de voorgevels logischer en zachter.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Chris Ghijsen architect)
In figuur 2.4 zijn impressies opgenomen van de te realiseren woning van zowel de voorzijde als de achterzijde.
figuur 2.4 Impressie van voorzijde en achterzijde (bron: Chris Ghijsen architect)
De woning bestaat uit twee bouwlagen met een derde bouwlaag die een kleinere omvang heeft. Het ontwerp heeft een kubische uitstraling. Het hoekraam en de gestreepte (horizontale) vlakken zijn daarop ook gebaseerd. Elke bouwlaag heeft een andere omtrek. Zo ontstaat een woning met een eigen gezicht, in een omgeving waar een divers architectonisch beeld te zien is.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een extra woning in de bebouwde kom van Maria Hoop. Deze ontwikkeling draagt bij aan toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het onderhavige plan is een herziening voor het realiseren van één woning. Het perceel is bestemd voor wonen, maar een extra woning is niet toegestaan.
In de jurisprudentie zijn diverse uitspraken gedaan over wat wel of juist niet onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt. Met betrekking tot woning ligt de grens tussen de 11 en de 12 woningen.
Het bouwen van 11 woningen is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
De bouw van 12 woningen wordt wel gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953)
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ (hierna: POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om recht te doen aan dit punt, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Het plangebied is gelegen binnen het bebouwde gebied van de gemeente Echt-Susteren en is aangeduid als 'Overig bebouwd gebied' (zie figuur 3.1). De opgaven voor het gebiedstype 'Overig bebouwd gebied' zijn de transformatie van de bestaande (regionale) woningvoorraad, een goede bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Figuur 3.1: Fragment uit POL2014 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De provincie Limburg heeft de ambitie binnen de provincie een voortreffelijk woon- en leefklimaat te bieden waarin mensen zich prettig voelen. Daartoe dient de Limburgse woningmarkt in voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek te voorzien. Dit vraagt een woningvoorraad die voldoende mogelijkheden biedt voor doorstroming, die toekomstbestendig is en die flexibel kan inspelen op (veranderende) woonwensen. De Limburgse woningmarkt moet dan ook in kwalitatief en kwantitatief opzicht de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. De woningmarkt moet immers aansluiten bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier. In Midden-Limburg wordt de 'top' in de woningbehoefte naar verwachting rond 2028 bereikt.
Bovendien moet de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig gemaakt en gehouden worden. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) vragen andere woningen dan de voorraad nu biedt, de vraag naar levensloopbestendige woningen neemt toe. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer, hetgeen verder moet worden vormgegeven in regionale structuurvisies voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Dynamisch voorraadbeheer omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat woningtoevoegingen enkel mogelijk zijn indien daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd en de ontwikkeling gepaard gaat met het schrappen van slechte voorraad binnen de regio. In voornoemde visies dient invulling te worden gegeven aan de gezamenlijke ambities en opgaven voor de betreffende regio, waarbij een en ander concreet wordt gemaakt in programma's. Daarbij wordt ten minste ingegaan op de volgende onderdelen:
Toets
Dit planvoornemen voorziet in het realiseren van één woning in de bebouwde kom van de kern Maria Hoop. Het perceel is een onbebouwde kavel die ligt aan een straat waaraan woningen staan, een inbreidingslocatie. De realisatie van een woning op deze plek, is een logische invulling van het perceel.
Gezien het feit dat het één woning betreft en ook vanwege de ligging, is deze ontwikkeling aanvaardbaar en passend binnen het provinciale beleid.
Gelijktijdig met het vaststellen van het POL 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeien uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Wonen
Artikel 2.4.2 'Wonen' van Omgevingsverordening Limburg 2014 bepaalt dat een ruimtelijk plan - zoals een omgevingsvergunning - voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg. In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient te worden aangegeven hoe een woningbouwplan zich verhoudt tot de afspraken die zijn vastgelegd in de Structuurvisie en hoe het plan bijdraagt aan de regionale opgave, gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen. Op de toetsing aan de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg wordt verder nader ingegaan in paragraaf 3.3.1.
Boringsvrije zone
Het plangebied ligt in de boringsvrijezone Roerdalslenk II. Daarbinnen zijn alle boringen (en het roeren van de grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden.
Bij het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan Gedeputeerde Staten.
Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen.
Aangezien bij het planvoornemen geen diepe grondboringen zijn voorzien, vormt de ligging in de Roedalslenk geen belemmering. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er verder geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Gelet op de vorenstaande bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'wonen' voor de korte termijn (2018 t/m 2021) en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze visie is vastgesteld door de samenwerkende gemeente in de regio Midden-Limburg. Op basis van analyse-uitkomsten is samen met belanghouders een regionale visie geformuleerd en op basis van ervaring zijn beleidsmatige uitgangspunten opnieuw uitgewerkt in afwegingskaders. Lokale afwegingen die richting geven voor de opgaven op het gebied van wonen zijn mogelijk. De gewenste kwalitatieve afstemming van woningbouwplannen in de regio wordt daarnaast ook concreet gemaakt. De speerpunten zijn opnieuw verankerd in opgaven en de bijbehorende afwegingskaders en instrumentaria zijn geactualiseerd
Als grondslag voor het opstellen van de Structuurvisie is in 2018 een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan woningen. Gebleken is dat de meeste behoefte bestaat aan grondgebonden seniorenwoningen of appartementen met lift in de prijsklassen laag tot midden. Daarnaast blijkt uit regelmatig overleg met makelaars, ontwikkelaars en binnen de gemeente werkzame woningcorporaties, dat er een bescheiden vraag bestaat naar luxere appartementen en woningen voor starters.
Gemeenten hebben de vrijheid om regionaal geformuleerde afwegingscriteria aan te passen aan de lokale situatie of om extra criteria toe te voegen. Een mogelijkheid voor de gemeente Echt-Susteren om aanvullende voorwaarden te stellen bij dergelijke initiatieven is de toepassing van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM) (zie paragraaf 3.4).
Toets
Het onderhavige plan zorgt voor een minimale toename van de planvoorraad. Er is slechts sprake van de bouw van één nieuwe woning binnen het bestaand stedelijk gebied. De locatie maakt daarnaast deel uit van een bebouwingslinten heeft reeds een woonbestemming. Omdat de geldende bestemming in aantallen geen nieuwe woningen toelaat, is er planologisch geen mogelijkheid voor de beoogde woning.
De locatie voor de beoogde woning is planologisch en feitelijk inpasbaar aangezien het een braakliggend perceel betreft midden tussen een lint van bestaande woningen.
De nieuwe woning zorgt voor een minimale aanpassing van de omgeving. Het vult een lege ruimte op in een volledig bebouwd gebied en past in het bestaande bebouwingslint.
Het plan is passend binnen de beleidsmatige kaders van de Structuurvisie.
Op 12 december 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025' vastgesteld. Met deze visie bepaalt de gemeente de koers en richting voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2025. De visie vormt het afwegingskader op basis waarvan in de toekomst ruimtelijke keuzes te maken zijn en ontwikkelingen gestuurd kunnen worden. Daarbij wordt benoemd waar welke prioriteiten gelden en waarom.
De structuurvisie zal moeten worden vertaald in bestemmingsplannen, waarmee het beleid uit de structuurvisie, voor zover nodig, verder wordt uitgewerkt en vastgelegd. De structuurvisie heeft dus een dubbelfunctie: enerzijds onderbouwt de visie de bestemmingsplannen en anderzijds geeft ze de mogelijkheid om nieuwe initiatieven te wegen en via een wijziging of (partiële) herziening van het bestemmingsplan mogelijk te maken.
Voor het stedelijk gebied formuleert de structuurvisie een aantal ambities. Het realiseren van deze ambities draagt bij aan het halen van de algemene gemeentelijke doelstelling om ook in 2025 en lang daarna een aantrekkelijke gemeente te zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities voor het stedelijk gebied zijn:
In het stedelijk gebied ligt de nadruk op inbreiden, herstructureren en temporiseren. Daarbij wordt ingezet op terugbrengen van onbenutte particuliere bouwrechten.
Het aantal woningen in Echt-Susteren bedraagt op het moment van vaststelling van de structuurvisie ruim 14.000. Het merendeel hiervan ligt in het stedelijk gebied. De gemeente beschikt over een voortreffelijke ontsluiting naar stedelijke (werk)gebieden in binnen- en buitenland. Dit biedt kansen voor het behouden van de huidige inwoners en het aantrekken van nieuwe. Daarnaast is de kwaliteit van woning en woonomgeving van toenemend belang. De gemeente wil de regie nemen om deze kwaliteit van de woonomgeving in de breedste zin, zowel in bestaande woongebieden alsook bij nieuwe projecten te verbeteren c.q. garanderen. Op die manier blijft het overal in de gemeente goed toeven en worden de kansen op het aantrekken van mensen van buiten de gemeente vergroot. Voorkomen moet worden dat het leegstandspercentage verder oploopt, want dit komt de kwaliteit en leefbaarheid van de kernen niet ten goede. Duidelijke keuzes zijn nodig. Als hoofdlijn geldt dat nieuwe woningen in (hoofd)kernen nadrukkelijk de voorkeur hebben boven nieuwe woningen in buitengebied. Dit enerzijds om krachtige leefbare kernen te houden zonder lege, rotte plekken en anderzijds om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan, het buitengebied haar landelijk karakter te laten behouden, omgevingskwaliteiten niet aan te tasten en conflicten met het agrarisch belang te voorkomen.
Verder is het van belang dat in elke kern kwantitatief en kwalitatief wordt gebouwd voor de behoefte. Er moeten keuzes worden gemaakt in aantal en in type woningen. Een strategie van faseren, doseren of stopzetten is daarbij noodzakelijk. Ook sloop en verdund terugbouwen worden vanaf nu serieus in de planning meegenomen. Het streven is vanaf nu zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht meer evenwicht te behouden tussen vraag en aanbod van woningen.
Toets
De planlocatie ligt in de kern van Maria Hoop, midden in een lint van bebouwing langs de Diergaarderstraat West. De woning zal een lege plek in het bestaande bebouwingslint opvullen. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van inbreiding, een belangrijk item in de Structuurvisie.
De bovengenoemde belangen zijn in het kader van deze ontwikkeling niet in het geding. De beoogde planontwikkeling is niet in strijd met de structuurvisie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een nieuwe woning met bijgebouwen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen maar zonder mogelijkheid van extra woning.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Hoewel dit plan betrekking heeft op de toevoeging van één woning op grond die reeds een woonbestemming heeft, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.
Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in de omgeving opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/ buitengebied', gezien de ligging in een omgeving met alleen woningen.
Externe werking
Bij de externe werking wordt beoordeeld of de nieuwe functie niet leidt tot hinder voor bestaande/toekomstige hindergevoelige functies.
Hier wordt een nieuwe woning toegestaan waarbij de woonbestemming al op het perceel rust. Een woonfunctie betreft geen milieubelastende functie.
Gezien het feit dat de woning is beoogd in een omgeving met woningen, zal de planontwikkeling geen belemmeringen vormen voor de (directe) omgeving.
Interne werking
Bij de interne werking wordt beoordeeld of de nieuwe functie past in de omgeving.
De planlocatie ligt in een woonomgeving. De dichtstbijzijnde milieubelastende functie ligt op een afstand van minimaal 370 m, en heeft een detailhandelsbestemming. Daar is een fietsenzaak gevestigd.
Bij een detailhandelszaak hoort een richtafstand van 10 meter. Deze wordt ruimschoots gehaald.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor het realiseren van de beoogde ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een vooronderzoek conform NEN5725 uitgevoerd om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 1 Bodemonderzoek.
Het onderzoek is uitgevoerd door Kruse Milieu en Advies (d.d. 31-1-2022, projectnummer 2202325). Het vooronderzoek dient om inzicht te krijgen in hoeverre verontreinigingen kunnen zijn ontstaan door huidige en/of voormalige (bedrijfs)activiteiten en of er mogelijk sprake is van een (historische) verontreiniging). Het doel van het vooronderzoek is het opstellen van een hypothese over de bodemkwaliteit.
Conclusie
Het besluitvormingsgebied is in het verleden in gebruik geweest als bos en landbouwgrond en is vermoedelijk sinds circa 1972 in gebruik als tuin. Het westelijke deel van de tuin is momenteel deels bebouwd met een tuinhuisje, een kippenhok en een kas. Nabij het tuinhuisje is het terrein deels verhard met grindtegels. Het onbebouwde deel van het perceel is onverhard en in gebruik als moestuin.
In het verleden is de locatie hobbymatig gebruikt als fuchsiakwekerij. Er zijn geen (vervallen) Hinderwet- of milieuvergunningen van de locatie bekend. Ten noorden van het perceel was, ter plekke van de oprit, een ondergrondse huisbrandolietank aanwezig. Door de vroegere eigenaar van het perceel is aangegeven dat de tank is verwijderd. Bij de gemeente Echt-Susteren en de eigenaar is geen tanksaneringscertificaat bekend.
Ter plekke van de Diergaarderstraat West is een bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de herinrichting van de weg (Milieu Adviesbureau Heel BV, september 2003). Uit de resultaten blijkt dat het asfalt teerhoudend is. De funderingslaag (grind met sintels) is sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met koper, nikkel en minerale olie. De grond onder de funderingslaag is niet verontreinigd. De grond ter plekke van de bermen is licht tot matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met minerale olie.
Op basis van de ontgravingskaarten uit de bodemkwaliteitskaarten Regio Limburg Noord wordt verwacht dat de bodem ter plekke van het besluitvormingsgebied niet verontreinigd is. De te verwachten kwaliteit voor de boven- en ondergrond is klasse landbouw/natuur.
Op de bijgebouwen op het westelijke deel van het perceel bevinden zich geen asbestverdachte daken en op het maaiveld zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ook de voormalige bebouwing was niet voorzien asbestverdachte daken. Teven is op het maaiveld geen puin waargenomen. De bodem kan als onverdacht worden beschouwd voor asbest.
Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. Het besluitvormingsgebied kan daarom als onverdacht worden beschouwd.
Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en het toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Conform de “Nota bodembeheer Limburg Noord 2020-2029” kan voor de aanvraag van de omgevingsvergunning dit vooronderzoek met de bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring worden gehanteerd voor de bouwprocedure. Een verkennend bodemonderzoek kan daarom achterwege blijven.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De nieuwe woning is gepland aan de Diergaarderstraat West, een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur, waarmee de zonering voor deze planlocatie niet geldt. Wel moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
De Diergaarderstraat West heeft een bovenlaag van asfalt. Geluidbelasting ten gevolg wegverkeer is bij asfalt aanzienlijk lager dan wanneer de weg uit klinkers zou bestaan. De verwachting is dat de gevelwerendheid van de te realiseren woning in voldoende mate zorgt voor een goed binnenniveau van 33 dB (conform het Bouwbesluit).
Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde industrieterreinen aanwezig.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het gaat hier om het realiseren van één extra woning met de bijbehorende verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 8,6 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden.
In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 8,6 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Dat betekent dat de woonomgeving voor de nieuwe bewoners goed zal zijn.
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
In figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart. Daaruit blijkt dat het dichtstbijzijnde risico een propaangastank (maximaal 8.000 liter) is. Daarbij hoort een veiligheidsafstand van 25 meter. Het bedrijf waartoe de tank hoort bevindt zich op een afstand van minimaal 1460 m. Die afstand is dus ruim voldoende.
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van minimaal 1460 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014), het Waterplan Echt-Susteren, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- Waterkwantiteit: vasthouden – bergen – afvoeren
- Waterkwaliteit: voorkomen – scheiden – zuiveren
Daarnaast is de verordening ‘subsidieregeling afkoppelen privaat verhard oppervlak’ van de gemeente Echt-Susteren van toepassing. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier zijn de drietrapsstrategieën leidend.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies afgestemd te worden. Naast deze ecologische functies dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Kenmerken van het watersysteem
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.
Toets
Grondwater
Zoals het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' en de Omgevingsverordening Limburg aantonen ligt de onderzoekslocatie niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied. Daarentegen ligt het plangebied wel binnen de Boringsvrije zone Roerdalslenk II. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 30 meter in zone II tot aan de Bovenste Brunssumklei dient vier weken tevoren schriftelijk te worden gemeld aan gedeputeerde staten.
Binnen het plangebied zullen geen diepe grondwaterboringen plaatsvinden. De ligging binnen deze zones vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling aangezien geen diepe grondboringen of grondwateronttrekkingen voorzien zijn. Middels de beoogde ontwikkeling wordt geen invloed uitgeoefend op het grondwater.
Oppervlaktewater
In de omgeving en binnen het plangebied is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Middels de voorliggende ontwikkeling wordt hierin ook niet voorzien.
Ecosystemen
Het plangebied ligt niet in een bijzonder droog of nat ecosysteem. Evenmin is het gelegen in een hydrologisch gevoelig natuurgebied. In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen voorzien. Middels dit initiatief wordt dan ook geen negatieve invloed uitgeoefend op dit natuurgebied.
Afvalwater
Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.
Hemelwater
Er is geen oppervlaktewater op korte afstand van het plangebied. Verder is in de omgeving sprake van een gescheiden rioolstelsel. In de bestaande situatie is het perceel/plangebied onbebouwd en onverhard. De beoogde ontwikkeling betreft een toename van het verhard en bebouwd oppervlak, omdat er op dit moment geen sprake is van bebouwing en verharding. Dit bestemmingsplan biedt slechts een juridisch-planologisch kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling verder vormgegeven kan worden. De exacte wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater zal nader worden uitgewerkt in het kader van de uiteindelijke omgevingsvergunningaanvraag.
Overleg waterbeheerder
Het Waterschap Limburg heeft besloten dat kleine ruimtelijke plannen niet meer voor een wateradvies naar het watertoetsloket hoeven te worden verstuurd. Hiervoor is een ondergrens ingesteld van 2.000 m² nieuw verhard oppervlak.
Het gehele perceel waar de beoogde ontwikkeling plaatsvindt heeft een oppervlakte van 629 m². In de beoogde ontwikkeling zal er ook geen sprake zijn van een volledige bebouwing van het perceel.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling bestaan naar verwachting geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. Er zijn daarom geen negatieve consequenties te verwachten ten aanzien van de waterhuishouding
Gezien het bovenstaande vormt het aspect 'water' geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen planontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 260 meter afstand van het plangebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Aangezien het plangebied buiten het NNN ligt, hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid ten aanzien van NNN.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 260 meter afstand van het Natura2000-gebied "Abdij Lilbosch en voormalig klooster Mariahoop".
AERIUS-calculator
Voor de locatie is een projectberekening gemaakt met de AERIUS-calculator. Daaruit blijkt dat de hoogste totale depositie 0,00 mol/ha/j is en de grootste toename van depositie 0,00 mol/ha/j bedraagt. Daarmee heeft de voorgenomen planontwikkeling geen invloed op de stikstofgevoelige gebieden.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden.
Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn moemnteel in gebruik als volkstuin en worden dus een groot deel van het jaar bewerkt. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna.
Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied ligt op basis van de Archeologische beleids- en advieskaart van de gemeente Echt-Susteren (zie figuur 4.4) in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.
Toets
Het voorliggende planvoornemen betreft de realisatie van een nieuwe woning op grond dat reeds bestemd is als ‘Wonen’. In het vigerende bestemmingsplan is een dubbelbestemming ‘Archeologie’ opgenomen. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan is het aspect archeologie reeds onderzocht en vormt het geen belemmeringen. Daarnaast vinden de beoogde bouwactiviteiten plaats binnen het bestaande bouwvlak. Op basis daarvan zijn archeologische vondsten niet waarschijnlijk. Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Voor bodemverstoringen dieper dan 0,40 m beneden maaiveld en groter dan 500 m², is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Daarvan is hier geen sprake.
Figuur 4.4 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
(bron:www.sam-limburg.nl)
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Figuur 4.5: Cultuurhistorische waardenkaart (bron: www.sam-limburg.nl)
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart (zie figuur 4.5) kan worden afgeleid dat het plangebied ligt in het gebied dat is aangeduid als 'oud loofbos, nu gemengd landgebruik'. Er zijn geen specifieke cultuurshistorische waarden aangegeven. Derhalve wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen effect heeft op cultuurhistorische elementen, gezien het feit dat het nu is aangeduid als gemengd landgebruik.
Het voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
De planlocatie is een perceel die direct via de Diergaarderstraat West kan worden ontsloten. Het is een doorgaande weg in Maria Hoop, een kleinere kern. Het is een weg met een 30 km/uur-regime. Voor het aantal verkeersbewegingen kan de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" worden gehanteerd. Voor deze locatie is 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk' aangehouden. Daar hoort een kencijfer bij van maximaal 8,6. Deze (beperkte) toename van verkeersbewegingen door de extra woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Voor de parkeernormen is gekeken naar de parkeernormen uit de CROW publicatie 381. Daarin is 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk' aangehouden. Daaruit volgt een gemiddelde parkeernorm van 2,4. Het gaat hier om één woning, waarvoor dus voldoende parkeerruimte aanwezig moet zijn.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin aan de orde komen:
Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:
Wonen
In artikel 3 is de hoofdbestemming "Wonen" opgenomen. Binnen deze bestemming is toegestaan een woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren. Omdat het hier gaat om een extra woning, is daarvoor een bouwaanduiding opgenomen.
Waarde - Archeologie 3
In artikel 4 is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" opgenomen, ter bescherming en behoud van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Algemene regels
Overgangs- en slotregels
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a Wro besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Limburg
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met provincie Limburg.
Waterschap Limburg
Het Waterschap Limburg heeft besloten dat kleine ruimtelijke plannen niet meer voor een wateradvies naar het watertoetsloket hoeven te worden verstuurd. Hiervoor is een ondergrens ingesteld van 2.000 m² nieuw verhard oppervlak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.